Prijsraadsel. niet naar veranderen. In dat opzicht lij ken, ze weer niet veel opons. En ze we ten ook zoo haar plaats. Ik heb een begonia, zoon mooi bont, ruig blad. Die had ik in mijn onwetend heid gezet in de huiskamer, die aan den zuidkant ligt. Met ronde woorden, ze vertikte 't. Die koppigheid verveelde me; ik zet haar op een goeien morgen in de kamer aan den noordkant en, bespottelijk als een blad op eea boom, was ze dadelijk omgekeerd en nu is ze een van mijn ge- gewilligste pleegkinders. Zoo zie je, de plant is ook op de plaats die haar toekomt. Een aardig geval moet ik nog even vertellen van mijn azalea, die van een standaardje viel, waardoor de stam brak en nog maar aan een vezeltje hing. „Gooi maar meteen weg!" was de af doende raad van mijn man, snel als hee- ren zijn in besluit en handeling. Maar moeder de vrouw denkt altijd: Is er ook nog een mouw aan te passen 't Moet al heel erg zijn als er niets op te verzinnen is. Wacht eerst, nog eens probeeren! De twee helften vast op elkaar gezet, bindgaren er om heen en jawel, na een poos word ik verblijd met de geboorte van een tweede azalea onder uit de an dere. En nu is ze mooier dan hare zus teren omdat die kale stammen hebben en zij niet. Je begrijpt mijn zegevierend gezicht te genover mijn echtvriend! En nu nog kijk ik dikwijls met zelfvoldoening en trots naar mijn kweekeling. O! ik zou nog lang over planten kun nen praten: daar heb je bijvoorbeeld klimop, dat overal zoo aardig en vroo- lijk groeit, en in zijn eenvoud zoo'n mooie versiering in de kamer is, vooral de bonte. En wat is nu nog makkelij ker? Je snijdt hier of daar een rank af, je plant die en gauw heb je een lief mandje of bakje vol. „Schmücke dein Heim" ja, maar ver geet dan vooral het levend groen niet, want geen kunstvoorwerp haait in kunst bij bet eenvoudigst plantje der natuur. Ik heb al dikwijls in stilte de bewo ners van nederige huisjes mijn compli ment gemaakt, zoo mooi als hun plan ten en bloemen voor de ramenstaan, en ben blij 't nu eens openlijk te kunnen n Waar zie je de geranums zoo mooi doorbloeien 's winters als juist in kleine, donkere kamertjes? Dat verwon dert mij altijd. Planten zijn goedkoope commensaals. Ik heb andere in huis die duurder zijn m den kost hoor! Daar liggen ze ai weer klaar de boekjes die dat kunnen bewij zen, en ze zijn niet pas ingevuld of 't wordt weer tijd om meer direct voor de magen te gaan zorgen. Hè! al weer half twaalf en ik had nog zooveel te doen. Dat schoteltje heeft me ook ai zoo opgehouden. Mijn zuster en haar man komen eten van middag en dan neem je de eenige meid die je hebt, ai eens wat uit de hand. Je doet nu en dan open. om haar, die aan de bed- den bezig is boven, wat trappengeloop te besparen, maar die naastenliefde houdt je ondertusschen erg op. Dan moet je van die jongens hebben, zooals ik- vanmorgen met kleerophan- eers, vier voor één dubbeltje liefst, en die met de meeste zachtmoedigbem niet zun te overreden om te vertrekken, of je ai beweert gisteren pas vier van die dingen gekocht te hebben. Met een diep rampzalig gezicht zetten ze de voet tusschen de deur en dan loop je uit wanhoop maar weg. En de eindeiooze vuurmakers waar ze mee komen, 't is warempel of je ze eet! srheif^811"™band" en v™Mim-men- schen, die s morgens bellen! Die met garen en band hebben er al- de °utzettendste verhalen bij mental van em mam die door L JL zeiën J a Zm is sel!om™. van zeven, kinderen. Nu waar of niet koopt dan maar wa, nu en dan Je hebt dames die zeggen „ik heb me vast voorgenomen nooit wat van die menschen te nemen!" Waarom niet een enkeie maalt Van iedereen kan Je tuurliik met knopen, dan kon jc binnen kort zelf wel een garen- en bandzaak gaan beginnen; maar wat zou het om hier wol, garen, daar knoopjes te koo- pen, de menschen doen 't voor hun brood en wie weet hoe je ze met een kleinig. heid van verdienste helpt, Maar da's waar ook. ik ben door (lie kooplui in mijn schoteltje blijven steken. Ja hè, dat valt nu anders dade- 'Jk goed. u'it. Maar je zal altijd zien als er iemand komt, dan gebeurt er iets. —Verbeeld je. daar neem ik door nat lange gezeur van dien kleerophan- gerjongen in gedachten de petroleum kan in plaats van de melkkan beet en gooi een flinken scheut in het kostelijk schoteltje, dat bijna klaar was Toch Ook erg dom, zult u zeggen, ja. dat t maar zoo iets kan gebeuren, al komt het waarschijnlijk maar een- te Jdeoërn V°0r' Enrin' "is™teaan eiwemee'ie' haaI gaUW melk en Vervelend ze heeft nog zoo veel te oen aan t eten ook wat meer. na- tuurlijk, en ik moet nóg eens al die moeite gaan dtoan. Ja dat zijn van die huisvrouwelijke tegenspoeden, die niet gering zi omdat je ttja zoo kostbaar isen ocm t gaat je toch ook aan je hart, dat al les bedorven is voor nie-ts. wIT Zum,gheid is de moeder van de welvaart. Gepaste zuinigheid wel te verstaande lijn tuschen zuinig en'ortg is zoo moeielijk te trekken Onze dienstmeisjes kunnen daar ..„V T6'8'6 naar moordeel te gauw door haar zeeppotje, haar cc ka of wat ook, heen, en u weet zeker dat ze eerlijk is, och, zeg eens en tolfeTh n, "iet h6lpt alIe "vet o hg gebruikte zeep wascht verkeerd- heden toch niet weg. Een goeie mevrouw zijn is lane met makke,ijk. vooral tegenwoordTg" Vroeger was dat anders. Toen was de keuken, zoo te zeggen, vër der van tie huiskamer. Die afstan 1 sprak uit den Zondagschen zw^n hoed over 't kornetje, en den gewerk- kow ff® ?Ck' evengoed als de ver. telpak 'SPrak t0gUe en man - Nu zit 't 'm natuurlijk niet in die k eetogstukken, maar we, kenseheï een zij de veranderde verhouding e„ Zijn openbaringen van de nieuw! L ttenkheelden. die, i„ praktijk gebra st" Z 7m™ WI eens "votig zijn maar haar toch ook weer een zetjé naar hoven geven telkens. EenZet mevrouw moet wel z00 iets zijn ateeen me hJh dehoog,e;metvriendo- f'mlPzame hand 't rechte pad wijzend aan haar, dre zoo dicht bij. -taan 'ls 200 ver ^sden ons óL ti01!!1 ia' d'e 'iid is voorl>ii- dat dienstboden haar koper- of zilverfeest hu .der volk" vierden. Een enkelen keer hoor je er nog van, maar die wor- den dan ook bekrond, geloof ik. In den Haag vooral zijn ze met ec-11 mbrekerslantaarntje te zoeken. Och, och, de verhalen, die je daar hoont.Nu is den Haag ook geen stad, om meisjes tot een leven van stille ingetogenheid en zedigheid aan te manen. Dat kan ik niet bepaald zeg gen. - Alles in aanmerking nemen i« alles vergeven. - Metdienstboden omgaan is een zeer groote kunst, die betrekkelijk weinigen verstaan. Wij dames willen in haar vtr- eenigd zien alle mogelijk bestaande menschelijke deugden, dat is een feit. eenmaal, en pas door ondervinding leer je, geduld te hebben met haar ge breken en eigenaardigheden, die meestal toch niet te veranderen zijn. Wat over je kant laten gaan, als het niet te erg is, bleek mij altijd de beste waarborg voor vrede. En vrede ,m huis- is 200 heerlijk, o menschen- hef, je weet 't niet halfWat geven anders alle schatten ter wereld Vrede hangt grootendeels af van de huisvrouw en moeder, dat zeg ik maar, met tact en liefde kan je zoo veel gehaspel voorkomen, en een heele dag heeft heel wat gegevens daarioe. O, 't 'is zoo'n toer, om je drift in te houden. Een moeder mag dat domme woord heelemaal niet kennen, want 't. brengt altijd spijt en berouw. Nu, je zou geen mensch moeten zijn als 't je ni°t wel eens te machtig werd. Kinderen kunnen zoo drommels pla gen. Nu heb ik een middeltje uitge dacht, en dat helpt wel eens. Voel ik, dat er van binnen iets aan den kook komt, dan neem ik als een haas de „grande vitesse" naar den Haag, en gek, dan sta ik op eens bij den grooten Zwijger, voor 't konink lijk paleis. In een ondeelbaar oogen- blik zweef ik dan op de arendsvleuge- len der zelfbeheersching terug in mijn huiskamer. Zoo denk ik ook wel eens aan me vrouw de Staël, die eens de mooiste woorden sprak, welke ooit door een vrouw gesproken zijn „alles begrijpen is alles vergeven", en die leus moeten we ook in toepassing brengen in den omgang met kinderen. Ook met onze dienstboden. Och, als Keetje wat lang naai' mijn zin met Jansje van hiernaast de onder werpen van den dag, de mevrouwen en de andere meisjes uit de buurt be spreekt, meestal met deze woorden er bij „Nou, die denkt zeker dat ze heel wat is, ph(toepasselijk dikwijls op beide categorieën), kom, dan denk ik, wetende dat ze toch altijd met haar werk klaar komt, laat zij haar hart en tong ook maar eens luchten. Alleen is ook maar alleen en een praatje Js zoo gezellig. Dat is 't ook, zeker, maar er wordt doorgaans vergeten, dat er verschil is tusschen dat en een ellenlang gesprek Nu is de verleiding wel groot. Twee deuren vlak naast elkaarDe archi tect die die huizen gebouwd heeft, was zeker niet getrouwd, anders had hij dat nooit gedaan. Zoo zijn er meer dingen, die je lie ver anders zou willen hebben, maar ik ben er nu achter, voor goed, dat zoogenaamde standjes niets helpen, redeneeren, anders gezegd logica ook niet, dus dan denk ik maar aan het Wervels van den Gigantophis. standbeeld op 't Noordefinde. Nu is logica lang niet ieders vak en toch denkt iedereen, dat hij de juiste lieeft. Ik was gisteren uitgeweest, de twee oudsten waren thuis met Keetje, de een buiten aan 't steltloopen, de ander binnen aan 't lezen. Bij mijn thuis komst vind ik alles in rep en roer. Huilen, schreeuwen, razen in 't por taal bij de voordeur, op straat de buur meisjes zich ook mengend in den twist. Menschenkinderen, wat is er ge beurd Ja, moeder, 't kwam, doordat zij me die stelt afnam en toen kwam Keetje weer en die hield 'm ook vast en toen werd ik natuurlijk woedend en de andere er tegenin, dat zij niets had gedaan en Keetje weer, dat zij de stelt afnam, omdat zij anders door de klok zou zijn gegaan, enfin, van die histories, die honderdmaal voorkomen en waarbij heel wat logica wordt ver- eischt om de vijandige partijen tot wa-1 penstilstand te bewogen. Over de kwestie kinderen en dienst boden zou nog veel te zeggen zijn, maar daar is al geneog overgeschreven den laatsten tijd. Ik zeg maar, dat je blij moet zijn. als je een goede dienst bod© hebt. Een goeie kennis van mij zegt altijd tegen zijn vrouw, als er 'n kleinigheid is„wat zou 't, de wereld draait toch. Dat. maakt die vrouw wel eens boos. Maar vooral als ze 't druk heeft en er gebeurt iets. „Jij ook al tijd met je 'de wereld draait toch', zegt ze dan, Een mooie boelkijk nou es, al die melk over 't nieuwe kleed waar om houdt die Marie dtije kan ook zoo dom vast De wereld draait toch Je behoeft heusch geen zJieltje zonder zorgen te zijn, om in de ontelbare kleine onaan genaamheden van 't dagelijksch leven met kalme berusting dat na te zeggen. Zoo dacht ik alweer aan dat bedor ven schoteltje, die vier woordjes troost ten mij weer. 't Zou er ook gek heb ben uitgezien, als de wereld zou op houden mot draaien door mijn scheut petroleum Ik was met 't ander© gelukkig nog net, klaar, voor de kinderen haar hon- gei-ige neuzen tegen de ruiten drukten. Het koffieuurtje is altijd zoo gezel lig, als de man van je keuze en je kin deren een poosje neerstrijken in het nest. waar je ze met voedsel wacht. En wat hebben de kleinen veel te sna teren. Nog kort na de vacantie. dan is alles mooi en prettig. O. moeder, aller aardigste nieuwe juffrouwen, en een nieuw kind naast me. o. allerleukst ze gaf me wel tien zuurtjes, ik "ken haar pas En dan de ander daar dwars doorheenNou, en ik ben aan i, Fransch begonnen „voici un l'ivre sur une table. Och kind, (de eerste) je spreekt 't heelemaal met goed uil. voci, ph wie zegt dat nou Kind, bemoei jij j© er niet mee, jij bent ook zoo knap niet, hoor En als de derde dan ook haar stem verheft in het ge schil, dan ontaarden die woorden dik wijls in armen- en beenentwisten, orr welke te bezweren ik op een vernuf tige gedachte ben gekomen, ze zoolang vader nog niet thuis is, wat voor te lezen, dan zijn de monden vol en de geesten afgeleid. De magen goed gevuld, vliegen ze ten tweeden male uit om wetenschap te vergaren. Een verraste mij dezer dagen met de blijde tijdingmoeder, ik heb vooi'taan geen huiswerk meer 1 Hè. wat een verluchting. Waren de andere twee ook maar zoo gelukkig Waarom mogen die jonge kinderen, als ze den geheelen dag hebben geleerd, niet na schooltijd vrij zijn, hollen, spelen, heerlijk in de buitenlucht, in plaats van als sombere kamergeleerden over de boeken te moeten suffen. O, die lamme som, ik kan 'm maai' niet goed krijgen, moeder. Nu, ik weet er nog alles van uit mijn schooltijd. Sommen zijn per sé ware kwellingen des gees- tes. Hoe zou het toch komen, dat re kenkunde voor de meeste kinderen, voornamelijk voor die van het vrouwe lijk geslacht, in zoo'n donker afdee- linkjevan de hersensétage is gelegen? En dat moest, juist het beste verlicht zijn als je op school bent. Mijn man beweert altijd, dat elk kind evengoed rekenen kan leeren, als de grondsla gen maar goed gelegd zijn. Ik ben zoo eigenwijs hem tegen te spreken, hoewel anders éen van hart en éen van ziel. Goed onderwijs is natuurlijk, de heipaal, die juist vast en goed moet worden geslagen, anders verzakt het gebouw der kennis onmiddellijk, maar dat de éen voor dit, de ander voor dat een aangeboren intuitie, een helder ziendheid als 't ware, heeft, ls een feit niet weg te cijferen met alle sommen uit rekenboekjes, zelfs niet met de nieuwste, zeker zeer hooge, maar voor een gewoon mensch onbegrijpelijke, rekenkunstige stelling, dat 1 en 1 niet 2 is maar 1 blijft. Ik bewonder onderwijzers en onder wijzeressen altijd, maar benijden doe ik ze niet. Wat hebben ze een groote dosis kinderkennis, tact, geduld, recht vaardigheid, opgeruimdheid noodig Mij dunkt om vier uur moeten ze een heerlijk vrij gevoel hebben, dat kan niet anders. Een inspannend werk, al die bolletjes te bewerken, den eenen dag voor, den anderen na, vooral als ze zoo hard zijn. Nu moet ik ook wei zeggen, dat er al heel wat geleerdheid in moet. Daar wordt op de scholen te veel aan- en te weinig afgeleerd, las ik van morgen juist op mijn kalender, en toevallig in de „Groene" vandaag, dat iemand' in Hongarije een verande 'ring in het onderwijs voor meisjes ge bracht heeft, namelijk minder hersen inspanning en meer lichaamgym. nastiek. Dat deed mij denken aan een ge sprek, dat wc onlangs hadden met een paar kennissen onder een kopje thee s'avonds. We kwamen zoo op de „Kollewijnse spelling" Mijnheer en mevrouw Appelboom waren 't oneens over het nut. van haar op de scholen in te voeren. De woordenstrijd nam c-en bedenkelijk karakter aan (moeie lijke ..situaaJsie" voor ons) zoo zelfs, dat wij voor hun tot nu toe zoo stand vastig huwelijksgeluk ernstig begon nen to vreezen, maar 't liep gelukkig gezegend af. Nu, ik moet je zeggen, ik denk wel eens, als 'ik de kinderen met hun huiswerk help, „och. kwam in elk vak een Kollewijn, wat zou dat een vereenvoudiging zijn". (Wordt vervolgd.) □e voorouders van den olifant. Bij de platen. Een Engelsch geleerde, dr. C. W. Andrews is er onlangs in geslaagd voor het museum te South Kensing ton, toen hij om gezondheidsredenen in Egypte vertoefde, een belangwek kende collectie te bemachtigen, n.l. een zeldzamen voorraad beenderen, van voorwereldlijke dieren, die men de voorouders van den olifant zou kunnen noemen. De Mastoden, die reeds op aarde rondkuierde, toen er van den huidigen mensch nog niets te zien was, is wèl bekend', zoo goed zelfs dat geologen in staat waren om de eigenschappen van den voorganger der Mastodons vast te sltellen. Doch iets meer tastbaars dan theorieën be zat men niet, tot dr. Andrews erthans in slaagde de beenderen van dit ulffcra- voorwereldlijk dder in handen te krij gen. Door den ontdekker „Palaeomasto- don" genoemd, verschilt het dier van zijn nazaat, den olifant, in vele op zichten. Het was smaller, de kop was minder massief, de tanden waren pri mitiever; het had drie rijen, terwijl d'e latere Mastodon er vijf had. Maar het meest opvallend verschil is, dat het in plaats van twee slagtanden er Onderkaak van den Palaeomastodon. Gedeelte van een bovenkaak van den Moeritherium. vier heeft. Een tweede ontdekking deed An drews, door het opsporen van de res ten van een ander dier, dat hij den Moeritherium doopte en dat groote gelijkenis heeft met onzen tapir, of schoon het kleiner is, kleinere tanden en smalleren kop heeft. Zijn slagtan den twee in de onder- en twee in Onderkaak van den Moeritherium. de bovenkaak zijn cylindervormig licht afgeplat, kort en hard. Vermoe delijk had het een snuit, doch daar van was niets te vinden wat wel jam men' is, omdat men niet goed begrijpt hoe het dier heeft kunnen leven, wijl zijn slagtanden het beletten moesten den mond' behoorlijk te sluiten. Ten slotte ontdekte dr. Andrews nog beenderen van een voorwereldlijke reuzenslang, die hij den Gigantophis noemde, om haar enorme afmeting. Blijkens de gevonden wervels is dit de grootste slang, die ooit ergens werdl aangetroffen, een lengte van ongeveer 50 a 60 voet, en 18 c.M. in de breedste doorsnede. Het South Kensington Museum heeft er een belangrijke aanwinst door gekregen. ALLERLEI. Wetenschappelijke smokke laars. In het jaar 1805 waren Alexander von Humboldt en Gay-Lussac te Parijs druk bezig met proeven betreffende saamge- perste lucht. Zij hadden daarvoor een groot aantal glazen buizen noodig, maar die waren toen in Frankrijk zeer duur en de invoerrechten op dat artikel waren zeer hoog. Toen bestelde Humboldt de buizen in verzocht, elke buis aan beide zijden dicht te maken en er op te zetten „Duitsche lucht". „Duitsche lucht" was een artikel, waarvan geen 'rechten werden gehven! De grensbeambten lieten de buizen zon der bezwaar passeeren en zoo liepen de de twee wetenschappelijke smokkelaars de invoerrechten vrij. Bonte steentjes. De soldaten met groot volhardings vermogen zijn, zooals uit de ervaring gebleken is, zulke, die slechts 150tot hoogstens 170 centimeter groot zijn. Gewoonlijk hebben zeer lange mannen in verhouding te korte beenen tenge volge daaxwan kunnen deze bet ge wicht van den romp niet zoo goed verdragen als dit bij kleinere perso nen het geval is. Men leex-d thans papegaaien spre ken met behulp van de fonograaf. Een Londensch vogelhandelaar geeft aan gemiddeld 40 papegaaien per maand een „opvoeding" en bedient zich daarbij uitsluitend van de fono graaf. Het „schoollokaal" der leei'lingen is daarbij in kleine hokken verdeeld, die geheel donker worden gehouden. In elk hok woont een vogel en twee. of driemaal per dag wordt een fono- gi-aaf in het hok opgesteld. Deze werkt automatisch en herhaalt zekere woor den of korte zinnetjes vei'scheidene uren achtereeix, zoodat de vogels spoe dig de geheimzinxiige stem, die uit de machine komt, getrouw leerexx naboot- De oplossing van ons vorig prijs raadsel was: MONTEVIDEO. ,iotilV= wei*d den prijs toegewezen aan den heer R. M. OSCHATZ, Kou- denhorn 22rood. Ons nieuwe prijsraadsel luidt- Het geheel bestaat uit 9 letters en is de titel voor oen hooggeplaatst persoon. 2> 7> wordt wel d'e Koningin der aardie genoemd. 9, 5, 7, 8 Vs een getal. o is een letter. Als prijs loven wij uit EEN BOEK. geen woord. De vrouwen moeten voor kaper spelen, en wij, arme. sterfelijke mannen, worden door haar genomen. Maai-, als er een viool in het spel komt, heb ik niets te zeggen. Wij lachten om mijnheer Jacob's op merking, en Peter Bligh zei wat mij op het hai-t lag Als Ruth Bellen den een vriend noodig heeft, zal zij er zesentwintig aan boord van dit schip vinden, om niet te spreken van den koksmaat en den hond. Je bent een beste kerel, mjjnheer Jacob, maar je moet nog een heeleboel leeTen, als het op vrouwen aankomt. Mijn arme, oude vader, die uit Shorham kwam Gisteren was 't Newport, Peter. Ja, dat was 't ook, accoord. Maar Newport of Shoreham, hij wist goed om te springen met het zwakke geslacht, en wat hij zei, nam ik als waarheid aan. Geef ze muziek, en je kan ze bergen, waar je wil. En dit voorbeeld bewijst het, mijnheer Jacob. Maar een man weet beter, waar hij loopt, zei ik. Ik zou niets verwon derd zijn. als Ruth Bellenden's echt genoot ons morgen een koud bad sraf en ons het werk uit de handen nam Maar de zee is vrij voor een elk, wan nen, en morgen zullen wij verder zien. Voor je heengaat, zullen wij wat sou- peeren, en dan kun je naar kooi gaan. Wij zullen al ons verstand noodig heb ben als het daglicht daar is. Wij stemden dit toe en zonder verder praten gingen wij aan dek, en hoorden wat George Venn alzoo waai'genomen had op wacht, 't Was nu pikdonker, en het eiland geheel aan ons oog ont trokken. Het licht aan land scheen sterk en helder, iets, dat onder deze omstandigheden haast onheilspellend was. Ik vi'oeg den jongen, of hij ook eenig schip landwaarts had zien gaan. of signalen zien maken. Hij antwoord de, dat geen enkel schip in of uit was gegaan, en geen vuurpijl afgeschoten. En Ik geloof, mijnheer, zeide hij, dat wij de haven aan de buitenzij van die hoogten zullen vinden. De morgen zal het ons doen zien, jongen, ga naar beneden om je avond eten te gebruiken, want ik zal zelf de wacht overnemen. Zij lieten mij achter op de brug. De wind was gaan liggen, zoodat er" nog .slechts een licht suizen in 't want was. Ik stond te kijken naar het vuur op de kust, als een man, die wacht op het licht aan het raam van haar, die hij lief heeft gehad. HOOFDSTUK II Wij gaan aan land en beleven vreemde dingen. Ik heb verteld, hoe ik er toe kwam naar Ken's Eiland te reizen, en nu za ik meedeelen, wat er gebeurde toen ik aan land kwam om Ruth Bellenden or> te zoeken. Om zes uur 's morgens verlieten wij het schip. George Venn, die als vierde officier werd beschouwd, was met mij in de sloep en Harry Doe, de bootsjon gen, aan het roer. Ik liet mijnheer J acob op de brug en gaf hem order zoo dicht mogelijk aan land te houden, en tegen zonsondergang, niet later, naar mij xiit te kijken. Wat er ook moge gebeuren, zei ik, van nacht zal ik aan boord zijn, ik vertrouw goed nieuws te kunnen mee brengen. mijnheer Jacob. Wat hierin zou bestaan, dat wij het ruime sop zouden kiezen en naar huis terugkeeren, zeide hij, en dit sprak ik niet tegen. Wij waren westwaarts, toen wij af staken, en noch ik, noch de anderen konden door den veiTekijker een goede landingsplaats Vinden. Toen de boot dichter bij de klippen kwam, kon ik de ligging van de eilanden beter bepa len. en vooral van, ik zal maar zeg gen, het vasteland, dat er in het zon licht verwonderlijk frisch en groen uitzag, en iets vam.de tropische weel derigheid scheen te hebben van zuide lijker landen. Ik berekende, dat 't ongeveer vier mijlen was van de hooge zwarte rots, die aan de zuidelijke punt verrees, tot aan het lange rif, als een hondenkop, dat het tegen den Noorden wind beschermde. Ik bemerkte hoo rnen en een soort palmen, en hoog, groen gras, over een uitgestrektheid van werkelijk vlak land maar de klippen zelf waren steil en onvrucht baar en hoe dichter wij er bij kwa men, hoe onaangenamer ze mij toe schenen. George, mijn jongen, zei ik ten laatste, ik geloof, dat jij achterafge- zicn de wijste was. Er is voor een ge woon mensch geen landing mogelijk daar hij niet vliegen kan, zooals een arend. Laten wij eens over stuur boord gaan, en zien, of 't geluk ons daar dienen wil. Wij brachten de boot nu haast vlak zuid en begonnen 't voorgebergte om te roeien. De mannen waren vroolijk, hoewel zij eigenlijk niet wisten waar om. En George Venn had een jongens achtig plezier in de moeielijkheid. Een leelijke kust, mijnheer, zei hij gevleid over mijn compliment van daareven. Een ex*g leelijke kust. Wan neer een schip in dit gedeelte kwam, en geen ander licht had, dan dien vuur- toi-en, dien wij gisteren zagen, dan zou het een kwaden nacht hebben. Dat is zoo waar, als tweemaal twee vier is, zei ik, maar of hij mooi of leeiijk is, vóór twaalf uur moet ik daar bovenop zijn. al moest ik ook aan land zwemmen. Kijk, net nu ik er over sprak, zie ik daarginds menschen loo- pen, zoowaar ilc Jasper Begg heet. Hij bracht zijxr kijker voor zijn oog en onderzocht de groene vlakte, zooals I ik had gedaan, maar het licht was te 'stex-k, en de klip onttrok hen spoedig aan ons oog, zoodat wij nu tusschen hooge zwarte raten in lagen in een wild water en bij wijze van bedreiging voor ons misschien een mijl van de kust een groote klip in den vorm van een zwaardvisch, om léderen dwaas, die niet 't ruime sop verkoos, te ver morzelen. Nu nam ik dan ook zelf weer 't roer in handen en stevig rechtop staand, stuurde ik de sloep voorzich tig roncl, maar het water was diep em wij waren goed aan lijzijden. Wij gin gen niet veel nooi'delijker, toen ik een kreek bemerkte, en nu wist ik ook waar Rutli Bellen der aan land was gegaan. Daar is het jongen, zei ik, daar ginds waar het zand zoo glinstert. Daar zal wel een pad op de klip zijn, en een goede ankerplaats. Niemand dan een Ier zou een eiland zonder ha ven koopen; zeg dat maar aan Peter Blïgh, als wij weer aan boord komen. Peter zegt, dat hij alleen van moe ders zijde Iersch is. mijnheer; daar om is hij ook zoo bevreesd voor 't zwak ke geslacht. Hij zou stex-ven, als hij aan land kwam en hij zag hier een vrouwenrok". Dat kleedingstuk gebruiken zij niet veel in de Zuidzee-eilanden, zei de ik. Peter kan hier goedkoop trou wen, als hij aan de rekening van de modemaakster denkt, maar ik betwij- I fel het, jongen, of wij fn deze haven zoo'n kleinood zullen vinden, 't Is een erg wilde plaats, hoor? 1 Ja, dat was hel. Van de Oostzijde gezien, vind ik Ken's eiland de om vriendelijkste plaats, die ik in al die vijftien jaren bezocht heb. Uitgestrekte I klippen rezen steil uit de zee op, meit I inhammen als groote trappen. I Hier en daar, waar de grond naar 't noorden daalde, zag ik wouden van teakhout (later bemerkte ik pas, dat 't wat soort was) mooie wouden met verschillende soorten palmen, groene 'dalen en grazige weiden. 1 Het zand van de kreek was eoo wit als sneeuw en schitterde alsof allerlei kostbare steenen fijngestampt waren om een strandi te vormen. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8