Haarlemmer Halletjes.
Deo-Rade-Gas-T o
XM.
ALLERLEI.
2
DE ZATERDAGAVOND.
het hart in verbinding gebrachten wij
zer op een trommel grafisch aange
geven, onder normale omstandighe
den door een gelijkmatig loopende lijn.
Zoodra echter de toevoer van kool
zuur verminderd werd, werd de lijn
krom, de hartslag werd onzeker, ster
ke en zwakke kloppingen wisselden
elkander af. Koelde men de oplossing
'af of verhitte men ze (ongeveer tot
47 graden Celsius) dan werd de hart
slag voortdurend zwakker en hield
spoedig geheel en al op. Herstelde men
de normale temperatuur, dun begon
ook terstond de normale hartslag
weer. Zoo ook gedroeg zich het hart
ten opzichte van verandering in den
voedseltoevoer. Niettemin kon zelfs na
een onderbreking van twintig minu
ten door den toevoer van voedsel de
werkzaamheid van het hart weer wor
den opgewekt.
Professor Kuljabko gelooft door de
ze proeven bewezen te hebben, dat het
menschelijk hart gewoonlijk niet zoo
spoedig sterft als men tot nu toe aan
genomen heeft en dat het ophouden
van den hartslag dus niet altijd het
intreden van den dood beteekent. Bij
zondere waarde zouden zijn onderzoe
kingen hebben voor het. opwekken der
levensgeesten van schijndooden en
voor het verrichten van operaties, wel
ke tot nu toe achterwege moesten blij
ven met het oog op het gevaar, dat het
hart daarbij bedreigde.
Ten slotte een voorbeeld van de
taaiheid van een konijnenhart, dat bij
een voordracht van prof. Kuljabko
werd waargenomen. Hij had het hart
tusschen andere voorwerpen, voor zijn
proefnemingen bestemd, meegebracht,
maar daar het onderweg blootgesteld
was geweest aan de Russische win
terkoude, wilde hij het reeds als on
bruikbaar wegwerpen, toen hij op de
gedachte kwam toch nog een proef er
mede te wagen. En zie, het onver
moeide orgaan" begon onder den in
vloed van bovengemelde handeling
weer regelmatig te kloppen.
Boeken schadende insscten
Indertijd hebben we reeds medege
deeld, dat op de in 1900 door het con
gres van bibliothecarissen te Parijs uit
geschreven prijsvraag naar den aard en
de levenswijze van boeken schadende
insecten, het antwoord van den heer C.
Houlbert is beikroond geworden.
De „Revue universellc" maakt thans
een artikel van den heer Houlbert over
dit onderwerp openbaar. Hieraan is het
volgende ontleend:
Het Insect dat in boeken, banden en
houten bibliotheekkasten 't veelvuldigst
aangetroffen wordt, en wel in landen van
koud of gematigd klimaat, is de z.g.
boor-tor. In warme luchtstreken zijn
het de motten en witte mieren, waarvan
papier en bout 't meest te lilden hebben
Binnen een paar jaien weet Schr. -
werd een boekerij van eenaige duizenden
deelen door deze diertjes totaal vernield
Ettelijke malen reeds heeft men ge
tracht een middel te vinden om die vij
anden van boeken en handschriften te
verdelgen. De prijsvraag van het te
Parijs gehouden congres der bibliothe
carissen is met dit doel de derde poging
geweest.
In 1774 werd de bibliotheek der hooge-
school te Göttingein eensklaps door de
insectenplaag bezocht. Wijl men geen
afdoend middel om zich eTvan te ver
lossen kende, deed de koninkl. Acade
mie van wetenschappen daar een beroep
zoowel op zoölogen als boekbewaarders
en loofde zij een prijs uit voor de beste
antwoorden op haar vragen: Hoeveel
soorten van insecten zijn schadelijk voor
bibliotheken en archieven? Welk gedeelte
der boeken worden 't meest door de in
secten aangetast? Welke zijn de midde
len ter bestrijding?
Uit de „Göttinger gelehrto Anzeiigen"
van dien tijd blijkt, dat op deze vragen
verscheiden antwoorden zijn ingekomen.
De Academie gaf een jaar later te Hanno
ver drie van de haar toegezonden ver
handelingen uit, en deze kunnen be
schouwd worden als het punt van uit
gang bij allen, die nadien over hetzelfde
onderwerp geschreven hebben. Of de
voorgestelde weermiddelen met gunstig
resultaat zijn toegepast, öfwel de boek-
verslindende insecten er de reuik van
kregen en op de vlucht sloegen om elders
een bestaan te zoeken, is niet bekend.
Zeker evenwel, dat de diertjes even plot
seling verdwenen als ze 'gekomen waren,
en dat men in Duitschland sedert niet
meer derwijze is geplaagd geworden.
In 1842 werd op nieuw een prijsvraag
uitgeschreven, nu door Société des bibli
ophiles te Mons (België). Dit genoot
schap liet een medaille slaan ter waarde
van 100 fis., welke zou worden toegekend
aan dengene, die 't beste antwoord gaf
op de vraag: welke zijn de veiligste,
meest praktische en minst kostbare
maatregelen om boeken voor het invre
ten van insecten te vrijwaren? Wat van
deze poging de uitkomst is geweest,
kan niet gezegd worden; zonder twijfel
zijn- de antwoorden nooit gepubliceerd.
Het onderwerp heeft allengs meer de
aandacht getrokken. Men kwam gaan
deweg tot de overtuiging dat het onmo
gelijk is een univrseel middel te vinden,
waardoor alle parasieten van hel boek
zouden verdelgd worden. Elke soort in
secten toch heeft haar eigen levenswijs,
haar eigen gewoonten, en daarom moe
ten voorbehoedmiddelen van verschil
lende werking wordien gezocht. Van deze
stelling is dan ook het bovengenoemd
congres van bibliothecarissen in 1900 uit
gegaan, toen het, naar aanleiding van
een door den gemeente-archivaris van
Bayonne gehouden voordracht „Les in-
secte9 qui ravagent les bibliothèques",
besloot tot deze motie:
Het is wenscheUjk, dat op wetenschap
pelijke proefnemingen gegronde studiën,
in overleg en samenwerking met biblio
thecarissen, scheikundigen en natuur
kundigen gemaakt worden over de voort
planting en levenswijzen der verschil
lende insecten die de boeken beschadi
gen; over <le middelen tot herstel van de
door deze insecten teweeggebrachte ver
woestingen; en over de voorzorgen, welke
genomen kunnen worden, te eener zijde
door de fabrikanten van 'papier en tot
binden bestemd leder, te anderer zijde
door architecten belast met de keuze van
materialen voor boekenkasten en plan
ken, als ook andere bibliotheek-meu
belen.
Zoo al 3 de lezers van dit vakblad zich
zullen herinneren, heeft nu wijlen mej.
Marie Pellechet aan dien wensch van
het congres kracht bijgezet door een. be
drag van 1500 frs. aan prijzen voor de
inzenders der bestgekeurde antwoorden
beschikbaar te stellen.
Al schijnt de oplossing van het gege
ven vraagstuk niet zoo heel moeilijk, bij
nadere beschouwing toch en verder
doordringende zal men op 'n menigte
zwarigheden stuiten.
De heer Houlbert heeft voor zijn on
derzoek eenige oude boeken, ingenaaid
en gebonden, op een zolder, in een kel
der gelegd, aan vocht hlootgesteld enz.
De beste kweekplaats der insecten blijkt
echter een bibiotheekzaal met gelijkma
tige, meestal vrij hoogé temperatuur te
zijn. Na de ontwikkeling der eitjes en
larven in den breede verklaard en de
verschillende wijzen van vernieling der
insectsoorten beschreven te hebben,
komt de onderzoeker tot de slotsom, dat
de beste en snelst werkende middelen
ter vernietiging zijn diverse gassen,
voornamelijk zwavehvaterstofgas, dat
alleen den vijand doodt, maar noch op
perkament, papier, leder of hout, aochi
op druk- of schrijfinlct eenigen schade
lijken invloed oefent.
(N. v. d. B.)
De vraag: „Wat zal hij of zij wor
den?" heeft al veel vaderharten maar
niet minder moederharten In ernsti
ger) tweestrijd gebracht.
Het lijkt zoo gemakkelijk, er is toch
zooveel in de wereld te -doen en als
het meisje of de jongen maar goed
loeren kan. dan staat als 't ware al
les voor hen open. O ja, neem aan,
dat zij wat financiën en wat capaci
teiten betreft geen zorgen behoeven
te hebben, dan is er toch nog een
groote vraag en dat is de belangrijk
ste: „Welk vak komt het meest met
zijn aanleg overeen?" en waarin zal
hij zich dus het gelukkigst gevoelen?
Een ernstige moeder vraagt zich dat
telkens af, omdat haar huisgezin nu
eenmaal haa/r lieven is. Daaraan
wijdit zij haar zorgen, niemand heeft
daar zóó intens het geluk van, maar
ook niemand zóó da verantwoorde
lijkheid.
Eerst heeft zij haar dreumesje, haar
kleine meisje spartelend op den schoot
gehad. Reeds toen voelde zij dat de
dagen van onbezorgdheid voorbij wa
ren; zij heeft de eerste nachten, na
dat de verpleegster vertrokken was,
niet rustig kunnen slapen, omdat een
klein, hulpeloos wezentje daar lag,
dat volkomen van haar liefde en be
kwaamheid afhankelijk was. Zij,
jong vrouwtje als zij was, voelde zich
trotsch maar toch ook weer klein,
heel klein; alsof zij vreesde dat haar
schouders nog te jong zouden zijn
voor die verplichtingen. Dat is mee
gevallen. bijzonder meegevallen, ein
als zij e-r nu aan terugdenkt, kan zij
lachen om haar eigen kleinheid; hoe
is alles als 't ware van zelf gegaan
dat eerste jaar. En de daaraan vol
gende jaren waren ook nog gemakke
lijk. geen verkeerde invloeiden werk
ten nog op haar kleine meisje.
Moedertje is dikwijls 's avonds ver
moeid. maar dat is enkel lichamelijke
vermoeidheid van het draven achter
haar klein tyrannetje aan. dat altijd*
door aan haar zorgvolle oogen wil
ontsnappen, dat de levenslust onbe
wust in zich voelt ontwaken en een
onbelemmerd gebruik wil maken van
haar beentjes, die haaa- de gang in
en desnoods zelfs de buitendeur uit
willen dragen. Dan had moeder dik
wijls 's avonds moeite haar oogen
open te houden.
Maar na heit zesde jaar komen er
weer geheel nieuwe zorgen. Het li
chaam begint wat rust te krijgen,
want klein© dreumesje gaat naar
school den gehcelen dag. En dat gaat
goed. zij schijnt het onderwijs goed
te kunnen volgen, maar telkens komt
zij thuis met vragen, die o, zoo lastig
te beantwoorden zijn en die moeder
dikwijls bezorgd het hoofd doen
schudden. Het schijnt zoo gemakke
lijk de kleine hartjes en hoofdjes al-
tiid1 het goede voor te houden, maar
in den omgang op school merken zij
zoo gauw dat. het dikwijlg voordeeli-
ger is het met de waarheid niet zoo
nauw te nemen; dat err niets van ge
merkt werd als deze of gene eens
jokte. Ja zelfs, dat haar waarheids
zin dikwijls de berisping van anderen
heeft ontlokt, dat zij brutaal of driftig
was en dan komt zij bij moeder en
is totaal in de war, maar toch zicht
baar overtuigd, dat moeder wel raad
zal weten te schaffen.
En heusch, dat is niet zoo gemak
kelijk zonder de kinderen al te veel
Een Zaterdagavoudpraatjo.
Burgemeester en Wethouders hebben
een nieuwe verordening ontworpen op
het brandblusschen, de heer Modoo en
andere Raadsleden-, hebben daarop
amendementen ingediend, de staf van
de brandweer kon daar in hoofdzaak
mee instemmen en zoo hebben B. en
W. dan ook die wijzigingen overgeno
men. Treffende eenstemmigheid in deze
troebel'e dagen van staking en twisten I
Intusschen neemt deze eenstemmigheid
niet weg, dat de reek,die nu niet zoo dage-
lijksch met brandkranen, straalpljpen en
brandladders omgaat, van de veranderin
gen, die in dat nieuw© reglement ge
maakt zijn, moeilijk zich een denkbeeld
maken kan, omdat hij het oude regle
ment, dat van ongeveer 1860 dateert, er
'niet naast heeft liggen ter vergelijking.
Ik heb daarom mijn Jicht opgestoken bij
den kommandant zelf van de brandweer,
op zijn tijdelijk kantoor, eenige trappen
hoog, waartegen een brand weerkom-
mand arit natuurlijk niet mag opzien. Hij
stond mij met zijn gewone welwillend
heid te woord, die ik des te meer op prijs
stelde, omdat tijdens ons gesprek het
personeel een groote glasruit brak, die
onder het persoonlijk toezicht des
koinmandants allicht heel gebleven
zou zijn. Wie nu die ruit betalen moet
de gemeente omdat het breken geschied
de in den tijd dien de kommandant in
deze qualiteiit besteedde ik zelf omdat
ik de onschuldige oorzaak was, dan wel
de firma, bleef tot dusver ln het mid
den, maar we zullen er wel geen proces
over beginnen.
De nieuwe verordening nu heeft in
h iofdzaak ten doei, dat zij in overeen
stemming komt met den toestand der
tegenwoordige brandweer. Er is in de
laatste veeitig jaar heel wat veranderd,
Al waren het alleen maaT de brandkra-
ren en do beikringen. Maar er is meer.
Ook de belooninlgen zijn verhoogd. Vroc
ger ontvingen de manschappen 30 cents
voor het eerste uur en 20 voor de vol
gende, nu krijgen zij 50 voor het eerste
uur en 30 voor de volgende uren; vroe
ger 50 ets. voor de excercitle, nu 65 ets.
En op voorstel van de heeren Modoo c.s.
is er nu ook ingekomen, dat wanneer
het brandweerpersoneel te klagen heeft
over den kommandant, het zich moet
vervoegen bij den burgemeester.
De nieuwe verordening zal, nu ook do
belooningen verhoogd zijn en de verschil
lende caitegoriën op zoo aandoenlijke
wijs tot eenstemmigheid gekomen, in den
Raad dus wel zonder veel bezwaren wor
den goedgekeurd. Als dan maar gauw
daarna de goedkeuring uit den Haag af
komt, anders zou het wel kunnen gebeu
ren, dat er een brand kwam en de man
schappen het verhoogde loon niet kon-
d n ontvangen. Wie denken mocht, dat
dit tot de onwaarschijnlijkheden be
hoort, zou zich vorgiasen. Het trakte
ment van eenige leeraren aan de H. B.
S. alhier is verhoogd. Maar toen de ge
lukkigen bij den gemeente-ontvanger
kwamen, meenende die verhooging te
zullen ontvangen, bleek het, dat zij niet
meer krelgen dan het oude bedrag. De
goedkeuring van het Raadsbesluit was
uit den I-Iaag nog niet afgekomen.
Zulke en andere plezierige ondervin
dingen doe Jo wel meer op, als je met
I-Iaagsche ambtenaren to maken hebt.
Daar is bijvoorbeeld de ongevallenwet.
Wie een ongeluk in zijn fabriek of werk
plaats gehad heeft, moet een formulier
gaan haten aan het postkantoor en dat
daar later weer indienen, binnen twee
maal vier em. twintig uur. Maar de Ilaag-
sche ambtenaarswijsheid heeft bepaald,
dat je na 10 minuten vóór drieën voor dat
doel niet meer aan 't postkantoor terecht
kunt. Wat schiet er dus van die twee
maal vier en twintig uur over? Heit is
hier al gebeurd, dat een werkgever met
de igrootwte moeite pas een minuui of
wat vóór hot, eindigen van den termijn,
zijn formulier kon inleveren, omdat de
dokter, die ook maar niet ieder uur klaar
staat, daarop invullen moest, hoelang de
verwonde naar zijn meening Invalide
SE ZATERDAGAVOND.
7
de Engelschen om mij te arresteeren.
Nu werd de oude zeebonk kwaad.
Hij liet zich op het dok brengen en gaf
bevel om follspeed weg te stoomen.
Het. stoombootje kwam langs zij lig
gen en de bemanning schreeuwde ons
toe, dat we moesten stoppen, maar we
waren Oost-Indisch doof en met voor
name staatsie stoomde liet schip weg.
het kleine bootje ver achter zich latend.
Ja die goede kapitein P. Schlijder.
van het ss. Fidsvold heeft veel voor
me gedaan.
Dit stond met groote, schijnbaar
verweerde letters op een grooten steen
te lezen. Hun werk was gereed.
Ik lach mij slap! riep Chris, ter
wijl hij een Indianendans om den
steen uitvoerde Ik zal er Van Gent
op afsturen, dat is zoo'n liefhebber
van oudheden.
Chris was kostleerling van den heer
Van Gent. Hij durfde daarom altijd
iets meer dan zijn vrienden Alex en
Frits, die slechts de dagschool bezoch
ten.
Ik heb dat oude gedenkteeken
gezien, mijnheer, zei hij dien middag
tot Van Gent.
Welk gedenkteeken. mijn jongen?
vroeg de geleerde man uit de hoogte.
Is het geen gedenkteeken? Ik zag
in bet bosch een paar oude steenen
en op één daarvan stond iets te lezen.
En wat stond er op? vroeg Van
Gent belangstellend.
Iets van Radegasto, met een jaar
tal. i
Welzoo, was het antwoord.
Even later vond Van Gent gelegen
heid, stil de deur uit te gaan, na Chris
gewenkt te hebben, hem te volgen.
Wij konden wel eens dien steen gaan
bekijken, zei de leeraar, toen "zij bui
ten de stad waren.
Chris bracht zijn metgezel er heen
en deze staarde met verwondering naar
het gevaarte.
Hm, ihm! sprak hij: Deo-Rade-
gasto-1010. Dat ik zooiets niat eer
ontdekt heb! Hij schudde het hoofd.
Sedert .eeuwen heeft hier geen be
schaafd wezen een voet gezet. Ik zal
het oog der wereld hierop vestigen.
Weldra .verspreidde zich in het
stadje het gerucht, dat de heer Van
Gent, lid van het Provinciale Genoot
schap voor Oudheidkunde, een be
langrijke vondst had gedaan. In de
courant verscheen een uitvoerig bericht
over de ontdekking, benevens de aan
kondiging van een lezing, die de heer
Van Gent daarover zou houden, waar
bij het gansche genootschap tegen
woordig zou wezen.
Vol statie werden de leden op den
bepaalden dag door den heer Van
Gent en den burgemeester van het
station gehaald, om, den schat te gaan
zien. Het gezelschap sloeg den weg
naar het bosch in en kwamen op de
gedenkwaardige plaats. Maar ver
schrikt sprongen ,Van Gent en de bur
gemeester terug. Het gedenkteeken
was weg. 1
Daar stondi'Van Gent als een beeld
der verschrikking. Eén der heeren,
een professor aan de universiteit, leg
de hem. zijn hand op den schouder en
zei glimlachend: Ik vind dat het geval
veel van een studentengrap hoeft.
Zouden er wellicht uw leerlingen de
hand in gehad hebben? Doch Van
Gent kon geen woord uitbrengen.
's Avonds hield hij een lange rede
over oude offersteenen en stamelde ten
slotte:
Ook wij meenen ons te mogen
verheugen in het bezit van zulk een
gedenkstuk uit het grijs verleden
maar het is helaas spoorloos
verdwenen! En onder het gelach der
vergadering riep hij miot gebalde vuis
ten: Doch het moet een lage kwajon
gensstreek zijnl
Chris, zei dé bedrogene den an
deren dag, zeg eens eerlijk, weet je
iets van het geval!
Ja, mijnheer!
En je zegt dat zoo kalm? Waar
is de steen gebleven?
Wij hebben
Wie zijn die wij?
Alex, Frederik en ik, mijnheer.
Wij hebben onzen steen, voordat de
heeren kwamen. -t een boot naar
de overzijde willen brengen en bij die
gelegenheid is de boot omgeslagen
Wanneer men een goed geblazen
glas neemt, dus zonder blazen of
zandkorrels en men bindt hierom een
in terpentijnolie goed natgemaakten
draad, dan zal men, als de draad
aangestoken en daarna met een in
water gedoopt penseel losgeweekt is,
het glas zeer gemakkelijk kunnen door
snijden.
Uit het leven van Mc. Kinley.
De vermoorde president der Ver.
Staten was bekend om zijn degelijke
kalmte, die hem het tegenovergestelde
van een humorist deed schijnen. Toch
wist hij wel eens den humor te ont
dekken en er gebruik van te maken.
Het volgende moge dit bewijzen:
Mc. Kinley was eens op een ver-
kiezingsreis in Ohio en hij moest daar
bij een redevoering houden in de klei
ne stad Oberlin, waar zich een hooge-
school bevond. Deze hoogeschool was,
als het ware, de bestaansvoorwaarde
voor de streek en beheerschte er de
gewoonten volkomen. De waardige
professoren hadden ,als wachters der
moraal hun volgelingen een strenge
levenswijze voorgeschreven. Sterke
dranken waren er natuurlijk onbe
kend en tabak, in welken vorm dan
ook, was even natuurlijk streng ver
boden. Toen nu de gouverneurscandi-
daat voor Ohio de stad bezocht, lo
geerde hij bij professor Monroe. Na
het souper nam Mc. Kinley, die een
hartstochtelijk rooker was, een sigaar
uit zijn koker en zei, onschuldig-weg:
U permitteert wel, professor, dat ik
een sigaar opsteekl
De professor zat eenvoudig versla
gen. De gedachte dat iemand in
Oberlin van rooken durfde spreken,
kwam hem zoo onmogelijk voor, dat
hij eerst geen antwoord kon geven.
Toch, hij wilde den hoogen gast niet
onaangenaam wezen, doch evenmin
den buren het schouwspel gunnen van
een rooker in. zijn huis. Na eenig
nadenken verzocht hij Mc. Kinley hem
te volgen naar de tweede verdieping
van zijn huis, zette hem daar op een
balcon en nu kon deze, onttrokken
aan het oog der voorbijgangers, zijn
„liefhebberij* volgen. Nauwelijks
had deze een paar trekjes gedaan of
hij keek. instinctmatig, naar een spuw.
bakje uit. De professor antwoordde
hem echter op zijn vraag, dat zoo'n
ding in het heele, stadje niet bestond.
Derhalve werd een kolenemmer ge
haald.
Twee dagen later bezocht Mc. Kinley
zijn vriend Taylor, die een groote por-
celein-fabriek in East-Liverpool (Ohia)
had en vertelde hem met groot plezier
van het gebeurde in Oberlin. Taylor,
die een grappenmaker was, stelde da
delijk voor den professor een groote
kist vol porceleinen spuwbakjes te
zenden. Dit gebeurde.
4
stoomboot aankomen, van de Messa-
ge'ries Maritimes, die de boot, komende
van China te Colombo ontmoet En
daarmee zoudtge verder naar Marseil
le kunnen gaan.
Voordat deze boot aankwam, zou er
nog een Noorsche boot Pondicherry
aandoen. Maar juist een paar da
gen, voordat die boot zou aankomen,
kreeg ik koorts en moest naai- het hos
pitaal. Ik wanhoopte dus den kapi
tein van het Noorsche schip te kunnen
overhalen mij mee te nemen.
Maar wat gebeurde Het toeval wil
dat de kapitein van dat schip een ver
zwering aan zijn been had, en dat liij
ook in het hospitaal kwam en wel in
dezelfde kamer, waar ik lag. Wij wa
ren al heel spoedig dikke vrienden en
hij beloofde mij te zullen meenemen
naar Marseille. Zoodra zijn been wat
beter en ik mijn koorts kwijt was, ver
trokken wij op den 30sten Mei, om 8
uur 's avonds, na een hartelijk afscheid
van den gouverneur, dlie mij zeer gast
vrij gedurende mijn verblijf te Pondi
cherry had behandeld.
De reis was voorspoedig tot Aden.
Paar hadden de Engelschen mij bijna
weer te pakken. Wij moesten te Aden
kolen innemen. De Engelschen wis
ten, dat ik aan boord was. Pas wa
ren wij den 9den Juli aangekomen (ik
hoorde hier voor het eerst, dat er vre
de gesloten was), of er komt een En-
gelsche speurder aan boord', die den
kapitein een brief van den Noorschen
Consul laat zien, waarin deze last
geeft on. den B oer enge vangene de Vi!-
liers uit te leveren, aangezien hij een
Kaapsch rebel is.
Gelukkig was de kapitein niet voor
een klein geruchtje vervaard en hij
weigert. Hij antwoordde dat de Vil
liers behoorde tot de bemanning van
zijn schip (ik was als zoodanig inge
schreven) en dat hij hem niet wilde
afstaan. Dc detective bood nu aan om
vier andere mannen in mijn plaats te
leveren. De kapitein weigerde. „Gij
weet, heel goed, zeide hij, dat de Vil
liers hier op mijn schip, op Noorsch
gebied is. dat bij hier niet door u kan
gearresteerd' worden. Daarna kwam
de detective terug met een bevel tolt
arrestatie, van den Noorschen consul.
(Men had den consul, die zelf En-
gelschman wals, verteld, dat de Vill'iers
een gewoon gevangene en geen krijgs
gevangen© was; het schijnt, dat de
Engelschen zelfs na den vrede 't niet
erg op de Villiers begrepen hadden,
en als men de Villiers gezien heeft,
zal mein dat Volkomen begrijpen.)
Maar dc kapitein stond op zijn stuk
Welnu, zei hij, ga dan zeggen aan
den consul, dat hij mij oen schriftelij
ke verklaring geeft dat hij de Villliers
Iaat arresteeren, en dat hij alle ver
antwoording op zich neepiL"
De detectiven vertrokken. Eenigen
ti.jd later kwam er een stoombootje met
Engelscho soldaten bemand op het
schip af. Ik liep naar beneden. De
kapitein lag met zijn ziele been in de
kajuit» Kapitein, zei ik, daar komen
Ik moet het weten! zei hij.
Langholm stond lachend op.
Ik zal je zeggen, wiei ik eerst
dacht, dat het was, zei hij, hartelijk
Ik wa.9 niet van plan je dat te vertel
len, omdat het zoo absurd was,en ik
denk. dat je de eerste zal zijn, die er
om moet lachen. Ik was idioot ge
noeg om te denken dat jij het ge
weest kon zijn. arm© jongen!
En denk je dat niet meer? vroeg
Severino schor. Hij was niet de eer-
sta geweest, die er om lachte.
Natuurlijk niet, beste kerel.
Ik wou graag, dat u weer ging
zitten. Dat is beter. Weet, u dus nu,
diat het iemand anders is?
Ja. voor zoover iemand iets we
ten kan.
En is u van plan dien man nu
bij de politie aan ta geven.
Dat. weet ik niet. De politie zal
mij de moeite wal sparen. Ik geloof,
dal haar ook iets ter oore is gekomen
Intiisschen heb ik hem zooveel moge
lijk gewaarschuwd.
Severino ging nu weer doodstil lig
gen in do halvo duisternis. Zijn adem
ging snel. Een siddering scheen door
het bed te gaan.
U- had dat niet behoeven te dóen
fluisterde hij eindelijk.
Ik dacht, dat het heit beste was,
En toch had u het niet behoeven
te doen omdat uw eerste idéé
het juiste was!
Het juiste? sprak Langholm lang
zaam na. Mijn eerste idéo was...
juist?
U zei. dat. u eerst dacht, dat ik
het was. die haar echtgenoot gedood
heeft.
Maar het kon niet waar zijn.
Maar het. is waar.
Langholm stond1 plotseling op. Hij
kon maar ééne verklaring voor d'ien
ongerijmde houding vinden. De ziek
te had zijn hersens in den war ge
in-acht. Hij was aan 't ijlen. Dat was
het eerste teeken daarvan.
Waar gaat u heen? vroeg de zie
ke klagend, terwijl Langholm naar
dg deur ging.
Wanneer is de doctor hier het
laatst geweest? vroeg Langholm als
antwoord.
Eenige oogenblikken van stilte, toen
een zwak lachje dat in een zucht over
ging.
Ik begrijp, wat u denkt, Hoe kan
ik ti overtuigen. dat mijn hersens vol
komen normaal zijn? Ik wou juist nu
wel, dat het niet zoo was maar in
mijn tasch zal u eon schrijfcassette
vinden. Ze is gesloten, maar do sleu
tels zitten in mijn broekzak. In mijn
schrijfcassette zal u een gezegelde en
veloppe vinden en daarin een beken
tenis vollediger, dan ik in staat zou
zijn u op het oogenblik te geven.
Neem haar mee naar beneden, zie
haar in en kom dan terug.
Neen, neen. zei Langholm, schor
nu geloof ik je! Ja, het was mijn eer
ste idee.
Ik wist ternauwernood wat ik
dieed. fluisterde Severino. Ik was toen
ijlhoofdig, als je wilt. Toch herinner
ik het mij beter dan iets anders uit
mijn leven. Ik heb het nooit een uur
kunnen vergeten sinds ik het mij
voor 't eerst weer herinnerde.
Je was zeker dagen daarna be
wusteloos?
Ik geiloof weken lang. Anders,
dat begrijpt u, zij zal dat stellig
ook gplooven zou ik nooit hebben
laten" begaan, dat zij
Natuurlijk, natuurlijk, arme,
beste kerel.
Langholm zocht de uitgemergelde
hand en, streelde haar, alsof het die
van een kind was. En toch, was dat
de hand die Alexander Minchin ver
moord had! En Langholm dacht er
aan; en nog bleef zijn eigen, bijna
vrouwelijk, zoo teeder medelijdend
was dé aanrakine.
Ik moet u noodzakelijk wn,t ver
tellen. fluisterde de zieke jongeling.
Ik had behoefte hiet haar te zeggen
dat weet God en daarom Alleen
ging ik naar haar toe, toen ik een
maal wist. waar ik haar kon vinden.
Neen neen niet daarom alleen!
Ik ben te ziek om nog langer te hui
chelen. Het was niet geheel een voor
wendsel, toen ik u wijsmaakte, dat
alleen hartstocht mij hierheen dreef.
Ik geloof, dat ik gekomen zou zijn,
zelfs al had ik haar heelemaal jiiets
te vertellen enkel om in hare na
bijheid te zijn zooals hedenmiddag!
I)ie ander maakte het een plicht om
te zwijgen. En toch, toen zij heden
middag kwam, voelde ik. dat ik het
haar niet zou kunnen zeggen. Ik had
den moed niet. Heit was zoo'n onuit
sprekelijk genot weer in haar nabij
heid' te zijn. En de andere lady
wat was ik haar innig dankbaar
want zij maakte, dat ik gerust kon
zwijgen. Maar nu tegenover u, moet
ik sprekoin... voornamelijk na het
geen ge mij zooeven gezegd hebt.
Nu bedacht Langholm, waar alleen
een man aan denkt.
Wacbt even, zei hij, en keerde
na twee of drie minuten terug mot
een flesch goede champagne. Ik houd
er altijd ecu paar op na, voor het ge
val. dat het gewenscht mocht zijn,
verklaarde hij; maar ik ben bang,dat
ik het licht zal moeten aansteken. Ik
zal een kaars nemen en e-r mee naar
licit andere eind van de kamer gaan.
Drink je graag uit een tumbler?
Drink nu maar en vertel mij, wat jo
wilt, niets meer en niets minder.
(Wordt vervolgd).