Hel Huis oier öe M
eesm Hulde.
sleur vun zijn boeklioutlersehap terug
riep.
aIs meneer nog vóór üij naar zijn bu
reau gmxg, even een kijkje nam in het
laboraioiium, was het vertrek gewoon-
bjk tot zijn maagdelijkeu staat van zol
derkamertje teruggekeerd, daar vlijtige
Aatje den lieeien „rommel zooals ze
de bloemen en piantencollecti© noemde,
in den vuilnisbak gedeponeerd had.
Mijn vriend Jochems was niet meer te
vreden met de rol, die hij in het maat
schappelijk leven speelde. Zoo'n boek
houder ig hoekhoudertje, wat is dat?
Neem Jochems had hoogere aspiraties;
hij vertelde 't me In 't geheim.
Als ik geld had, zoo zei-ie, dan ver
huisde ik uit de Lombardstraat naar
buiten, ik nam een villa met tuin, veel
tuin, met groote kassen enserres. Ik
ging reizen, veel reizen; 'k zou niet te
vreden zijn met boterblommen en wa
terlelies, nee; op 3en Paasch zat ik hier
niet op het B.oymansplein, maar in In-
die, in Australië om hier deed Jochems
gewichtig ook de tropische flora te
bestudeeren.
De goden waren met Jochems. Op een
Theijsslot trok hij honderd duizend flo
rijnen, één honderd duizepd gulden!
Airtje, de oude huishoudster, verhuis
de uit de le Lombardstraat naar buiten,
naar een villa in Kralingen met veel tuin
en met kassen en serres. En Jochems
het anderen boekhouden en stapte op
een mooien lentedag met zijn groene
herbariseertrommel, waarin een hard
gekookt ei, aan boord van een dei- boo
ten van den Rotterdamschen Lloyd, om
de tropische flora te gaan bestudeeren.
De zeereis duurde hem ontzettend
lang; zelfs geen enkele waterlelie ver
mocht hij te ontdekken op den onmete-
lijken oceaan. Een potje begonia's, in
het bezit van den hofmeester, was voor
hem het eenige veld van studie geduren
de den ruim vierweekschen overtocht.
Met een verlicht hart en een leege trom
mel zette Jochems eindelijk voet aan
wal te Padang, om, op de uitloopers van
het Rarisanigebergte, onmiddellijk zijn
veldtocht in het plantenrijk aan te van
gen.
Al bei'hariseerende drong mijn vriend
tot in Sumatra's binnenlanden door en
hier, in een der oerwouden, is Jochems
de vreemde historie overkomen, die hij
mij later, op zijn villa in Kralinigen, in
zóo gloedvolle bewoordingen meedeelde,
dat ik geen moment aan de waarheid
van het verhaal mocht twijfelen.
Het was de eenige maal, dat Jochems,
de bewonderaar van flora, van heel na
bij had kennisgemaakt met een der meest
onhebbelijke exemplaren van Sumatra's
fauna.
Op een mijner excursies aldus
Jochemskwam ik door een oerwoud.
Met de oogen op den grond gericht, zocht
ik naar eenige zeldzaam voorkomende
gewassen, ^ioen ik plotseling hevig ver
schrikte door een ontzettend gebrul. Ja
wel, vlak voor me stond, met gloeiende
oogen en wijd-opengesperden muil, een
tijger, een koningstijger. Dat kan ik nu
zoo kalm vertellen, maar ik verzeker je,
dat Lk me toen het was juiist 3e Paasch
op de bloemenmarkt, wenschte.
Ik stond dan voor dien, op mijn vleesch
belasten tijger en werktuiglijk greep ik
in mijn trommel naar een verdedigings
middel. Als eenig wapen vond ik het
hard-gekookte ei.
Gelukkig bezat ik nog zooveel gezond
verstand, dat ik begreep hiermee niets
te kunnen uitvoeren.
Daar schoot, als een niiksemfits, een
prachtig idee door mijn bonzend hoofd.
Als jongen had ik al geleerd, dat die
ren in 't algemeen en verscheurende die
ren in 't bijzonder, den menschelijken
blik niet kunnen weerstaan.
Hier stond ik voor de practijk en 't was
een levensquaestie, dus vooruit!
Het succes was overweldigend. Nau
welijks boorden mijn blikken zicb in de
met bloed doorloopen oogen van het on
dier, of het begon angstig met den staart
te slaan en te retireeren.
Een overmoedige gedachte kwam nu
in mijn brein op: hypnose.
Weer had ik succes.
Terwijl ik den tijger onafgewend bleef
aankijken, liet ik mijn handen allerlei
zeldzame bewegingen maken, vlak voor
zijn gemeen bakkes en ik kreeg zoodoen
de het beest geheel onder mijn invloed,
onderworpen aan mijn wil.
Nu ik zoover gekomen was, gunde ik
mij ook een kleine wraakneming voor
den doorgestanen schrik. Ik suggereer
de namelijk den tijger het hard-gekookte
ei uit te broeden en bracht hem in den
waan, dat van die broeierij een nieuw
tijgergeslacht het resultaat zou zijn.
Nog eenmaal trachtte het ondier zich
aan mijn wil te ontrukken, maar ver
geefs, de stroom werkte juist. Knorrend
sloop de tijger naar het ei en volvoerde
mijn bevel.
Op mijn gemak kuierde ik nu naar een
naburige kampong en toen ik, een uur
later, met eenige gewapende inlanders
terugkeerde, lag de koningstijger naast
ontbijt, dood, gebarsten van machteloo-
ze woede.
Vriend Jochems toonde mij als over-
tuiigingsstuk, het hard-gekookte ei.
Personen een Staatsman
in (gedwongen) ruste; zijn
vrouw.
Hij (boos dte courant neerleggend!):
Alweer een gedenkteeken! Voor
iedereen wordit tegenwoordig een
gedenkteeken opgericht. Er mankeert
nog maar aan, dalt het een stand
beeld is!
Zij: een gedenkteen? Voor wie?
Hij: Voor Middeloo! Verbeeld je,
Middeloo! Je hebt hem gekend. Je
hebt hem gezien, gesproken, gehoord.
De man had geen talent, geen grein
talent! Hij kon niet spreken, niet
schrijven, hij had' niets van een
Staatsman, niets en nu...
Zij,; En dat gedenkteeken?...
Hij: Wordt overmorgen onthuld
in zijn geboorteplaats. Eein onaan
zienlijk" nest trouwens- Maar toch
een gedenkteeken. 't Wordt een ma
nie...
Zij: Ik dacht dat, Midideloo...
Hij (boos): Weineen, 't was nieits,
niets! ik heb hem toch goed gekend,
zou ik denken. Ik ben bijna minister
met hem geweest in hetzelfde kabi
net. Je weet wel, dien eenen keer,
toen ik... toen ik... enfin, toen ik zelf
niet wou. Jeherinneilt je, ik had Bin-
nenlandsche Zaken kunnen krijgen,
-ojsafhin petj pireit uao ree ui jp sje
ken. Maar ik vond het beter achter
de schermen te blijven. Een Staats
man, een echte Staatsman blijft al-
Ifcijd achter del schremen. Middeloo
werd minister! De man had geen dui
delijker bewijs kunnen geven van
zijn incompetentie, van zijn onge
schiktheid om een Staatsman te zijn!
Zij: Zijn wetten.
Hij: Allemaal niets, niets! Een
paar onbeduidende ontwerpen, die er
doorgingen, omdat ze- de moeilte van
't bestrijden niet waard waren. Er
zat geen overleg in, geen clou, geen
stof tot verwikkeling. Alles laag bij
den grond, ordinair, practise!)zon
der ook maar een schijn van het ca
chet, dat wij Staatslieden, aan al on
ze daden en voortbrengselen weiten
te geven... Wij Staatslieden! Was nïj
een Staatsman? Had hij er de allures
van?. Hij kon zelfs zijn stem niet be-
heerschen, niet ziek zijn op z'n (tijd.
Zij: Maar...
Hij: 't- Was gewoonweg bespotte
lijk, dé naïviteit van dien man. Mij
zelf heeft hij eens verzekerd, na een
debat in de Kamer, dat hij alles ge
zegd had, wat hij wist, dat hij alles
had uitgesproken, wait hem omging
in. het hoofd Is het niet te dol?! Een
staatsman, die zoo maar zijn binnen
ste naar buiten keert die laat lezen in
zijn gedachte, die, enfin, die zegt
wait hij weet en zegt wat hij meent.
Gelukkig is hij niet lang genoeg mi
nister geweest om veel te kunnen be
derven. (Met een zucht) En nu dat
monument!
Je gaat zeker de onthulling bij
wonen?
Ik? Welneen, waarom zou ik?
Geen sprake van. En bovendien...
bovendien, ik heb geen uitnoodiging
ontvangen.
Maar die hadden ze moeten stu
ren! Een man als jij mogen ze toch
niet overslaan. Middeloo moge zoo
onbeduidend geweest zijn, als hij
wil, wanneer er iemand geëerd of ge
huldigd moet worden, wanneer die
hulde een openbaar karakter aan
neemt, dan kom jij toch op de eerste
plaats in aanmerking, zou ik denken.
Hm. ja, daar is wel iets van
aan.
Ik begrijp niet, hoe men jou durft
passeeren.
Maar ik kan toch niet ongenoo-
digd...
't Is natuurlijk een verzuim, een
heel erg verzuim, maar dat je de
commissie of wie zich met de leiding
heeft belast, wel vergeven wilt. Maar
je naam mag bij die gelegenheid niet
onvermeld blijven.
Ja zeker, zeker, je hebt gelijk.
Mijn naam moet vermeld worden.
Petit bonhomme vilt encore. En ik
ben niet naijverig, veeleischend of
onwelwillend. Je weet hoe ik over
Middeloo denk. Maar wanneer men
nu toch een gedenkteeken voor hem
onthullen wil. Komaan, waarom zou
ik daarin mijn woordi niet meespre
ken. M ij n woord. Het zal de men-
schen verrasschen, het zal misschien
ik zeg misschien versta je
'n beetje relief geven aan die... hm,
die1 vertoondng. En de kranlten zul
len... Wat dunkt je van een tele
gram?
Uitmuntend, maar...
Ietwat uitvoerig, wil je zeggen?
Natuurlijk.
Eu een telegram...
Dat iets zegt!
Ja...
Iets zegt (na een pauze) óók van
mij!
Juist.
Een diplomatiek telegram, een
telegram dat opvalt, dat inslaat, dat
de nagedachtenis huldigt van den
d o o d e n sltaatsman, (met zeer ge
dempte, nauw verstaanbare stem) en
de diplomatie, de politiek heeft
har.e bijzondere tournures, niet waar?
de aandacht vestigt op den 1 e-
venden...
Hij schrijft.
Landverhuizers.
Het groote stoomschip „Rijnaam"
der HollandAmerika-lijn. ligt aan cue
Wilhelminakadie en is bezig zijn la
ding in te nemen. Kisten, vaten en
balen worden aan kettingen hoog op-
geheschen om dan pijlsnel te verzin
ken. m liet donkere ruim en zoowel op
het dek, als in het ruim en op de kade
is een groot aantal bootwerkers aan
den arbeid, want het schip moet den
zelfden dag nog van Rotterdam naar
New-Yorlc vertrekken.
Behalve een lading aan koopmans
goederen neemt de „Rijndam" ook nog
een menschelijke lading mee: een me
nigte landverhuizers, uit de oostelijke
streken van ons werelddeel.
Aan het Maasstation arriveeren die
ongelukkigen, soms in lompen, altijd
onzindelijk, zwoegend onder hun paK-
ken, leunend op zware, knoestige stok
ken. Zoo worden zij uit den irem
naar de rivierboot „Columbus" ge
bracht, waarmee die stoomvaartmaat
schappij hen laat afhalen om hen,
over de Maas, dtirect aan boord te
brengen of. zoo zij nog niet aan f.ord
kunnen, een onderdak te verschaffen
in haar eigen logement, speciaal
voor de landverhuizers ingericht.
Ma.r een vreemde stad trekt altijd
aan, vooral menschen, die uit eeu&a-
me vaak onherbergzame oorden ko
men en die de pisachtige ligging van
Neerland"s tweede koopstad van de
Maas af hebben bewonderd. De land
verhuizers, die dus niet direct aan
boorctekunnen gaan, stappen gaarne
eens de Willemsbrug over om ae st,aa
eens wat meer van nabij te beschou
wen.
Dat had ook 's morgens een fami
lie- landverhuizers gedaan, die den vo-
rigen d!ag was aangekomen en a
nachts in het N. A. S. M.-hotel had
geslapen om 's middags met de ..Rijn
dam" te vertrekken.
Het waren Duitschers. afkomstig uit
e.en afgelegen dorp in \Silezië, waar
Schraalhans keukenmeester is. Het
gezelschap bestaat uit drie getrouwde
paren, twee broeders en een zuster met
te zamen negen kinderen en een grooi-;
vader.
De oude man moet bij het gaan
steunen op een dikken slok en aan
zijn zijde hangt een lederen tascn, die
zijn zoons niet uit het oog verliezen,
want dlaarin is het geld geborgen, een
handvol goudstukken, de opbrengst
van den verkoop van het huis, waarin
dé oude jarenlang gewoond heeft,
waar zijn kinderen geboren zrjn en
waar gemeend! had ook te zullen
sterven, van het bed. waarop zijn
vrouw is gestorven en van de koe en
de hoenders, die het gezin hadden hel
pen voeden. De (kinderen hadden er
zoolang op aangedrongen, tot vader
eindelijk besloot zijn bezittingen te ver-
koopen en zich losgemaakt had van
den grond, waarin hij als een oude
boom met wortels was vastgenecm
Zij dwaalden de stad door, straat
uit en straat in. door nieuwsgierigen
aangegaapt, afschoon landverhuizers
te Rotterdam een allediaagsch ver
schijnsel zijn zij wedérkeerig aanga
pende alle dingen, die voor hen wèl
nieuw en vreemd waren. Bij dit al
les hielden zij nauwkeurig de stads
klokken in het oog, want zij wisten
hoe laat z:: aan boord moesten zijn,
wilden zij hier niet achterblijven.
Maar die drukte eu dat gewoel, dat
eerst zoo hun belangstelling gaande
maakte, dat zü in den beginne zoo aar
dig, zoo prettig vonden, maakte nen
weldra suf in het hoofd, zij duizelden
er van en voor een herberg bleven zij
staan, verlangend jiaar een zitje en
een drank.
Zullen wij hier eens binnen
gaan? vroeg de oudste zoon.
Niemand was er tegen en eenigszine
schuw en bedremmeld traden zij bin
nen.
Kunnen wij hier snaps krijgen?
was de vraa"- welke weer de oudste
zoon richtte tot de kasteleines, die van
achter haar buffet de schamel geklee-
de gasten ietwat wantrouwig aanzag.
Ja, cognac! stameldte grootvader,
die van vermoeienis op een stoel neer
viel, terwijl alle anderen bleven
staan.
In gebroken Duitsch, maar dal voor
hen goed verstaanbaar was, antwoord,
dé de vrouw:
Laat eerst eens zien of jelui geld
hebt.
Grootvad'er gaf een slag op zijn
tasch, waaruit zich het gerammel van
muntstukken deed hooren en nu werd
de vrouw eensklaps vriendelijk, noo-
digde het gezelschap uit om nun ge
mak te nemen en het duurde niet lang
of er stond een flesch cognac op tafel.
Toen grootvader een vol glas van
zijn zoon aannam, kwam er een glans
van genoegen op zijn gelaat en met
zichtbare voldoening liet hij het bij
tende vocht dat hier voor cognac
moest doorgaan, in zijn keelgat glij
den.
De alcohol gaf hem nieuwe levens
kracht, deed zijn oogen fonkelen en
verdreef zijn treurige gedachten.
Hij vond het nu werkelijk een goed
plan om de geboorteplaats den rug to©
te keeren; het was een armzalig dorp,
waar men meestal in zorgen leefde.
En wat waren de zoons liefderijk voor
hun vadervooral Karl, de oudste,
clie zoo sprekend op zijn gestorven
moeder geleek. Hij vulde het gnu.
van den ouden man 'telkens weer. Het
is toch maar een zegen voor een va
der, als hij zijn leven te midden van
zulke kinderen eindigen kan.
Terwijl Karl met de waardin afvp-
kende, zat de oud'e man met een ver
genoegd' lachje voor zich uit te kijken
Nog een klein glaasje, Karl, zei
Mi toen zijn zoon terugkwam, om op
onze goede reis te dnnken.
De zoon schonk nogmaals in en o©
oude man meende nog nooit iets ge
dronken te hebben, dat zoo heerlijk
smaakte.
Nu nog een wandeling voor zij weer
aan boord zullen gaan.
In de verte.zien zij boomen.
Die hadden zij op 'nun wanaeiing
door de stad zeer weinig aangetroffen
en daarheen richtten zij dus hun
schreden, want als echte buitenmen-
schen vinden zij groen toch nog veel
mooier dan al het moois, waarmee de
stad hen verbaasd heeft.
En wat is het er mooi. in dien groo-
ten tuin. het Park, mei zijn breecie la
nen en boomen zoo dik en zwaar, dat
zij aan de wouden van Silezië doen
denken.
Ongemerkt komen zl] aan den
Maaskant en staan opnieuw verbaasd,
hiep de rivier te aanschouwen, die zij
als 't ware als een oude bekencie be
groeten, terwijl zij elkaar lachend wij
zen naar de schepen, die langs de ka
den liggen, net zulke schepen als de
.Rijndam", dlie hen straks naar het
nieuwe vaderland zal brengen.
En kijk nu eens daarheen! roept
Kar], terwijl hij zich weer van de ri
vier afwendt en naar de Belvedère
wijst. Wat hoog. hè? Daarboven moet
men een mooi gezicht over de rivier
hebben.
Zij gaan er heen, op grootvader
na. die zoo moei is, dat hij op een
bank neervalt.
Het klimmen zal voor u te' moei
lijk zijn hè vader? zegt Karl. Nu,
blijft gii ook maar liever hier zitten,
dan komen wij u straks halen. Ge
kunt in dien tijd! wat uitrusten.
Ja, dat is goed, Karl
Maar daar bedenk ik war, wij
kunnen u niet alleen laten met zoo
veel geld bij u. geef mij zoolang de
tasch.
De oude weifelt, het valt hem zwaar
van het geld te scheiden, ai is het
maar voor een half uurtje, maar toch
vindt hij, dat Karl gelijk heeft.
Hier, mijn jongen, maar blijf niet
te lang weg.
De grijsaard kijkt hen na, teiwi]l
hij behaaglijk op de bank achterover
leunt.
Maar dat geroezemoes van die groo
te stad gonst hem nog in het hoofd,
de drank doet ook zijn' uitwerking ge
voelen, weldra vallen zijn oogen txicht
en zinkt het grijze hoofd1 op die borst...
Heïla, hol ouwe! 't Is hier geen
logement. Kom. sta op en ga wat
loopen, dat zal je opfrisschen.
En een ruwe hand schudt den ouaen
man aan den arm. totdat hij slaap
dronken rondkijkt en zich de oogen
wrijft.
Je mag hier niet zitten maffen,
opgemarcheerd!
Door eeri teeken geeft grootvader
den politieagent te kennen, dat hij
hem niet verstaat, maar cteze trekt
hem overeind.
Dan ziet hit angstig om zich heen;
Karl, noch die andere zoon, noch de
dochter, noch de schoonzoon of de
kinderen zijn er.
Hij rukt zich los van den agent, hij
zou immers hier op zijn kinderen
wachten en wat zou er gebeuren, wan
neer zij terugkwamen en hem niet
meer vonden?
Maar eensklaps strekt hij beide nan-
den uit naar de rivier, waar nïj een
groote stoomboot statig over het Kal
me water ziet glijden en op den voor
steven van dat schip leest hij net
woord, dat hit sedert gisteren zoo on
telbare malen hoorde uitspreken door
zijn kinderen:
„Rijndam."
En met een schorren kreet vait hij
bewusteloos neer.
Voor het groote koffiehuis op ua
Belvedère staat een menschenmassa,
die nieuwsgierig naar binnen kijkt,
waar een oude man op drie stoelen
ligt en een dokter bezi gis hem te hel
pen.
Wat is er gebeurd'? vraagt men.
Een man, d'ïe vooraan staat, geeft
ten antwoord:
Ach, zoo'n oude mof is daarginds
neergevallen natuurlijk bezopen.
Men haalt de schouders op en joopt
door:
Is t' anders niet.
Van alle tijden.
Voor alle tijden.
Zonder werkdadigheid en ernst wordt
zelfs het beste in de wereld bedorven;
niet eens een kaartspel tot tijdverdrijf
is mogelijk zonder rechten ernst.
Voltaire.
In den nood leert men zijn vrienden
kennen. „Kan ik op u rekenen?" die
vraag zou der vriendschap een slag in
t aangezicht zijn; zij is van te voren be
antwoord. Een waar vriend heeft ten
allen tijde lief.
K. Snellen.
De herinnering aan hen, die ons veel
hebben liefgehad moet ons aansporen
goed te zijn voor hen, die wij verplicht
zijn lief te hebben.
Waarlijk, het leven is geen genieten,
geen vadzig inwilligen van natuurin
stincten; het is zich oefenen, zich Ont
wikkelen, zich harden en stalen, het is
zegevieren over de ruwe natuurkrach
ten, het is de wereld overwinnen en
zichzelven beheerschen.
Pruijs van der Hoeven.
Muziek raakt eiken snaar van onze
herinnering en wekt alle halfvergeten
ervaringen van smart en vreugde op.
Wij houden van muziek om hetgeen zij
ons doet vergeten en om hetgeen zij in
ons wakker maakt.
Eiken avond leg ik mij ter ruste als
een mensch, die zijne rekening met het
leven heeft afgesloten, en den volgenden
morgen sta ik op met den ijver van hem,
die nog een aantal jaren zijn arbeid
heeft te volbrengen
Maurice Iokai.
Het beste kapitaal van den mensch
is zijn ijver succes is het kind van
zwaren arbeid en volharding. Roem
komt nooit, wanneer men er alleen
om vraagt.
Wie iemand zijn zelfvertrouwen on
welke wijze dan ook, ontrooft, pleegt
een zedelijken moord. Leven is ODen-
Daring van kracht, terwijl moed en
zelfvertrouwen bronnen van kracht
zijn.
Houd. wat er kruip' en buig' u zelf
Van laagheid vrij 1
Dat steeds uw hartstocht mindre
blijf
De meerdre Gij
ALLERLEI.
Glas als bouwmateriaal
Glas als bouwmateriaal voor huizen
en in de eerste plaats ook voor hotels
is een beeld van de toekomst, hetwelk
de vroegere directeur der wereldbe
roemde glasfabrieken te St. Gobain,
Jules Henrtvaux voor ontwijfelbaar ze
ker aanneemt, Nog onlangs heeft hij
bij zekere gelegenheid zijn oordeel
uitgesproken en gezegd, dat voor het
glas naast zijn hedendaagsche menig
vuldige toepassing, als bouwmateriaal
een nog veel gróotere toekomst is weg
gelegd. Hij noemt het juist, het bests
bouwmateriaal voor woonhuizen, voor
al in den vorm van hot, nu kort ge
leden uitgevonden steenglas het
weerstandsvermogen overtreft ver het
graniet. Zelfs moet dit glas beter be
stand zijn tegen krachtige hamersla
gen dan marmer, en lijdt het zeer wei
nig door slijtage. Dit glas kan volgens
Henrivaux ondoorzichtig en dan in al
le geweuschte kleuren worden gefabri
ceerd en cle grondstoffen daarvoor zijn
in buitengewonen voorraad voorhan
den. De glazen worden door hoefijzers
tezamen gehouden en de holle ruim
ten binnen de wanden kunnen dieneu
tot geleiding voor wanne of koude
lucht, gas, electriciteit enz. Dat zulk
een glashuis een recht sterke bouw zou
worden, van groot weerstandsvermo
gen, is ongetwijfeld zeker, vooral toch,
omdat het glas overal kan worden af-
gewasschan en er geen vochtigheid
achterblijft. De heer Henrivaux wijst
erop, dat het Pala'is Lumineuz in
zekere mate als voorbeeld beschouwd
zou kunnen worden van zijn gla
zen toekomsthuis, en hij beweert,
dat ook zulk materiaal voor dakbedek
king ver de voorkeur verdient boven
pannen. Wanneer dit alles waar is,
wat deze Fransche technicus van het
glas zegt, dan zal het spreekwoord ze
ker tut schande worden gemaakt, dat
„wie in een glazen huis woont, niet
met steenen moet werpen".
DOOR
MAX PEMBERTON.
14.
Zij wareoi geen gékken. om
zich te verbeelden dat iemand van
Ken's Eiland in de eenof andere no-
tedop', diie in da havjen lag, naar
San Francisco zou gaan. Maar nie
mand van hen sprak er over, nie
mand maakte het mij daar lastig
mee, zij staken hun handen in de
zakken als moedige kerels, die zich
tot een gevaarlijke onderneming ge
reed maakten; en weeg verzekerd, dat
ik daar geen andere wending aan
gaf. Het schip was weggegaan; al
leen de hemel wist wanneer het te
rug zou komen Ik behoefde nu niet
als een kind te gaan schreeuwen,
daar het niemand zou helpen.
Welnu, zei ik, het schip is weg,
dat is zeker, es met harde woordes
krijgen wij het toch niet terug. Wat
mijnheer Jacob voor zijn vriendes
doen kan, zal hij niet nalaten. Jelui
moet niet vergeten, dat het scheeps
volk daar beneden klaarstaat om saar
onze gezondheid en onze hersenpan
ta vragen, als wij hun er een kijkje
in laten nemen, en ik ben er voor
hier te blijven liggen tot de nacht
komt en het schip in zicht is. Het
zal nog wel eenige uurtjes duren. De
storm bedaart, dat zou een landrot
wel kunnen zien.
Zij antwoordden: Ja, ja, hardop
en Peter Bligh bracht een luimig
woordje te pas:
Het schip is weg, natuurlijk,
zeide hij, maar ik verlang wel wat
meer voor mijn eetlust. Al is 't een
beer of een hond, zoo precies kan 't
mij niet schelen, kapitein, maar een
goed stuk van het een of andier, dat
zou mij lijken, en hoe gauwer hoe
beter.
Het was wel om tranen in de oogen
te krijgen als men aan al de goede
voorraad dacht, die met. Harry Doe
aan boord was. Ja, honger is een
wonderlijk iets en moge het toeval
ons een goed sltuk vleesch en saucij
zen toezenden.
Misschien rammelt u zelf ook
vdn dien honger, kaptein?
Re antwoordde: Ja: hoewel het ver
van waar was, want ik had werke
lijk, door hetwachten den geheelen
nacht, denkend aan het schip en die
eenzaamheid van de kleine Ruth
Bellenden op deze geheimzinnige
plaats nog erger dan geheimzinnig,
alle etensltrek verloren en ik had mij
zelf nog niet afgevraagd, waarvan
wij zouden ontbijten. Maar de lange
gezichten mijner scheepsmakkers
brachten mij dat nu in herinnering,
en toen de kleine George Venn riep:
O, kaptein, ik heb zoo'n honger!
begon ik in te zien in welken vreese-
lijken toestand wij waren, en /welk
een langen tijd heft nog zou duren,
voor wij er uit geraakten. Gelukkig
maakte de oude Franschman, die al
dien tijd als een standbeeld over de
verlaten zee had getuurd, al9 onze
goedé Samaritaan, het kort, door, op
George Venn's klacht, uit zichzelf
over ontbijten te spreken.
Ge hebt zeker honger en dorst,
messieurs, dat hebben zeelui altijd.
Het schip is weg? Dat hindert niet,
het zal wel weer terugkomen, van
daag, morgen, of na een dag of drie
bidt God, dat het niet langer moge
duren, makkers, bidt God dat!
Ik vond hem een mooie, oude,schil
derachtige figuur, zooals hij daar
op he|t voorgebergte stond, tetrwijl
zijn haar als van een vrouw in den
wind fladderde en zijn gespierde ar
men uitgestrekt waren als wilde hij
het schip voor ons terugroepen van
de verlaten Oceaan.
Het was waarlijk wel een plaats
om eerbied voor te krijgen. Zoover
het oog reikte, waren de groote ba
ren wit van schuim door de golfbre-
king; het voorgebergte zelf stond dui
zend voet hoog als een machtig fort
dat de geheele diepte in zijn macht
had. Ver beneden ons waren de
grotene daken van het eiland, de bos-
schen, die wij gisterennacht waren
dolor getrokken; wedden met witte
huisjes, als kleine stippen, de bunga
low waar Ru'th Bellenden woonde.
Geen landschap van de omheining
van een hoogen toren gezien, kon
prachtiger zijn dan dit vreemde land1
met de wildé riffen er om heen, met
de rollende watervallen, en de zwar
te bergpaden hierboven, waar wij
stonden, net grootsche water als een
onmetelijke plas, die de geheele aar
die in zich opnam. Het verwonderde
mij nieft, dat de oude Clair-de-Lune
stil was, toen hij naar het grootsche
schouwspe/l keek. Het scheen een
misdaad op zulk een plaats over eten
of drinken te spreken, en toch was
het zoo, dat Peter Bligh er op moeslt
doorgaan.
Scheepsmaat, -jij spreekt wel
als een wijs man. Het is erg gemak
kelijk om met een volle maag te ho
pen. Licht het anker, maat, en wij
zullen naar beneden trekken om te
ellen.
De oude man lachte om zijn ma
nier van spreken, en zonder verderen
omslag gingen wij allen naar het vo
gelnest in de kloof, daar staken wij
een vuur aan in onze schuilplaats
boven den afgrond en nadat dé oude
Clair-de-Lune weg was gegaan om
voorraad te zoeken, keerde hij spoe
dig terug met proviand genoeg om
een half dorp te voeden, en daarbij
zoo'n aardig drietal om ze te bedie
nen, als wij nooit hadden kunnen
verwachten.
Want wat gebeurde er anders, dan
dat de drie jonge meisjes, die wij
gisteren in het bosch hadden gezien,
samen den heuvel kwamen ophuppe
len; één bracht een grootte kan voor
de koffie mee; een ander een korfje
met overheerlijk fruit, en de derde
varsch gebakken brood en beschuit;
zij renden de ladder af naar ons toe
en begonnen in hun aardige taal te
spreken, en nu en dan in It Engelch,
wat wij maar half verstonden.
Ik ben Rosamundie, zeide een.
En de tweede: Ik ben Sylvia
Sylvia Sylvia.
De derde besloot met: Ik ben
Celestiné etn ik heb brood meege
bracht.,
Allen stonden zoo vrij en natuur
lijk, nu den een dan den ander van
ons aankijkend; ik geloof het meest
naar den kleinen George Venn, die
een manier had om ze begrijpen wel
ke een andere man hem benijden zou.
Erg aardige namen, jongg da
mes, e.en zeeman hoort die zelden,
riep Peter Bligh, als alle Ieren, erg
galant.
fWordt vervolgd.)