Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. Reeds sinds lang wordt door enkele huisvrouwen petroleum gebruikt als bleekwater voor de wascb grooten aanhang heeft dat middel echter nooit gevonden omdat de zich afscheidende olie altijd van het water verwijderd •moest worden en ook omdat het goed er een zeer onaangenamen reuk door kreeg. Onlangs heeft men nu een soort artikel, gelijkende op vaseline, langs chemischen weg verkregen, het heet „ozonal". De inhoud van een kleine doo is voldoende voor een veertiende agschen wasch van vijf a zes personen. Men lost het ozonal op in een emmer met kokend water en giet die oplossing bij de wasch, dlie in warm water te wee^ ken staat. De wasch blijft zoo oen nacht over staan en dan is het vuil losgelaten. Vervolgens wascht men 't goed gewoon met zeep. De wasch wordt op die wijze helder wit, heeft geen onaangenamen reuk en heeft niets te iijden, omdat het ozonal geen bijtende stoffen bevat. Verder is een groot voordeel, dat dit nieuwe waschmiddel de huid der han den niet aantast. Het is iedere huis vrouw aan te raden het nieuwe mid del eens te probeeren. Hoe dikwijls heeft huisvrouw of huisheer behoefte aan een zuivere kurk en nergens is er een te vindien, wanneetc men haar noodig heeft. Eigenlijk moesten alle gebruikte kur ken van loege flesschen op een be paalde plaats neergelegd worden, dat is echter nog niet, voldoende, want dan zijn er dikwijls kurken bij half ver schimmeld of gebroken, zoodat er bijna geen enkele gebruikt kan wordeD. Daarom is aan te bevelen in keu ken, provisiekamer of huiskamer een zakje op te hangen, waar kurken in bewaard worden, die eerst gereinigd en gedroogd zijn. Dat reinigen kan men doen, door een verzameling van eenige kurken in kokend water te leg gen met wat soda en ze dan eenige minuten op te kokendaarna moeten ze natuurlijk goed gedroogd worden. Eerst dan worden de kurken in het zakje gelegd. Dat zakje wordt genaaid van een of ander bont katoentje en geboord met band. Altijd kan men dan zuivere heele kurken van verschil lende grootte in voorraad vinden. Eenige practische wenken, die, of schoon vertaald, ook onze Hollandsche huisvrouw te pas kunnen komen Ze zijn geen van alle nieuw en ook niet zoo bijster moeielijk op te volgen het gebrek 'is maar, dat zij ons op 't juiste oogenblik niet te binnen schie ten. Daarom is een opfrissching van het geheugen in dat opzicht misschien niet bij alle overbodig. 1. Eerst het noodige gekocht en dan pas begonnen aan het Sierlijke, het decoratieve. 2. Scliaf u niet te veel potten en pannen voor keukengehruik aan. 3. Degelijke kleeden, meubelen en bedden zijn op den duur goedkooper dan de goedkoopste soorten. 4. Hoe klein bet inkomen. ook is, leg altijd wat opzij voor den kwadien dag. 5. Een eenvoudig maal maar over vloedig, valt veel meer in den smaalt, dan een fijn diner met bekrompen hoe veelheden. 6. Practische kennis van d© kook kunst is onmisbaar voor een huis vrouw, ook al kan zij zich de meest mogelijke hulp aanschaffen. 7. Alles wat voor de huishouding noodig is, moet contant betaald wor den. 8. De restjes moeten constant door de huisvrouw nagezien en voor een bepaald doel bestemd worden. 9. Koude groenten en restjes vleesch kunnen in salade of croquettes of schelpen altijd weer gebruikt, worden. 10. „Groot te zijn in 't kleine", dat geldt voor een huisvrouw meer dan voor ieder ander. De Simplon-tunnel. (Bij de platen.) De tunnel, welke men thans bezig is te graven, door den Simplon, ten einde het aantal korte verkeerswegen door de Alpen met Zuid-Europa te vergroo- ten, zal, wanneer hij gereed is, onge veer 20 K.M. zijn, precies uitgedrukt 19.790 meter. Met de doorboring van d'en berg werd begonnen in 1898 enj men verwacht, dat éen van de twee, tunnels want eigenlijk zijn het er; twee in 1904 voor het verkeer zal kunnen geopend worden, niettegen staande het werk, zooals bekend is, langen tijd heeft stil gelegen tengevol ge van het onverwacht binnendringen van groote hoeveelheden water, waar van men de bron niet heeft kunnen Vinden. Men is bezig beide tunnels te gelijk te boren, maar met den eersten iis men verder gevorderd dan met den tweeden. Het doorboren van den berg geschiedt met hydraulische boren, die nu reeds ongeveer 8 K.M. ver in de harde rots zijn doorgedrongen van den kant van Zwitserland af en 5 tot 6 K.M. ver van de Italiaansche zijde af, waar de moei lijkheden grooter zijn. Hier maakte het binnendringen van het water het werk verscheidene maanden onmoge lijk. Het eerste werk wordt gedaan door de hydraulische horen, die zich een weg banen door den harden grond met een gemiddelde snelheid van 5 tot- 8 meter per dag, welke snelheid afwisselt naar gelang van de hardheid van de rots. Ilc had in dezelfde straat een zieke be. zocht, trad naderbij, zag al spoedig, wat er gebeurd was en nam het kind in mijn rijtuig om zoo spoedig mogelijk met haar naar het ziekenhuis te rijden. Zij was daar intiïsschen allesbehalve mee ingenomen en voegde mij allerlei scheld namen toe, van welke kwakzalver nog de vriendelijkste was. Moet ik naar het ziekenhuis? riep zij onder meer. Daar snijden zij mij mijn kop en mijn lijf af; ik wil mijn lijf niet laten afsnijden. Neen, dat wil ik niet- Kwakzalver, laat mij eruit. Natuurlijk sprak zij ook voortdurend' van ,,jij" en ,,jou" en behandelde mij met een gebrek aan respect, dat duide lijk bewees, hoeveel achting de jeugd j tegenwoordig voor den ouderdom beeft, j Haar schelden hielp baar intusschea even weinig als haar angst. Ik bracht haar naar het ziekenhuis, gaf baar aan eene mij bekende zuster over en was er zelf bij, toen het .gebroken been in het ijs werd gelegd, 't Was een splinterbreuk, die voorzichtig moest worden behandeld en der kleine lleelwat pijn veroorzaakte. Maar ze gaf geen kik. Zij zag ons al-1 leen met hare groote donkere oogen aan en dreigde: „Als je mij mijn lijf afsnijdt, dan zul. je wel eens zien. Dat laat ik mij zoo maar niet doen!" In den loop der volgende dagen scheen zij verrast, dat deze procedure niet werd ondernomen, dat zij geregeld en goed eten kreeg, en goed werd behandeld. Maar daar zij alles behalve een aanvallig kind was en haren verpleegsters voort- durend scheen te wantrouwen en dik wijls allerlei scheldwoorden naar het hoofd wierp, behoorde zij niet tot de lievelingen der af deeling. Ik bezocht haar dikwijls. Wanneer men zulk een hoopje ellende van de straat heeft opge raapt, dan is men toch nieuwsgierig hoe het er mee gaat, en dat Frieda mij nog geregeld „ouwe kwakzalver" noem de, hinderde mij ook al niet bijzonder meer. Ik ben mijzelven dikwijls als een ellendige kwakzalver voorgekomen. Bij deze geregelde bezoeken vernam ik nu en dan iets omtrent haar verleden. Zij had indertijd, toen men haar in een loods aan de haven vond, gezegd, dat zij Frieda Koscliinska heette; anders wist niemand iets van haar. Geen enkel be wijs was bij haar gevonden, dat zij op dien naam recht had; ze kon alleen ver tellen, dat ze een heel eind met den spoortrein was gereisd, en dat haar ouders met haar op het schip hadden willen gaan. Hare ouders, landverhui zers, hadden haar, met. of zonder opzet, achtergelaten en de stad, waar zij was gevonden, moest zich met haar opvoe ding belasten. Destijds was zij 4 of 5 jaar geweest; nu was zij 10 of 11. Als stadsbestedelinge had zij reeds verschei dene pleegmoeders gehad, de meeste van deze hadden haar evenwel al spoe dig weer laten schieten. Ze hadden allemaal eén hekel aan me, verklaarde zij toen ik haar op 'n goe den dag eens hare chocolade had ge bracht. En ik ben toch met kwaad. Al leen als ze me slaan dan sla ik terug, en als tante mij een leegen koffiepot naar het hoofd werpt, gooi ik haar met een volle melkkan terug. Anders ben ik niets lastig. Met den collectieven naam „tante" Een hydraulische boor aan het werk in den tunnel. De boor, die centimenter in mid dellijn is, draailt langzaam Op haar punt wordt een doorloopende druk van 10 ton uitgeoefend. De boor wordt nat gehouden, om heetloopen te voor komen. Door middel van het water, dat men langs de boor spuit, wordt te vens het uitgeboorde puin weggespoeld. Drie boren werken onophoudelijk en iedere boor maakt vier gaten, die zich boven elkaar bevinden. Deze gaten dienen voor cle1 opneming van de dy- namlietpatronen, die de rots moeten doen springen. De verdere verwijding geschiedt door werklieden niet hamers en ijzeren staven. Wanden en zolde ring worden gestut met halken en dwarshouten, terwijl op regelmatige afstanden schoorsteenen naar boven worden geboord, die in verbinding moeten komen met den anderen tun nel. Geen minuut, zelfs niet des nachts, staat het werk stilalleen op den len Mei, den dag van de algemeene werk liedenverbroedering, wordt niet ge arbeid'. De werklieden werken in 48 ploegen en naarmate de tunnel in lengte toe neemt krijgen zi.j meer betaald voor den tijd, dien zij noodig hebben, om van en naar hun werk te gaan. In den tunnel is reeds een venti- leermachine geplaatst, die de tempe ratuur van 90 graden Fahrenheit heeft doen dalen op 75 graden. Hier en daar, waar de tunnel snial is, ontstaat door het ventileeren een ware storm. De wer ld leden, bijna zonder uitzon dering Italianen, worden in treinen, bestaande uit puinwagens, naar het werk gereden. Te hunnen behoeve is in den tunnel een restaurant geplaatst, waar zij zich tegen een abonnement van 50 cent per dag van spijs en drank kunnen voorzien. PRITSCH. (Naar het Duiitsch). Wij zaten om de ronde tafel en hiel den ons bezig met allerlei snuisterijen te vervaardigen. Daarbij vertelden wij elkaar allerlei geschiedenissen. Ik wil niet beweren, dat de laatste allemaal even belangrijk waren evenmin als de snuisterijen nu juist alle kunststukken mochten heeten. Maar wij amuseerden ons er bij en dat was voor ons op dat oogenblik voldoende. Ik had juist een ster van goud papier gereed gemaakt en liet hem onzen ouden dokter zien. Hij nam haar in de hand, zoodat het'lamplicht er goed opviel, en bekeek haar nadenkend. „Daar zou Fritseh ook wel pleizier in hebben ge had", merkte hij op. Wie was Fritseh? vroegen wij da delijk. De dokter nam zijn lorgnet af en poetste het zeer zorgvuldig op. Hij kon heel mooie verhalen doen, maar was er niet .altijd in de .rechte stemming vpor. Vandaag scheen hij evenwel goed ge luimd. Als ik die gouden ster krijg, zei hij schertsend, zal ik je de geschiedenis van Fritseh vertellen. Dat wil zeggen een vertelling iis 't eigenlijk niet. 's Is ja, wat is het? Ut weet het zelf niet. Maar ik denlt dikwijls aan Fritseh. Ik drukte hem de gouden ster in de hand, en hij nam een stuk vloeipapier om het daarin te wikkelen. Toen begon hij te vertellen. 's Was eens in den winter, kort na Kerstmis, toen ik Frieda Koscliinska leerde kennen. Zij had haar been ge broken, toen zij een keldertrap wilde op klimmen en lag nu kermend en schel dend op de straat waarheen zij zich nog had weten voort te slepen. Zij schold met zooveel kracht dat de lui die er om heen stonden te kijken, bewonderend lachten, 't Was ook wel een beetje ko misch, een tienjarig bleek, zwak schep seltje woorden te hooren gebruiken, waarvoor een sjouwerman zou blozen. Schetsen van DEKA. Zijn vijand. Nu werd hij spoedig beter. De mili taire arts die hem zoo pas verliet had het gezegd. Of hij niet blij was' voor een gewoon mensch was het al erg, maar soldaten en zeelieden hoorden heelemaal niet in de ziekenkamer thuis. Of hij niet blij was? Persoonlijk wel; hij voelde dat de koortsen zijn jong, krachtig lichaam een sterken slag had den toegebracht; het zou zelfs na het herstel nog een heeten tijd duren voor hij weer geheel en al de oude was. Maar aan den anderen kant had hij gehoopt dat zijn verblijf in het mili tair hospitaal wat langer zou duren. Eiken dag dien hij hier moest blijven was er een minder aan zijn diensttijd. Dien haatte hij als de pest! Zijn huis- genooten, die jaren lang zijn nukken en kuren, zijn overdreven neerslachtigheid of malle vroolijkheid, hadden meege werkt, konden het ten slotte best met hem vinden, vooral omdat hij zoo knap was, werd er altijd gezegd. Knap zijn is eene verontschuldiging voor veel! Maar in de kazerne had men den zon derling die in hem school al gauw in de gaten gekregen. Jongelui van zijn ontwikkeling kwamen er toevallig niet onder de manschappen voor, het waren allen eenvoudige burgerjongens, niet kwaad maar een beetje ruw, te ruw al thans voor den jongen student, die plot seling gedoemd was zijn studiën af te breken. In plaats van heit onvermijde voer van werklieden in den tunnel. lijke goedmoedig op te nemen, zich er in te schikken kwam hij korzelig en brommig' in dienst. Jarenlang had hij al opgespaard om zich een remplaeant te kunnen koopen, en nu kwam de per soonlijke dienstplicht daar plotseling een einde aan maken. Het was om uit je vel te springen. Maar hij zou zich niets laten zeggen door die stomme idioten van superieuren, en zich niet inlaten met die kinkels van soldaten. Dat bekwam hem slecht. De meerde ren lieten den „vermanden gek" links liggen; zij bekommerden zich alleen in zooverre over hem, dat zij hem de zwaarste en smerigste werkjes lieten doen, maar de groote massa van solda ten, hoe onontwikkeld en gewoon ze ook waren, voelden al spoedig de ei genlijke hoogheid van dien jonker. Zij mochten hem met hun allen niet noo dig hebben, de verachting die uit zijn trekken sprak, stak hen toch vinnig, en ze verzuimden geen gelegenheid om hem dat in te peperen. Hoe trotscher hij overdag zijn hoofd opstak, hoe meer ze hem namen op de chambrée. Nu eens was zijn bed klets nat, dan was er een handschoen weg; of zijn kastje was gehavend, of er lag stof onder zijn krib, bij hopen. En de meerderen; als zij op een inspectie ook maar een spatje op zijn lederwerk za gen, straften ze hem op voorbeeldige wijze. Lang had hij het verduurd. Soms jeukten z'n vingers, en zou hij zich op een van de plaaggeesten geworpen hebben, om zich te wreken. Maar dan zag hij plotseling voor zich het schrik beeld ten gevolge van een misdaad uit zijn carrière gestooten te worden. Hij i moest advocaat worden, en wel zoo spoedig mogelijk want geld had hij niet. En wat er terecht komt van iemand wiens carrière geweldadig onderbro ken, had hij gezien bij dien mede-stu diegenoot, die in een. oogenblik van.' geld nood boeken verkocht die hem op zicht waren gezonden, en wiens loopbaan met zijne veroordeeling plotseling geëindigd was. Neen, o hemelsnaam, dat niet! Maar wat dan, wat dan? Wat moest hij doen om uit dit wespennest te geraken? Daan- peinsde hij over nacht en dag. Zijn zenuwgestel leed er zichtbaar onder. Hij werd mager en bleek. En toen men hem de lafhartige poets hakte zijn stu dieboeken weg te nemen en onbruikbaar te maken, kreeg hij een heftige zenuw koorts. In allerlei vormen kwam dat .schrik beeld der algemeene vijandschap hem in zijn ziekte kwellen. Al de kleine pla gerijen, die hij had moeten doorstaan kwamen honderdvoudig vergroot in zijn herinnering terug. De kameraden wer den een leger duivels, die zich uitput ten in het bedenken van de meest verfijn de pijnigingen. Hij vocht met hen, werd overwonnen, herstelde zich, maar werd weer neergeslagen. Vooral één gezicht kwam hem telkens voor den geest. Het was of zijn verdwaalde gedachten zoch ten naar een vast punt om zich bezig te houden, en uit de honderden grijnzen de vijandelijke gezichten kwam er een te voorschijn, het leelijkst en hatelijkst van allen. Het was een groote kerel, die zijn plaats naast hem op de chambrée had. In zijn jeugd had hij een vrij goede opvoeding genoten en werd op een kan toor geplaatst, waar hij al spoedig een goede plaats bekleedde. Maar luiheid en kleine oneerlijkheden deden hem die post al spoedig verliezen. I-Iij trad in het le ger, werd dank zij - de tucht ijve riger en ordelijker, en klom tot serge ant op! Maar toen meende hij al genoeg zijn best gedaan te hebben. Hij'verviel in de oude kwalen, maakte zich in dronkenschap .schuldig aan beleedi- ging van een meerdere en werd gede gradeerd tot soldaat. Hij was-de aanvoer der geweest der plagers, hoewel hij nooit persoonlijk of openlijk tegen den student was opgetreden. Maar in de koortshitte werd deze vijand tot een onmensch, en vaak rezen de machtelooze handen bo ven het dek van de krib, om hem te grij pen en neer te slaan. Eindelijk wonnen de wetenschap en het jonge lichaam het echter van de ziekte. Helderheid en kalmte traden in, de zieke legde zijn overspanning wat af en beschouwde de zaken en de men- schen weer meer in normale verhoudin gen. Maar het toeval wilde dat op een der eerste dagen toen het herstel intrad juist weer de gedegradeerde nieuwsgie rig zijn hoofd om de deur der zieken zaal stak, en wat ironisch naar den toe stand van den zieke informeerde. Niet uit kwaadheid, maar vele menschen willen hun natuurlijk gevoel graag ver bergen onder schijnbare ongevoeligheid. De herstellende, nog verkeerende in den bedompten atmospheer van zieke lijkheid vatte het natuurlijk ten kwade op. Hij mocht misschien in zijn ziekte de zaken wat zwaar hebben opgevat en donker hebben ingezien, maar hier had je nu het duidelijkste bewijs wat 'n beul die vent was. Zelfs op dit oogenblik kon zijn vijand hem nog niet sparen. De zwakte deed hem eerst huilen. Hoe Ventilatie in den Simplon-tunneL moest hij in 's hemelsnaam doen, als hij weer in dienst was. Men zou hem van voren af aan bespotten en treiteren he-t zou weer op een ziekte of.een on geluk uitloopen. Ja, of op een ongeluk! Want nu wist hij niet waar het toe ko men zou. Dit zou zelfs de kalmste mensch niet uithouden, zoo'n achtervol ging. Opgewonden wachtte hij den dag ,van zijn herstel af, En wel werd die daardoor vertraagd, maar eindelijk brak het gezonde leven weer met volle kracht baan. Hij mocht opstaan, eerst wat bin nenshuis blijven, en nu was het uur van zijn bevrijding aangebroken, zooals de arts hem lachend zei, hij werd uit de krijgsgevangenschap ontslagen. Moeielijk en vreemd, ontwend aan het léven en de beweging van daarbuiten stak hij de plaats over. Kijk, wie ging daar, wie ging daar weer juist den hoek om. Die pummel, die belhamel! Zeker weer op een complotje uit. Maar nu zou hij hem eens over.vallen. Spoedig achter hem aan. 1-Iij versnelde zijn pas wat., in zenuw achtige afwachting. Daar ging hij, het leek wel Groote Godl De man was snel en onvoorzichtig voortgeloopen achter het paard van den overste om, een jong, schichtig dier, dat juist voor de deux van den stal geroskamd werd. Iets in zijn bewegingen had het paard doen schrikken. Plotseling begon het te steigeren, het smeet de achterpooten in de lucht, en voor de oppasser 't dier kon grijpen gaf het den soldaat een slag bo ven op het hoofd. Geroep en geschreeuw volgde. Van alle zijden kwamen de soldaten toeloopen, de overste in zijn overhemd. Men tilde den gewonde op en droeg hem voorzichtig naar het hospitaal. De herstelde volgde, werktuigelijk. De oppassers lieten hem binnen; hü had hier nog toegang als een habitué, maar de anderen werden buitengesloten. Alle middelen werden aangewend, hoe wel de arts al bij voorbaat het hoofd schudde. En het bleek dat die droeve profetie werkelijkheid bevatte. Hier was niets meer aan te doen., de dood was on middellijk ingetreden. Versuft, niet in staat iets te zeggen of te doen hoorde hij het aan. De arts zag hem staan doodsbleek en hulpeloos, en liet hem in het .andere einde der zaal brengen, en plaats nemen in een zieken stoel. Maar hoever ook van den doode af, zijn oogen bleven naar de plaats ge richt, als werden ze er naar toe getrok ken. Daar lag dus zijn vijand, de man öie hem het leven had verbitterd en vergald, dood en roerloos, 't Was of ,een groote,. zware hand plotseling had ingegrepen en gezegd: tot hiertoe en niet verder. Een soort van weldadigheidsgevoei kwam over den verschrikten man. 'tWas of een lang gekoesterde wraak eindelijk uiting had gevonden dit moest een soort, van vergelding zijn Maar 's nachts, na de begrafenis, toen allen op de chambrée hun gezonden slaap sliepen, snikte hij het zenuwach tig uit, bij het zien der leege krib naast hem. Neen dit had hij tóch niet bedoeld' dat wist de Hemel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8