08 ster wlietMieB.
Het kleine monster.
De gewaarworÈgea
parachntist.
Wederom dus stonden Alfred en de
zonderlinge koopman tegenover elkander
Je kent een man van de klok, Aaron,
zeide Alfred, zijn best doende om een
luchtigen toon aan te slaan, doch inner
lijk niet erg op zijn gemak.
Stiptheid, Excellentie, antwoordde
de koopman, gaat in zaken boven alles.
Wie niet op zijn tijd past. die past ook
niet op zijn gelc^.
Je brengt nijj mijn pand terug?
Om u te dienen, Excellentie.
En je denkt dat. ik het zal inlossen?
Ja, Excellentie, antwoordde de koop
man, terwijl hij uit zijnen smerigen kaf
tan het bekende doosje haalde.
Behoud het maar, zeide .Alfred. Ik
hecht er geen waarde meer aan. Ik heb
de overtuiging opgedaan, dat een mensch
zonder karakter zeer goed kan leven
je, eigenlijk nog beter dan met een.
Zooals u verkiest, Excellentie.
Maar, hernam Alfred ik zou je
nog wel iets anders willen verkoopen.
En dat is, Excellentie?
Ik zal het je zeggen... Een beetje
schaamtegevoel is mij nog overgebleven,
dat mij op sommige oogenblikken lastig
en onaangenaam is. Wil je mij daarvoor
bieden, dan verkoop ik 't je.
Aaron haalde de schouders óp, schud
de het hoofd en antwoordde met een
grinnikend lachje:
't. Spijt me, Excellentie. Schaamte
gevoel pah! Dat artikel is al lang uit
de mode geraakt. Uwe Excellentie heeft
maar naar de wanden van uw kamer te
zien!
Naar het Dnitsch.
Zijn naam was eigenlijk Peter, zooals
ook zijn vader en zijn grootvader had
den geheeten. In zijn binnenste noemde
hij zichzelf sedert een zekeren dag in
zijn jeugd nooit anders dan het kleine
monster. Dat was zoo gekomen.
Hij had geen broers of zusters. Zijn
vader, die overdag op zijn kantoor en
ook 's avonds zelden thuis was, wasvoor
hem bijna een vreemde gebleven. De
bonne, een goed, braaf flink Zwitsersch
meisje had medelijden met den eenza
men jongen. En wijl zijn vader hem niet
naar school 'zond, maar thuis les liet ge
ven, ging zij op de wandelingen dikwijls
met hem naar een kindertuin, zoodat hij
daar althans met andere kinderen sa
menkwam.
Eens op een dag dat Peter, moe van 't
spelen in het gras was gaan liggen om
wat uit te rusten, zag hij twee van zijn
speelmakkertjes, twee onafscheidbare
vriendinnetjes, voorbijgaan.
Zij liepen met kleine trippelende pas
jes, arm in arm, met de blonde kopjes
dicht hij elkaar en druk fluisterende.
Een van deze beide meisjes, een opval
lend mooi kind, had Peter tot zijn lieve
ling uitverkoren. Waai- het maar pas
gal', wierp hij zich tot haar ridder, be
schermer en verdediger op. Half droo-
mend volgden zijn oogen de beide in
lichte, korte rokjes, gekleede meisjes. Nu
draaiden zij zich om, bleven staan, kwa
men weer nader, zonder in haar druk ge
babbel den jongen op het grasveld op te
merken.
Opeens zag hij, dat zij de armen om
elkaar heensloegen en elkaar een leus
gaven. Toen sprong hij als door een in:
nerlijke macht gedreven op, stond met
een sprong voor de hem verwonderd aan
kijkende meisjes, wendde zich tot zijn uit
verkorene en riep, de armen uitstrek
kend: „Lilly ik wil ook een kus hebben!
Meteen wou hij haar naar zich toe
trekken.
Maar het meisje stiet hem terug. Met
toornige oogen keek het hem aan .en te
gelijkertijd hoorde hij achter zich een
schrille stem de woorden roepen: „Wat,
dat kleine monster wil mijn Lilly kus
sen?"
Het.was de moeder van het meisje, die
op een bank zittend het geval mee aan
gezien had.
Zij snelde toe, nam Lilly bij den arm
en trok haar, Peter met een verontwaar
digden blik op zij schuivend, haastig mei
zich mee.
Als verdoofd staarde Peter voor zich
uit. Hij begreep het niet. Wat had hij
dan voor erigs gedaan, dat deze dame
hem zoo beschimpen kon. De wangen
gloeiden hem van schaamte en toorn.
En Lilly had hem met haar kleine vuis
ten teruggestooten.
Zij mocht hem dus niet lijden, en hij
had haar toch lief. De tranen kwamen
hem in de oogen, maar hij trachtte zich
goed te houden. En weer dacht hij aan
dat leelijke wood. Klein monster. Waar
om zou hij een monsterwezen'?
Hij* deed zijn bonne verbluft staan met
de vraag, of zij iemand kende, die een
monster was.
Zij lachte. Hoe hij daar zoo bijkwam?
Zij begreep niet, wat hij bedoelde. Mon
ster was een leelijk woord. Een slecht
mensch noemde men zoo, een moorde
naar, een roover, en dergelijke men
schep.
Peter hoorde haar verwonderd aan.
Na een poos zwijgend naast haar voort
gegaan te zijn, vroeg hij weer, haar on
stuimig bij de hand vattende: „Anne
Marie, hen ik dan slecht".
O ja, wanneer je ongehoorzaam bent
of niet goed leert, dan ben je slecht".
Maar ik ben toch geen moordenaar of
roover."
,Nu, dat ontbrak er nog maaf aan",
antwoordde zij lachend.
Maar de kleine Peter riep: „Ze hebben
mij toc^i een monster genoemd!" En
daarna v.ertelde hij haar alles.
Toen lachte de bonne niet meer, zij
ontstelde en wist niet, wat zij hem zeg
gen moest. Eindelijk trachtte zij hem te
troosten.
„Trek je daar maar niets van aan!
Dat zijn ruwe, onbeschaafde menschen,
al hebben zij ook mooie kleeren aan.
En je hadt van Lilly geen kus moeten
verlangen, het is een ijdel pronkpoppetje
anders niets. Nu, en jij, mijn jongen..."
Zij bleef verlegen steken. Na een oo-
genblik ging zij voort: „Laat dit je een
les zijn voor een volgende maal. Ga de
meisjes uit den weg. Je bent niet zoo
mooi als andere jongens, en je zoudt nog
vele krenkingen moeten verduren".
Een vlammende blos kwam op Peter's
wangen. Nu begreep hij het plotseling.
Hij had een bocheltje, dat was hetl Tot
dusver had hij er niet aan gedacht, dat
het ding zoo leelijk was. Maar het moest
wel zoo zijn, omdat ze hem daarom een'
monster hadden genoemd, en Lilly zoo
schrok, omdat hij haar kussen wou.
Thuis gekomen snelde hij, zoodra hij
zich aan de 'hoede van de bonne onttrek
ken kon, naar 's vaders slaapkamer,
draaide de deur in 't slot en klom op
een stoel, dien hij voor den grooten, bo
ven de waschtafeï hangenden spiegel
had geplaatst. Met kloppend hart keek
hij in het spiegelglas.
Maar één blik, toen stiet hij een zwak
ken kreet uit. Hij moest zich aan de
leuning v.an den stoel vasthouden, om
niet naar beneden te 'tuimelen. Dat wan
staltige dwergje met een te groot hoofd,
omraamd dóór 'n grof, gevormde romp
dat was hij! Met groote, ver van 't hoofd
staande ooren. met een stompen neus
boven de breede lippen.
Hij keek en keek, alsof hij nooit genoeg
kon hebben van de walgelijkheid van
het spiegelbeeld. Alleen de groote treu
rige oogen, welker schoonheid met de
afstootende leelijkheid van de geheele
verschijning een bijna belachelijke te
genstelling vormden, merkte hij niet op.
Zoo stond hij langen tijd voor den spie
gel, zich al zijn,gelaatstrekken in het ge
heugen prentend.
Er waren sedert dien dag jaren voor
bijgegaan. Van den leelijken jongen was
een man geworden, een schilder wiens
werken zijn naam met roem bedekten.
Maar hij was niet 'gelukkig. In eenzaam
heid was zijn jeugd voorbijgegaan en
ook nu voelde hij zich nog altijd een
zaam. Wat konden goud en roem hem
baten, die zich als een banneling voelde,
verbannen uit het rijk der liefde en
schoonheid, waarnaar zijn ziel smachtte.
Want hij was leelijk gebleven, zoo lee
lijk als hij als kleine jongen geweest
was, toen de kleine meisjes hem bespot
ten, wanneer hij haar kussen wou.
Zijn warm hart riep om liefde. Het
kwam in verzet tegen den geesel van on
verbiddelijke afstanddoening. Maar waa
neer de zoete lokstem om aan liefde te
denken zijn wil dreigde te overwinnen,
dan trad. hij voor den spiegel om m zelf
kwellende wellust zijn oogen te verlusti
gen aan den aanblik van zijn mismaakt
beid. „Klein monster, vergeet niet, hoe
je er uitziet!" zei hij dan tot zichzelf. En
in wreede zelfbespotting schilderde bij j
zich voor oogen, hoe het zijn zou, wan
neer twee blanke vrouwenarmen gesla
gen werden orn dit belachelijk korte, mis
vormde lichaam, als dit massieve, vier
kante hoofd met stekelig haar zich op
zachte, ronde schouders vlijde, de lee
lijke, dikke lippen woorden van liel'de
stamelden. En uit dit zijn aesthetisch ge
voel aanstoot gevende,beeld, putte hij
nieuwe kracht tot verloochening.
Het kon niet uitblijven, dat de be
roemde man herhaaldelijk en steeds
dringender met een verzoek om zijn por
tret werd lastig gevallen. De meeste be
kwame portretschilders verzochten zijn
conterfeitsel op doek te mogen brengen,
de geïllustreerde tijdschriften werden
niet moe, hem te vragen om toezending
van een portret, ie vergeefs, wie hem
niet kende, zou niet te weten komen,
hoe hij er uitzag.
Eens echter liet hij zich vermurwen.
Het was een jong meisje, een van zijn
vroegere leerlingen, die zich op zijn raad
had toegelegd op het portretschilderen.
Zij wist zoo innig te vragen. En toen
zij hem zei, dat zij zijn portret enkel voor
zichzelf hebben wou, en hem de belofte
gaf, het nooit te zullen laten reprodu-
ceeren, ja het zelfs aan niemand te laten
zien, gaf hij .eindelijk toe. In haar klei
ne, armoedige kamer, die haar voor ate
lier en woning diende, want zij was
een arm meisje en had het door haar
kunst nog niet tot schitterende inkom
sten gebracht poseerde hij voor haar.
Het waren ongewoon stille, behagelij-
ke uren die hij ten harent doorbracht.
Een zachte rust kwam over hem, als hij
daar, ontrukt aan de koorts van zijn rus-
teloozen scheppingsdrang en aan de
drukke omgeving van zijn leerlingen,
j vereerders en bewonderaars zwijgend
aan zijn droomerige gedachten overgela
ten, af en toe ook cle séance afbrekend
met een vertrouwelijk praatje, in den
ouderwetsehen, gemakkelijken leeren
leunstoel zat, dien hij zich had uitge
zocht.
Soms liet hij zijn blik op het meisje
rusten met stille innige vreugde gade
slaand de uitdrukking van bevrediging
en hoóge geestelijke spanning op de fij
ne, jeugdig frissche gelaatstrekken. Hij
zou heel graag met zijn oog dag aan dag
de ontwikkeling van haar arbeid hebben
gevolgd. Maar dat wou Arabella niet
hebben. Hij had haar moeten beloven
niet eerder bezichtiging van het portret
te .zullen vragen, voordat het voltooid
was. Eigenlijk had hij ook geen haast
zijn evenbeeld op. het doek te zien.
Eens ergerde hij er zich over, dat hij
haar verzoek had ingewilligd. Wat een
dwaas was hij toch geweest, van zijn be
sluit af te wijken. Wanneer zij nu eens
haar woord niet hield en hij op een dag
het genoegen zou hebben, voor de ra
men van de boekwinkels en in geïllus
treerde bladen de afbeelding te zien van
zijn uiterlijk, waarvan hij zelf een walg
had, Met een ruk wendde hij zich tot de
riei kerkhof ie WianiHa.
Een reus onder de Suideldiereii
Uit dit opschrift mag men niet af
leiden, dat we iets zullen vertellen van
een reusachtig dier. Het is slechts
een reus onder zijn naaste- verwanten,
de dwergen zijn, en niet heel veel
grooter dan een gewoon eekhoorntje.
Het schijnt echter grooter dan dit. dier
tje, door d,e gestrekte- lichaamshouding
ende vlieghuid, tusschen de voor- en
de achterpooten.
Deze vlieghuid, die behaard is en
niet verward moet worden met het
fladderorgaan der vleermuizen, maakt
buitengewoon lange sprongen moge
lijk, waarbij het eindpunt echter tel
kens lager ligt dan het punt waar de
sprong begint. Het dier is een zoog
dier en vormt in d-e orde- der buideldie
ren een geslacht, waarvan de verte
genwoordigers klimmers zijn, hij
nacht hun voedsel zoeken en bekend
zijn als vliegende buideldieren. Van
een fladderen als bij de vleermuis kan
bij deze dieren geen sprake zijn. maar
de uitgespannen vlieghuid stelt'hen in
slaat, rustig omlaag te zweven van
dsn top van den een-en boom naar een
lageren tak van een anderen.
Dit buideldier is sneeuww-it van
kleur, maar het heeft niet als anders
albino's roode oogen doch zwarte. Ook
de randen der ooren zijn zwart.
jonge schilderes. Maar wat was dat? Zij
schilderde heelemaal niet. Met penseel
en stoel, zij keek verdrietig en de tranen
stonden haar in de oogen.
Hij sprong op. „Arabella, wat is er ge
beurd?"
En zij antwoordde snikkend: „Omdat
ik niets kan. Omdat ik een stumper ben.
Ik kan de oogen niet treffen, den blik
krijg ik nooit goed.
Hij lachte. „Och schilder mij dan met
gesloten oogen, alsof ik sliep. De zware
oogleden zullen zeer stijlvol staan bij al
het overige".
Zij keek hem verwijtend aan. „U moogt
niet met mij spotten, meester. Maar een
kunstenaar als u weet niet, wat het be-
teekent, iets niet te kunnen".
Dat roerde hem. Liefkozend over haar
aschblonde, zijachtige haar strijkend, zei
hij: „Maar niet den moed verliezen. U
bezit een mooi, krachtig talent, u zult het
het tot iets brengen.
Toen keek zij hem verheerlijkt aan.
„Dat zegt u mij, u!" riep zij jubelend.
En in cle overmaat, van haar vreugde
greep zij zijn hand en kustte ze. Hij wou
ze terugtrekken. Maar het was te laat.
Reeds voelde hij haar zachte, arme lip
pen er op gedrukt. Doodsbleek stond hij
voor haar. Plotseling was hij zich bewust
geworden, dat hij dit meisje liefhad. Dai
was de reden van zijn hem zelf raadsel
achtige toegenegenheid jegens haar.
„Me dunkt, we heffen de séance maar
op", prevelde hij verstrooid, „omdat u
zegt, dat het vandaag niet gaat: nu, mor
gen is er weer een dag". E'n hij greep
naar zijn hoed.
Zij knikte. „Ja, het is beter zoo. Van
daag zou mij toch niets meer gelukken".
Toen Peter na een korten groet de deur
uitgin-g, haalde hij ruimer adem als be
vrijd van een last. Tot morgen, had hij
tegen Arabella gezegd. Maar hij zou niet
komen, morgen niet en nooit meer. Nu
hij wist, hoe het met hem stond, wou hij
niet met haar alleen zijn.
Den volgenden dag kwam hij echter
toch terug. Hij kon het niet over zijn
hart krijgen, tegenover het armé meisje
zijn woord niet te houden. Toen hij bin
nenkwam, zat zij al aan den arbeid, Zij
begroette hem en zeide daarop, stralen
de van geluk: „Stelt u zich eens voor,
het is mij gelukt! ik geloof dat uw bemoe
digende woorden mij geholpen hebben,
en uw blik, dien ik vasthield in mijn ge
heugen. Ja, en vandaag komt het portret,
klaar, er ontbreekt maar weinig meer
aan".
Hij wenschte haar geluk, verstrooid
glimlachende. En toen ging hij op zijn
gewone plaats zitien. Er werd bijna niet
gesproken. Eindelijk na een paar uur
vlijtig en onafgebroken gewerkt te heb
ben, stond Arabella op en ging wat ach
teruit staan om het portret te bekijken.
En dakrna noodigde zij hem met een
handbeweging uit, hetzelfde te doen.
Hij kwam naast haar staan. Zij wendde
haar oogen niet van zijn gezicht af, om
in zijn trekken haar vonnis te lezen. En
toen werd zij angstig. Want de uitdruk
king van zijn gelaat, uat eerst verras
sing uitgedrukt had, werd hoe langer
hoe somherder en koeler, Zij kon nauwe
lijks meer adem halen, zoo bang werd
het haar te moede. Eindelijk, na eenige
lange minuten van pijnlijk wachten,
hoorde zij hem zeggen: „Zeer goed, zeer
kloek gewerkt, technisch onberispelijk.
Maar wat moet het beteekenen, dat u mij
met uw penseel flatteert als een ijdele
salondame".
„Flatteeren?" vroeg zij verbaasd.
„Ja", antwoordde hij bruusk, „belache
lijk flatteeren! Ik ben veel leelijker dan
ik er daar op het doek uitzie".
„Maar, meester, ik kan niet anders
schilderen dan ik züel Vraag wie u wilt,
niemand zal vinden, dat dit portret ge
flatteerd is".
Hij zag haar spottend aan. „Dat zal ik
wel latent Voor 't overige", hij keek in
middels de kamer rond, „u hebt daar
wel een spiegel".
Hij nam den spiegel van de wand en
plaatste hem op een tweeden ezel naast
het portret.
„Zie nu maar eens!" zei hij triomfee-
rend met den vinger op voorhoofd, neus
en mond van liet spiegelbeeld wijzende.
„Dat is alles veel leelijker dan u geschil
derd hebt!"
Zij antwoordde niet. En ook hij, de ver
gelijking voortzettende, moest zwijgen.
Het portret was niet geflatteerd. Maar
over het gelaat lag een uitdrukking van
geest- en goedheid, die cle leelijk trek
ken verhelderde, hun leelijkheid verge
ten deed.
Op 't groote gewelfde voorhoofd troon
de het genie, uit de donkere, schitteren
de oogen, te vergelijken met zwarte zon
nen, spraken geest en goedheid.
Er kwam een blosje op zijn wangen.
Aarzelend wendde hij zich tot Arabella,
greep haar hand en zei: „Ik dank u. Met
dit portret hebt u aan mij een goed werk
gedaan. En toen zij, getroffen door de
plotselinge verandering van zijn wezen,
hem verbaasd aankeek, vervolgde hij„Ik
wil u een geschiedenis vertellen. Dan
zult u mij begrijpen".
En hij vertelde. Zijn geheele innerlijke
leven van den dag af dat de afstootende
mismaaktheid van zijn uiterlijke ver
schijning zich aan hem openbaarde,
legde hij voor haar bloot. Hij het haar
lezen in zijn smachtende ziel, vernederd
en toch zoo vol ongebroken trots. Zwij
gend, met gevouwen handen hoorde Ara-
beha hem aan. Doch toen hij haar zei,
dat hij haar liefhacl, dat hij het haar ech
ter nooit zou hebben durven bekennen,
wanneer dit portret er niet was, dat hem
deed hopen, geen onterfde van het geluk
te zijn, zooals hij gemeend had. toen
wierp zij zich in zijn armen en fluisterde,
zacht snikkend: „Hadt je clan niet ge
voeld. wat je voor mij geworden was? O,
lieveling, al haclt je ook gezwegen, als
een slavin zou ik je zijn gevolgd, tot de
macht van mijn liefde je trotschen
schroom overwonnen had!"
Toen beefde de beroemde schilder van
zaligheid. Hij trok het blonde meisjes
hoofd naar zich toe en drukte een inni-
gen kus op de bloeiende lippen.
„De luchtvaart is niet meer walt ze
in mijn tijd was", vertelt een Ameri
kaan sch parachutist in ruste in een
Engelsch blad. Tegenwoordig begint
de luchtschipper reesd' met den hef
boom te werken als hij d'e gebouwen
en boomtoppen onder zich ziet en een
zachjte plaats gevonden heeft om neer
te dalen; in mijn dagen en dit is
nog slechts een veertien jaren gele
den was dat wat anders; als toen
een opstijging plaats had, dan leek 't
ook wat op een opstijging en de be
stuurders dacht ©r niet aan neer te
I dalen, vóór hij een Engelsch e mijl
j van den vasten grond verwijderd was.
j Tolt aan mijn -dood zal ik mij mijn
i eersten val uit de wolken herinneren
j 't Was een toeval dat mij er toe
bracht, want inderdaad had ik er al
l evenmin aan gedacht, met de para-
I chute mijn brood te verdienen, als
j om president van de Vereenigde Sta-
j 'ten te worden. Het was in den tijd,
dat het Groote Zoutmeer in Utah door
den Union Pacific Spoorweg als een
toevluchtsoord voor Zondagsreizigers
in aanzien kwam, en mijn vriend en
ik behoorden, als gymnasten en tra
peze-werkers, tot de artiste®., die naar
de plaats waren gelokt.
Op zekeren dag, toen ilc melt mijn
vriend de lunch gebruikte in een
restaurant van de benedenstad, werd
oh ze aandacht getrokken door een
plakkaat, dat in groote letters een se
rie neerdalingen per parachute door
den vermaarden Van Tasel aankon
digde en een fabelachtige som ver
meldde, die aan den „Koning der
tucht voor dat kunststuk zou worden
betaald.
't Is wat, zei ik zoo in den loop
van het. gesprek, 't zou mij niets kun-
ctori.
Vertaald uit bet Italiaansch.
45.
De enkele minuten,die hij Ibe Agropoli
op den trein moestt wachten, waren
voor hem de verschrikkelijkste zijns
levens. Weg van hier! Dat was zijn
eenige gedachte, terwijl hij in eiken
schuilhoek een dolk meende te zien
glinsteren.
Van Agropoli Itot Castellamare heeft
de trein ongeveer twee uur noodig.
Van Castellamare moest Checco te
voet over het gebergte van Positano.
Hij draafde meer dan hij liep, ©n then
hij eindelijk tegen elf uur het b.erg-
pad afdaalde, vanwaar hij de eenza
me lichten in het kasfteel te Positano
kon Zien, klopte zijn hart van angst
en opwinding zoo hevig dlat hij het
meende te hooren. Maar 'n onweer
staanbaar gevoel, een innerlijke
kracht, waarvan hij zich tot nu toe
zelf niet bewust was geweest, dreef
hem onophoudelijk voorwaarts.
Hij ging nie-t eerst ben-ede-n naar 't
dorp, maar rechtstreeks naar het kas- j
teel. Ho© vaak hadl hij van zijn 4e-
rugkeer naar Positano gedroomd, hoe
had hij Car mei a en zijne moeder wil-1
len verrassen! Dat liep nu alles heel
anders. Aan de minuten van dezen
nacht hing dood en leven. Hij mocht
geen enkele minuut verliezen.
Is graaf Tozzo hier? vroeg hij
aan den eersten den bestien, die® hij j
bij de ingangspoort, van bet kasteel
ontmoette.
De portier nam Ch-eco, die nog zijn
sclosciardnkleedling droeg, veirbaasd
van helt hoofd' tot de voeten op.
Wat wilt gij van hem? vroeg hij
wantrouwend'. Het is al laat.
Juist daarom hebt gij geen (tijd
te verliezen. Breng mij bij hem. Ik
kom van den ouden hertog.
De portier deisd-e verschrikt terug.
Van waar? vroeg hij nogmaals.
Bij de Madonna en alle Heiligen
hejfc is zooals ik u z-eg. Breng mij da
delijk bij iemand-, wien ik mijn mede-
deeling kan doen. Aan die minuten,
die wij hier verliezen, hangt mis
schien zijn leven en het mijne.
Kom dan mee, zei nu de portier,
gejaagd, en ging hem voor, d-e trap
op.
In het kasteel van Posijtano was d'e
stemming ®a de mislukt© zending van
graaf Tozzo, die echter ©en geheelen
dag in de tempel ruïnen van Paels-
tuftt tevergeefs op de onderhandelaars
had gewacht, zeei^gedfrukt. Wel ging
het met. den hertog Atltilio iets beter,
maar de zorg over hertog Cesare hing
als een neerdrukkende wolk over de
bewoners van bet kasteel. Bekom
merd; en mdt elkaar raadplegend za
ten hertogin Estella met haar dóch
ter, graaf Tozzo en de rechter Ghi-
lazzi, die in de avonduren weer van
Napels naar Positano was terugge
keerd, in het familiesalon op de eer
ste verdieping, toen de portier met
zijn bericht, dalt, er een man was, dJle
beweerde een boodschap van hertog
Cesare te hebben, als een bom in de
kamer viel. Alle vier personen spron
gen als geëlectriseerd van hun zit
plaatsen op.
Een onderhandelaar? vroeg Ghi-
lazzi haastig.
Waar is hij? Breng hem hier, ge
bood de hertogin.
Checco kwam binnen. Hij was vree-
selijk geagiteerd. De tranen stonden
hem i® de oogen en een hevige angst
beving hem. Als men hem nu eens
de handen op den rug bond' ©n hem
als handlanger van de roovers in de
gevangenis wierp! Maar men behan-
dielde hem- tot zijn eigen verbazing
heel vriendelijk.
Gij komt van heittog Cesare?
vroeg hem hertogin Estella.
Ja, mevrouw!
Is hij gezond?
Hertog Cesare bevindt zich op
het oogenblik in een hol in de rotsen, j
van Agropoli en was Itoen ik vluchtte
nog gezond.
Gij zijt vandaar ontvlucht? Wilt
gij ons c!en weg wijzen naar de
plaats, waar hertog Cesare zich be
vindt? Vorder maar een prijs Hoeveel
verlangft. gij?
Niets mevrouw.
Men zag elkaar verwonderd aan.
Wie zijt ge dan? vroeg Ghilazzi.
Mijnheer, ging Checco nu wee-
nend voort, ik ben een arme visscher
uit. Positano en heet Francesco San-
toni
Ah! Dezelfde, die van den hier
geplee,arden dieMal verdacht werd.
Maar ik ben volstrekt geen dief,
geen roover. Was ik het, mijnheer,
dan stond ik nu nieit hier. Slechts ge
dwongen sloot ik mij bij d'e roover!?
aan en ben nu hier, om weer goed te
maken, wat ik misdreven heb. Volgt
mij, heeren, met soldiate® en carabi-1
n-ieri. tk zal u de plaajts wijzen, j
waar de roovers den hertog gevangen -
houden. Maar haast u, haast u. zijn
leven, evenals het mijne, hangt aan
minuten. Wordt mijn vluchjt uit het:
hol ontdekt, eer wij daar terugkeeren
dan loopt het leven van eten herttog j
niet alleen gevaar, maar zullen die]
roovers van schuilhoek verwisselen, j
en wij zullen geen van hen kunnen j
vatten. Uit wraak zal men mij neer-
steken als een hond.
Smeekend hief heiitogin Estella de
handen op. Gij hoort, heeren, waar
om het te dioen is. Wilt gij u jegens!
mijn huis en mijne, familie verdien- j
ettelijk maken, haast u dan, handelt
als mannen, als vrienden.
Haastig kuste graaf Tozzo haar de j
hand.
Kom, mijnheer Ghilazzi. Elke
minuut verlies zou verraad zijn. Kom
Checco! Waar is de dichtst bij zijnde
gen d ar m e r i ep ost?
Hoeveel roovers zijn er? vroeg
Ghilazzi.
Zeven.
Dan moAten wïi nao» Cniown
om daar hulp Ito vragen.
Voorwaarts! Voorwaarts!
Eenige minuten later bevond herto
gin Estella zich met haar dochlter al
leen in de kamer. Beiden wisten zeer
goed, waar het diezen nacht om ging,
van hoeveel toevalligheden zulk een
bevrijding afhing en hoe gevaarlijk
zulk een onderneming was. Zou het
zelfs w-el mogelijk wezen den gevan
gen© uit de handen der roovers te be
vrijden, zonder dat hem leed ge
schiedde?
De vrouwen spraken geen woord'.
Hoe meer de wijzer van die pendule
vooruitging, des te banger werd het
haar te moede. En toen kwam het
uur dat zij tot zichzelf moesten zegge®
nu is het beslissende oogenblik geko
men! Nu zijn ze handgemeen! Nu
wordt de teerling geworpen over zijn
lot en over het onze.
Maar zij spraken geen woord. Al
leen een zenuwachtig trillen der
mondhoeken verried haar inwendige
onrust.
(Wordt vervolgd).