Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. EEN DUELLIST. Ia de Vereenigde Staten is geen en kele staat, waar de mannelijke sexce niet talrijker vertegenwoordigd is dan de vrouwelijke. In ronde cijfers zijn er tegenwoordig 6.727.000 huwbare mannen tegenover 4.196.000 dito vrou wen, zoodat er twee en een half mil- lioen mannen overblijven, die geen vrouw kunnen krijgen. Wat een dorad'o voor verlegen meis jes, die naar haar eersten bad gaan en beangst zijn voor muurbloempje te moeten fingeeren. Het is tegenwoordig geen zeldzaam heid me&r vrouwen te ontmoeten, die een drukken werkkring buitenshuis den hare kunnen noemen maar geene heeft zoo aangetrokken als de jonge vrouw, die mij vertelde dat zij de noodhulp assistente was. Zij is van alie markten klaar. Heeft iemand een zieke in huis, zij kan tijdelijk voor verpleegster optreden en als dat niet théér nöödig is, het huishouden be stieren of een handje meehelpen; zij komt als een kleine zijn of haar in trede heeft gedaan; zij helpt in schoon maaktijd, als moeder de vrouw een reisje wil maken of bij verhuizing; kortom zij geeft hulp waar die noodig is. Wat qen echt vrouwelijke betrek king! Voor meisjes, die nog een te huis hebben of die niet geheel onbe middeld zijn, zoodat zij ook zondier wejrkkring eeiriigen tijd kunneh be staan moet dat, dunkt me, veel be koorlijks hebben. Een klein meisje maakte zich te genover een jongen van denzelfden leeftijd vroolijk over een hunner vriendinnetjes, die, zooals ze zei, zoo'n gekken ouwelijken hoed op had. De jongen toonde eerst zijn luttele be langstelling in dat onderwerp door op die aanmerking boe nog ba te ant woorden, doch het jeugdige babbeltje hield aan en toen was het antwoord: Och kom, zeur niet, kan zij dat dan helpen; ze kiest toch zelf haar hoeden niet uit, dat doet haar moeder toch zeker. Babbeltje hield haar mond en dacht waarschijnlijk bij zich zelf: Wat heb je toch aan zoo'n jongen. Neen, dan kan ik met mijn vriendin netjes heel wat meer schik over zoo iets hebben. Ja, het zit er al jong in en helaas, het blijft er dikwijls zoo lang in, dat zich vroolijk maken over het uiterlijk van anderen teii koste van die anderen. Zulke jonge dames moesten eens weten, hoe zij daardoor bij ernstige lieden hare aantrekke lijkheid verliezen. Eén stapje verder en zoo'n onschuldig babbeltje komt er toe onaardige en onwsare dingen van hare kameraden te vertellen al leen om het genot te smaken, dat an deren hare verbazing toonen of la chen. Om onze kleine meisjes daar voor te behoeden zou ik ze ook zoo veel mogelijk met jongens willen la ten omgaan; hun aangeboren afkeer van dergelijke onderwerpen van ge sprek kan misschien aan het ge sprek der meisjes ook een andere richting geven. Er zijn van die dochters in huis die zoo moeilijk gemist kunnen wor den. Gaan zij uit logeeren of komt een man haar opeischen voor goed, dan is er een leegte in huis, dan voelt ieder lid van 't gezin, dat tot nu toe haar tegenwoordigheid een factor was van haar of zijn levensgeluk. De dochter die zoo onmisbaar zich heeft gemaakt deed dat door allerlei attenties. Zij zag, dat moeder vermoeid was, zij dwong haar zonder veel woorden te gaan rusten en maakte eenvoudig af, wat nog in het huishouden ver richt moest worden. Als vader laat thuis komt vermoeid en hongerig, dan zorgt zij, dat de pantoffels klaar staan, zijn pijpje aan wezig is, en alles wat hij verder mocht begeeren. Gaat de dienstbode uit dan wil ze niet. dat moeder zich met de keuken aangelegenheden belast; zij zorgt zelve met vaardige hand voor een goedi midagmaal. 's Avonds als alle gezellig bijeen zijn, leest zij de kleintjes wat voor of vertelt ze het een of ander, terwijl ze intusschen moeder helpt met het verstellen van al die kinderkleertjes. Zij helpt de anderen door het over- hooren van haar lessen of speelt qua- tre-mains met hen. Op deze wijze en nog zoovele anderen eigenlijk door te doen, wat haar hand vindt om te doen kan een dóchter een goede ge nius in huis worden, wier vertrek door ieder met een zucht wordt gedragen. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Om te voorkomen, dat krenten en rozijnen in een koek of taart naar den bodem zakken, moet men ze voor uit met wat meel bestrooien en dan met de andere ingrediënten vermen gen. II. Om sterke knoopsgaten te ma ken voor kinderkleeding bijv. moet men rondom die opening voor bet knoopsgat een koordje leggen en daar over heen den knoopsgatensteek leg gen. Het knoopsgat zal dan niet zoo gauw uitscheuren. HetRembrandl-iheaïer te Amsterdam. (Bij de Plaat.) De leelijke hoek, die nog aan de oude Botermarkt herinnerde, is ver dwenen en heeft plaats gemaakt voor een gebouw waarvan het uiterlijk het aanzien van het Rembrandtplein in booge mate verhoogt. Het Rembrandt-theater is zoo ver gereed dat de schutting weldra zal verdwijnen en de voorgevel te zien zal zijn. Er is aan d!at bouwwerk in den wa ren zin des woords met „bekwamen spoed" gearbeid, een spoed, die te meer bewondering afdwinglt wanneer men weet welke bezwaren te overwin nen waren. Da architecten Evert Breman en Molenbroek, wakkeer geholpejn dooi de aannemers Cerlijn en De Haan, hebben hiermee een kranig stuk werk geleverd en Amsterdam met een ge- zelligen schouwburg verrijkt. Op een oppervlakte van 1000 vierk. meters is het gebouw met de bijge-j bouwen opgeltrokken. De voorgevel is pl.m. 19.50 Meter j breed en 21 M hoog en de torentop- j pen ter weerszijden van den geVel zijn 26 a 27 M. hoog. De theaterzaal heeft een breedte van 24 meter bij j een diepte van 20 M. en is zoo hoog i als heit geheele g<ebouw;te(rwijl het j tooneel 24 M. breed en 23 M. hoog is. De vestibule aan de zijde van het Reanbrandtplein binnenkomende treft men aan de rechterhand de „Cassa" het plaatsbureau voor stalles, parter re, loges en baloon, zooals d'at in bet buitenland ook keft geval is. De in gang naar de beidjes eerstgenoemde rangen is recht vooruit, naar de lo ges en dë balcons voeren trappen. Elke rang heeft zijn aparten op gang, zijn dito foyer; deze zullen weel derig worden ingericht. Zoo zal de foyer achter de loges ge heel in Empire-stijl met ivoorwit en goud worden versierd. De theater-zaal zelf zal voorloopig nog wit blijven, totdat bet gebouw droog is voor het d'écoreeren. Boven de balcons ligt de gaanderij ingericht voor een groot aantal per sonen, met goede zitplaatsen op klap- stoeffem. Stalles en partjeirr.e zullen samen 700, de geheele zaal zal 1600 zitplaatsen aanbieden. Boven de gaanderij is een z.g.n. projecteerruimte, waar de /lichtwer- per zal worden bediend, die gedu rende de uitvoeringen een electrischen lichtschijn op het tooneel en vóór d« uitvoeringen als reclame zoeklicht in de lucht zal werpen. Verder bevinden zich in het hoofd gebouw nog ankelei administratieve vertrekken, terwijl het aan de bui tenzijde geheel omgeven is door brand vrije balcons, brandladders enz., waarop de nooduitgangen uitkomen, die voor eiken rang in voldoenden ge tale aanwezig zijn, en volgens de brandweervoorschriften aangebracht en beproefd werden. Nooduitgangen van stalles en gaanderij komen uit in de Bakkerstraat, terwijl nog ver der het brandgevaar wordit vermin derd door de aanwezigheid van 29 brandkranen door heb gehedle ge bouw, een regenappai-aat voor het tooneel, dat met een ijzeren voorhang is gescheiden van de verdiepte en van een klankbodem voorziene orkestruim te. Achter heft hoofdgebouw en daar mee verbonden door over de verbree- de Greefsteeg heen gebouwdei gan gen ligt een bijgebouw, waarin zich boven de kleedkamers bevinden, ge heel vrij van het tooneel, en beneden de stallingen. In het souterrain van dit bijgebouw staat de electrische centrale, die het geheele gebouw van licht zal voor zien en de beweegkracht der tooneel- machineriën zal zijn. In het souterrain van het hoofdge bouw, dus onder idle zaal wordt- een Engelsche „bar" ingericht, in don kergroene kjepr gehouden, met ge zellige zitjes. Men behoeft dus geen bezoekers van het theater te zijn om toch in de „bair" te kunnen gaan daar men langs twee ingangen, van de straat de zaal bereiken kan. De voorgevel, in witten ein blauwen steen opgetrokken, smaakvol met ijze ren balconornamenten versierd, waar in het groote middenraam met ge kleurd glas desavonds een mooi ef fect zal maken, ziet er zeer goedl uit. en maakt een heel aangenamen in- di-uk. Den 16en September had de eerste voorstelling plaats. Een Neuvailler, van een geslacht, dat helden aan Palestina, kapiteins en generaals aan de legers van Frans 1. Lodewijk XIV schonk, mocht zich uit principe geen anderen loophaan kiezen dan die van den degen. De militaire school stond' voor den rijken Robejrt de Neuvailler, markies van Clerfone, open en met d'e schitterend ste vooruitzichten zou de jeugdige s-tamliouder van een zoo roemrijk ge slacht weldra zijn carrière beginnen met de intrede 'in de koninklijke lijf garde. Het toeval bracht Robert op een góe den dag in het park van St. Cloud, waar een openbaar feest in vollen gang was. Er heerschfte een gezellige drukte en de jonge edelman voelde er zich door aangetrokken. Hij mengde zich onder de menigte en werd bijna omver geloopen door een knappen jongen man die zich eenige beleed'i- gende opmerkingen liet ontvallen ten aanzien van Robert's kleedij. die nu juist niet naar de laatste mode was. In die dagen was het miel een tak van sport, een mode-artikel, waaraan ieder edelman tol moest betalen. Wanneer zal ik het genoegen heb ben kennis met u te maken vroeg de opgewonden jongeling Niettegen. staande Robert's stijgende dïift. schoot 't hem te binnen, dat hij niet veel tijd had en hij antwoordde een beetje in de war Aanstaanden Zondag O, spotte de ander mijnheer gaat zeker nog op school en toch alleen uit Morgen dan, schreeuwde Robert, buiten ziczelf. De jongelieden wisselden hun naam kaartjes en Roberts tegenstander bleek Ernst von Reichel te zijn een Duit- scher, die te Versailles woonde. Robert deed geen oog dicht diien nacht en bij het aanbreken van den dag klom hij over den muur van den tuin der school. Een fiacre bracht hem weldra naar de plaats van bestem ming, waar Robert een iongen man aantrof. Von Reichel heeft mij de ge schiedenis verteld, zied© hij. Wij heb ben hier degens en pistolen, sabels desnoods Re kies den degen, zei Robert. Het is het wapen der edellieden, luidde het korte antwoord. Zijn uwe getuigen er reeds? Tot zijn schaamte moest Robert be. merken, dat hij die niet had. O, dat is niets. Dan zullen twee I onderofficieren van mijn regiment u assisteeren. Weldra venscheen Robert's tegen- partij en men begaf zich gezamenlijk naar het diepst van het bosch van Sa. tory. Twee officieren in rood uniform flankeerden den kleinen stoet, doozen dragende, waarin de de eens lagen. Eindelijk hielden zij stil op een lom- merrijke plek, een mooi grastapijt, om. ringd met zware eiken. Kan deze plek de goedkeuring der heeren wegdragen vroeg de jonge of- ficier, die Robert had ontvangen. Een bevestigend antwoord volgde. De degens werden gemeten en db duellisten ontdeden zich van hun bo. venkleeding. Begin, heeren klonk de stem van den officier. Die uitroep electriseerde Robert ah 't ware, en hij voelde zijn spieren buigzaam worden als staal. Het vuur van den baat straalde uit zijn oogen. Enkele oogenblikken waren hem vol doende om de methode van zijn tegen, stander te leeren kennen. Spoediig was hij er van overtuigd, dat Von Reichel hem wilde ontwapenen. De onderofficieren stonden als stand beelden, onbeweeglijk. Von Reichel wilde met een schitterenden stoot het duel eindigen, maar gaf zich daarbij een oogenblik bloot. Sneller dan de bliksem vond Robert's hand de rich ting naar zijn borst, waaruit het glin sterend staal een stroom van bloed deed golven. Ernst von Reichel breid, de de armen uit, zijn degen viel in 't gras, hij tuimelde achterover Plotseling kwam een man. Ernst's vader, Duitsch militair attaché, uit een nabij zijnd zijpad loopen onder den hartverscheurenden kreet Ach, gij hebt mijn zoon gedood- Robert stond als versteend. Plotse ling wierp hij den bebioeden degen weg en snelde het bosch verder in. Een bijgeloovige vrees dreef hem voortden geheelen dag en daarop volgenden nacht dwaalde hij door de hosschen. Telkens meende hij den wanhoopskreet van den ongelukkigen vader te hoorendan voer een kou. de rilling door Robert's leden. Weldra verliet hij de militaire Schetsen van DEKA. Van huis. Nou zat ie alleen op z'n kamer, in. het licht van een grauwen, rillerigen Octoberdag. Lamme overgang was dat geweest! Eerst den zomer in de mooie plaats van zijn gebooijte, waar iedereen hem kende en hij elk. Z'n vader had er een mooie betrekking als hoofdambtenaar der gemeente en was en geëerd door iedereen. Toen kwam deze plaats open, hier op het kantoor. In teerst was hij er wel wat voor teruggeschrikt, maar hij wou zich toch flink houden ook, en hij was eerzuchtig. Dus... hij nam de post aan, niettegenstaande moe bezorgd het hoofd schudde hij was nog zoo jongl Maar Pa had zoo eigenaardig geglimlacht, en gezegd': „Wel zeker, je moet het maar eens probeeren. 't Is wel goed je beenen eens onder een andermans tafel te steken. Je bent er al oud en wijs ge noeg voor.'* Nou was het in bun familie geen gewoonte geweest, dat dia kinderen zoo ver van het ouderlijk huis gin gen. Meest waren de ooms en neven kooplui en winkeliers, mannen van zaken, en wat meer zegt: van goede zaken. De kinderen bleven daardoor steeds in het oude kringétje, waar zij wisten dat het warm en veilig was. Heel wiat anders dan zoo'n ambte naarsplaats. Dat was nou wel heel mooi en heerig, maar wat gaf het voor vastheid voor de toekomst der kinderen? Niets! Als vader stierf nam hij meteen het brood mee, om niet te spreken van het kleine pensioentje dat aan de weduwe kon ten deel val len. Maar... men vond hat (toch alle maal flink van zoo'n kind, en hij wandelde gedurende de nog restee- rende schoone zomerdagen thuis in een wolk van grootheid. En nou opeens de reactie. De eerste dagen was het wel gegaan. Eerst de opwinding van het nieuwe. Je moet ijverige pogingen doen om er in te komen ten minslte dat doe je als je een klein beetje eerzuchtig bent. Maar als het werk went, en je tot rust bent gekomen, dan ontstaait er plotse ling als 't ware een groote stilte om je heen. Je nieuwe omgeving biedt nog niets geen bekoorlijks, je bent onbekend en hebt geen kennissen, je hebt geen gelijke liefhebberijen en belangen. Je benit vreemdeling! Dat vooral viel den jongen vreemd en hard. Als je een klein beetje ver wend wordt, thuis, bij d© oudelui, wordt je zooveel liefs aangedaan dat je niet voelt.., voor je het kwijt bent. 't Scherpslt had hem dat wel getroffen hier op zijn kamers. Had hij het dan zoo slecht getrof fen? Neen, moest hij zichzelf beken nen. Wat was er dan? hij kon het niet onder woorden brengen. Vond hij het niet leuk, mijnheer te zijn, op ka mers te wonen? Ja...wel, als hij eens voor een enkel dagje naar huis over kwam de reis was duur en ver en hij moeöt ze zelf betalendan kon hij in den kring van vrienden dapper zitten opsnijden, over de vrijheid, die hij had, over de stoute dingen die j© kon doen. En allen benijdden ze hem Maar op een dlag als deze en zoo waren er vele nu hij zoo zielig en eenzaam hier zat, kwam dit leven hem al heel weinig verlokkelijk voor Het was dor en saai, en leeg en koud. Koud, ja koud vooral. Wat gaf hij om de gelegenheidspraatjes, die hij zoo nu en dan met mijnheer of de juf frouw kon houden, wat gaf hij om de net-opgemaakte, burgerlijk-go eie ka mer, met den luierstoel, enz. Hij had een gulden gegeven voor eiken avond dien hij thuis mocht doorbrengen, thuis in de gezellige, bekende huiska mer. Zoo na het eten, als pa wat rusten ging en alles tot kalmlte kwam wat was het dan heerlijk bij moe te zitten in het warme, heldere schijn sel van de lamp. Bij moe die van daag jarig was... Jassus wat was hij kinderachtig! Nou schoten hem waarachltig de tra nen in de oogen. Dat moest eens één van de lui van kantoor zien. Ze zou den zich bebrullen, als ze het zagen. Moederskindje, moederskindje. Neen, zoo laf was hij toch nooit geweest, 't Kwam zeker door het gedrukte weer. Komaan, hij zou het gaslicht maar eens opsteken, en dan dat boek over boekhouden en handelscorresponden tie nemen. Dan kwam er ten minste wat van zijn avond terecht, en vergat hij het suffen. Maar heel vlug voerde hij de noodige bewegingen hiervoor niet uijt! Langzaam rolden die gordij nen neer, het licht ging eerst bij dien derden lucifer aan, en de boeken waar waren die boeken nou ook weer. O, ja, daar! Zie zoo, daar zat hij! Weer de eenzaamheid, de stilte, die zoo hoorbaar was, verhinderde hem zijn gedachten bijeen te houden. Tik tak... tik-tak... deed de klok op den schoorsteenmantel. Half acht pas, wat vroeg nog, voor het naar bed gaan. Beneden scheen het gezellig te zijn. Elk oogenblik gierde er een lach naar boven, een zoo heldere en lang aangehouden, dat hij zich in al zijn sufheid tot vroolijkheidl voelde prikkelen. Leuk, zoo alle mienschen om je heen te hebben, van wie je hield. Da|t zou vanavond ook wel zoo zijn. Hoe zouden ze thuis zitten? Moe natuurlijk op haar oude plaatsje voor het blad, al was ze jarig. Wat zou ze er deftig uitzien, in de mooie japon, met de diamanten oorknoppen. En pa recht tegenover haar, natuurlijk la chend en pret makend, zoo nu en dan moe plagend. Ja, want daar hield hij zoo van. En dan oom Kees en tan te Mina, en tante Cato, en Hein en Jans, en mijnheer Termate. En opta fel lag natuurlijk het mooie tafel kleed dat moe altijd bij tante Mina leende als er feest was. Daarop de gebakschalen, en het Zondagsche si garenkistje, en de flesschen wijn, het zilveren blad en de fijne glazen. Zou moe nog aan zijn brief denken? Nou, najtuurlijk, dat was onzin. Hij wist zeker dat ze in stilte aan tante Mina, die natuurlijk naast baar zat, vertel de. van haar jongen, en z'n hartelij- ken brief. Hé! wat was hij week, bah hij leek wel een oester. Dat noemden ze medelijden met zichzelf hebben. Hij zou dat hoofdstukje maar eens doorwerken, dat was wat anders. Maar meteen ging beneden de win kelschel. Wat zou dat zijn? Mijnheer kwam de trap op en klopte aan. Ja binnen. Een pakje voor mijnheer. O, dank u, dank u wel! achteloos bleef hij ziftten, met bet boek voor zich, tot hij weer alleen was. Een pakje? een kistje wat was dat? Mijn hemel, waar had hij nou zijn zakmes. O, hier. Au! verduiveld,daar boog zijn nagel om. 't Leek wel, of dat mes er in geroest zat. Dan maar een tafelmes! Krits, krats, ging het door de touwtjes hij rukte het dek sel af. Verduveld, dat was lief en har telijk van moe. Hij kreeg nu heusch tranen in zijn oogen. Maar enfin, nu mocht het ook, nu was er reden voor. Verdompeld, dat was aardig hoor taartjes, sigaren en twee flesschen wijn. Pa schreef een ondeugend woordje over die combinatie van ge bak en rooken, maar moe bedankte hem hartelijk voor zijn attentie. Hef had haar zoo'n goed gedaan op dezen dag, al was het dan ook niet persoon lijk, zijn gelukwensch te ontvangen, Hij moest zich maar goed houden, Zoo'n eerste jaar van huis was altijd bet hardste. Maar je wende er we! aan, en ze zou (hem) terugzien als een flinken kerel, die knap was ge- Worden en flink gebleven. In huis was het al donker en stil geworden, toen hij nog den verjaar dag zat te vieren. De wijn had z'n sentimentaliteit gelukkig verdreven. Goeie grut, zoo'n heele flesch voor je alleen, voelde je! En dan al die zoe tigheid en de nogal zware sigaren. Hij voelde zich heelemaal in een verjaar dagstemming net zoo opgewekt en rozerig. Vooruit hoor, nog een glaasje morgen was het toch maar ver schraald. Hip, hip, hoera, daar ging z'n oude moeder, z'n beste, goeie schat, en z'n vader ook, en alle oude vrienden en kennissen. Zóó was het toch ook wel eens aardig voor een keer. Je kreeg je deel, en niemand lette zoo speciaal op den jongste van het gezelschap. 'n Vroolijke leuke kamer hier, en de menschen waren ook niet kwaad. Verduiveld! nu ging hij ftoch slapen, hij was er benauwdi van. Den volgenden morgen was hij erg katterig! Voor 't eerst van zijn leven. Maar van den wijn van thuis en dit was een troost en een excuus. Ofniet?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6