Prijsraadsel.
niet naar veranderen. In dat opzicht lij
ken, ze weer niet veel opons. En ze we
ten ook zoo haar plaats.
Ik heb een begonia, zoon mooi bont,
ruig blad. Die had ik in mijn onwetend
heid gezet in de huiskamer, die aan den
zuidkant ligt. Met ronde woorden, ze
vertikte 't.
Die koppigheid verveelde me; ik zet
haar op een goeien morgen in de kamer
aan den noordkant en, bespottelijk als
een blad op eea boom, was ze dadelijk
omgekeerd en nu is ze een van mijn ge-
gewilligste pleegkinders.
Zoo zie je, de plant is ook
op de plaats die haar toekomt.
Een aardig geval moet ik nog even
vertellen van mijn azalea, die van een
standaardje viel, waardoor de stam brak
en nog maar aan een vezeltje hing.
„Gooi maar meteen weg!" was de af
doende raad van mijn man, snel als hee-
ren zijn in besluit en handeling.
Maar moeder de vrouw denkt altijd:
Is er ook nog een mouw aan te passen
't Moet al heel erg zijn als er niets op te
verzinnen is.
Wacht eerst, nog eens probeeren!
De twee helften vast op elkaar gezet,
bindgaren er om heen en jawel, na een
poos word ik verblijd met de geboorte
van een tweede azalea onder uit de an
dere. En nu is ze mooier dan hare zus
teren omdat die kale stammen hebben
en zij niet.
Je begrijpt mijn zegevierend gezicht te
genover mijn echtvriend! En nu nog
kijk ik dikwijls met zelfvoldoening en
trots naar mijn kweekeling.
O! ik zou nog lang over planten kun
nen praten: daar heb je bijvoorbeeld
klimop, dat overal zoo aardig en vroo-
lijk groeit, en in zijn eenvoud zoo'n
mooie versiering in de kamer is, vooral
de bonte. En wat is nu nog makkelij
ker? Je snijdt hier of daar een rank af,
je plant die en gauw heb je een lief
mandje of bakje vol.
„Schmücke dein Heim" ja, maar ver
geet dan vooral het levend groen niet,
want geen kunstvoorwerp haait in
kunst bij bet eenvoudigst plantje der
natuur.
Ik heb al dikwijls in stilte de bewo
ners van nederige huisjes mijn compli
ment gemaakt, zoo mooi als hun plan
ten en bloemen voor de ramenstaan, en
ben blij 't nu eens openlijk te kunnen
n Waar zie je de geranums zoo
mooi doorbloeien 's winters als juist in
kleine, donkere kamertjes? Dat verwon
dert mij altijd.
Planten zijn goedkoope commensaals.
Ik heb andere in huis die duurder zijn
m den kost hoor! Daar liggen ze ai weer
klaar de boekjes die dat kunnen bewij
zen, en ze zijn niet pas ingevuld of 't
wordt weer tijd om meer direct voor de
magen te gaan zorgen.
Hè! al weer half twaalf en ik had
nog zooveel te doen. Dat schoteltje heeft
me ook ai zoo opgehouden. Mijn zuster
en haar man komen eten van middag
en dan neem je de eenige meid die je
hebt, ai eens wat uit de hand. Je doet nu
en dan open. om haar, die aan de bed-
den bezig is boven, wat trappengeloop
te besparen, maar die naastenliefde
houdt je ondertusschen erg op.
Dan moet je van die jongens hebben,
zooals ik- vanmorgen met kleerophan-
eers, vier voor één dubbeltje liefst, en
die met de meeste zachtmoedigbem niet
zun te overreden om te vertrekken, of
je ai beweert gisteren pas vier van die
dingen gekocht te hebben.
Met een diep rampzalig gezicht zetten
ze de voet tusschen de deur en dan loop
je uit wanhoop maar weg.
En de eindeiooze vuurmakers waar ze
mee komen, 't is warempel of je ze eet!
srheif^811"™band" en v™Mim-men-
schen, die s morgens bellen!
Die met garen en band hebben er al-
de °utzettendste verhalen bij
mental van em mam die door L JL
zeiën J a Zm is sel!om™. van
zeven, kinderen. Nu waar of niet
koopt dan maar wa, nu en dan
Je hebt dames die zeggen „ik heb me
vast voorgenomen nooit wat van die
menschen te nemen!" Waarom niet een
enkeie maalt Van iedereen kan Je
tuurliik met knopen, dan kon jc binnen
kort zelf wel een garen- en bandzaak
gaan beginnen; maar wat zou het om
hier wol, garen, daar knoopjes te koo-
pen, de menschen doen 't voor hun brood
en wie weet hoe je ze met een kleinig.
heid van verdienste helpt,
Maar da's waar ook. ik ben door
(lie kooplui in mijn schoteltje blijven
steken.
Ja hè, dat valt nu anders dade-
'Jk goed. u'it. Maar je zal altijd zien
als er iemand komt, dan gebeurt er
iets.
—Verbeeld je. daar neem ik door
nat lange gezeur van dien kleerophan-
gerjongen in gedachten de petroleum
kan in plaats van de melkkan beet en
gooi een flinken scheut in het kostelijk
schoteltje, dat bijna klaar was Toch
Ook erg dom, zult u zeggen, ja. dat
t maar zoo iets kan gebeuren, al
komt het waarschijnlijk maar een-
te Jdeoërn V°0r' Enrin' "is™teaan
eiwemee'ie' haaI gaUW melk en
Vervelend ze heeft nog zoo veel te
oen aan t eten ook wat meer. na-
tuurlijk, en ik moet nóg eens al die
moeite gaan dtoan.
Ja dat zijn van die huisvrouwelijke
tegenspoeden, die niet gering zi
omdat je ttja zoo kostbaar isen ocm
t gaat je toch ook aan je hart, dat al
les bedorven is voor nie-ts.
wIT Zum,gheid is de moeder van de
welvaart. Gepaste zuinigheid wel te
verstaande lijn tuschen zuinig
en'ortg is zoo moeielijk te trekken
Onze dienstmeisjes kunnen daar
..„V T6'8'6 naar moordeel te
gauw door haar zeeppotje, haar cc
ka of wat ook, heen, en u weet zeker
dat ze eerlijk is, och, zeg eens en
tolfeTh n, "iet h6lpt alIe "vet
o hg gebruikte zeep wascht verkeerd-
heden toch niet weg.
Een goeie mevrouw zijn is lane
met makke,ijk. vooral tegenwoordTg"
Vroeger was dat anders. Toen
was de keuken, zoo te zeggen, vër
der van tie huiskamer. Die afstan 1
sprak uit den Zondagschen zw^n
hoed over 't kornetje, en den gewerk-
kow ff® ?Ck' evengoed als de ver.
telpak 'SPrak t0gUe en man
- Nu zit 't 'm natuurlijk niet in die
k eetogstukken, maar we, kenseheï
een zij de veranderde verhouding e„
Zijn openbaringen van de nieuw! L
ttenkheelden. die, i„ praktijk gebra st"
Z 7m™ WI eens "votig zijn
maar haar toch ook weer een zetjé
naar hoven geven telkens. EenZet
mevrouw moet wel z00 iets zijn ateeen
me hJh dehoog,e;metvriendo-
f'mlPzame hand 't rechte pad
wijzend aan haar, dre zoo dicht bij.
-taan 'ls 200 ver ^sden ons
óL ti01!!1 ia' d'e 'iid is voorl>ii- dat
dienstboden haar koper- of zilverfeest
hu .der volk" vierden. Een enkelen
keer hoor je er nog van, maar die wor-
den dan ook bekrond, geloof ik.
In den Haag vooral zijn ze met
ec-11 mbrekerslantaarntje te zoeken.
Och, och, de verhalen, die je daar
hoont.Nu is den Haag ook geen stad,
om meisjes tot een leven van stille
ingetogenheid en zedigheid aan te
manen. Dat kan ik niet bepaald zeg
gen.
- Alles in aanmerking nemen i«
alles vergeven.
- Metdienstboden omgaan is een
zeer groote kunst, die betrekkelijk
weinigen verstaan.
Wij dames willen in haar vtr-
eenigd zien alle mogelijk bestaande
menschelijke deugden, dat is een feit.
eenmaal, en pas door ondervinding
leer je, geduld te hebben met haar ge
breken en eigenaardigheden, die
meestal toch niet te veranderen zijn.
Wat over je kant laten gaan, als
het niet te erg is, bleek mij altijd de
beste waarborg voor vrede. En vrede
,m huis- is 200 heerlijk, o menschen-
hef, je weet 't niet halfWat geven
anders alle schatten ter wereld
Vrede hangt grootendeels af van
de huisvrouw en moeder, dat zeg ik
maar, met tact en liefde kan je zoo
veel gehaspel voorkomen, en een heele
dag heeft heel wat gegevens daarioe.
O, 't 'is zoo'n toer, om je drift in te
houden. Een moeder mag dat domme
woord heelemaal niet kennen, want 't.
brengt altijd spijt en berouw.
Nu, je zou geen mensch moeten zijn
als 't je ni°t wel eens te machtig werd.
Kinderen kunnen zoo drommels pla
gen. Nu heb ik een middeltje uitge
dacht, en dat helpt wel eens.
Voel ik, dat er van binnen iets aan
den kook komt, dan neem ik als een
haas de „grande vitesse" naar den
Haag, en gek, dan sta ik op eens bij
den grooten Zwijger, voor 't konink
lijk paleis. In een ondeelbaar oogen-
blik zweef ik dan op de arendsvleuge-
len der zelfbeheersching terug in mijn
huiskamer.
Zoo denk ik ook wel eens aan me
vrouw de Staël, die eens de mooiste
woorden sprak, welke ooit door een
vrouw gesproken zijn „alles begrijpen
is alles vergeven", en die leus moeten
we ook in toepassing brengen in den
omgang met kinderen.
Ook met onze dienstboden.
Och, als Keetje wat lang naai' mijn
zin met Jansje van hiernaast de onder
werpen van den dag, de mevrouwen
en de andere meisjes uit de buurt be
spreekt, meestal met deze woorden er
bij „Nou, die denkt zeker dat ze heel
wat is, ph(toepasselijk dikwijls op
beide categorieën), kom, dan denk ik,
wetende dat ze toch altijd met haar
werk klaar komt, laat zij haar hart en
tong ook maar eens luchten. Alleen
is ook maar alleen en een praatje Js
zoo gezellig.
Dat is 't ook, zeker, maar er wordt
doorgaans vergeten, dat er verschil is
tusschen dat en een ellenlang gesprek
Nu is de verleiding wel groot. Twee
deuren vlak naast elkaarDe archi
tect die die huizen gebouwd heeft, was
zeker niet getrouwd, anders had hij
dat nooit gedaan.
Zoo zijn er meer dingen, die je lie
ver anders zou willen hebben, maar
ik ben er nu achter, voor goed, dat
zoogenaamde standjes niets helpen,
redeneeren, anders gezegd logica ook
niet, dus dan denk ik maar aan het
Wervels van den Gigantophis.
standbeeld op 't Noordefinde.
Nu is logica lang niet ieders vak en
toch denkt iedereen, dat hij de juiste
lieeft.
Ik was gisteren uitgeweest, de twee
oudsten waren thuis met Keetje, de
een buiten aan 't steltloopen, de ander
binnen aan 't lezen. Bij mijn thuis
komst vind ik alles in rep en roer.
Huilen, schreeuwen, razen in 't por
taal bij de voordeur, op straat de buur
meisjes zich ook mengend in den
twist.
Menschenkinderen, wat is er ge
beurd
Ja, moeder, 't kwam, doordat zij
me die stelt afnam en toen kwam
Keetje weer en die hield 'm ook vast
en toen werd ik natuurlijk woedend
en de andere er tegenin, dat zij niets
had gedaan en Keetje weer, dat zij de
stelt afnam, omdat zij anders door de
klok zou zijn gegaan, enfin, van die
histories, die honderdmaal voorkomen
en waarbij heel wat logica wordt ver-
eischt om de vijandige partijen tot wa-1
penstilstand te bewogen.
Over de kwestie kinderen en dienst
boden zou nog veel te zeggen zijn,
maar daar is al geneog overgeschreven
den laatsten tijd. Ik zeg maar, dat je
blij moet zijn. als je een goede dienst
bod© hebt. Een goeie kennis van mij
zegt altijd tegen zijn vrouw, als er 'n
kleinigheid is„wat zou 't, de wereld
draait toch. Dat. maakt die vrouw wel
eens boos. Maar vooral als ze 't druk
heeft en er gebeurt iets. „Jij ook al
tijd met je 'de wereld draait toch', zegt
ze dan, Een mooie boelkijk nou es,
al die melk over 't nieuwe kleed waar
om houdt die Marie dtije kan ook zoo
dom vast
De wereld draait toch Je behoeft
heusch geen zJieltje zonder zorgen te
zijn, om in de ontelbare kleine onaan
genaamheden van 't dagelijksch leven
met kalme berusting dat na te zeggen.
Zoo dacht ik alweer aan dat bedor
ven schoteltje, die vier woordjes troost
ten mij weer. 't Zou er ook gek heb
ben uitgezien, als de wereld zou op
houden mot draaien door mijn scheut
petroleum
Ik was met 't ander© gelukkig nog
net, klaar, voor de kinderen haar hon-
gei-ige neuzen tegen de ruiten drukten.
Het koffieuurtje is altijd zoo gezel
lig, als de man van je keuze en je kin
deren een poosje neerstrijken in het
nest. waar je ze met voedsel wacht.
En wat hebben de kleinen veel te sna
teren.
Nog kort na de vacantie. dan is alles
mooi en prettig. O. moeder, aller
aardigste nieuwe juffrouwen, en een
nieuw kind naast me. o. allerleukst
ze gaf me wel tien zuurtjes, ik "ken
haar pas En dan de ander daar dwars
doorheenNou, en ik ben aan i,
Fransch begonnen „voici un l'ivre
sur une table. Och kind, (de eerste)
je spreekt 't heelemaal met goed uil.
voci, ph wie zegt dat nou Kind,
bemoei jij j© er niet mee, jij bent ook
zoo knap niet, hoor En als de derde
dan ook haar stem verheft in het ge
schil, dan ontaarden die woorden dik
wijls in armen- en beenentwisten, orr
welke te bezweren ik op een vernuf
tige gedachte ben gekomen, ze zoolang
vader nog niet thuis is, wat voor te
lezen, dan zijn de monden vol en de
geesten afgeleid.
De magen goed gevuld, vliegen ze
ten tweeden male uit om wetenschap
te vergaren.
Een verraste mij dezer dagen met de
blijde tijdingmoeder, ik heb
vooi'taan geen huiswerk meer 1 Hè.
wat een verluchting. Waren de andere
twee ook maar zoo gelukkig Waarom
mogen die jonge kinderen, als ze den
geheelen dag hebben geleerd, niet na
schooltijd vrij zijn, hollen, spelen,
heerlijk in de buitenlucht, in plaats
van als sombere kamergeleerden over
de boeken te moeten suffen. O, die
lamme som, ik kan 'm maai' niet goed
krijgen, moeder. Nu, ik weet er nog
alles van uit mijn schooltijd. Sommen
zijn per sé ware kwellingen des gees-
tes. Hoe zou het toch komen, dat re
kenkunde voor de meeste kinderen,
voornamelijk voor die van het vrouwe
lijk geslacht, in zoo'n donker afdee-
linkjevan de hersensétage is gelegen?
En dat moest, juist het beste verlicht
zijn als je op school bent. Mijn man
beweert altijd, dat elk kind evengoed
rekenen kan leeren, als de grondsla
gen maar goed gelegd zijn.
Ik ben zoo eigenwijs hem tegen te
spreken, hoewel anders éen van hart
en éen van ziel.
Goed onderwijs is natuurlijk, de
heipaal, die juist vast en goed moet
worden geslagen, anders verzakt het
gebouw der kennis onmiddellijk, maar
dat de éen voor dit, de ander voor dat
een aangeboren intuitie, een helder
ziendheid als 't ware, heeft, ls een feit
niet weg te cijferen met alle sommen
uit rekenboekjes, zelfs niet met de
nieuwste, zeker zeer hooge, maar voor
een gewoon mensch onbegrijpelijke,
rekenkunstige stelling, dat 1 en 1 niet
2 is maar 1 blijft.
Ik bewonder onderwijzers en onder
wijzeressen altijd, maar benijden doe
ik ze niet. Wat hebben ze een groote
dosis kinderkennis, tact, geduld, recht
vaardigheid, opgeruimdheid noodig
Mij dunkt om vier uur moeten ze een
heerlijk vrij gevoel hebben, dat kan
niet anders. Een inspannend werk,
al die bolletjes te bewerken, den eenen
dag voor, den anderen na, vooral als
ze zoo hard zijn. Nu moet ik ook wei
zeggen, dat er al heel wat geleerdheid
in moet. Daar wordt op de scholen
te veel aan- en te weinig afgeleerd, las
ik van morgen juist op mijn kalender,
en toevallig in de „Groene" vandaag,
dat iemand' in Hongarije een verande
'ring in het onderwijs voor meisjes ge
bracht heeft, namelijk minder hersen
inspanning en meer lichaamgym.
nastiek.
Dat deed mij denken aan een ge
sprek, dat wc onlangs hadden met een
paar kennissen onder een kopje thee
s'avonds. We kwamen zoo op de
„Kollewijnse spelling" Mijnheer en
mevrouw Appelboom waren 't oneens
over het nut. van haar op de scholen
in te voeren. De woordenstrijd nam
c-en bedenkelijk karakter aan (moeie
lijke ..situaaJsie" voor ons) zoo zelfs,
dat wij voor hun tot nu toe zoo stand
vastig huwelijksgeluk ernstig begon
nen to vreezen, maar 't liep gelukkig
gezegend af. Nu, ik moet je zeggen,
ik denk wel eens, als 'ik de kinderen
met hun huiswerk help, „och. kwam
in elk vak een Kollewijn, wat zou dat
een vereenvoudiging zijn".
(Wordt vervolgd.)
□e voorouders van den
olifant.
Bij de platen.
Een Engelsch geleerde, dr. C. W.
Andrews is er onlangs in geslaagd
voor het museum te South Kensing
ton, toen hij om gezondheidsredenen
in Egypte vertoefde, een belangwek
kende collectie te bemachtigen, n.l.
een zeldzamen voorraad beenderen,
van voorwereldlijke dieren, die men
de voorouders van den olifant zou
kunnen noemen. De Mastoden, die
reeds op aarde rondkuierde, toen er
van den huidigen mensch nog niets
te zien was, is wèl bekend', zoo goed
zelfs dat geologen in staat waren om de
eigenschappen van den voorganger
der Mastodons vast te sltellen. Doch
iets meer tastbaars dan theorieën be
zat men niet, tot dr. Andrews erthans
in slaagde de beenderen van dit ulffcra-
voorwereldlijk dder in handen te krij
gen.
Door den ontdekker „Palaeomasto-
don" genoemd, verschilt het dier van
zijn nazaat, den olifant, in vele op
zichten. Het was smaller, de kop was
minder massief, de tanden waren pri
mitiever; het had drie rijen, terwijl
d'e latere Mastodon er vijf had. Maar
het meest opvallend verschil is, dat
het in plaats van twee slagtanden er
Onderkaak van den Palaeomastodon. Gedeelte van een bovenkaak van den
Moeritherium.
vier heeft.
Een tweede ontdekking deed An
drews, door het opsporen van de res
ten van een ander dier, dat hij den
Moeritherium doopte en dat groote
gelijkenis heeft met onzen tapir, of
schoon het kleiner is, kleinere tanden
en smalleren kop heeft. Zijn slagtan
den twee in de onder- en twee in
Onderkaak van den Moeritherium.
de bovenkaak zijn cylindervormig
licht afgeplat, kort en hard. Vermoe
delijk had het een snuit, doch daar
van was niets te vinden wat wel jam
men' is, omdat men niet goed begrijpt
hoe het dier heeft kunnen leven, wijl
zijn slagtanden het beletten moesten
den mond' behoorlijk te sluiten.
Ten slotte ontdekte dr. Andrews nog
beenderen van een voorwereldlijke
reuzenslang, die hij den Gigantophis
noemde, om haar enorme afmeting.
Blijkens de gevonden wervels is dit
de grootste slang, die ooit ergens
werdl aangetroffen, een lengte van
ongeveer 50 a 60 voet, en 18 c.M. in
de breedste doorsnede.
Het South Kensington Museum
heeft er een belangrijke aanwinst
door gekregen.
ALLERLEI.
Wetenschappelijke smokke
laars.
In het jaar 1805 waren Alexander von
Humboldt en Gay-Lussac te Parijs druk
bezig met proeven betreffende saamge-
perste lucht. Zij hadden daarvoor een
groot aantal glazen buizen noodig, maar
die waren toen in Frankrijk zeer duur
en de invoerrechten op dat artikel waren
zeer hoog.
Toen bestelde Humboldt de buizen in
verzocht, elke buis aan beide zijden dicht
te maken en er op te zetten „Duitsche
lucht".
„Duitsche lucht" was een artikel,
waarvan geen 'rechten werden gehven!
De grensbeambten lieten de buizen zon
der bezwaar passeeren en zoo liepen de
de twee wetenschappelijke smokkelaars
de invoerrechten vrij.
Bonte steentjes.
De soldaten met groot volhardings
vermogen zijn, zooals uit de ervaring
gebleken is, zulke, die slechts 150tot
hoogstens 170 centimeter groot zijn.
Gewoonlijk hebben zeer lange mannen
in verhouding te korte beenen tenge
volge daaxwan kunnen deze bet ge
wicht van den romp niet zoo goed
verdragen als dit bij kleinere perso
nen het geval is.
Men leex-d thans papegaaien spre
ken met behulp van de fonograaf.
Een Londensch vogelhandelaar geeft
aan gemiddeld 40 papegaaien per
maand een „opvoeding" en bedient
zich daarbij uitsluitend van de fono
graaf.
Het „schoollokaal" der leei'lingen
is daarbij in kleine hokken verdeeld,
die geheel donker worden gehouden.
In elk hok woont een vogel en twee.
of driemaal per dag wordt een fono-
gi-aaf in het hok opgesteld. Deze werkt
automatisch en herhaalt zekere woor
den of korte zinnetjes vei'scheidene
uren achtereeix, zoodat de vogels spoe
dig de geheimzinxiige stem, die uit de
machine komt, getrouw leerexx naboot-
De oplossing van ons vorig prijs
raadsel was: MONTEVIDEO.
,iotilV= wei*d den prijs toegewezen
aan den heer R. M. OSCHATZ, Kou-
denhorn 22rood.
Ons nieuwe prijsraadsel luidt-
Het geheel bestaat uit 9 letters en is
de titel voor oen hooggeplaatst persoon.
2> 7> wordt wel d'e Koningin
der aardie genoemd.
9, 5, 7, 8 Vs een getal.
o is een letter.
Als prijs loven wij uit EEN BOEK.
geen woord. De vrouwen moeten voor
kaper spelen, en wij, arme. sterfelijke
mannen, worden door haar genomen.
Maai-, als er een viool in het spel
komt, heb ik niets te zeggen.
Wij lachten om mijnheer Jacob's op
merking, en Peter Bligh zei wat mij
op het hai-t lag Als Ruth Bellen
den een vriend noodig heeft, zal zij
er zesentwintig aan boord van dit
schip vinden, om niet te spreken van
den koksmaat en den hond. Je bent
een beste kerel, mjjnheer Jacob, maar
je moet nog een heeleboel leeTen, als
het op vrouwen aankomt. Mijn arme,
oude vader, die uit Shorham kwam
Gisteren was 't Newport, Peter.
Ja, dat was 't ook, accoord. Maar
Newport of Shoreham, hij wist goed om
te springen met het zwakke geslacht,
en wat hij zei, nam ik als waarheid
aan. Geef ze muziek, en je kan ze
bergen, waar je wil. En dit voorbeeld
bewijst het, mijnheer Jacob.
Maar een man weet beter, waar
hij loopt, zei ik. Ik zou niets verwon
derd zijn. als Ruth Bellenden's echt
genoot ons morgen een koud bad sraf
en ons het werk uit de handen nam
Maar de zee is vrij voor een elk, wan
nen, en morgen zullen wij verder zien.
Voor je heengaat, zullen wij wat sou-
peeren, en dan kun je naar kooi gaan.
Wij zullen al ons verstand noodig heb
ben als het daglicht daar is.
Wij stemden dit toe en zonder verder
praten gingen wij aan dek, en hoorden
wat George Venn alzoo waai'genomen
had op wacht, 't Was nu pikdonker,
en het eiland geheel aan ons oog ont
trokken. Het licht aan land scheen
sterk en helder, iets, dat onder deze
omstandigheden haast onheilspellend
was. Ik vi'oeg den jongen, of hij ook
eenig schip landwaarts had zien gaan.
of signalen zien maken. Hij antwoord
de, dat geen enkel schip in of uit was
gegaan, en geen vuurpijl afgeschoten.
En Ik geloof, mijnheer, zeide hij,
dat wij de haven aan de buitenzij van
die hoogten zullen vinden.
De morgen zal het ons doen zien,
jongen, ga naar beneden om je avond
eten te gebruiken, want ik zal zelf de
wacht overnemen.
Zij lieten mij achter op de brug. De
wind was gaan liggen, zoodat er" nog
.slechts een licht suizen in 't want was.
Ik stond te kijken naar het vuur op
de kust, als een man, die wacht op het
licht aan het raam van haar, die hij
lief heeft gehad.
HOOFDSTUK II
Wij gaan aan land en beleven
vreemde dingen.
Ik heb verteld, hoe ik er toe kwam
naar Ken's Eiland te reizen, en nu za
ik meedeelen, wat er gebeurde toen ik
aan land kwam om Ruth Bellenden
or> te zoeken.
Om zes uur 's morgens verlieten wij
het schip. George Venn, die als vierde
officier werd beschouwd, was met mij
in de sloep en Harry Doe, de bootsjon
gen, aan het roer. Ik liet mijnheer
J acob op de brug en gaf hem order zoo
dicht mogelijk aan land te houden, en
tegen zonsondergang, niet later, naar
mij xiit te kijken.
Wat er ook moge gebeuren, zei ik,
van nacht zal ik aan boord zijn, ik
vertrouw goed nieuws te kunnen mee
brengen. mijnheer Jacob.
Wat hierin zou bestaan, dat wij
het ruime sop zouden kiezen en naar
huis terugkeeren, zeide hij, en dit
sprak ik niet tegen.
Wij waren westwaarts, toen wij af
staken, en noch ik, noch de anderen
konden door den veiTekijker een goede
landingsplaats Vinden. Toen de boot
dichter bij de klippen kwam, kon ik
de ligging van de eilanden beter bepa
len. en vooral van, ik zal maar zeg
gen, het vasteland, dat er in het zon
licht verwonderlijk frisch en groen
uitzag, en iets vam.de tropische weel
derigheid scheen te hebben van zuide
lijker landen. Ik berekende, dat 't
ongeveer vier mijlen was van de hooge
zwarte rots, die aan de zuidelijke punt
verrees, tot aan het lange rif, als een
hondenkop, dat het tegen den Noorden
wind beschermde. Ik bemerkte hoo
rnen en een soort palmen, en hoog,
groen gras, over een uitgestrektheid
van werkelijk vlak land maar de
klippen zelf waren steil en onvrucht
baar en hoe dichter wij er bij kwa
men, hoe onaangenamer ze mij toe
schenen.
George, mijn jongen, zei ik ten
laatste, ik geloof, dat jij achterafge-
zicn de wijste was. Er is voor een ge
woon mensch geen landing mogelijk
daar hij niet vliegen kan, zooals een
arend. Laten wij eens over stuur
boord gaan, en zien, of 't geluk ons
daar dienen wil.
Wij brachten de boot nu haast vlak
zuid en begonnen 't voorgebergte om
te roeien. De mannen waren vroolijk,
hoewel zij eigenlijk niet wisten waar
om. En George Venn had een jongens
achtig plezier in de moeielijkheid.
Een leelijke kust, mijnheer, zei
hij gevleid over mijn compliment van
daareven. Een ex*g leelijke kust. Wan
neer een schip in dit gedeelte kwam,
en geen ander licht had, dan dien vuur-
toi-en, dien wij gisteren zagen, dan
zou het een kwaden nacht hebben.
Dat is zoo waar, als tweemaal
twee vier is, zei ik, maar of hij mooi
of leeiijk is, vóór twaalf uur moet ik
daar bovenop zijn. al moest ik ook aan
land zwemmen. Kijk, net nu ik er over
sprak, zie ik daarginds menschen loo-
pen, zoowaar ilc Jasper Begg heet.
Hij bracht zijxr kijker voor zijn oog
en onderzocht de groene vlakte, zooals
I ik had gedaan, maar het licht was te
'stex-k, en de klip onttrok hen spoedig
aan ons oog, zoodat wij nu tusschen
hooge zwarte raten in lagen in een
wild water en bij wijze van bedreiging
voor ons misschien een mijl van de
kust een groote klip in den vorm van
een zwaardvisch, om léderen dwaas,
die niet 't ruime sop verkoos, te ver
morzelen. Nu nam ik dan ook zelf weer
't roer in handen en stevig rechtop
staand, stuurde ik de sloep voorzich
tig roncl, maar het water was diep em
wij waren goed aan lijzijden. Wij gin
gen niet veel nooi'delijker, toen ik een
kreek bemerkte, en nu wist ik ook waar
Rutli Bellen der aan land was gegaan.
Daar is het jongen, zei ik, daar
ginds waar het zand zoo glinstert.
Daar zal wel een pad op de klip zijn,
en een goede ankerplaats. Niemand
dan een Ier zou een eiland zonder ha
ven koopen; zeg dat maar aan Peter
Blïgh, als wij weer aan boord komen.
Peter zegt, dat hij alleen van moe
ders zijde Iersch is. mijnheer; daar
om is hij ook zoo bevreesd voor 't zwak
ke geslacht. Hij zou stex-ven, als hij
aan land kwam en hij zag hier een
vrouwenrok".
Dat kleedingstuk gebruiken zij
niet veel in de Zuidzee-eilanden, zei
de ik. Peter kan hier goedkoop trou
wen, als hij aan de rekening van de
modemaakster denkt, maar ik betwij-
I fel het, jongen, of wij fn deze haven
zoo'n kleinood zullen vinden, 't Is een
erg wilde plaats, hoor?
1 Ja, dat was hel. Van de Oostzijde
gezien, vind ik Ken's eiland de om
vriendelijkste plaats, die ik in al die
vijftien jaren bezocht heb. Uitgestrekte
I klippen rezen steil uit de zee op, meit
I inhammen als groote trappen.
I Hier en daar, waar de grond naar
't noorden daalde, zag ik wouden van
teakhout (later bemerkte ik pas, dat
't wat soort was) mooie wouden met
verschillende soorten palmen, groene
'dalen en grazige weiden.
1 Het zand van de kreek was eoo wit
als sneeuw en schitterde alsof allerlei
kostbare steenen fijngestampt waren
om een strandi te vormen.
(Wordt vervolgd).