08 ster wlietMieB. Het kleine monster. De gewaarworÈgea parachntist. Wederom dus stonden Alfred en de zonderlinge koopman tegenover elkander Je kent een man van de klok, Aaron, zeide Alfred, zijn best doende om een luchtigen toon aan te slaan, doch inner lijk niet erg op zijn gemak. Stiptheid, Excellentie, antwoordde de koopman, gaat in zaken boven alles. Wie niet op zijn tijd past. die past ook niet op zijn gelc^. Je brengt nijj mijn pand terug? Om u te dienen, Excellentie. En je denkt dat. ik het zal inlossen? Ja, Excellentie, antwoordde de koop man, terwijl hij uit zijnen smerigen kaf tan het bekende doosje haalde. Behoud het maar, zeide .Alfred. Ik hecht er geen waarde meer aan. Ik heb de overtuiging opgedaan, dat een mensch zonder karakter zeer goed kan leven je, eigenlijk nog beter dan met een. Zooals u verkiest, Excellentie. Maar, hernam Alfred ik zou je nog wel iets anders willen verkoopen. En dat is, Excellentie? Ik zal het je zeggen... Een beetje schaamtegevoel is mij nog overgebleven, dat mij op sommige oogenblikken lastig en onaangenaam is. Wil je mij daarvoor bieden, dan verkoop ik 't je. Aaron haalde de schouders óp, schud de het hoofd en antwoordde met een grinnikend lachje: 't. Spijt me, Excellentie. Schaamte gevoel pah! Dat artikel is al lang uit de mode geraakt. Uwe Excellentie heeft maar naar de wanden van uw kamer te zien! Naar het Dnitsch. Zijn naam was eigenlijk Peter, zooals ook zijn vader en zijn grootvader had den geheeten. In zijn binnenste noemde hij zichzelf sedert een zekeren dag in zijn jeugd nooit anders dan het kleine monster. Dat was zoo gekomen. Hij had geen broers of zusters. Zijn vader, die overdag op zijn kantoor en ook 's avonds zelden thuis was, wasvoor hem bijna een vreemde gebleven. De bonne, een goed, braaf flink Zwitsersch meisje had medelijden met den eenza men jongen. En wijl zijn vader hem niet naar school 'zond, maar thuis les liet ge ven, ging zij op de wandelingen dikwijls met hem naar een kindertuin, zoodat hij daar althans met andere kinderen sa menkwam. Eens op een dag dat Peter, moe van 't spelen in het gras was gaan liggen om wat uit te rusten, zag hij twee van zijn speelmakkertjes, twee onafscheidbare vriendinnetjes, voorbijgaan. Zij liepen met kleine trippelende pas jes, arm in arm, met de blonde kopjes dicht hij elkaar en druk fluisterende. Een van deze beide meisjes, een opval lend mooi kind, had Peter tot zijn lieve ling uitverkoren. Waai- het maar pas gal', wierp hij zich tot haar ridder, be schermer en verdediger op. Half droo- mend volgden zijn oogen de beide in lichte, korte rokjes, gekleede meisjes. Nu draaiden zij zich om, bleven staan, kwa men weer nader, zonder in haar druk ge babbel den jongen op het grasveld op te merken. Opeens zag hij, dat zij de armen om elkaar heensloegen en elkaar een leus gaven. Toen sprong hij als door een in: nerlijke macht gedreven op, stond met een sprong voor de hem verwonderd aan kijkende meisjes, wendde zich tot zijn uit verkorene en riep, de armen uitstrek kend: „Lilly ik wil ook een kus hebben! Meteen wou hij haar naar zich toe trekken. Maar het meisje stiet hem terug. Met toornige oogen keek het hem aan .en te gelijkertijd hoorde hij achter zich een schrille stem de woorden roepen: „Wat, dat kleine monster wil mijn Lilly kus sen?" Het.was de moeder van het meisje, die op een bank zittend het geval mee aan gezien had. Zij snelde toe, nam Lilly bij den arm en trok haar, Peter met een verontwaar digden blik op zij schuivend, haastig mei zich mee. Als verdoofd staarde Peter voor zich uit. Hij begreep het niet. Wat had hij dan voor erigs gedaan, dat deze dame hem zoo beschimpen kon. De wangen gloeiden hem van schaamte en toorn. En Lilly had hem met haar kleine vuis ten teruggestooten. Zij mocht hem dus niet lijden, en hij had haar toch lief. De tranen kwamen hem in de oogen, maar hij trachtte zich goed te houden. En weer dacht hij aan dat leelijke wood. Klein monster. Waar om zou hij een monsterwezen'? Hij* deed zijn bonne verbluft staan met de vraag, of zij iemand kende, die een monster was. Zij lachte. Hoe hij daar zoo bijkwam? Zij begreep niet, wat hij bedoelde. Mon ster was een leelijk woord. Een slecht mensch noemde men zoo, een moorde naar, een roover, en dergelijke men schep. Peter hoorde haar verwonderd aan. Na een poos zwijgend naast haar voort gegaan te zijn, vroeg hij weer, haar on stuimig bij de hand vattende: „Anne Marie, hen ik dan slecht". O ja, wanneer je ongehoorzaam bent of niet goed leert, dan ben je slecht". Maar ik ben toch geen moordenaar of roover." ,Nu, dat ontbrak er nog maaf aan", antwoordde zij lachend. Maar de kleine Peter riep: „Ze hebben mij toc^i een monster genoemd!" En daarna v.ertelde hij haar alles. Toen lachte de bonne niet meer, zij ontstelde en wist niet, wat zij hem zeg gen moest. Eindelijk trachtte zij hem te troosten. „Trek je daar maar niets van aan! Dat zijn ruwe, onbeschaafde menschen, al hebben zij ook mooie kleeren aan. En je hadt van Lilly geen kus moeten verlangen, het is een ijdel pronkpoppetje anders niets. Nu, en jij, mijn jongen..." Zij bleef verlegen steken. Na een oo- genblik ging zij voort: „Laat dit je een les zijn voor een volgende maal. Ga de meisjes uit den weg. Je bent niet zoo mooi als andere jongens, en je zoudt nog vele krenkingen moeten verduren". Een vlammende blos kwam op Peter's wangen. Nu begreep hij het plotseling. Hij had een bocheltje, dat was hetl Tot dusver had hij er niet aan gedacht, dat het ding zoo leelijk was. Maar het moest wel zoo zijn, omdat ze hem daarom een' monster hadden genoemd, en Lilly zoo schrok, omdat hij haar kussen wou. Thuis gekomen snelde hij, zoodra hij zich aan de 'hoede van de bonne onttrek ken kon, naar 's vaders slaapkamer, draaide de deur in 't slot en klom op een stoel, dien hij voor den grooten, bo ven de waschtafeï hangenden spiegel had geplaatst. Met kloppend hart keek hij in het spiegelglas. Maar één blik, toen stiet hij een zwak ken kreet uit. Hij moest zich aan de leuning v.an den stoel vasthouden, om niet naar beneden te 'tuimelen. Dat wan staltige dwergje met een te groot hoofd, omraamd dóór 'n grof, gevormde romp dat was hij! Met groote, ver van 't hoofd staande ooren. met een stompen neus boven de breede lippen. Hij keek en keek, alsof hij nooit genoeg kon hebben van de walgelijkheid van het spiegelbeeld. Alleen de groote treu rige oogen, welker schoonheid met de afstootende leelijkheid van de geheele verschijning een bijna belachelijke te genstelling vormden, merkte hij niet op. Zoo stond hij langen tijd voor den spie gel, zich al zijn,gelaatstrekken in het ge heugen prentend. Er waren sedert dien dag jaren voor bijgegaan. Van den leelijken jongen was een man geworden, een schilder wiens werken zijn naam met roem bedekten. Maar hij was niet 'gelukkig. In eenzaam heid was zijn jeugd voorbijgegaan en ook nu voelde hij zich nog altijd een zaam. Wat konden goud en roem hem baten, die zich als een banneling voelde, verbannen uit het rijk der liefde en schoonheid, waarnaar zijn ziel smachtte. Want hij was leelijk gebleven, zoo lee lijk als hij als kleine jongen geweest was, toen de kleine meisjes hem bespot ten, wanneer hij haar kussen wou. Zijn warm hart riep om liefde. Het kwam in verzet tegen den geesel van on verbiddelijke afstanddoening. Maar waa neer de zoete lokstem om aan liefde te denken zijn wil dreigde te overwinnen, dan trad. hij voor den spiegel om m zelf kwellende wellust zijn oogen te verlusti gen aan den aanblik van zijn mismaakt beid. „Klein monster, vergeet niet, hoe je er uitziet!" zei hij dan tot zichzelf. En in wreede zelfbespotting schilderde bij j zich voor oogen, hoe het zijn zou, wan neer twee blanke vrouwenarmen gesla gen werden orn dit belachelijk korte, mis vormde lichaam, als dit massieve, vier kante hoofd met stekelig haar zich op zachte, ronde schouders vlijde, de lee lijke, dikke lippen woorden van liel'de stamelden. En uit dit zijn aesthetisch ge voel aanstoot gevende,beeld, putte hij nieuwe kracht tot verloochening. Het kon niet uitblijven, dat de be roemde man herhaaldelijk en steeds dringender met een verzoek om zijn por tret werd lastig gevallen. De meeste be kwame portretschilders verzochten zijn conterfeitsel op doek te mogen brengen, de geïllustreerde tijdschriften werden niet moe, hem te vragen om toezending van een portret, ie vergeefs, wie hem niet kende, zou niet te weten komen, hoe hij er uitzag. Eens echter liet hij zich vermurwen. Het was een jong meisje, een van zijn vroegere leerlingen, die zich op zijn raad had toegelegd op het portretschilderen. Zij wist zoo innig te vragen. En toen zij hem zei, dat zij zijn portret enkel voor zichzelf hebben wou, en hem de belofte gaf, het nooit te zullen laten reprodu- ceeren, ja het zelfs aan niemand te laten zien, gaf hij .eindelijk toe. In haar klei ne, armoedige kamer, die haar voor ate lier en woning diende, want zij was een arm meisje en had het door haar kunst nog niet tot schitterende inkom sten gebracht poseerde hij voor haar. Het waren ongewoon stille, behagelij- ke uren die hij ten harent doorbracht. Een zachte rust kwam over hem, als hij daar, ontrukt aan de koorts van zijn rus- teloozen scheppingsdrang en aan de drukke omgeving van zijn leerlingen, j vereerders en bewonderaars zwijgend aan zijn droomerige gedachten overgela ten, af en toe ook cle séance afbrekend met een vertrouwelijk praatje, in den ouderwetsehen, gemakkelijken leeren leunstoel zat, dien hij zich had uitge zocht. Soms liet hij zijn blik op het meisje rusten met stille innige vreugde gade slaand de uitdrukking van bevrediging en hoóge geestelijke spanning op de fij ne, jeugdig frissche gelaatstrekken. Hij zou heel graag met zijn oog dag aan dag de ontwikkeling van haar arbeid hebben gevolgd. Maar dat wou Arabella niet hebben. Hij had haar moeten beloven niet eerder bezichtiging van het portret te .zullen vragen, voordat het voltooid was. Eigenlijk had hij ook geen haast zijn evenbeeld op. het doek te zien. Eens ergerde hij er zich over, dat hij haar verzoek had ingewilligd. Wat een dwaas was hij toch geweest, van zijn be sluit af te wijken. Wanneer zij nu eens haar woord niet hield en hij op een dag het genoegen zou hebben, voor de ra men van de boekwinkels en in geïllus treerde bladen de afbeelding te zien van zijn uiterlijk, waarvan hij zelf een walg had, Met een ruk wendde hij zich tot de riei kerkhof ie WianiHa. Een reus onder de Suideldiereii Uit dit opschrift mag men niet af leiden, dat we iets zullen vertellen van een reusachtig dier. Het is slechts een reus onder zijn naaste- verwanten, de dwergen zijn, en niet heel veel grooter dan een gewoon eekhoorntje. Het schijnt echter grooter dan dit. dier tje, door d,e gestrekte- lichaamshouding ende vlieghuid, tusschen de voor- en de achterpooten. Deze vlieghuid, die behaard is en niet verward moet worden met het fladderorgaan der vleermuizen, maakt buitengewoon lange sprongen moge lijk, waarbij het eindpunt echter tel kens lager ligt dan het punt waar de sprong begint. Het dier is een zoog dier en vormt in d-e orde- der buideldie ren een geslacht, waarvan de verte genwoordigers klimmers zijn, hij nacht hun voedsel zoeken en bekend zijn als vliegende buideldieren. Van een fladderen als bij de vleermuis kan bij deze dieren geen sprake zijn. maar de uitgespannen vlieghuid stelt'hen in slaat, rustig omlaag te zweven van dsn top van den een-en boom naar een lageren tak van een anderen. Dit buideldier is sneeuww-it van kleur, maar het heeft niet als anders albino's roode oogen doch zwarte. Ook de randen der ooren zijn zwart. jonge schilderes. Maar wat was dat? Zij schilderde heelemaal niet. Met penseel en stoel, zij keek verdrietig en de tranen stonden haar in de oogen. Hij sprong op. „Arabella, wat is er ge beurd?" En zij antwoordde snikkend: „Omdat ik niets kan. Omdat ik een stumper ben. Ik kan de oogen niet treffen, den blik krijg ik nooit goed. Hij lachte. „Och schilder mij dan met gesloten oogen, alsof ik sliep. De zware oogleden zullen zeer stijlvol staan bij al het overige". Zij keek hem verwijtend aan. „U moogt niet met mij spotten, meester. Maar een kunstenaar als u weet niet, wat het be- teekent, iets niet te kunnen". Dat roerde hem. Liefkozend over haar aschblonde, zijachtige haar strijkend, zei hij: „Maar niet den moed verliezen. U bezit een mooi, krachtig talent, u zult het het tot iets brengen. Toen keek zij hem verheerlijkt aan. „Dat zegt u mij, u!" riep zij jubelend. En in cle overmaat, van haar vreugde greep zij zijn hand en kustte ze. Hij wou ze terugtrekken. Maar het was te laat. Reeds voelde hij haar zachte, arme lip pen er op gedrukt. Doodsbleek stond hij voor haar. Plotseling was hij zich bewust geworden, dat hij dit meisje liefhad. Dai was de reden van zijn hem zelf raadsel achtige toegenegenheid jegens haar. „Me dunkt, we heffen de séance maar op", prevelde hij verstrooid, „omdat u zegt, dat het vandaag niet gaat: nu, mor gen is er weer een dag". E'n hij greep naar zijn hoed. Zij knikte. „Ja, het is beter zoo. Van daag zou mij toch niets meer gelukken". Toen Peter na een korten groet de deur uitgin-g, haalde hij ruimer adem als be vrijd van een last. Tot morgen, had hij tegen Arabella gezegd. Maar hij zou niet komen, morgen niet en nooit meer. Nu hij wist, hoe het met hem stond, wou hij niet met haar alleen zijn. Den volgenden dag kwam hij echter toch terug. Hij kon het niet over zijn hart krijgen, tegenover het armé meisje zijn woord niet te houden. Toen hij bin nenkwam, zat zij al aan den arbeid, Zij begroette hem en zeide daarop, stralen de van geluk: „Stelt u zich eens voor, het is mij gelukt! ik geloof dat uw bemoe digende woorden mij geholpen hebben, en uw blik, dien ik vasthield in mijn ge heugen. Ja, en vandaag komt het portret, klaar, er ontbreekt maar weinig meer aan". Hij wenschte haar geluk, verstrooid glimlachende. En toen ging hij op zijn gewone plaats zitien. Er werd bijna niet gesproken. Eindelijk na een paar uur vlijtig en onafgebroken gewerkt te heb ben, stond Arabella op en ging wat ach teruit staan om het portret te bekijken. En dakrna noodigde zij hem met een handbeweging uit, hetzelfde te doen. Hij kwam naast haar staan. Zij wendde haar oogen niet van zijn gezicht af, om in zijn trekken haar vonnis te lezen. En toen werd zij angstig. Want de uitdruk king van zijn gelaat, uat eerst verras sing uitgedrukt had, werd hoe langer hoe somherder en koeler, Zij kon nauwe lijks meer adem halen, zoo bang werd het haar te moede. Eindelijk, na eenige lange minuten van pijnlijk wachten, hoorde zij hem zeggen: „Zeer goed, zeer kloek gewerkt, technisch onberispelijk. Maar wat moet het beteekenen, dat u mij met uw penseel flatteert als een ijdele salondame". „Flatteeren?" vroeg zij verbaasd. „Ja", antwoordde hij bruusk, „belache lijk flatteeren! Ik ben veel leelijker dan ik er daar op het doek uitzie". „Maar, meester, ik kan niet anders schilderen dan ik züel Vraag wie u wilt, niemand zal vinden, dat dit portret ge flatteerd is". Hij zag haar spottend aan. „Dat zal ik wel latent Voor 't overige", hij keek in middels de kamer rond, „u hebt daar wel een spiegel". Hij nam den spiegel van de wand en plaatste hem op een tweeden ezel naast het portret. „Zie nu maar eens!" zei hij triomfee- rend met den vinger op voorhoofd, neus en mond van liet spiegelbeeld wijzende. „Dat is alles veel leelijker dan u geschil derd hebt!" Zij antwoordde niet. En ook hij, de ver gelijking voortzettende, moest zwijgen. Het portret was niet geflatteerd. Maar over het gelaat lag een uitdrukking van geest- en goedheid, die cle leelijk trek ken verhelderde, hun leelijkheid verge ten deed. Op 't groote gewelfde voorhoofd troon de het genie, uit de donkere, schitteren de oogen, te vergelijken met zwarte zon nen, spraken geest en goedheid. Er kwam een blosje op zijn wangen. Aarzelend wendde hij zich tot Arabella, greep haar hand en zei: „Ik dank u. Met dit portret hebt u aan mij een goed werk gedaan. En toen zij, getroffen door de plotselinge verandering van zijn wezen, hem verbaasd aankeek, vervolgde hij„Ik wil u een geschiedenis vertellen. Dan zult u mij begrijpen". En hij vertelde. Zijn geheele innerlijke leven van den dag af dat de afstootende mismaaktheid van zijn uiterlijke ver schijning zich aan hem openbaarde, legde hij voor haar bloot. Hij het haar lezen in zijn smachtende ziel, vernederd en toch zoo vol ongebroken trots. Zwij gend, met gevouwen handen hoorde Ara- beha hem aan. Doch toen hij haar zei, dat hij haar liefhacl, dat hij het haar ech ter nooit zou hebben durven bekennen, wanneer dit portret er niet was, dat hem deed hopen, geen onterfde van het geluk te zijn, zooals hij gemeend had. toen wierp zij zich in zijn armen en fluisterde, zacht snikkend: „Hadt je clan niet ge voeld. wat je voor mij geworden was? O, lieveling, al haclt je ook gezwegen, als een slavin zou ik je zijn gevolgd, tot de macht van mijn liefde je trotschen schroom overwonnen had!" Toen beefde de beroemde schilder van zaligheid. Hij trok het blonde meisjes hoofd naar zich toe en drukte een inni- gen kus op de bloeiende lippen. „De luchtvaart is niet meer walt ze in mijn tijd was", vertelt een Ameri kaan sch parachutist in ruste in een Engelsch blad. Tegenwoordig begint de luchtschipper reesd' met den hef boom te werken als hij d'e gebouwen en boomtoppen onder zich ziet en een zachjte plaats gevonden heeft om neer te dalen; in mijn dagen en dit is nog slechts een veertien jaren gele den was dat wat anders; als toen een opstijging plaats had, dan leek 't ook wat op een opstijging en de be stuurders dacht ©r niet aan neer te I dalen, vóór hij een Engelsch e mijl j van den vasten grond verwijderd was. j Tolt aan mijn -dood zal ik mij mijn i eersten val uit de wolken herinneren j 't Was een toeval dat mij er toe bracht, want inderdaad had ik er al l evenmin aan gedacht, met de para- I chute mijn brood te verdienen, als j om president van de Vereenigde Sta- j 'ten te worden. Het was in den tijd, dat het Groote Zoutmeer in Utah door den Union Pacific Spoorweg als een toevluchtsoord voor Zondagsreizigers in aanzien kwam, en mijn vriend en ik behoorden, als gymnasten en tra peze-werkers, tot de artiste®., die naar de plaats waren gelokt. Op zekeren dag, toen ilc melt mijn vriend de lunch gebruikte in een restaurant van de benedenstad, werd oh ze aandacht getrokken door een plakkaat, dat in groote letters een se rie neerdalingen per parachute door den vermaarden Van Tasel aankon digde en een fabelachtige som ver meldde, die aan den „Koning der tucht voor dat kunststuk zou worden betaald. 't Is wat, zei ik zoo in den loop van het. gesprek, 't zou mij niets kun- ctori. Vertaald uit bet Italiaansch. 45. De enkele minuten,die hij Ibe Agropoli op den trein moestt wachten, waren voor hem de verschrikkelijkste zijns levens. Weg van hier! Dat was zijn eenige gedachte, terwijl hij in eiken schuilhoek een dolk meende te zien glinsteren. Van Agropoli Itot Castellamare heeft de trein ongeveer twee uur noodig. Van Castellamare moest Checco te voet over het gebergte van Positano. Hij draafde meer dan hij liep, ©n then hij eindelijk tegen elf uur het b.erg- pad afdaalde, vanwaar hij de eenza me lichten in het kasfteel te Positano kon Zien, klopte zijn hart van angst en opwinding zoo hevig dlat hij het meende te hooren. Maar 'n onweer staanbaar gevoel, een innerlijke kracht, waarvan hij zich tot nu toe zelf niet bewust was geweest, dreef hem onophoudelijk voorwaarts. Hij ging nie-t eerst ben-ede-n naar 't dorp, maar rechtstreeks naar het kas- j teel. Ho© vaak hadl hij van zijn 4e- rugkeer naar Positano gedroomd, hoe had hij Car mei a en zijne moeder wil-1 len verrassen! Dat liep nu alles heel anders. Aan de minuten van dezen nacht hing dood en leven. Hij mocht geen enkele minuut verliezen. Is graaf Tozzo hier? vroeg hij aan den eersten den bestien, die® hij j bij de ingangspoort, van bet kasteel ontmoette. De portier nam Ch-eco, die nog zijn sclosciardnkleedling droeg, veirbaasd van helt hoofd' tot de voeten op. Wat wilt gij van hem? vroeg hij wantrouwend'. Het is al laat. Juist daarom hebt gij geen (tijd te verliezen. Breng mij bij hem. Ik kom van den ouden hertog. De portier deisd-e verschrikt terug. Van waar? vroeg hij nogmaals. Bij de Madonna en alle Heiligen hejfc is zooals ik u z-eg. Breng mij da delijk bij iemand-, wien ik mijn mede- deeling kan doen. Aan die minuten, die wij hier verliezen, hangt mis schien zijn leven en het mijne. Kom dan mee, zei nu de portier, gejaagd, en ging hem voor, d-e trap op. In het kasteel van Posijtano was d'e stemming ®a de mislukt© zending van graaf Tozzo, die echter ©en geheelen dag in de tempel ruïnen van Paels- tuftt tevergeefs op de onderhandelaars had gewacht, zeei^gedfrukt. Wel ging het met. den hertog Atltilio iets beter, maar de zorg over hertog Cesare hing als een neerdrukkende wolk over de bewoners van bet kasteel. Bekom merd; en mdt elkaar raadplegend za ten hertogin Estella met haar dóch ter, graaf Tozzo en de rechter Ghi- lazzi, die in de avonduren weer van Napels naar Positano was terugge keerd, in het familiesalon op de eer ste verdieping, toen de portier met zijn bericht, dalt, er een man was, dJle beweerde een boodschap van hertog Cesare te hebben, als een bom in de kamer viel. Alle vier personen spron gen als geëlectriseerd van hun zit plaatsen op. Een onderhandelaar? vroeg Ghi- lazzi haastig. Waar is hij? Breng hem hier, ge bood de hertogin. Checco kwam binnen. Hij was vree- selijk geagiteerd. De tranen stonden hem i® de oogen en een hevige angst beving hem. Als men hem nu eens de handen op den rug bond' ©n hem als handlanger van de roovers in de gevangenis wierp! Maar men behan- dielde hem- tot zijn eigen verbazing heel vriendelijk. Gij komt van heittog Cesare? vroeg hem hertogin Estella. Ja, mevrouw! Is hij gezond? Hertog Cesare bevindt zich op het oogenblik in een hol in de rotsen, j van Agropoli en was Itoen ik vluchtte nog gezond. Gij zijt vandaar ontvlucht? Wilt gij ons c!en weg wijzen naar de plaats, waar hertog Cesare zich be vindt? Vorder maar een prijs Hoeveel verlangft. gij? Niets mevrouw. Men zag elkaar verwonderd aan. Wie zijt ge dan? vroeg Ghilazzi. Mijnheer, ging Checco nu wee- nend voort, ik ben een arme visscher uit. Positano en heet Francesco San- toni Ah! Dezelfde, die van den hier geplee,arden dieMal verdacht werd. Maar ik ben volstrekt geen dief, geen roover. Was ik het, mijnheer, dan stond ik nu nieit hier. Slechts ge dwongen sloot ik mij bij d'e roover!? aan en ben nu hier, om weer goed te maken, wat ik misdreven heb. Volgt mij, heeren, met soldiate® en carabi-1 n-ieri. tk zal u de plaajts wijzen, j waar de roovers den hertog gevangen - houden. Maar haast u, haast u. zijn leven, evenals het mijne, hangt aan minuten. Wordt mijn vluchjt uit het: hol ontdekt, eer wij daar terugkeeren dan loopt het leven van eten herttog j niet alleen gevaar, maar zullen die] roovers van schuilhoek verwisselen, j en wij zullen geen van hen kunnen j vatten. Uit wraak zal men mij neer- steken als een hond. Smeekend hief heiitogin Estella de handen op. Gij hoort, heeren, waar om het te dioen is. Wilt gij u jegens! mijn huis en mijne, familie verdien- j ettelijk maken, haast u dan, handelt als mannen, als vrienden. Haastig kuste graaf Tozzo haar de j hand. Kom, mijnheer Ghilazzi. Elke minuut verlies zou verraad zijn. Kom Checco! Waar is de dichtst bij zijnde gen d ar m e r i ep ost? Hoeveel roovers zijn er? vroeg Ghilazzi. Zeven. Dan moAten wïi nao» Cniown om daar hulp Ito vragen. Voorwaarts! Voorwaarts! Eenige minuten later bevond herto gin Estella zich met haar dochlter al leen in de kamer. Beiden wisten zeer goed, waar het diezen nacht om ging, van hoeveel toevalligheden zulk een bevrijding afhing en hoe gevaarlijk zulk een onderneming was. Zou het zelfs w-el mogelijk wezen den gevan gen© uit de handen der roovers te be vrijden, zonder dat hem leed ge schiedde? De vrouwen spraken geen woord'. Hoe meer de wijzer van die pendule vooruitging, des te banger werd het haar te moede. En toen kwam het uur dat zij tot zichzelf moesten zegge® nu is het beslissende oogenblik geko men! Nu zijn ze handgemeen! Nu wordt de teerling geworpen over zijn lot en over het onze. Maar zij spraken geen woord. Al leen een zenuwachtig trillen der mondhoeken verried haar inwendige onrust. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7