Prijsraadsel.
|S5§nS
"-mwt^.
Het ophijschen van
f>T
_;rx
quebrachostammen,
ruzie gehad. Ik maakte een toespeling
op haar liefde voor dien offidior. Daar
over werd zij boos en toen begon zij
mij allerlei Don-Juan streken te ver
wijten. Gij kent mi], en kunt dus wel
begrijpen, dat het eene woord'.
Maar beste jongen, 't is een groot
misverstand. Alles is mijn schuld.
Ja. mijn schuld. IIeere,Reerel
Zij liep naar de deur.
Betsy, kom eens hier. Och, een
oogenblikje, hij zal je niet opeten.
Met hoogroode wangetjes kwam do
geroepene binnen.
Och, lieve kinderen klaagde tante,
de geheeïö geschiedenis berust slechts
op een misverstand'. Ik wilde... ik
dachtVerder kon ze in haar ver
legenheid niet komen gebroken liet
ze zich in den leunstoel vallen en druk
te den zakdoek voor de oogen.
Och, schreide zij, jelui zijt toch
wonderlijke menschen, zoo heel anders
dan anderen. Als ik dat geweten had
Zg hield op, omdat ze onderdrukt
lachen en zacht fluisteren meende te
hooren. De zakdoek Viel. Maar wat
nu?
In 't midden van die kamer stond
Meyer en in zijn armen lag Betsy, die
haar gezichtje tegen zijn borst drukte.
En die beiden begonnen, toen zij be
merkten, dat tante naar hen keek, har
telijk te lachen.
Kinderen, wat beteekent dit?
Dat beteekent een verloving, tan
te, riep Meyer, We hebben weer vrede
gesloten.
Tante schreide niet meerze had
immers haar doel bereikt en twee men
schen gelukkig gemaakt. Weliswaar
hadden die twee gelukkigen haar eeni-
ge benauwde oogienblikken bezorgd
maar dit beschouwde zij als straf voor
haar jokkerij.
Was mijn methode niet goed?
vroeg zij eenige oogenblikkén later.
Verbeeld u niet te veel, tante.
Slechts vijftig procent van den uitslag
komt op rekening van uw methode.
Wat de andere helft betreft, die hebben
wij te danken aan het symbool van de
fiets
(Bij de platen).
Sedert eenige jaren wordt "indeAr.
gentijnsche Republiek een industrie
gedreven, die feitelijk geheel nieuw is,
hoewel het materiaal al eeuwen aau-
wezig is. Het is de quebracho-indus-
trie. De quebracho-boom levert éen
van de hardste houtsoorten, welke be
kend1 zijn. De stam is omgeven door
een dikke schors, die met een er onder
zittende tweede schors er wordt afge
haald. Het bloedroode hout blijft dan
over en wordt zonder eenige bereiding
naar Europa vervoerd en daar gema
len. Van het gemalen hout wordt een
vloeistof bereid, die hij het leerlooien
dienst doet.
In Argentinië wordt het hout van den
quebracliobooin niet alleen gebruikt
om te looien maar ook voor dwarslig
gers van spoorwegen, deurposten, bei-
blokken en bouwwerk, onder den grond
en ouder water, daar het hout niet tot
verrotting overgaat. In de stad Santa
Fé is onlangs een klooster gesloopt dat
ruim 150 jaar oud was. Het- geheele
geraamte was opgetrokken van que-
brachohout en het gedeelte onder den
grond verkeerde nog in even goeden
toestand als dat er boven.
De quehracho-industrie in Argenti
nië is grootendtels in handen van En
gel schen en Duitsehers en de arbeiders
zijn inboorlingen uit de provincie Cor-
riehtes, die de oude taal der Inca's
spreken en die ongevoelig blijken voor
hiite en inuiskietensteken.
De platen geven afbeeldingen van
een quebrachowoudossenwagens,
waarop gevelde boom en worden ver
voerd en van bet ophijschen van zwa
re stammen op wagens.
KLOKKENSPEL.
Er is een tijd geweest men kan
het haast niet gelooven dat de
klokken op onze torens niet speelden.
Toen in 1600 Frangois Hemony het
klokkenspel van den Oudekerkstoren
te Amsterdam voltooid had en Salo
mon Verbeeck het bespeelde, was de
verrukking algemeen. Wel was er
reeds vroeger klokkenspel in Amster
dam gehoord, maar dat was niet
zeer welluidend. Door de gebroeders
Hemony, die de kunst beoefenden om
klokken zuiver op toon te gieten,wer
den de meeste klokken vergoten.
In het begin der 16e eeuw noemde
men een klokkenspel „voorslag". In
1524 bestelden de kerkmeesteren van
St. Bavo te Haarlem, bij Medardus
Waghenens |te Mechelen zulk een
voorslag, dat, met uitzondering van
één klok, nu hangende in die Nieuwe
Kerk aldaar, na 1659 door Frangois
Hemony vergoten werd.
Zulk een voorslag bestond! uit acht
klokken, die de tonen van een octaaf
deden hooren. Maar de zuiverheid
liet te wenschen over. Dit blijklt niet
alleen uit de carillons, die bewaard
bleven, doch ook uit de moeite, welke
genoemde kerkmeesteren hadden om
van Waghenens behoorlijk gestemde
klokken te krijgen. Een Haarlemsch
toonkunstenaar, Jan de Zangmeester
werd naar Mechelen gezonden, om de
klokken fte keuren; doch ofschoon
zelfs de hulp van den beroemden Ger-
rit van Wop werd ingeroepen, zij
konden niet zóó gemaakt worden dat
zij meester Jan voldeden.
Peter van den Gheyn is de stamva
der geweest van een geslacht van
Leuvensche- gieters, dat nog in 1794
het ambacht uitoefende. In dat jaar
toch goot Andreas van den Gheyn te
Leuven een klok voor den St, Pan-
crastoren te Enkhuizen.
Peter is de vervaardiger der caril
lons, die in den toren der voormalige
Kleine Kerk te Edam en in den Speel-
toren te Monnikendam hangen, en
wier valsche klanken elk muzikaal
aangelegd bezoeker dezer plaajtsen
moet hebben geërgerd. Een melodie j
is, met den besten wil, niet te hooren j
Het eerste carillon is van 1561, het j
eerste speelwerk dat de 16 klokken j
geluid deed geven, werd door Jan
Engels uit Mechelen gemaakt. De
cajrillonklokken te Monnikendam, j
eveneens 16 in getal, zijn in 1595 en j
1596 gegoten. Ieder klokkenspel be-1
vat twee octaven.
De gebroeders Hemony maakten
klokkenspelen, waarbij ook kruisen
en mollen voorkwamen. Daar echter
evenals op een orgel, de verhooging
van den eenen toon ook als verlaging j
van dien volgenden moest dienst dóen
diende aan het stemmen de meest
mogelijke zorg besteed le worden,
wilde alles zuiver klinken. Hierin wa
ren de Hemony'g meesters.
Quirinus van Blankenberg licht j
ons in omtrent de wijze, waarop dit
stemmen geschiedde. „Ik heb" zegt
hij, „bij den grooten klokkengieter
Hemony, die alle heerlijke speelwer
ken in Holland! gemaakt heeft, in het
jaar 1676 te Amsterdam een staaf-
spel gezien, waarvan iedere 'staaf op
zijn kant gelegd zijnde, een octaaf
hooger klonk als op zijn plat. Naar
deze staven nu stelde hij zijn klok
ken, waarvan wij hier zullen aantee-
kenen, dat, gelijk men aan de drink
glazen ziett een klok zelden zoo net
gegoten wordt, of hij zal aan de eene
zijde wel eien weinig dunner zijn dan
de andere; bijgevolg dus valsch. Om
dilfc gebrek weg te nemen moet hij ge
draaid worden, tot hij zuiver is, het
welk men aan den klank, die hij in
het draaien geeft, kan hooren. Dit
gedaan zijnde moet men onderzoeken
of hij niet te hoog of te laag is; is
hij te hoog, zoo moet hij dunner,
tri aar te laag, korlter gemaakt worden
Nu is de kwestie hoe veel en hoe men
dit op een hair zal treffen. Als nu de
klok gedraaid! wordt en daar ligt een
staaf, die den geëischten toon geeft,
in het werkhuis, zoo zal hij zwijgen
zoo lang zij beiden niet wel overeen
stemmen; maar zoo haaslt als de klok
op zijn toon is, zal de staaf antwoor
den."
Het is te begrijpen dat, toen de ge
broeders Hemony in 1642 hun eerste
klokkenspel in den Wijnhuistoren
van hun woonplaats, Zütphen, had
den geleverd, men vond, dat dilt was
„alle ander speelwercken in suyver-
heijt van toon ende resonantie te bo
ven gaande."
recht en hij kan niet het hof maken
omdat hij van nature anderen een
goed hart toedraagt, zoodat hij zich
niet mdt pleizier inlaat met een tijd
verdrijf, dat te avond of te morgen
een of andere jonge dame veel ver
driet zou bezorgen.
Meisjes verafschuwen den verlegen
man, omdat het haar toeschijnt, dat
hij een physieke lafaard is. En
vrouwen, onverschillig van welken
stand, van welke opvoeding of van
welke mate van gevoel ook, verfoeien
allen, als sexe, den man, die een laf
aard is. Dit prijzenswaardig gevoel
heeft tengevolge groot onrecht tegen
over den verlegen man. Verlegenheid
is niets anders dan de openbaring
van een overstelpend gevoel van
eigen geringheid. De verlegen man,
ofschoon in zijn manieren terughou
dend, is altijd, zonder uitzondering,
dapperder dan de snoever, die voor
niets staat... met zijn mond.
Nelson was een verlegen man, zoo
ook Wellington. Er zijn mannen,
groote flinke kerels, met het Mcttalen
Kruis op de horst, die, voorgesteld!
aan een jonge dame in de balzaal,
bloosden tot op hun rug, en met hun
mond vol tanden stonden als school
jongens.
Als een verlegen man de liefde van
een jong meisje wint, denkt hij wer
kelijk, dat hij de gelukkigste man is
ter wereld. Natuurlijk behoort hij
dat ook te denken, maar er zijn toch
mannen, die alleen zeggen dat ze
het denken. Daarom, meisjes, lacht
niet om een verlegen man, want als
ge hem leert kennen, zou helt u wel
eens kunnen spijten, dat ge hem uit
gelachen hebt.
Een quebracho-woud.
ALLERLEI.
Verlegen mannen.
Jonge meisjes kunnen ervan verze-
kerd zijn, diat, indien een verlegen
man teekenen van genegenheid voor
haar geeft, deze 'teeltenen slechts zeer 1
bescheiden bewijzen zijn van een
werkelijk groote liefde.
Een verlegen man is nooit onop-
Dat eeuwige wedden.
Uit Londen wordt geschreven:
Men klaagt tegenwoordig erg over
het toenemen van Weddenschappen
en spelen onder de lagere kringen,
vooral onder de arbeiders. Ook is
een commissie benoemd, om irr deze
aangelegenheid onderzoek te doen;
het is de vraag of dit tot eenige re
sultaten zal leiden. Bij d'e hoogere
kringen zal men het zeker maar niet
eens probeeren!
In den goeden, ouden tijd, onge
veer een eeuw geleden werd, alleen
onder de hoogste kringen gewed. On
gelooflijk hooge sommen werden ge
wonnen en Verloren.
Een der grootste wedders was oveiv
ste Mellish, die tusschen 1801 en 1805
de paardenrennen bezocht, nooit on
der de 500 pond wedde en in een paar
jaar zichzelf en al zijn vrienden ruï
neerde. In 1S05 werd bij de races
voor meer dan een millioen pond!
sterling gewed. Mellish had niets
meer. De door rennen geruïneerde
sportsman werd' in 't leger geplaatst
en streed, als overgte onder Welling
ton in Spanje. Ook daar verliet de
speelzucht hem niet. Hij moest wed
den, waar hij was. Eens reed! hij des i
morgens vroeg uit het leger op een
ellendig paard, waarvan een ander
officier gezegd had dat het geen 5
pond' waa^d was. ,,Ik wed met u om
twee ponnies", riep de overste, „dait
ik er 45 pond voor krijg!"
De weddenschap werd aangeno
men, de ofverste gaf het dier de spo
ren en reed in galop naar de Fran-
sche linie. De vijandelijke voorpos
ten gaven dadelijk vuur, maar dé
overste reed zoolang, tot het paard
onder hem getroffen werd en neer
viel. Toen liep hij met het zadel op
den arm, naar het Britsche leger te
rug, waar hem de bepaalde schade
vergoeding van 45 pond sterling voor
elk paard dat door den vijand gedood
was,werd betaald. Hoeveel kreeg hij
nu voor het ellendige paard? Precies
95 pond. Van de Regeering 45 en van
den officier 50. want een pony is 25
pond waard. Natuurlijk werd het geld
weer besteed om te wedden.
Twee beroemdheden..
Mevrouw Melba, de beroemde zange
res, zat eens op een diner ten huize van
een lid der Engelscho aristocratie aan
de rechterzijde van lord Wolseley, op
perbevelhebber van het Britsche leger,
die de .gastvrouw aan zijn linkerzijde
had.
Toen men pas aan tafel zat, vroeg loi'd
Wolseley aan de gastvrouw:
Wie is die dame aan mijn rechter
hand?
Wel, dat is mevrouw Melba.
Wie is dat, mevrouw Melba?
Hoe nul Kent Uwe Excellentie de
groote zangeres niet?
O ja! Zij is in Australië geboren.
De beleefde lord wendde zich daarop
(ot mevrouw Mtlba en maakte haar zijn
compliment zoo goed hij kon.
Gij zijt een Australische, mevrouw?
Ik ken Australië zeer goed. Mijn broeder
woont te Melbourne.
Hoe heet uw broeder, als ik vragen
mag?
Wel, natuurlijk Wolseley, evenals ik.
Welke Wolseley? Ik weet nog niet
precies
Maar, mevrouw, ik ben generaal
Wolseley!
iet vervoer van gevelde boomen.
O! zei de geestige zangeres, met een
gezicht alsof zij den naam voor het eerst
hoorde.
Lord Wolseley beet zich op de lippen.
1-Iij had de ontvangen les begrepen.
Bonte steentjes.
September is de Mei van den herfst.
Om te leeren, blijven ouden van da
gen steeds jong genoeg.
Waar de gedachten mager zijn, zijn
de woorden meestal heel vet.
Te vlugge hoofden, te vlugge tongen,
die hebben saam veel kwaads gezongen.
Menheeft zijn verstand het meest noo-
dig als men met een gek te doen heeft.
De zorg vraagt ons nimmer: Of *t ons
past?
Zij komt ook ongenoodigd in ons huis
te gast!
Men kan zeggen: de jeugd is t°n einde,
indien de zorgen voor den dag van mor
gen komen.
Zindelijkheid en matigheid zijn de
schoonste parelen die Hygiea in haar
diamanten kroon bezit.
Gewetc-n is bij vele menschen: de stem
in hun binnenste, die hun zegt, dat
hunbuurman kwaad bedreven heef tl
Menschen, die een helderen kijk op
de dingen hebben, worden gewoonlijk
beschuldigd, dat ze alles te donker in
zien.
Gelukkig degene, die den moed bezit,
te zijn en te doen, niet wat de openbare
meening, maar wat zijn geweten hem
voorschrijft.
Weinig zaken maken terecht een dok
ter zoo boos, als wauueer hij op een
ongelegen uur uitgeroepen wordt voor
een ernstig geval, en het bij zijne komst
blijkt, dat het maar een kleinigheid is.
Een beroemd dokter werd eens voor
zulk een ernstig geval geroepen, en vond
bij zijn komst, dat de patiënt, een man
met veel geld en weinig moed, door een
val een onbeduidend wondje aan den
vinger gekregen had.
De dokter deed niet uitkomen hoe boos
hij was, maar zond een der bedienden
van den patient onmiddellijk naar zijne
woning, om een pleister, terwijl hij hem
op het. hart drukte, zoo spoedig mogelijk
terug te komen.
De patient werd bleek en vroeg angstig:
Zeg mij eens oprecht, dokter, is er
oogenblikkelijk gevaar?
Ja stellig, hernam de dokter. Ik
moet U waarschuwen, dat als de knecht
niet loopt als een renpaard, er geen twij-
bestaat of uw wond zal genezen zijn,
vóór hij terugkomt.
De oplossing van ons vorig prijsraad
sel bleek te zijn:
NOORDZEE.
Na loting verkreeg de heer M. RAAS,
Brouwerstraat 92a, alhier, den prijs, dien
hij aan ons bureau kan afhalen.
Ons nieuwe prijsraadsel luidt thans:
Wie weet de meeste woorden te vor
men uit Nederland.
Als prijs loven wij uit:
EEN ZAKMES.
Feuilleton.
DOOR
MAX PEMBERTON.
26.
Wij anderen stonden er maar om
heen, keken er naar, en meenden heel
nuttig te zijn. Heit was is vreemds te
denken, dat een man, die vijf minuten
geleden gezond en wel was, nu op den
grond van de grot lag uitgestrekt. Ik
wist weinig van Duncan Gray, maar
Ine weinig of ik ook wist, toch hield
ik buitengewoon veel van hem, en
iederen keer dat George d'e reep lin
nen omdraaide, of de wond met een
vrouwelijke teederheid aanraakte, zei
ik: Goed zoo. jongen, goed zoo; wij
zullen hein toch wel redden. "Dit
dacht de jongen zelf ook wel.
Het is alleen maar een snede,
zei hji. en als er geen vergif bijkomt,
zal hij met een week weer klaar zijn.
Maar hij zal ni'et kunnen staan, dat
is zeker.
Wij hoordlen stemmen, menschen-
stemmen boven ons.
Doof het licht uit toe dan,
riep Peter, hard fluisterend, zij ko
men naar beneden, of ik ben ge<;n
Engelschman.
Hiji draaide d'e lantaren om, en
blies 'hem uit onder 't spreken. De an.
deren kropen omlaag, en wij hielden
onzen adem in. Misschien tien se
conden lan" hoorden wij do diepe,
ruwe mannenstemmen uit de kamer
boven ons. Toen werd de trapdeur
plotseling geopend, en een lichtstraal
viel op het plaveisel geen vijf el van
waar wij stonden. Op 't zelfde oogen-
blik kwam een kroeskop door de ope
ning. en iemand wierp vlug een blik
naar beneden in den kelder.
Neen. zei de man, als sprak hij
tot iemand achter hem, het is, zooals
ik je gezegd heb.
Waarop de andere stem antwoord
de: Des te beter!
Zij sloten na d'e ze woorden de trap
deur ,en wij herademden. De les. die
zij ons gegeven hadden, zouden wij
niet vergeten. Wij waren ernstig ge
stemd', toen wij de lantaarn weder
aanstaken met Seth Barker's lucifers,
en keerden hem toen weer naar 't ge
zicht van den doctor.
Fluisteren als 't je blieft, en zoo
weinig als je maar witl. Wij zijn in
een gevaarlijke plaats, jongens, en
met spreken zullen wij er niet uitko
men. Vooreerst de doctor, en dan wij.
bedenk dat.
Werkelijk was dir. Gray nu wat be
ter. hij kreea zijn volle bewustzijn
weer terug en als verblind keek hij
eerst George Venn aan, en toen naai
zij n voet, en ten laatste naar de vreem
de plaats, waar hij lag.
O, ja, ri'ep hij ten laatste' uil. ik
herinner 't mij ,een mes en een gek,
die er zichzelf mee sneed. Het zal nu
wel goed gaan met mij, en net eind
is beter dan 't begin.
De jongen hielp u, zei ik, hij doet
altij.di wonderen met linnen en een
schaar, die George Venn.
Om niets te zeggen van een scheur
in mijn hemd .bracht Peter Bligh tus-
schenbeïde. Het is wel wat waard
om een messteek te krijgen, doctor,
alleen om het George Venn te zien
toonaaien.
De doctor lachte om ons, daar hij
die zeemansmanieren kende, en het j
luchtige spreken, zelfs na het ern
stigste ongeluk aan boord. Hij twij
felde er niet aan, of wij meenden het
goed met hem, en zijn eerste plicht
was nu, cm zoo veel hij kon te ver
tellen.
Jelui zijt goede kerels, zei hij,
en ik ben je veel verplicht, moester
George. Als je met je hand binnen in
mijn jas wilt voelen, dan zult ge er
een flesch met brandewijn vinden.
dan zal ik op jelui gezondheid drin
ken. Kwel jelui je hoofd maar niet
over mij. maar denk aan je zelf. Denk
er aan, dat er een moet gaan, en
Czerny trachtten te zien; ik denk, dat
gij 't. beste zilt, kapitein.
Ik zeide ja. ik wilde trouwens toch
al vrijwillig gaan. en voegde er bij:
wanneer de juiste tijd daar is. Die
tijd was er nog niet, dit wist ik, daar
er mannen boven ons hoofd liepen,
en de wacht hieldien. Maar wanneer
het tijdstip kwam. wilde ik ter wille
mijner scheepsmakkers het waagstuk
ondernemen. Wij hadden nog eenige
b'scuits bij ons, die wij als voorzich
tige menschen. na het avondeten van
gisteren in onze zak gestoken hadden,
en met mijn eigen flesch vol met water,
zetten wij ons in de duisternis van
den kelder neer. en gebruikten ons
maal. zooals wij het hadden. Bij iede
re minuut scheen het mij duidelijker
te worden, dat ik doen moest wat
Duncan Gray gezegd1 had, nl. naar
Czerny zelf (e gaan. Wij hadden
geen voedsel, behalve de weinige bis
cuits in onze handen, het water m de
poel achter ons was zout. Ginds was
dé damp. Dat betee kende alles of lie
ver gezegd niets; het eenige wat wij
van den meester van deze plaats
eiscliien was: Geef ons een schuilplaats
en voedsel of de slaap, cue geen ont
waken kent.
Den namidOhg brachten wij slapend
en dommelend, als echt vermoeide
menschen, door. Van tijd tot tijd
hoordlen wij stemmen; hei gewee
klaag van de zee was altijd om ons
heen eon vreemd, wild geluid, lang
gerekt en rollend.
In de vei-wonderlijke woning, waar
wij binnengegaan wai-en. klopte nie
mand aan. of zou dit in de eerstvol
gende jaren doen. Wij waren als
menschelijke beesten, die op een rots
achtige bank een mijl ver. van eenig
land verscholen zaten. Er waren ge
heimen en wonderen daarboven, dat
wist ik zeker.
Ik veirliet mijn kameraden dien
nacht om tien uur, toen alle geluiden
van boven uitgestorven waren, en h',t
luide rollen d'er zee mij vertelde, dat
mijn voetstappen niet gehoord zouden
worden.
Ik zal naar Czerny gaan, jon
gens. zei ik, toen ik hen veaiiet, erx
hij zal onze geschiedenis hooren. Ik
zal mijn best doen voor mijn goede
scheepsmakkers vertrouw daarop, en
als ik niet terug kom wel, dan weet
gij. dat ik niet kan. Goeden nacht,
oude vrienden. Wij hebben menige
zee te zamen bevaren, en zullen het er
nog veel doen, als God dat wil.
Zij liepen allen: Jawel, jawel, mijn
heer! en drukten mij de hand met die
warme genegenheid, die ik wist, dat
zij mij toedroegen. Ik besteeg de lad
der, en gin" de hinderlaag binnen.
Ik was in Edmond Czerny's huis, en
geheel alleen.
(Wordt /scvolvdi.