DE ZATERDAGAVOND
GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD".
1
4
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Haarlemmer Halletjes
No. 107.
Zaterdag 20 September.
1902.
.Vleest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken.
ALLERLEI.
De koopman in wijsheid.
In de „Gesta Romanorium", een boek
even vreemd van titel als van inho"ud,
een boek, waarin duizenden in vroegere
eeuwen eene bron van stichting, leering
en opwekking hebben gevonden, komt
de volgende vertelling voor:
Bij Domitianus wordt op zekeren
dag een koopman aangediend.
Wat hebt gij te koop? vraagt de kei
zer.
Wijsheid, was het antwoord, en wel
drieërlei. Ik vraag daarvoor honderd
goudstukken.
De koop wordt gesloten en de koop
man gaat voort:
De eerste wijze les, die ik u verkoop,
is deze: „Bij alle dinger^ let op het ein
de!" De tweede luidt aldus: „Verlaat
nooit den grooten weg om een zijpad
in te slaan". De derde eindelijk zegt:
„Overnacht niet in het huis van een
grijsaard, die eene jonge vrouw heeft".
De keizer liet de eerste les op alle
wanden van zijn paleis schilderen.
Eens hadden samenzweerders zijn bar
bier omgekocht om hem van kant, te ma
ken. Op het oogenblik, dat deze den
moord zou volbrengen, viel zijn oog op
de spreuk. De keizer bemerkte zijne ont
steltenis, ondervroeg hem en de barbier
eindigde met alles te bekennen.
De samenzweerders trachtten nu den
vorst te overvallen op een zijweg, dien
hij zou inslaan. Zijne dienaars wilden
hem bewegen dat pad te kiezen, maar
hij gebood hun alleen te gaan, terwijl
hijzelf den grooten weg bleef volgen
De dienaars werden vermoord, maar
Domitianus ontsnapte aan het gevaar.
De samenzweerders hielden zich nu
verborgen in het huis van een ouden
man, bij wien de keizer moest over
nachten. Doch, zoodra deze vernam,
dat de oude man een jeugdige vrouw
had, nam hij elders zijn intrek en ont
kwam alzoo ten derden male aan de
aanslagen zijner vijanden.
Een dergelijk verhaal leeft nog in den
mond der tegenwoordige Grieken. Uit
alles blijkt, dat het van Oosterschen
oorsprong is, zoodat wij mogen aanne
men, dat het, als zoovele andere vertel
lingen ,uit Indië over Arabië naar het
Westen is gekomen.
De Parïjzer omnibussen.
De bekende Parijzer omnibussen heb
ben al eene tamelijk lange, uit een cul
tuur-historisch oogpunt niet onbelang
rijke geschiedenis ahcter zich. En waar
zij langzamerhand verdwijnen, zal Parijs
een schilderachtige bijzonderheid in
zijn straten minder hebben.
Pascal is het geweest, die op de ge
dachte kwam dit middel van vervoer in
het leven te roepen, om daardoor, voor
een klein bedrag voor ieder, een aantal
personen tegelijk te kunnen vervoeren.
Voor zoover men kan nagaan werd de
eerste „omnibus" te Parijs in dienst ge
steld in het jaar 1645, door een zekeren
Sauvage, die zijn intrek had genomen ln
het hotel Grand Saint-Fiacre waarvan
de naam „fiaker" voor de bekende Pa-
rijsche huurrijtuigen afkomstig is. Maar
het kostte toch altijd nog „twee pistolen
daags", ongeveer drie en een halve gul
den, zich in de voorloopers van onze
huurrijtuigen te laten rondrijden.
Den lOen Januari 1662 ontving de mar
kets de Sourches van minister Colbert
een patent, door het Parlement den 27en
Febr. d.a.v. geregistreerd, om rijtuigen in
gebruik te stellen, die buitengewoon ge
makkelijk voor een aantal personen zijn,
die geen middelen bezitten, om zich in
karossen te laten rondrijden en die daar-!
door tegen een zeer matigen prtjs rij
den kunnen en in Parijs altijd denzelf
den rit van het eenestadskwartier naar
het andere kunnen maken, de grootste
voor 5 sous en de andere voor minaer,
die altijd op het vastgestelde uur moe
ten afrijden, hoe klein het aantal passa
giers ook zij, en die, wanneer er he.ele-
maal geen passagiers zijn, zelfs ledig
moeten wegrijden......" Deze rijtuigen
waren in den eigenlijken zin geen pu
bliek vervoermiddel, want in de patent
brieven was uitdrukkelijk bepaald, dat
..soldaten, lakeien en andere personen in
livrei, zelfs handwerkslieden, in deze
rijtuigen niet mogen rijden."
Den 16en Maart 1602 reden de eerste
omnibussen door Parijs, wat Mme Pe
rier in een brief aan Arnaud de Pom-
ponine op de volgende wijze beschrijft.
„De inrichting begon Zaterdags om 7
uur 's morgens met heel wat vertoon.
Men verdeelde de 7 karossen en zond er
drie naar de Porie Saint-Antolne en vier
naar het Luxembourg, waar zich op het
zelfde uur twee commissarissen van net
Chatelet in rok, vier gardisten, tien of
twaalf schuters en evenveel gewapenaen
te paard bevonden
De eerste omnibussen waren hemels
blauw, met gouden leliën bezaaid de
kleuren van Parijs en Lodewijk XIV; zij
werden door gegalonneerde koetsiers in
blauwe, rijk met passementerieën bedek
te rokken bestuurd. De altijd spotach
tige Parijzenaars vermaakten zich niet
weinig met deze mooi versierde rijtui
gen en erg populair werden ze niet.
Een luim van Lodewijk XIV bracht daar
evenwel plotseling verandering in. De
koning kwam op een goeden dag op het
origineele idee, Mme de Montespan te
Saint Germain in een dezer vehikels te
doen stappen en hoogsteigenhandig als
koetsier met het „rijtuig van 5 sous" een
toertje rond te rijden! Natuurlijk moes
ten nu alle aanzienlijke Parijzenaars in
het vervolg ook van den omnibus ge
bruik maken. .Maar toch begon het hun
al spoedig weer te vervelen zich door
de burgers daarin te laten verdringen.
De burgers volgden op hun beurt weer.
de edellieden na en zoo behoorde de
roem der omnibussen weldra weer tot
het verledene.
Eerst anderhalve eeuw later doKen zij
weer op. In het jaar 1819 weigerde de
prefect van politie te Parijs zekere Go-
dot de vergunning, een omnibusdienst
in te richten op de boulevards en ae
quais, omdat deze rijtuigen op de groote
Een standbeeld «oei* keizer
Friedrleh. L
Dezer dagen is te Cr onberg in tegen-<j rich. Het standbeeld is geplaatst in
"woordigheifii van keizer Wilhelm vanhet openbare park en staat vlak te-
Duitschland een buste onthuld van gen over de buste zijner gemalin. Het
dien.s moeder keizerin Frieclrich enHet staat op een granieten voetstuk
den volgenden dag woonde de keizer, en stelt den keizer voor in kurassiers-
eveneens te Cronberg. de ouithuiling j uniform met den militairen mantel
bij. van een indrukwekkend' stand- om en de versierselen van de orde
beeld van zijn vader, keizer Fr ie-1 van den Zwarten Adelaar aan.
verkeerswegen te veel verwarring zou
den stichten. Meer geluk had. een ander
ondernemer, zekere Baudry, in 1828; de
prefect van politie stond hem toe, met
honderd rijtuigen een dienst te openen.
De eerste dienst werd ingesteld op de
boulevards. Maar het publiek bleef de
omnibussen bespotten, tot op den dag
dat de hertogin van Berry eens eene wed
denschap aanging, dat zij van dit ver
voermiddel gebruik zou durven maken.
Nu was het ijs voorgoed gebroken en
talrijke maatschappijen richtten omni
busdiensten op in alle kwartieren van
Parijs.
Eene nieuwigheid was de invoering
van plaatsen op de imperiale in het jaar
1853, waarvoor slechts 15 centimes be
hoefden te worden betaald.
In 1855 volgde de samensmelting van
alle concurreerende omnibus-diensten tot
éene vereeniging, tot een „Algemeene
Omnibusdienst".
Een moeilijk begin.
Den 15en Juli 1741 was hiet stamp
vol in Goodman's Fiels-theater, een
schouwburg van den tweeden rang
in Londen.
Men gaf er „Richard III" en in de
titelrol zou een nog onbekend, maar
volgens de geruchten veelbelovend
jong acteur optreden.
De toeschouwers wachtiten ruim een
uur. Eindelijk werd hun ongeduld
bevredigd. Het scherm ging op en
Richard van Glocester verscheen op
het tooneel.
Hij maakte door zijne gemakkelijke
bewegingen en zijn schrander gelaat
een goeden indruk op het publiek.
Maar men wachtte tevergeefs op he't
begin van zijne alleenspraak:
„Nu werd de winter onzer vrreev'le
stemming.
Tot blijden zomer door de zon van
York" enz.
Er verliepen eenige seoonden en het
stuk begon maar niet. Er heerschte
eene doodelijke stilte. Niemand ver
roerde zich. Ieder hield den adem in.
Ruim eene minuut is reedis verloo-
pen en nog altijd staat de acteur voor
het soufleurshokje met angstige blik
ken naar het publiek te staren.
Hij opent den mond, maar zonder
een woord uit te brengen. Hij loopt
even heen en weder, beweegt opnieuw
de lippen maar de eerste woorden
van zijne rol willen er niet uit.
De toeschouwers verliezen hun ge
duld. Men hoort lachen en spottend
vragen: Komaan, is Richard stom?"
Eindelijk brengt een schep: gefluit
den armen debutant geheel in de
war. Hij snellt wanhoopig van het too
neel en roept achter de coulissen ge
komen:
Alles is uit, beste directeur! Ik
deug voor niets. Ik zal maar in de
Theems springen!
Slechts met groote moeite kan men
hem van dat ongelukkige besluit af
brengen en hem overtuigen, dat er
nog niets onherstelbaar bedorven is.
Ondertuschen bereikt de ontevre
denheid van 'het publiek haar top
punt. Het wordt een schrikbarend' con
cert v.an gefluit, geschreeuw en ge
stamp.
Daar komt de directeur vóór op het
tooneel en het wordt weder stil.
Heeren, zegt hij, de acteur,
die de rol van Richard zal vervullen
werd bij zijn eerste optreden voor u
zóó hevig ontroerd, dalt zijne stem
hem voo.r het eerste oogenblik begaf.
Hij kan terstond weder opkomen en
doet een beroep op uwe toegevend
heid.
Een paar der ergste levenmakers
roepen daarop: Laat hem maar ko
men. Misschien heeflt hij talent!
Dat „misschien!" werd weldra ze
kerheid. De jonkman wekte, toen hij
weder optrad, door zijn ongekunsteld
natuurlijk spel en zijne zachte wel
luidende stem terstond een goedkeu
rend gemompel onder het publiek, m
toen in heit verder verloop van het
stuk de toonèelen van hartstocht en
gemoedsbeweging kwamen, kende de
geestdrift geen grenzen meer.
De schouwburg daverde; de vloer
kraakte van het stampen. Er klonken
donderende bravo's en hoera's Be
schaamd deed het publiek boete je
gens het genie.
De dichter Pope, die ondier de toe-
ischouwers *w/as, ging diefn debutant
opzoeken, drukte hem da hand! en
zeid'e:
Mijnheer, ik begroet in u den
eersten treurspelkunstenaar van Enge
land!
En Pope had gelijk: de debutant
was Garrick.
De strijd om den kus.
Nadat deze door een duizendjarig
gewoonterecht geheiligd scheen, heeft
de kus tegenwoordig klaarblijkelijk
om zijn bestaan te strijden, ten minste
in. Amerika.
Onlangs wilde een spoorwegdirectie
den kus afschaffen, nu heeft zich in
de stad Evanstan in den staat Illinois
een club gevormd, welke haren leden
het kussen verbiedt.
Het merkwaardigste is daarbij ech
ter, dat de leden van de club geen
mannenschuwe oude vrijsters of oude
vrijgezels zijn, maar jonge meisjes in
den bloei van haar leven en knappe,
jonge mannen; zij verklaren dat kus
sen niet alleen vervelend, maar voor
dc gezondheid schadelijk is.
En daarmee houdt het kussen in
Evanstan officieel op. Men vond het
om dezelfde redenen ook maar btriA
alle „liefkoozing-boeken" uit de biblio
theek te verwijderen. Zoo gemakke
lijk laat de kus zich echter niet uit de
wereld helpen. Er zijn welbespraakte
verdedigsters opgestaan en wel onder
de vrouwelijke studenten. Eenige jon
ge dames der North-Western-universi
teit protesteeren krachtig tegen het be
sluit der club. Een har er heeft zich
op de volgende' wijze uitgelaten
Ik bekommer mij er niet om. Als
zij niet gekust willen worden, is dat
hun zaak. Alle meisjes zijn niet koud
bloedig, alleen omdat zij juist studee-
ren. Ik geloof, dat deze club een zeer
slecht voorbeeld geeft. Onze grootmoe
ders en onze moeders werden door
haar geliefden gekust, en ik weet,
niet, waarom die regel, nu wij aan de
beurt, zijn, veranderen moet. Dat is
niet mooi. Houden zij ons voor Cbi-
neesche dames Denken zij, dat wij
als de Oosterlingen, onze neuzen tegen
elkaar zullen wrijven
Maar gelooft ge niet, dat door
kussen, ziekten overgebracht kunnen
worden vroeg een zich met de stu
die der microben bez'ig houdende da
me.
Ziekte? Ja, misschien een lief
deskwaal Maar wat zou het leven
zijn, als wij steeds aan ziekte dachten 1
Evengoed zou men den trouwring kun
nen verwerpen, daar deze besmettelijk
zou kunnen zijn schaft men het kus
sen af, dan houdt de romantiek op
En dan zegt men nog, dat de .studie
de vrouw aan haar ware natuur on
trouw doet wordenIn Amerika
schijnt dit althans zeer zeker niet het
geval te zijn.
Uit de Moppentrommel.
Zondagsjager: „Zag je het? Zag je
de veeren vliegen?"
Boschwachter„Jawel, maar de
patrijs vloog mee."
Willem „Neen, moe, u niet; laat
grootpamij de levertraan maar geven.'
Moeder„Waarom?"
Willem„Omdat Grootpa zoo
morst."
Opgeblazenjongmensch :„Ja,ikmag
gerust zeggen, dat ik gisteravond op
het bal eh de man was, waar
alles om draaide."
Leuke vriend „Wasje zóó dronken?"
A. „Dus jij gelooft aan niets?"
B. „Ik gelooft alleen watilc begrijp."
A. „Nu, dat komt op hetzelfde neer i"
Een Zaterdag avondpraatje.
Wanneer het nog noodig was geweest,
dan zou iai de laatste dagen duidelijk
genoeg zijn gebleken, dat Haarlem een
muzikale stad is.
Dti is wel eens tegengesproken. „Hoe
wil je", zeiden sommigen, „van een
muzikale stad spreken, als goede con
certen te Haarlem dikwijls zoo schaars
bezocht worden!" En dan wezen ze op
de Bohemers en andere autisten, die hier
■maar weinig menschen hadden getrok
ken.
Laat ons elkaar goed begrijpen, 't Kan
zijn, dat de menschen niet heel gauw in
beweging komen om muziek te gaan
hooren, maar dit is wel zeker, dat er
bonderden zijn die graag elke week en,
als 't imoet meermalen, zich de moeite
geven om zelf muziek te gaan maken.
Wat al vereenigingen, gemengde zang
ver eenigingen, mannenkoren, vereeni
gingen voor instrumentale muziek! En
daarvan hebben er niet minder dan vijf
op het laatste concours een prijs behaald.
Voor de buitenwacht schijnt zoo iets
eenvoudig genoeg. Je repeteert, niet
waar, je oefent je meer of minder en dan
ga je op de planken staan en zingt, meer
of minder gelukkig. Daarna zegt de
jury: „hier heb je een prijs", of ze zegt
Diets en datf heb je ook niets. In 't eer
ste geval ben je blij en in 't tweede laat
je het hoofd hangen.
Maar zoo eenvoudig "gaat het geval
niet. De moeilijkheden beginnen al bij
de eerste repetitie. Zangers of zange
ressen me enen al gauw, dat ze het mooi
genoeg doen. Daar staat lijnrecht tegen
over de directeur, die het nooit mooi ge
noeg vindt en voor zijn critiek een Beeld
spraak weet te vinden, waar je van ver
baasd staat.
Mochten de' tenoren het niet naar zijn
zin doen, dan moeten zij de belangstel
lende vraag hooren, of zij soms in 't.
zuur hebben gelegen. Is er een moei
lijke passage van hooge tonen, die lang
moet worden uitgehouden en schiet er
een van de inspanning in een hoestbui,
dan wordt de krachtige vermaning ge
geven om liever te barsten, dan te hoes
ten.
Deze sommatie maakte op zekere zan
gers zooveel indruk, dat zij die onlangs
na het behalen van de zege te Amster
dam op een prentbriefkaart in beeld heb
ben gebracht en daaraan toegevoegd de
phrase: „nog eens de twee laatste ma
ten, heeren!" een verzoek, dat iederen
op concours gaanden directeur ais mi
den mond bestorven is.
Als de man geen engelengeduld hééft,
dam kan hij zich op concour—repetities
er in oefenen om het te krijgen. Vooral
bij een groote vereeniging. Het heele
gezelschap ziet hij nooit bij elkaar.
Stel\, dat er honderd leden zijn, dan ko
men er vandaag vijftig op en morgen
vijftig, maar dat zijn dan op eenige
weinige getrouwen na weer anderen.
-Tij kan dan altijd tweemaal hetzelfde
zeggen, repeteert om zoo te zeggen met
twee vereenigingen, in plaats van met
een, Alleen op een paar van de laatste
repetities ziet hij het heele corps com
pleet en hoort dan in den regel tot zijn
ontzetting, dat er fouten gemaakt wor
den, die al weken geleden besproken
zijn. Zonder twijfel zou de wanhoop
hem overweldigen, wanneer hij daardoor
de zaak verbeteren kon. Aangezien dit
evenwel niet zoo is, laat hij de passage
voor de zeventigste maal overzingen eh
eindigt de laatste repetitie met de som
bere opmerking: „als dat zóó moet gaan
op 't concours, zal ik aftikken".
Dit ijselijke dreigement komt in aen
regel niet tot uitvoering, hoewel ik meer
malen concoursen heb bijgewoond, waar
het zeer wenschelijk zou zijn geweest,
Eens in Groningen bijvoorbeeld, waar de
dirigent vrij haastig den toon aangaf en
na een maat of wat de tenoren al een
halven toon gezakt waren. Nu is 't op
een concours altijd zoo: wie eenmaal
in de misère zit, zakt er hoe langer hoe
dieper in. En de zangers te Groningen
gingen dan ook hoe langer hoe meer
naar beneden, totdat de arme bassen
hun noten haast niet meer kraken kon
den.
't Tegenovergestelde zie je ook wel eens
gebeuren. Er is hier een directeur, die
houdt van wat je noemt scherp inzetten.
Op een concours te Luik gebeurde dat
weer en over 't algemeen is dat ook wel
nuttig, omdat tenoren toch in dên regel
al neiging tot zakken hebben. Maar
daar te' Luik was 't anders. Na den inzet
gingen ze in hun ijver voortdurend hoo-
ger, todat ze aan 't slot precies een
toon waren gerezen. Toch gaf men
hun den eersten prijs, omdat ae uitvoe
ring zoo goed was geweest.
Natuurlijk komt er op concoursen
min of meer geluk te pas. Een directeur
is geen machine en de zangers ztjn ook
maar menschen. Maar wanneer men een
goed geschoold gezelschap zangers bij
een heeft met een geroutineerd rustig
directeur, die zoo breeden kijk op de
muziek heeft dat hij de bedoeling van
de componisten met hunne werken, weet
te gevoelen en weer te geven, dan peeft
zonder ©enigen twijfel deze vereeniging
d.e grootste kansen op succes.
Dit is hijvoorbeeld met Zang en
Vriendschap het geval. Deze vereeni
ging en de heer Robert hebben al zoo
lang met elkaar gearbeid, dat ze elkan
der volkomen kennen. De heer Robert
met zijn bewonderenswaardigen kijk op
de beteekenis en de bedoeling van nieu
we werken, de liedertafel met baal
vaste overtuiging, dat haar directeur het
weet, ze vullen elkaar aan en brengen
samen de merkwaardige eenheid tot
stand, die we nu al sedert jaren Kun
nen aanschouwen.
Maar ik ga niet personen oespreKen,
anders zou ik ook de andere prijswin-
ners moeten noemen, wat mij zeker veel
te ver voeren zou. Alleen nog een
woordje over de Mastreechter Staar. Hel
is niet goed en niet behoorlijk om zich
over eens anders ongeluk te verheugen,
maar iets komieks heeft het toch wel,
dat deze vereeniging zoo diep in haar
ziel overtuigd was van de overwinning
op allen en dat zij thuiskwam met een
vierden prijs.
Wanneer iets passend is voor een zan
ger, die ten strijde gaat, dan is het wel
bescheidenheid. Hoe sterker hij zich
voelt, des te minder mag hij daarvan la
ten blijken. Dat is niet alleen voorzich
tig, maar 't is toch ook eigenlijk behoor
lijk. Een van mijn kennissen, die een
dag of wat vóór het concours te Maas
tricht was, hoorde daar hoe iedereen ze
ker was van de victorie van de Staar.
„Kom, kom," zei hij, „laat ons nu liever
de dingen kalm afwachten en caarop
niet vooruitloopen. Het zou nog wel
eens anders kunnen afloopon. Zang en
Vriendschap is ook niet voor de poes.
Dat vonden ze allerkomiekst. Crefeld
dat was nog wat anders, daar zouden
de Maastrichters nog een concurrent aan
hebben, maar Haarlem neen, dat kon
den ze wel maken en breken!"
Goed. Het draaide uit, zooals 't bij zul
ke dingen veelal gaat, op een wedden
schap. Onze Haarlemmer kon er zoo
veel sluiten als hij wou, al had hij ze
tien tegen een gevraagd. De heele
Maastrichtsche bevolking wacntte. Er
zou gefuifd worden, tot diep in den
nacht. De cafés moesten openblijven tot
3 uur, men zegt dat de gemeente zelfs
een som van f 1000 had geschonken.
Niemand twijfelde er aan, of Maastricht
had den eersten prijs al in den zak.
Is het nu niet, zonder Schadenfreude,
een beetje komiek, dat het ten slotxen op
een vierden is uitgeloopen? Ik <jenk, dat
de Staar zich heeft bedwelmd aan locale
glorie, dat zij langzamerhand de andere
vereenigingen uit het oog verloren neeft
en gemeend dat zij alleen gegroeid was
en dat de zusterverenigingen waren
blijven staan. Het gaat er mee als met
den haan op zijn mesthoop, die langza
merhand was gaan meenen, dat nie
mand zoo mooi kraaien kon als hij.
Maar uren in den omtreK was er geen
andere haan. Toen er op zekeren dagj
een collega bij de buren kwam en zijn
stem verhief, kreeg de oude haan een
beroerte van schrik.
Nu, de Staar heeft geen beroerte ge
kregen en dat zouden de zangerbroeders
haar ook niet toewenschen. Maar een
les in bescheidenheid is het toch wel en
die had zij ruimschoots verdiend.
Eén ding is er, dat mij bij dezen wed
strijd toch gehinderd heeft en dat was
datzelfde wedden. Waar gaan we Leenl
Is "t al niet mooi genoeg, aat de men
schen kunnen wedden op hardloopende
paarden, op rennende wielrijders moet
er nu ook al gewed worden op Kampenr
de zangers? Dat is een uitwas van
kunstgenot,die er eigenlijk niet bij be
hoort. Verbeeld u, dat mettertijd de
bookmakers en de totalisator hun intree
doen in de concertzaal, dat er gewed
zou worden op Bach-concerten, of de be
roemde violist Zus en Zoo al dam niet
een vergissing begaan zal om vijf gul
den. Grijpt hij zijn snaar even te hoog,
de weddenschap is gewonnen.
Wie naar concoursen gaat moet dat
toch doen om mooien zang te hooren
of uit belangstelling voor een van de
kampende vereenigingen, maar niet om
er een paar rijksdaalders aan te veroie-
nen!
Wouter zegt, dat ik daar geen begrip
van heb. Hij wedt dan wel en ziet er
niets verkeerds in. En 't mooist is dat
hij altijd wint. Althans zoo zegt hij.
Hebt ge wel eens opgemerkt, waarde le
zer, dat ieder die wedt, beweert dat hij
gewonnen heeft? Ik zou wel eens willen
weten, waar is 's hemels naam dan wel
de verliezers blijven!
FIDELIO.