DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". 1 4 Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. Haarlemmer Halletjes No. 107. Zaterdag 20 September. 1902. .Vleest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. ALLERLEI. De koopman in wijsheid. In de „Gesta Romanorium", een boek even vreemd van titel als van inho"ud, een boek, waarin duizenden in vroegere eeuwen eene bron van stichting, leering en opwekking hebben gevonden, komt de volgende vertelling voor: Bij Domitianus wordt op zekeren dag een koopman aangediend. Wat hebt gij te koop? vraagt de kei zer. Wijsheid, was het antwoord, en wel drieërlei. Ik vraag daarvoor honderd goudstukken. De koop wordt gesloten en de koop man gaat voort: De eerste wijze les, die ik u verkoop, is deze: „Bij alle dinger^ let op het ein de!" De tweede luidt aldus: „Verlaat nooit den grooten weg om een zijpad in te slaan". De derde eindelijk zegt: „Overnacht niet in het huis van een grijsaard, die eene jonge vrouw heeft". De keizer liet de eerste les op alle wanden van zijn paleis schilderen. Eens hadden samenzweerders zijn bar bier omgekocht om hem van kant, te ma ken. Op het oogenblik, dat deze den moord zou volbrengen, viel zijn oog op de spreuk. De keizer bemerkte zijne ont steltenis, ondervroeg hem en de barbier eindigde met alles te bekennen. De samenzweerders trachtten nu den vorst te overvallen op een zijweg, dien hij zou inslaan. Zijne dienaars wilden hem bewegen dat pad te kiezen, maar hij gebood hun alleen te gaan, terwijl hijzelf den grooten weg bleef volgen De dienaars werden vermoord, maar Domitianus ontsnapte aan het gevaar. De samenzweerders hielden zich nu verborgen in het huis van een ouden man, bij wien de keizer moest over nachten. Doch, zoodra deze vernam, dat de oude man een jeugdige vrouw had, nam hij elders zijn intrek en ont kwam alzoo ten derden male aan de aanslagen zijner vijanden. Een dergelijk verhaal leeft nog in den mond der tegenwoordige Grieken. Uit alles blijkt, dat het van Oosterschen oorsprong is, zoodat wij mogen aanne men, dat het, als zoovele andere vertel lingen ,uit Indië over Arabië naar het Westen is gekomen. De Parïjzer omnibussen. De bekende Parijzer omnibussen heb ben al eene tamelijk lange, uit een cul tuur-historisch oogpunt niet onbelang rijke geschiedenis ahcter zich. En waar zij langzamerhand verdwijnen, zal Parijs een schilderachtige bijzonderheid in zijn straten minder hebben. Pascal is het geweest, die op de ge dachte kwam dit middel van vervoer in het leven te roepen, om daardoor, voor een klein bedrag voor ieder, een aantal personen tegelijk te kunnen vervoeren. Voor zoover men kan nagaan werd de eerste „omnibus" te Parijs in dienst ge steld in het jaar 1645, door een zekeren Sauvage, die zijn intrek had genomen ln het hotel Grand Saint-Fiacre waarvan de naam „fiaker" voor de bekende Pa- rijsche huurrijtuigen afkomstig is. Maar het kostte toch altijd nog „twee pistolen daags", ongeveer drie en een halve gul den, zich in de voorloopers van onze huurrijtuigen te laten rondrijden. Den lOen Januari 1662 ontving de mar kets de Sourches van minister Colbert een patent, door het Parlement den 27en Febr. d.a.v. geregistreerd, om rijtuigen in gebruik te stellen, die buitengewoon ge makkelijk voor een aantal personen zijn, die geen middelen bezitten, om zich in karossen te laten rondrijden en die daar-! door tegen een zeer matigen prtjs rij den kunnen en in Parijs altijd denzelf den rit van het eenestadskwartier naar het andere kunnen maken, de grootste voor 5 sous en de andere voor minaer, die altijd op het vastgestelde uur moe ten afrijden, hoe klein het aantal passa giers ook zij, en die, wanneer er he.ele- maal geen passagiers zijn, zelfs ledig moeten wegrijden......" Deze rijtuigen waren in den eigenlijken zin geen pu bliek vervoermiddel, want in de patent brieven was uitdrukkelijk bepaald, dat ..soldaten, lakeien en andere personen in livrei, zelfs handwerkslieden, in deze rijtuigen niet mogen rijden." Den 16en Maart 1602 reden de eerste omnibussen door Parijs, wat Mme Pe rier in een brief aan Arnaud de Pom- ponine op de volgende wijze beschrijft. „De inrichting begon Zaterdags om 7 uur 's morgens met heel wat vertoon. Men verdeelde de 7 karossen en zond er drie naar de Porie Saint-Antolne en vier naar het Luxembourg, waar zich op het zelfde uur twee commissarissen van net Chatelet in rok, vier gardisten, tien of twaalf schuters en evenveel gewapenaen te paard bevonden De eerste omnibussen waren hemels blauw, met gouden leliën bezaaid de kleuren van Parijs en Lodewijk XIV; zij werden door gegalonneerde koetsiers in blauwe, rijk met passementerieën bedek te rokken bestuurd. De altijd spotach tige Parijzenaars vermaakten zich niet weinig met deze mooi versierde rijtui gen en erg populair werden ze niet. Een luim van Lodewijk XIV bracht daar evenwel plotseling verandering in. De koning kwam op een goeden dag op het origineele idee, Mme de Montespan te Saint Germain in een dezer vehikels te doen stappen en hoogsteigenhandig als koetsier met het „rijtuig van 5 sous" een toertje rond te rijden! Natuurlijk moes ten nu alle aanzienlijke Parijzenaars in het vervolg ook van den omnibus ge bruik maken. .Maar toch begon het hun al spoedig weer te vervelen zich door de burgers daarin te laten verdringen. De burgers volgden op hun beurt weer. de edellieden na en zoo behoorde de roem der omnibussen weldra weer tot het verledene. Eerst anderhalve eeuw later doKen zij weer op. In het jaar 1819 weigerde de prefect van politie te Parijs zekere Go- dot de vergunning, een omnibusdienst in te richten op de boulevards en ae quais, omdat deze rijtuigen op de groote Een standbeeld «oei* keizer Friedrleh. L Dezer dagen is te Cr onberg in tegen-<j rich. Het standbeeld is geplaatst in "woordigheifii van keizer Wilhelm vanhet openbare park en staat vlak te- Duitschland een buste onthuld van gen over de buste zijner gemalin. Het dien.s moeder keizerin Frieclrich enHet staat op een granieten voetstuk den volgenden dag woonde de keizer, en stelt den keizer voor in kurassiers- eveneens te Cronberg. de ouithuiling j uniform met den militairen mantel bij. van een indrukwekkend' stand- om en de versierselen van de orde beeld van zijn vader, keizer Fr ie-1 van den Zwarten Adelaar aan. verkeerswegen te veel verwarring zou den stichten. Meer geluk had. een ander ondernemer, zekere Baudry, in 1828; de prefect van politie stond hem toe, met honderd rijtuigen een dienst te openen. De eerste dienst werd ingesteld op de boulevards. Maar het publiek bleef de omnibussen bespotten, tot op den dag dat de hertogin van Berry eens eene wed denschap aanging, dat zij van dit ver voermiddel gebruik zou durven maken. Nu was het ijs voorgoed gebroken en talrijke maatschappijen richtten omni busdiensten op in alle kwartieren van Parijs. Eene nieuwigheid was de invoering van plaatsen op de imperiale in het jaar 1853, waarvoor slechts 15 centimes be hoefden te worden betaald. In 1855 volgde de samensmelting van alle concurreerende omnibus-diensten tot éene vereeniging, tot een „Algemeene Omnibusdienst". Een moeilijk begin. Den 15en Juli 1741 was hiet stamp vol in Goodman's Fiels-theater, een schouwburg van den tweeden rang in Londen. Men gaf er „Richard III" en in de titelrol zou een nog onbekend, maar volgens de geruchten veelbelovend jong acteur optreden. De toeschouwers wachtiten ruim een uur. Eindelijk werd hun ongeduld bevredigd. Het scherm ging op en Richard van Glocester verscheen op het tooneel. Hij maakte door zijne gemakkelijke bewegingen en zijn schrander gelaat een goeden indruk op het publiek. Maar men wachtte tevergeefs op he't begin van zijne alleenspraak: „Nu werd de winter onzer vrreev'le stemming. Tot blijden zomer door de zon van York" enz. Er verliepen eenige seoonden en het stuk begon maar niet. Er heerschte eene doodelijke stilte. Niemand ver roerde zich. Ieder hield den adem in. Ruim eene minuut is reedis verloo- pen en nog altijd staat de acteur voor het soufleurshokje met angstige blik ken naar het publiek te staren. Hij opent den mond, maar zonder een woord uit te brengen. Hij loopt even heen en weder, beweegt opnieuw de lippen maar de eerste woorden van zijne rol willen er niet uit. De toeschouwers verliezen hun ge duld. Men hoort lachen en spottend vragen: Komaan, is Richard stom?" Eindelijk brengt een schep: gefluit den armen debutant geheel in de war. Hij snellt wanhoopig van het too neel en roept achter de coulissen ge komen: Alles is uit, beste directeur! Ik deug voor niets. Ik zal maar in de Theems springen! Slechts met groote moeite kan men hem van dat ongelukkige besluit af brengen en hem overtuigen, dat er nog niets onherstelbaar bedorven is. Ondertuschen bereikt de ontevre denheid van 'het publiek haar top punt. Het wordt een schrikbarend' con cert v.an gefluit, geschreeuw en ge stamp. Daar komt de directeur vóór op het tooneel en het wordt weder stil. Heeren, zegt hij, de acteur, die de rol van Richard zal vervullen werd bij zijn eerste optreden voor u zóó hevig ontroerd, dalt zijne stem hem voo.r het eerste oogenblik begaf. Hij kan terstond weder opkomen en doet een beroep op uwe toegevend heid. Een paar der ergste levenmakers roepen daarop: Laat hem maar ko men. Misschien heeflt hij talent! Dat „misschien!" werd weldra ze kerheid. De jonkman wekte, toen hij weder optrad, door zijn ongekunsteld natuurlijk spel en zijne zachte wel luidende stem terstond een goedkeu rend gemompel onder het publiek, m toen in heit verder verloop van het stuk de toonèelen van hartstocht en gemoedsbeweging kwamen, kende de geestdrift geen grenzen meer. De schouwburg daverde; de vloer kraakte van het stampen. Er klonken donderende bravo's en hoera's Be schaamd deed het publiek boete je gens het genie. De dichter Pope, die ondier de toe- ischouwers *w/as, ging diefn debutant opzoeken, drukte hem da hand! en zeid'e: Mijnheer, ik begroet in u den eersten treurspelkunstenaar van Enge land! En Pope had gelijk: de debutant was Garrick. De strijd om den kus. Nadat deze door een duizendjarig gewoonterecht geheiligd scheen, heeft de kus tegenwoordig klaarblijkelijk om zijn bestaan te strijden, ten minste in. Amerika. Onlangs wilde een spoorwegdirectie den kus afschaffen, nu heeft zich in de stad Evanstan in den staat Illinois een club gevormd, welke haren leden het kussen verbiedt. Het merkwaardigste is daarbij ech ter, dat de leden van de club geen mannenschuwe oude vrijsters of oude vrijgezels zijn, maar jonge meisjes in den bloei van haar leven en knappe, jonge mannen; zij verklaren dat kus sen niet alleen vervelend, maar voor dc gezondheid schadelijk is. En daarmee houdt het kussen in Evanstan officieel op. Men vond het om dezelfde redenen ook maar btriA alle „liefkoozing-boeken" uit de biblio theek te verwijderen. Zoo gemakke lijk laat de kus zich echter niet uit de wereld helpen. Er zijn welbespraakte verdedigsters opgestaan en wel onder de vrouwelijke studenten. Eenige jon ge dames der North-Western-universi teit protesteeren krachtig tegen het be sluit der club. Een har er heeft zich op de volgende' wijze uitgelaten Ik bekommer mij er niet om. Als zij niet gekust willen worden, is dat hun zaak. Alle meisjes zijn niet koud bloedig, alleen omdat zij juist studee- ren. Ik geloof, dat deze club een zeer slecht voorbeeld geeft. Onze grootmoe ders en onze moeders werden door haar geliefden gekust, en ik weet, niet, waarom die regel, nu wij aan de beurt, zijn, veranderen moet. Dat is niet mooi. Houden zij ons voor Cbi- neesche dames Denken zij, dat wij als de Oosterlingen, onze neuzen tegen elkaar zullen wrijven Maar gelooft ge niet, dat door kussen, ziekten overgebracht kunnen worden vroeg een zich met de stu die der microben bez'ig houdende da me. Ziekte? Ja, misschien een lief deskwaal Maar wat zou het leven zijn, als wij steeds aan ziekte dachten 1 Evengoed zou men den trouwring kun nen verwerpen, daar deze besmettelijk zou kunnen zijn schaft men het kus sen af, dan houdt de romantiek op En dan zegt men nog, dat de .studie de vrouw aan haar ware natuur on trouw doet wordenIn Amerika schijnt dit althans zeer zeker niet het geval te zijn. Uit de Moppentrommel. Zondagsjager: „Zag je het? Zag je de veeren vliegen?" Boschwachter„Jawel, maar de patrijs vloog mee." Willem „Neen, moe, u niet; laat grootpamij de levertraan maar geven.' Moeder„Waarom?" Willem„Omdat Grootpa zoo morst." Opgeblazenjongmensch :„Ja,ikmag gerust zeggen, dat ik gisteravond op het bal eh de man was, waar alles om draaide." Leuke vriend „Wasje zóó dronken?" A. „Dus jij gelooft aan niets?" B. „Ik gelooft alleen watilc begrijp." A. „Nu, dat komt op hetzelfde neer i" Een Zaterdag avondpraatje. Wanneer het nog noodig was geweest, dan zou iai de laatste dagen duidelijk genoeg zijn gebleken, dat Haarlem een muzikale stad is. Dti is wel eens tegengesproken. „Hoe wil je", zeiden sommigen, „van een muzikale stad spreken, als goede con certen te Haarlem dikwijls zoo schaars bezocht worden!" En dan wezen ze op de Bohemers en andere autisten, die hier ■maar weinig menschen hadden getrok ken. Laat ons elkaar goed begrijpen, 't Kan zijn, dat de menschen niet heel gauw in beweging komen om muziek te gaan hooren, maar dit is wel zeker, dat er bonderden zijn die graag elke week en, als 't imoet meermalen, zich de moeite geven om zelf muziek te gaan maken. Wat al vereenigingen, gemengde zang ver eenigingen, mannenkoren, vereeni gingen voor instrumentale muziek! En daarvan hebben er niet minder dan vijf op het laatste concours een prijs behaald. Voor de buitenwacht schijnt zoo iets eenvoudig genoeg. Je repeteert, niet waar, je oefent je meer of minder en dan ga je op de planken staan en zingt, meer of minder gelukkig. Daarna zegt de jury: „hier heb je een prijs", of ze zegt Diets en datf heb je ook niets. In 't eer ste geval ben je blij en in 't tweede laat je het hoofd hangen. Maar zoo eenvoudig "gaat het geval niet. De moeilijkheden beginnen al bij de eerste repetitie. Zangers of zange ressen me enen al gauw, dat ze het mooi genoeg doen. Daar staat lijnrecht tegen over de directeur, die het nooit mooi ge noeg vindt en voor zijn critiek een Beeld spraak weet te vinden, waar je van ver baasd staat. Mochten de' tenoren het niet naar zijn zin doen, dan moeten zij de belangstel lende vraag hooren, of zij soms in 't. zuur hebben gelegen. Is er een moei lijke passage van hooge tonen, die lang moet worden uitgehouden en schiet er een van de inspanning in een hoestbui, dan wordt de krachtige vermaning ge geven om liever te barsten, dan te hoes ten. Deze sommatie maakte op zekere zan gers zooveel indruk, dat zij die onlangs na het behalen van de zege te Amster dam op een prentbriefkaart in beeld heb ben gebracht en daaraan toegevoegd de phrase: „nog eens de twee laatste ma ten, heeren!" een verzoek, dat iederen op concours gaanden directeur ais mi den mond bestorven is. Als de man geen engelengeduld hééft, dam kan hij zich op concour—repetities er in oefenen om het te krijgen. Vooral bij een groote vereeniging. Het heele gezelschap ziet hij nooit bij elkaar. Stel\, dat er honderd leden zijn, dan ko men er vandaag vijftig op en morgen vijftig, maar dat zijn dan op eenige weinige getrouwen na weer anderen. -Tij kan dan altijd tweemaal hetzelfde zeggen, repeteert om zoo te zeggen met twee vereenigingen, in plaats van met een, Alleen op een paar van de laatste repetities ziet hij het heele corps com pleet en hoort dan in den regel tot zijn ontzetting, dat er fouten gemaakt wor den, die al weken geleden besproken zijn. Zonder twijfel zou de wanhoop hem overweldigen, wanneer hij daardoor de zaak verbeteren kon. Aangezien dit evenwel niet zoo is, laat hij de passage voor de zeventigste maal overzingen eh eindigt de laatste repetitie met de som bere opmerking: „als dat zóó moet gaan op 't concours, zal ik aftikken". Dit ijselijke dreigement komt in aen regel niet tot uitvoering, hoewel ik meer malen concoursen heb bijgewoond, waar het zeer wenschelijk zou zijn geweest, Eens in Groningen bijvoorbeeld, waar de dirigent vrij haastig den toon aangaf en na een maat of wat de tenoren al een halven toon gezakt waren. Nu is 't op een concours altijd zoo: wie eenmaal in de misère zit, zakt er hoe langer hoe dieper in. En de zangers te Groningen gingen dan ook hoe langer hoe meer naar beneden, totdat de arme bassen hun noten haast niet meer kraken kon den. 't Tegenovergestelde zie je ook wel eens gebeuren. Er is hier een directeur, die houdt van wat je noemt scherp inzetten. Op een concours te Luik gebeurde dat weer en over 't algemeen is dat ook wel nuttig, omdat tenoren toch in dên regel al neiging tot zakken hebben. Maar daar te' Luik was 't anders. Na den inzet gingen ze in hun ijver voortdurend hoo- ger, todat ze aan 't slot precies een toon waren gerezen. Toch gaf men hun den eersten prijs, omdat ae uitvoe ring zoo goed was geweest. Natuurlijk komt er op concoursen min of meer geluk te pas. Een directeur is geen machine en de zangers ztjn ook maar menschen. Maar wanneer men een goed geschoold gezelschap zangers bij een heeft met een geroutineerd rustig directeur, die zoo breeden kijk op de muziek heeft dat hij de bedoeling van de componisten met hunne werken, weet te gevoelen en weer te geven, dan peeft zonder ©enigen twijfel deze vereeniging d.e grootste kansen op succes. Dit is hijvoorbeeld met Zang en Vriendschap het geval. Deze vereeni ging en de heer Robert hebben al zoo lang met elkaar gearbeid, dat ze elkan der volkomen kennen. De heer Robert met zijn bewonderenswaardigen kijk op de beteekenis en de bedoeling van nieu we werken, de liedertafel met baal vaste overtuiging, dat haar directeur het weet, ze vullen elkaar aan en brengen samen de merkwaardige eenheid tot stand, die we nu al sedert jaren Kun nen aanschouwen. Maar ik ga niet personen oespreKen, anders zou ik ook de andere prijswin- ners moeten noemen, wat mij zeker veel te ver voeren zou. Alleen nog een woordje over de Mastreechter Staar. Hel is niet goed en niet behoorlijk om zich over eens anders ongeluk te verheugen, maar iets komieks heeft het toch wel, dat deze vereeniging zoo diep in haar ziel overtuigd was van de overwinning op allen en dat zij thuiskwam met een vierden prijs. Wanneer iets passend is voor een zan ger, die ten strijde gaat, dan is het wel bescheidenheid. Hoe sterker hij zich voelt, des te minder mag hij daarvan la ten blijken. Dat is niet alleen voorzich tig, maar 't is toch ook eigenlijk behoor lijk. Een van mijn kennissen, die een dag of wat vóór het concours te Maas tricht was, hoorde daar hoe iedereen ze ker was van de victorie van de Staar. „Kom, kom," zei hij, „laat ons nu liever de dingen kalm afwachten en caarop niet vooruitloopen. Het zou nog wel eens anders kunnen afloopon. Zang en Vriendschap is ook niet voor de poes. Dat vonden ze allerkomiekst. Crefeld dat was nog wat anders, daar zouden de Maastrichters nog een concurrent aan hebben, maar Haarlem neen, dat kon den ze wel maken en breken!" Goed. Het draaide uit, zooals 't bij zul ke dingen veelal gaat, op een wedden schap. Onze Haarlemmer kon er zoo veel sluiten als hij wou, al had hij ze tien tegen een gevraagd. De heele Maastrichtsche bevolking wacntte. Er zou gefuifd worden, tot diep in den nacht. De cafés moesten openblijven tot 3 uur, men zegt dat de gemeente zelfs een som van f 1000 had geschonken. Niemand twijfelde er aan, of Maastricht had den eersten prijs al in den zak. Is het nu niet, zonder Schadenfreude, een beetje komiek, dat het ten slotxen op een vierden is uitgeloopen? Ik <jenk, dat de Staar zich heeft bedwelmd aan locale glorie, dat zij langzamerhand de andere vereenigingen uit het oog verloren neeft en gemeend dat zij alleen gegroeid was en dat de zusterverenigingen waren blijven staan. Het gaat er mee als met den haan op zijn mesthoop, die langza merhand was gaan meenen, dat nie mand zoo mooi kraaien kon als hij. Maar uren in den omtreK was er geen andere haan. Toen er op zekeren dagj een collega bij de buren kwam en zijn stem verhief, kreeg de oude haan een beroerte van schrik. Nu, de Staar heeft geen beroerte ge kregen en dat zouden de zangerbroeders haar ook niet toewenschen. Maar een les in bescheidenheid is het toch wel en die had zij ruimschoots verdiend. Eén ding is er, dat mij bij dezen wed strijd toch gehinderd heeft en dat was datzelfde wedden. Waar gaan we Leenl Is "t al niet mooi genoeg, aat de men schen kunnen wedden op hardloopende paarden, op rennende wielrijders moet er nu ook al gewed worden op Kampenr de zangers? Dat is een uitwas van kunstgenot,die er eigenlijk niet bij be hoort. Verbeeld u, dat mettertijd de bookmakers en de totalisator hun intree doen in de concertzaal, dat er gewed zou worden op Bach-concerten, of de be roemde violist Zus en Zoo al dam niet een vergissing begaan zal om vijf gul den. Grijpt hij zijn snaar even te hoog, de weddenschap is gewonnen. Wie naar concoursen gaat moet dat toch doen om mooien zang te hooren of uit belangstelling voor een van de kampende vereenigingen, maar niet om er een paar rijksdaalders aan te veroie- nen! Wouter zegt, dat ik daar geen begrip van heb. Hij wedt dan wel en ziet er niets verkeerds in. En 't mooist is dat hij altijd wint. Althans zoo zegt hij. Hebt ge wel eens opgemerkt, waarde le zer, dat ieder die wedt, beweert dat hij gewonnen heeft? Ik zou wel eens willen weten, waar is 's hemels naam dan wel de verliezers blijven! FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 5