Het tais rate te fc
Uit het leven eener
Huisvrouw.
school en trad als officier in dienst
van de lijfwacht des konings Het
duurde niet. lans, of Robert ging door
voor den meest geduchten duellist van
de garde. Het was alsof een duelde-
mon hem beheerschte. Eelke gelegen
heid om zijn moed, onverw'innelijke
behendigheid, vlugheid van lichaam
en zekerheid van hand te toonen
greep hij aan, alsof het noodlot hem
dreef tot zulke ontmoetingen, waarbij
altijd bloed vloeide.
Men vreesde Robert den duellist, en
men achtte hem tevens, doch men
hield niet van hem. Zijn trots belette
hem er zich over te beklagen, doch hij
leed on,aer de bestendige vijandischap.
die men hem toedroeg. Al was het
niet altijd oorlog, vrede was het nooit.
Robert besloot korte wetten te ma
ken. Hij noodigde het korps officie
ren te dineeren, zelfs de kolonel nam
de ulitnoodiging aan. Geen plaats aan
tafel bleef onbezet, en bii het dessert
nam de gastheer het woord onder
een doodsche stilte begon hij
Mijneheeren, ik drink op het wel
zijn van den koning, den eersten ku
rassier der garde.
Leve de Koningviel de kolonel
enthousiastisch in. Een gedonder van
stemmen en aanstooten van glazen
volgde, daarna was men weer stil.
Mijne heeren, hernam Robert, ik
vernam dat ex* onder u allen, officie
ren zijn, die meenen, dat zij, om hun
reputatie te handhaven, den degen met
mij moeten kruisen. J—1-A
een proefstuk behoeven wij geen van
allen meer af te leggen. Indien zulk
een meening bestaat onder mannen,
wier bloed aan de vlag toebehoort,
dan is dit, omdat zij de een of andere
grief hebben tegen mij
aangekomene.
Laten zij spreken,
wensch ik u hardop te verklaren, dat.
als ik buiten mijn weten op de eene
of andere plaats, onder omstandighe
den welke ook, dezen afkeer verdiend
heb. i khier oprecht en vrijwillig mijn
spijt te kennen geef over een fout, die
ikzelf niet ken.
Een goedkeurend gemompel volgde
op deza woorden. -Vlleen de oude ka
pitein, niet ver van den gastheer af
gezeten, had zijn glais niet geledigd.
deri jongst
Maar vooraf
Bibliotheek voor blinden.
Te Londen is kort geleden een bi-1 ge blinden druk gebruik van gemaakt literatuur en reeds zijn heel wat wer
bliotheek voor blinden opgericht, die De openbare bibilioltheek van Step- j ken bijeen.
blijkbaar aan een behoefte voldoet, j ney heeft het goede werk gedaan: een Op de plaat ziet men het halen van
want sedert den korten tijd van haar afzondierlijk gedeelte van haar ge-
bestaan wordt er door de ongelukki-1 bouw heeft zij bestemd voor blinden- theek.
I boeken door blinden in deze biblio-
den zelfs sparen mij hun laffen spot I gen Een voorwendsel tot een duel
Waarde gastheer, zei de oude1
snorrebaard met zware stem. het ware
eenvoudiger geweest tb zeggen-,dat ge
niet duelleeren wilt.
Dat was bijna zoo goed als een
uitdaging. Aller blikken waxen op Po-
bert gevestigd. Een plotselinge inge
ving volgend, trad hij op den officier
toe en hein de hand reikende, zei hij
Kapitein, waarom is het noodig
den degen te trekken, om nog te be
wijzen. dat gij een dapper man zi.it
Waart ge n'iet bij Dresden? Bij Leip
zig? Draagt ge. aan 't voorhoofd niet
het litteeken der Engelsche sabels,
waarmede gij bij Waterloo kennis hebt
gemaakt? Moge de fortuin ons ver
gunnen eveneens over zulke s-lagvelden
te gaan. Uw voorbeeld zullen wij
voor oogen houden, dat zweer 'ik u
Intusschen vraag ik, die u nooit be.
leedigde, uw vriendschap.
De kapitein was overwonnen en gaf
Robert den broederlijken handslag.
Onder toejuichingen stonden alle aan
wezigen op. en de gastheer scheen de
zaak gewonnen te hebben.
Weinig tijds later was er inderdaad
geen feest zonder Robert, en hij was
gelukkig om zich heen een atmosfeer
van sympathie te voelen. Kapitein
Gondebaut alleen was somber. Toe
vallig ontmoette Robert hem op een
avond in een der buitenwijken van de
stad. De oude soldaat liep langzaam
en met gebogen hoofd, al® diep in ge
dachten verzonken. Blijkbaar drukte
hem iets geheimzinnigs.
Robert- ging naar hem toe en hem
vriendschappelijk op den schouder
kloppend vroeg hij
Wat is dat nu Hebben wij niet
den handslag gewisseld Als de hulp
van een kameraad u soms van dienst
kan zijn, beschik dan over mij.
De kapitein stampt e met den voet.
Drommels, dat is nu juist, wat
me dol maakt. Sedert den dag dat
uw hand- de mijne ontmoet heeft, is
mijn leven een hel. Mijn gud'e vrien-
niet.Als ik er geen twee of drie
naar de andere wereld help, zal het
niet uit te houden zijn. besloot hij
eindelijk.
Robert verliet dlexx kapitein in een
droefgeestige stemming: de gedachte
aan een duel hinderde lxeirn thans
Tegen den avond) steeg hij te paard' en
reed in galop een geruirnen tijd. voort.
Juist bij den ingang van hetbosoh ont
moette de eenzame ruiter een stoet.
Vier mannen droegen een baar; hij
herkende de uniform der kurassiers
van die garde. Twee officieren, die
druk. doch op gedempten toon spra
ken, vergezeldien den stoet. Robert
dreef zijn paard aan en maakte zich
bekend, De band van kapitein Gonde
baut schoof de gordijntjes weg en met
zwakke stem zei hij:
Mijn rekening is vereffend. Ik
heb mijn portie... eigen schuld
Bij elke admhaling kwam ex' bloed
uit zijn mond.
Robert kwam- van een der getuigen
te weten, dat de kapitein, in een bui
van dolle drift, 's morgens een oud-
offioier der dragonders had uitge
daagd'. met wien bij de veldtochten
van 1813 en 1814 had meegemaakt.
Men bad geduelleerd met de cavalerie-
sabel. Reeds na den eersten aanval
was de kapitein buiten gevecht gesteld.
D© kapitein wenkte Robert:
Bewijs huidie aan mijn nage
dachtenis en wreek mij ik hid u er
om, een vriend'bidt u er
om...!
Het waren zijn laatste woorden. Ro
bert herinnerde zich den degenstoot
dien hij aan zijn eerste slachtoffer toe
bracht. Hij begon in te zien. dat het.
noodlot hem omgaf. Immers had die
kapitein hem nieit ontmoet, hij zou
nooit het mikpunt van het sarcasme
zijner kameraden geworden zijn en het.
duel waarbij hi1' nu het leven inschoot.
h~ nooit plaats gevonden. Robert
was ter wille van zijn naam en posi
tie veilplicht den tegenstander van
was spoedig gevonden. De ontmoeting
met den oud-kapitein Richevaut zou
binnen eenige dagen plaats hebben.
Merkwaardig was het juist op den ge
denkdag van Robert's eei-ste duel,
waarbij de jonge Von Reichel zoo
noodlottig het leven verloor.
Het was een koude voorjaarsmorgen
dat Robert zich per rijtuig naar de
ontmoetingsplaats aan den zoom van
het Bois de Boulogne liet brengen. Er
was nog niexnand. De mist hing over
de velden en droop met groote drup-
neig van de takken. Robert ging zitten
op den tronk van een omgehakten eik
en onwillekeurig dwaalden zijn ge
dachten terug naar het verleden. De
schim van Ernst von Reichel kwam
hein weer voor den geest.
Inmiddels waren kapitein Richvaut
en zijit getuigen ter plaatse aangeito-
men en tot niet geringe verbaring was
ééir hunner... overste Von Reichel, de
vader van Ernst!
Welke noodlottige oinstandUghaid
bracht dezen man hier. wiens zoon
door Roberts hand' was gevallen? Alles
had Robert, willen geven om de plek
te kunnen verlaten; zijn polsen klon
ten miet hevige slagen en zijn hoofd
dreigde te bersten.
Partijen lu*uisten de degens. Ro-
bei*ts tegenstander bezat trots zijn ja
ren, een angstwekkende koelbloedig
heid en een stalen hand. die door niets
was af te leiden. Een uitdrukking van
dierlijke vreugde schitterde 'in de
oogen van Overste Von Reichel.
Ach. gij hebt mijn zoon gedood
klonk het weer in Robei'ts ooren.
Roberts hand weifelde. Het volgend
oogenblik had de kapitein hem ont
wapend.
Hè, mijnheer de markies, gij houdt,
den degen niet veel heter dan uwe
beloften spotte hij. Robert was over
wonnen, hij, de geduchte duellist.
Dood mij, schreeuwde Robert
woedend en hij klemde opnieuw den
zijn tegenstander aan te vallen. De
adem stokte hem in de keel. Riche
vaut week behendig den geduchten
uitval van Robert, die zich daardoor
éen seconde bloot gaf. Het volgende
oogenblik weergalmde een brullende
kreet. Robert sloeg met uitgebreide
armen en doorboorde borst achterover.
Hij wals dood.
Gerechtigheid is h'ier geschied
zeide de grijze Von Reichel, plechtig
het hoofd ontblootend.
Door S. C. TC.D.
I. TE HUIS.
De zomervacantie is al weer eenigen
tijd voorbij
Ze is heerlijk geweest voor iedere
huismoeder, die onbezorgd kon genieten
van buiten, heelemaal eens vrij van bet
proza-leven, dat het huishouden onver
mijdelijk meebrengt.
We kennen het allen, dat perpetuüm
mobilé van eten bestellen, kamers doen,
wasch, kapot goed, laatst niet minst de I
eeuwigdurend kapotte zwarte kousen,
die ja onophoudelijk met groote none
gaat-oogen aangrijnzen.
Ik denk dikwijls, als sk ze zoo eenige
uren heb zitten maken (mazen schrij
ven zou jokken zijn, dat doet ook geen
mensch meer, fijne, zwarte kousen ma
zen namelijk), of als ik zoo'n heelen
morgen als achter een sneeuwlaag van
verstelgoed heb gezeten, die langzamer
hand als een lawine in mijn schoot is
gerold, dan denk ik zoo menig keer: voor
het grootste deel van haar leven is de
gewone, alledaagsche huismoeder eigen
lijk niets meer of minder dan verstel
naaister.
Is 't waar of niet?
Nu ja, je hebt eens in de week bij
verandei'ing van jaargetijde en anders
Het was de dag na het huwelijk onzer
geliefde Koningin.
den ongelukkigen kapitein uit te da-1 degen in de vuist om als een razende
om de 1 4dagen de huisnaaister, natuur
lijk. Met drie meisjes en je zelf er bij
valt er altijd nieuw te maken, te veran
deren en op te knappen. En toch heb
jezelf je handen nog vol de andere da
gen.
Een dag als de huisnaaister er is kan
je ook niet veel anders uitvoeren. Ja
wel, 't is veel makkelijker om den boel
maar uit huis te geven, maar een goeie
huisvrouw heeft wel wat last over waar
het geldt de oecoinomie.
Mannen kunnen eigenlijk niet dank-
tar genoeg zijn, dat er huisnaaisters
bestaan, en dat hun vrouwen haar toe
vlucht tot ze nemen. Ik weet zeker dat
van velen de boeken niet met een batig
saldo zouden sluiten als die vrouwen
dat niet hadden gedaan.
•En zie je er daarom minder netjes,
zelfs minder elegant uit dan anderen,
die dat „gezeur in huis" niet willen heb
ben maar liever er bulten? Och nee!
In huis kan je zoo gezellig van alles
weer wat maken; van oud nieuw en
de wereld merkt er niets van. „Alles
kan", moet je leus zijn em je wordt dan
ook bepaald vindingrijk op het gebied
van schijnbaar onherstelbare slijtage».
Wel een erg prozaïsche ontboezeming
deze, niet waar? Ja, wacht maar, er ko
men nog veel meer. Ons leven is nu
eenmaal zoo en Ik heb nu eens lust er
over te praten, juist omdat ik het con
trast wiil doen voelen van dat proza en
de poëzie van tiaar eens uit te zijn.
Veel te kort zijn de dagen voor het
lang program van werkzaamheden, dat
eiken dag voor ons klaar ligt. En toch
zitten we al om 8 uur aan 't ontbijt! i
Vóór de kinderen de deur uitmarcheeren
hebben we dikwijls al heel wat achter
den rug.
Gelukkige moeder, die zich vóór dag en
dauw kan beheerschen.
Afgescheiden van het moederschap,
maar dat kon Napoleon misschien niet
eens.
Die humeuren en humeurtjes vóór
zonsopgang! Van die „Geisten die stets
verneinenl"
Moeder moet dikwijls al dadelijk als
ze uit bed springt, geheel zichzelf ver-!
getend in haar witte toga scheiding uit
spreken van waschtafed en bed tusschen
een twistend zusterpaar, oneens over
kam, haarlint, zakdoek, weet ik het. Wat
niet al jammerklachten zijn daar opge
gaan over onder- en bovengoed, te dikke
of te dunne, te warme of te koude haver
mout! Op je nuchtere maag Den je
soms al in de onmogelijkst verre landen
geweest of in de grijze oudheid met je
kinderen .behalve nog bij de Israëlieten
uit de bijbelsche geschiedenis, die je el-
ken morgen voorleest.
Is het wonder, dat het „nu dag jon
gens"', (al heb je drie meisjes) hoe lief
de kinderen hebt, dkiwijls met een
zucht van verlichting gepaard gaat?
Vader ook den weg van plicht gegaan,
dan begint het lieve leventje van: „wat
voor vleesch vandaag, wat voor groen
ten? Een rollade voor een paar dagen is
bepaald een rust.
Met mijn groenman maak ik altijd
graag een praatje.
Een aardig volkstype! Onbewust kan
hij van die dingen zeggen en uitdruk
kingen gebruiken, dat je denkt. man.
waar haar je 't vandaan! Plat wel na
tuurlijk maar aardig karakteristiek in
zijn soort.
„Zeg aan mevrouw, dat Pieter er is,
in groot tenue en opgeruimd van geest"-,
tot Keetje.
Nu, dat tenue is altijd vrij slordig en
afgezakt, zijn uiterlijk ook ziet bepaald
gesoigneerd. Kattig-glimmend meestal
van het ingespannen karre-duwen,
pet scheef achter op het hoofd, het bree-
de, dikke, domme, goedige gezicht altijd
tevreden lachend.
In den verkiezingstijd vroeg hij mij
zoo eens onder 't boonentellen door:
..Vindt u dat nou geen onzin, mevrouw
dat mensche as ik ben magge stemme?
Ik kan amper leze, me zoontje van nege
jaar kan 't veel beter. Wat wete wij
mensche nou van die rommel af?
Tot de vooruitstrevend liberalen hoor
je niet, vriend, dacht ik stilletjes lachend,
maar als ik je zoo aanzie kan ik je toch
geen ongelijk geven.
Ik mag hem wel den man, en hoe kan
dat anders? Volgens zijn zeggen zorgt
hij voor me als een vader, nota bene, hij
mijn vader!
Nu, ééns heeft hij mij een echt vader-
„Hoe kon je nou met zóó'n weer, inl lüke berisping toegediend.
zóó'n gedrang naar Amsterdam gaan?
Wees blij, dat je er levend af bent ge-
komme, an de staasion hebben, ze me
kaar an brokke gedronge hoor ik."
Maar dan dadelijk daarop weer ais
vergoeding: „Omdat u 't bent krijgt u
die peertjes voor 'n habekrats (prik),
maar zeg 't an geen mensch, want dan
krijg ik een' stad met ruzie.
„Of dat meloentje mooi is? mooier
dan ik ben. (Onwillekeurig vergeleek ik
zijn dik, rond hoofd en zijn teint met
het netmeloentje. IJdelheid is zijn on
deugd zeker niet).
U kan er de smaak van onthouwen,
banket in 't eten hoor en ziet! als 'n
neut. Beter ben ze niet gegroeid.
Meheer Jansen, die ken u wed hèt 't
uitgeschreeuwd zoo lekker als ie was.
Hè! ruik es, "n schilderij van 'n lucht,
daar smult u van en 50 kopere cente,
t is geen geld. Als u 'm daar niet voor
neemt bent u een dief van je eigen huis
houwen.
„Geef es een mes', tegen Keetje, as
ie nie goed is, hoeft u 'm niet te neme.
Nou, proef es, mij een stuk aanbiedend
en zelf een opslobberend onder uitroe-
penvan verrukking: „mensch je bent te
gen je ei-ge, hoe is 't mogelijk, de sop
loopt langs je wange.
Voor 8 stuivers. Nog voor geen negen
en dertig centen, al was ]e rat Woed-
eige moedei (Hij heett 't altijd drug
overonze denkbeeldige familierelatie).
Dan. na eenig nadenken: ,.Nou vooruit,
dan ben ik er af.
„Mar je lacht zoo, Pieters, nu Den ik
misschien nog bekocht."
Lachen, om me eige stommigneid,
Maar nou es van ies anders: Wat
zeitu wel van die anarsisten? 't Is toch
een merakel met die lui. Ze wete toch,
dat er dadelijk een andere presedent
komt. die mensche kenne niet rustig op
straat loope, of ze krijgen 'n steek of 'n
bom onder derlui. En boos de eene
struik andijvie op de andere smakkend,
of zij de moordenaars waren, „opknoo-
pe moste ze ze, dat moste ze.
Een appeltje? dat kan je nog wel
krijge, tot Keetje, en op je bruiloft 'n
sluier hoor en 'n Itallijaansche bruiloft
op je schoorsteen en twee fijne groentes
op je désenée."
„Dag mevrouw, dag kinderen", tot de
lachende dientmeisjes uit de buurt, met
vriendelijke buiging „ik wensch je de
zege hoor!"
Je moest eens weten vriend, dat je
woorden aan de vergetelheid zullen wor
den ontrukt, terwijl je zoo argeloos met
mevrouw siaat te praten onder 't groen-
teverkoopen door!
Maar al die grappen nouden veel tijd
op en een morgen is zoo gauw om. De
groene kinderen, anders gezegd plan
ten, moeten nog verzorgd worden, ze
zijn wel minder veelei-schend dan de
schoolgaande, maar ze hebben toch
graag, dat je eiken dag notitie van ze
neemt. Wat water, zoodat de aarde
vochtig blijft, de dorre blaadjes uitknip
pen, dat is al veel. Goed licht is haar
een levensbehoefte Maar aan zon heb
ben sommigen een hekel. Hoe is 't mo
gelijk, ik zou wat geven als ik haar altijd
mocht zien Daar heb je bijvoorbeeld
begonia s, azalea's varensoorten, aie
staan graag aan den noordkant of in
gedempt licht. Tocht kunnen ze alle
maal missen als kiespijn.
Daar merk ik heusch, dat ik Ericus
aan 't na&pen ben, wiens leerzaam, on
derhoudende stukjes altijd met zooveel
plezier door me worden gelezen. Maar
dat komt ook ik houd zooveel van groen
de kamer en door ondervinding
weet je er langzamerhand al zoo 't een
en ander van af. En och, een vrouw is
zóó niet, of ze wil haar wijsheid wel
eens uitkramen.
Ik geloof zeker dat kamerplanten bij
iedereen even goed kunnen groeien. De
onschuldige sigaar van den onschuldi-
gen echtgenoot of 't arme gas krijgt wel
dikwijls de schuld als ze niet willen,
maar zou 't niet meer de onachtzaam
heid der hen valschelijk beschuldigende
huisvrouw zijn, waardoor ze gaan kwij
nen?
Velen toch kijken dagen lang niet naar
ze om en geven ze dan op eens een stort-
bad en dan 's winters soms zoo maar
Ijskoud uit de kraan. Dat vinden ze
hoogst onaangenaam net zoo goed als
wy menschen dat vinden. Kamerplan
ten zijn conservatie! *is ze ééns een
goeie plaats hebben, dan verlangen ze
in©-o.illot;o33L0
DOOR®^
MAX PEMBERTON.
Ik ken dien drank best, rnimlieer
Begg, zeide hij, zoo waar ik loef, ik
ben van mijnheer Jacob's niteniiig
Een frisch bed, een helder hooM e»
morgen een goede bries is he*»*'. U
zult nu bij nacht weinig blanke of
zwarte vrouwen zien.
Jacob zijn oogjes schitterden altijd
bij zijn eigen grappen zei iets over
liet oude spreekwoord bij kaarslicht ie
kiezen, maai* voordat iemand hem
had verstaan, werd onze aandaclit>ge
trokken door een vuur, dat in het wa
ter scheen achter het grootste eiland,
dat :k had opgemerktwij keken er
allen angstig naar. Het was wel een
vreemde plaats om een licht te zetten
en 't verwonderde mij niet, dat het de
opmerkzaamheid der mannen trok.
Een gek soort lantaarn, om ar
me zeelui te helpen, zeide mijnhee-
Jacob wijsgeerig, Ik zou zeggen, mijn
heer, dat bet niet meer dan een mij!1
voorwaarts is.
Stuur daar nu eens op aan, zelfs
geen wonder zou je dan van de klip
pen kunnen redden, vervolgde Peter
Bligb, Bij ons 'in Ierland, mijnheer,
zetten wij waarschuwingsborden voor
de jongens die fiets rijden, met het op
schrift 'deze helling is gevaarlijk'.
Maar het zou nog slimmer zijn, als
ze het aan den voet van de heuvel;
plaatsten, dan begrijpen zij, aan welk
gevaar zij zijn ontkomen.
Eenigen van 't scheepsvolk, die bij
de valreep stonden, lachten; anderen
praatten met eikaiider over bet vuur,
dat hun niet beviel. Iedereen weet.
dat een zeeman 't bijgelooviigste schep
sel is, dat er op aarde rondloopt, of
op het groote water zwalkt. Ik bemerk
te, dat de nieuwsgierigheid mijner
manschappen nu, op- 1200 mijl van
Southampton, ten top was gestegen.
Jongens, riep ik, een eind ma
kend aan cle spanning van bet oogen
blik, mij'nheer Bligh zegt, dat een
Ier ginds dat vuur aanlegde, en hij kan
het weten, daar liij er zelf een is. Wij
zullen er nog niet naar toe gaan, laten
wij er dus morgen maar verder over
spreken. Er zal honderd pond onder
jelui verdeeld worden voor je ordelijk
gedrag, en bovendien honderd in de
j toekomst. Van nacht zullen wij nog
in 't ruime sop blijven en niet meer
aan den vuurbaken denken. Ik be
dank jelui voor je geregelde werken
op dit mooie schip. Vraag aan den
hofmeester maar eens een extra grog
en zeg, dat ik 't goedgevonden heb.
Zij bedankten met een krachtig als
t u blieft, kaptein. en zonder meer
brachten zij het schip naar buiten em
gingen langzaam tegen dan sterken
stroom in, naar het Oost-noordoosten.
Lk achtte nu den tijd gekomen, om
mijne officieren het, doel mijner reis
duidelijk te maken, en na den vierden
officier, een eenvoudigen maar goeden
knaap, op de brug te hebben geplaatst,
riep ik ze in mijn hut en beval ik Joe.
den hofmeester, de karaffen op tafel
te zetten. Mijnheer Jacob zette zijn
bril op, juist alsof hij lezen ging
maar Peter Bligb zat met zijn pet tus
schen de knieën en met zulk een grap
pig gezicht als ik nog nooit van hem
gezien had.
Welnu, mijneheeren. zeide ik, er
is nog nooit goed gesproken door zee
lieden, die op een droogje zaten, daar
om zullenwij ons maar eens inschen
ken, en dan ter zake. Ik denk wel,
dat Peter Bligh daar ook niets op tegen
zal hebben.
Natuurlijk niet. en ik zal mijn
meerdere altijd gehoorzamen, kaptein
Een enkel glaasje, maar dan ook.
- Peter, zei ik, dat enkele glaasje
heeft menigeen naar den kelder ge
holuen
De zaak is, heeren, dat ik u wilde
zeggen, met welk doei ik naar Ken's
Eiland zeilde, en onder weike omstan
digheden ik terug zal gaan.
Zij spitsten hunne ooren, Peter Bligh
draaide zenuwachtig zijn net rond, en
mijnheer Jacob was als gewoonlijk,
druk met zijn bril bezig
Ja, vervolgde ik, ge hebt als eer
lijke zeelui nooit een woord over deze
zaak gerept. En nu vind ik het mijn
plicht open met. u te spreken. Welnu,
om kort te zijn, ik bennaar de Stille
Zuidzee gevaren, omdat Ruth Bellen
den 't mij gevraagd had.
Ik geloof, dat zij van 't begin al op
de hoogte waren, maar daar mijnheer
Jacob net deed, alsof 't hem hoogst ver
I wonderde, voegde de eerlijke Peter zijn
[bril maar af en dronk op de gezond-
beid van mejuffrouw Ruth.
God zegene haar, zeide hij, en ik
hoop den dag te beleven, dat ik nog
eens zoo'n dame mag varen. Maar u
heeft zich haar zaak aangetrokken,
kapitein, daar ben ik zeker van.
Zij is niet langer Ruth Bellenden.
maar werd de vrouw van een heer,
wiens naam voor een vreemdeling n'iet
is uit te spreken, voegde mijnbeer Ja
cob er aan toe. Daarop ging hij
voortWel, het verwondert mij,
ten zeerste, kapitein, buitengewoon.
•t huwelijk is een gevaarlijke zee,
en er drijven vreemde zaken in, Maar
dat had ik n'iet verwacht.
Ik wist. dat mijnheer Jacob zich zoo
pleegde uit. te drukken, en vervolgde
Het was haar beloofd no haar
wouwd'ag. Zij liet door baar advoca
ten tienduizend nond voor dit doel
vastzetten. Mijn echtgenoot heeft
vreemde denkbeelden'ik kan ze niet
deelen waren haar eigen woorden,
die ze tegen me zei. Als zijn jacht
niet bij de eilanden zou zijn als ik
naar Eurcpa wi' gaan, zou ik willen,
dal jij voor een ander schip zorgt. Ik
vertrouw jc-, Jasper Begg, zei ze, je
moet vandaag een jaar naar Ken's ar
chipel komen, en daar bij mij thuis
komen, om, als vroeger in den ouden
tijd, naar mijn orders te vragen. Mis
schien, Jat ik je weer naar huis zend,
misschien dat ik over een eigen jacht
zou willen beschikken, wie weet? II
ben geheei alleen op de wereld, zei
ze lachend, alleen mijn broeder leeft.
En de Stille Zuidzee is ver van Londen,
o, zoo'n lang end, zei ze.
Nou. en of, riep Peter, 't Is een
heel eind. daar had zij wel gelijk aan
Peter, zei ik, wees zoo goed en
hou je stil, tot je wat gevraagd wordt
I Wat ik vertel, is in vertrouwen aan
jullie tweöeh, en er heeft geen ander
iets mee ie maken. Morgen, zoo gauw
hei dag is, zal ik naar land roeien, en
naar mevrouw Czexny vragen, zooals
ik kleine Ruth nu wel zal moeten
noemen. Zegt zij ga maar weer naar
huis, dan gaan wij, met een goed loon
in onze portemonnaie. Als zij zegt
„blijf", dan is er geen man aan boord,
die niet gewillig blijft, Gehuwd zijn
met een vreemdeling, is. dat wat de
geheele wereld, niet hetzelfde als met
een Engelschnxan."
Om niet to spreken van een Ier,
zei Peter Bligh, wiens moeder uit Du
blin kwam en wiens vader nu eens
van Rotherhithe heette te komen, dan
weer van een andere plaats, waarop hij
kon snoeven.
Edmond Czerny was een Hongaar,
zeide ik en speelde prachtig viool. Wat
een gek idee hem er toe gebracht heeft,
zijn wittebroodsweken op Ken's eiland
door te brengen, mag de hemel weten.
Naar men zegt, was hij vele jaren in
Amerika. Ik weet niets van hem, be
halve dat. hij beschaafd is, en manie
ren heeft om de genegenheid van
een jong meisje te winnen. Zij was
nog pas twee-en-twintig, toen zij met
hem trouwde, mijnheer Jacob.
Oud genoeg om beter te weten,
ze had beter moeten weten. Niet dat ik
iets tégen Ruth Bellenden wil zeggen,