Haarlemmer Halletjes. Deo-Rade-Gas-T o XM. ALLERLEI. 2 DE ZATERDAGAVOND. het hart in verbinding gebrachten wij zer op een trommel grafisch aange geven, onder normale omstandighe den door een gelijkmatig loopende lijn. Zoodra echter de toevoer van kool zuur verminderd werd, werd de lijn krom, de hartslag werd onzeker, ster ke en zwakke kloppingen wisselden elkander af. Koelde men de oplossing 'af of verhitte men ze (ongeveer tot 47 graden Celsius) dan werd de hart slag voortdurend zwakker en hield spoedig geheel en al op. Herstelde men de normale temperatuur, dun begon ook terstond de normale hartslag weer. Zoo ook gedroeg zich het hart ten opzichte van verandering in den voedseltoevoer. Niettemin kon zelfs na een onderbreking van twintig minu ten door den toevoer van voedsel de werkzaamheid van het hart weer wor den opgewekt. Professor Kuljabko gelooft door de ze proeven bewezen te hebben, dat het menschelijk hart gewoonlijk niet zoo spoedig sterft als men tot nu toe aan genomen heeft en dat het ophouden van den hartslag dus niet altijd het intreden van den dood beteekent. Bij zondere waarde zouden zijn onderzoe kingen hebben voor het. opwekken der levensgeesten van schijndooden en voor het verrichten van operaties, wel ke tot nu toe achterwege moesten blij ven met het oog op het gevaar, dat het hart daarbij bedreigde. Ten slotte een voorbeeld van de taaiheid van een konijnenhart, dat bij een voordracht van prof. Kuljabko werd waargenomen. Hij had het hart tusschen andere voorwerpen, voor zijn proefnemingen bestemd, meegebracht, maar daar het onderweg blootgesteld was geweest aan de Russische win terkoude, wilde hij het reeds als on bruikbaar wegwerpen, toen hij op de gedachte kwam toch nog een proef er mede te wagen. En zie, het onver moeide orgaan" begon onder den in vloed van bovengemelde handeling weer regelmatig te kloppen. Boeken schadende insscten Indertijd hebben we reeds medege deeld, dat op de in 1900 door het con gres van bibliothecarissen te Parijs uit geschreven prijsvraag naar den aard en de levenswijze van boeken schadende insecten, het antwoord van den heer C. Houlbert is beikroond geworden. De „Revue universellc" maakt thans een artikel van den heer Houlbert over dit onderwerp openbaar. Hieraan is het volgende ontleend: Het Insect dat in boeken, banden en houten bibliotheekkasten 't veelvuldigst aangetroffen wordt, en wel in landen van koud of gematigd klimaat, is de z.g. boor-tor. In warme luchtstreken zijn het de motten en witte mieren, waarvan papier en bout 't meest te lilden hebben Binnen een paar jaien weet Schr. - werd een boekerij van eenaige duizenden deelen door deze diertjes totaal vernield Ettelijke malen reeds heeft men ge tracht een middel te vinden om die vij anden van boeken en handschriften te verdelgen. De prijsvraag van het te Parijs gehouden congres der bibliothe carissen is met dit doel de derde poging geweest. In 1774 werd de bibliotheek der hooge- school te Göttingein eensklaps door de insectenplaag bezocht. Wijl men geen afdoend middel om zich eTvan te ver lossen kende, deed de koninkl. Acade mie van wetenschappen daar een beroep zoowel op zoölogen als boekbewaarders en loofde zij een prijs uit voor de beste antwoorden op haar vragen: Hoeveel soorten van insecten zijn schadelijk voor bibliotheken en archieven? Welk gedeelte der boeken worden 't meest door de in secten aangetast? Welke zijn de midde len ter bestrijding? Uit de „Göttinger gelehrto Anzeiigen" van dien tijd blijkt, dat op deze vragen verscheiden antwoorden zijn ingekomen. De Academie gaf een jaar later te Hanno ver drie van de haar toegezonden ver handelingen uit, en deze kunnen be schouwd worden als het punt van uit gang bij allen, die nadien over hetzelfde onderwerp geschreven hebben. Of de voorgestelde weermiddelen met gunstig resultaat zijn toegepast, öfwel de boek- verslindende insecten er de reuik van kregen en op de vlucht sloegen om elders een bestaan te zoeken, is niet bekend. Zeker evenwel, dat de diertjes even plot seling verdwenen als ze 'gekomen waren, en dat men in Duitschland sedert niet meer derwijze is geplaagd geworden. In 1842 werd op nieuw een prijsvraag uitgeschreven, nu door Société des bibli ophiles te Mons (België). Dit genoot schap liet een medaille slaan ter waarde van 100 fis., welke zou worden toegekend aan dengene, die 't beste antwoord gaf op de vraag: welke zijn de veiligste, meest praktische en minst kostbare maatregelen om boeken voor het invre ten van insecten te vrijwaren? Wat van deze poging de uitkomst is geweest, kan niet gezegd worden; zonder twijfel zijn- de antwoorden nooit gepubliceerd. Het onderwerp heeft allengs meer de aandacht getrokken. Men kwam gaan deweg tot de overtuiging dat het onmo gelijk is een univrseel middel te vinden, waardoor alle parasieten van hel boek zouden verdelgd worden. Elke soort in secten toch heeft haar eigen levenswijs, haar eigen gewoonten, en daarom moe ten voorbehoedmiddelen van verschil lende werking wordien gezocht. Van deze stelling is dan ook het bovengenoemd congres van bibliothecarissen in 1900 uit gegaan, toen het, naar aanleiding van een door den gemeente-archivaris van Bayonne gehouden voordracht „Les in- secte9 qui ravagent les bibliothèques", besloot tot deze motie: Het is wenscheUjk, dat op wetenschap pelijke proefnemingen gegronde studiën, in overleg en samenwerking met biblio thecarissen, scheikundigen en natuur kundigen gemaakt worden over de voort planting en levenswijzen der verschil lende insecten die de boeken beschadi gen; over <le middelen tot herstel van de door deze insecten teweeggebrachte ver woestingen; en over de voorzorgen, welke genomen kunnen worden, te eener zijde door de fabrikanten van 'papier en tot binden bestemd leder, te anderer zijde door architecten belast met de keuze van materialen voor boekenkasten en plan ken, als ook andere bibliotheek-meu belen. Zoo al 3 de lezers van dit vakblad zich zullen herinneren, heeft nu wijlen mej. Marie Pellechet aan dien wensch van het congres kracht bijgezet door een. be drag van 1500 frs. aan prijzen voor de inzenders der bestgekeurde antwoorden beschikbaar te stellen. Al schijnt de oplossing van het gege ven vraagstuk niet zoo heel moeilijk, bij nadere beschouwing toch en verder doordringende zal men op 'n menigte zwarigheden stuiten. De heer Houlbert heeft voor zijn on derzoek eenige oude boeken, ingenaaid en gebonden, op een zolder, in een kel der gelegd, aan vocht hlootgesteld enz. De beste kweekplaats der insecten blijkt echter een bibiotheekzaal met gelijkma tige, meestal vrij hoogé temperatuur te zijn. Na de ontwikkeling der eitjes en larven in den breede verklaard en de verschillende wijzen van vernieling der insectsoorten beschreven te hebben, komt de onderzoeker tot de slotsom, dat de beste en snelst werkende middelen ter vernietiging zijn diverse gassen, voornamelijk zwavehvaterstofgas, dat alleen den vijand doodt, maar noch op perkament, papier, leder of hout, aochi op druk- of schrijfinlct eenigen schade lijken invloed oefent. (N. v. d. B.) De vraag: „Wat zal hij of zij wor den?" heeft al veel vaderharten maar niet minder moederharten In ernsti ger) tweestrijd gebracht. Het lijkt zoo gemakkelijk, er is toch zooveel in de wereld te -doen en als het meisje of de jongen maar goed loeren kan. dan staat als 't ware al les voor hen open. O ja, neem aan, dat zij wat financiën en wat capaci teiten betreft geen zorgen behoeven te hebben, dan is er toch nog een groote vraag en dat is de belangrijk ste: „Welk vak komt het meest met zijn aanleg overeen?" en waarin zal hij zich dus het gelukkigst gevoelen? Een ernstige moeder vraagt zich dat telkens af, omdat haar huisgezin nu eenmaal haa/r lieven is. Daaraan wijdit zij haar zorgen, niemand heeft daar zóó intens het geluk van, maar ook niemand zóó da verantwoorde lijkheid. Eerst heeft zij haar dreumesje, haar kleine meisje spartelend op den schoot gehad. Reeds toen voelde zij dat de dagen van onbezorgdheid voorbij wa ren; zij heeft de eerste nachten, na dat de verpleegster vertrokken was, niet rustig kunnen slapen, omdat een klein, hulpeloos wezentje daar lag, dat volkomen van haar liefde en be kwaamheid afhankelijk was. Zij, jong vrouwtje als zij was, voelde zich trotsch maar toch ook weer klein, heel klein; alsof zij vreesde dat haar schouders nog te jong zouden zijn voor die verplichtingen. Dat is mee gevallen. bijzonder meegevallen, ein als zij e-r nu aan terugdenkt, kan zij lachen om haar eigen kleinheid; hoe is alles als 't ware van zelf gegaan dat eerste jaar. En de daaraan vol gende jaren waren ook nog gemakke lijk. geen verkeerde invloeiden werk ten nog op haar kleine meisje. Moedertje is dikwijls 's avonds ver moeid. maar dat is enkel lichamelijke vermoeidheid van het draven achter haar klein tyrannetje aan. dat altijd* door aan haar zorgvolle oogen wil ontsnappen, dat de levenslust onbe wust in zich voelt ontwaken en een onbelemmerd gebruik wil maken van haar beentjes, die haaa- de gang in en desnoods zelfs de buitendeur uit willen dragen. Dan had moeder dik wijls 's avonds moeite haar oogen open te houden. Maar na heit zesde jaar komen er weer geheel nieuwe zorgen. Het li chaam begint wat rust te krijgen, want klein© dreumesje gaat naar school den gehcelen dag. En dat gaat goed. zij schijnt het onderwijs goed te kunnen volgen, maar telkens komt zij thuis met vragen, die o, zoo lastig te beantwoorden zijn en die moeder dikwijls bezorgd het hoofd doen schudden. Het schijnt zoo gemakke lijk de kleine hartjes en hoofdjes al- tiid1 het goede voor te houden, maar in den omgang op school merken zij zoo gauw dat. het dikwijlg voordeeli- ger is het met de waarheid niet zoo nauw te nemen; dat err niets van ge merkt werd als deze of gene eens jokte. Ja zelfs, dat haar waarheids zin dikwijls de berisping van anderen heeft ontlokt, dat zij brutaal of driftig was en dan komt zij bij moeder en is totaal in de war, maar toch zicht baar overtuigd, dat moeder wel raad zal weten te schaffen. En heusch, dat is niet zoo gemak kelijk zonder de kinderen al te veel Een Zaterdagavoudpraatjo. Burgemeester en Wethouders hebben een nieuwe verordening ontworpen op het brandblusschen, de heer Modoo en andere Raadsleden-, hebben daarop amendementen ingediend, de staf van de brandweer kon daar in hoofdzaak mee instemmen en zoo hebben B. en W. dan ook die wijzigingen overgeno men. Treffende eenstemmigheid in deze troebel'e dagen van staking en twisten I Intusschen neemt deze eenstemmigheid niet weg, dat de reek,die nu niet zoo dage- lijksch met brandkranen, straalpljpen en brandladders omgaat, van de veranderin gen, die in dat nieuw© reglement ge maakt zijn, moeilijk zich een denkbeeld maken kan, omdat hij het oude regle ment, dat van ongeveer 1860 dateert, er 'niet naast heeft liggen ter vergelijking. Ik heb daarom mijn Jicht opgestoken bij den kommandant zelf van de brandweer, op zijn tijdelijk kantoor, eenige trappen hoog, waartegen een brand weerkom- mand arit natuurlijk niet mag opzien. Hij stond mij met zijn gewone welwillend heid te woord, die ik des te meer op prijs stelde, omdat tijdens ons gesprek het personeel een groote glasruit brak, die onder het persoonlijk toezicht des koinmandants allicht heel gebleven zou zijn. Wie nu die ruit betalen moet de gemeente omdat het breken geschied de in den tijd dien de kommandant in deze qualiteiit besteedde ik zelf omdat ik de onschuldige oorzaak was, dan wel de firma, bleef tot dusver ln het mid den, maar we zullen er wel geen proces over beginnen. De nieuwe verordening nu heeft in h iofdzaak ten doei, dat zij in overeen stemming komt met den toestand der tegenwoordige brandweer. Er is in de laatste veeitig jaar heel wat veranderd, Al waren het alleen maaT de brandkra- ren en do beikringen. Maar er is meer. Ook de belooninlgen zijn verhoogd. Vroc ger ontvingen de manschappen 30 cents voor het eerste uur en 20 voor de vol gende, nu krijgen zij 50 voor het eerste uur en 30 voor de volgende uren; vroe ger 50 ets. voor de excercitle, nu 65 ets. En op voorstel van de heeren Modoo c.s. is er nu ook ingekomen, dat wanneer het brandweerpersoneel te klagen heeft over den kommandant, het zich moet vervoegen bij den burgemeester. De nieuwe verordening zal, nu ook do belooningen verhoogd zijn en de verschil lende caitegoriën op zoo aandoenlijke wijs tot eenstemmigheid gekomen, in den Raad dus wel zonder veel bezwaren wor den goedgekeurd. Als dan maar gauw daarna de goedkeuring uit den Haag af komt, anders zou het wel kunnen gebeu ren, dat er een brand kwam en de man schappen het verhoogde loon niet kon- d n ontvangen. Wie denken mocht, dat dit tot de onwaarschijnlijkheden be hoort, zou zich vorgiasen. Het trakte ment van eenige leeraren aan de H. B. S. alhier is verhoogd. Maar toen de ge lukkigen bij den gemeente-ontvanger kwamen, meenende die verhooging te zullen ontvangen, bleek het, dat zij niet meer krelgen dan het oude bedrag. De goedkeuring van het Raadsbesluit was uit den I-Iaag nog niet afgekomen. Zulke en andere plezierige ondervin dingen doe Jo wel meer op, als je met I-Iaagsche ambtenaren to maken hebt. Daar is bijvoorbeeld de ongevallenwet. Wie een ongeluk in zijn fabriek of werk plaats gehad heeft, moet een formulier gaan haten aan het postkantoor en dat daar later weer indienen, binnen twee maal vier em. twintig uur. Maar de Ilaag- sche ambtenaarswijsheid heeft bepaald, dat je na 10 minuten vóór drieën voor dat doel niet meer aan 't postkantoor terecht kunt. Wat schiet er dus van die twee maal vier en twintig uur over? Heit is hier al gebeurd, dat een werkgever met de igrootwte moeite pas een minuui of wat vóór hot, eindigen van den termijn, zijn formulier kon inleveren, omdat de dokter, die ook maar niet ieder uur klaar staat, daarop invullen moest, hoelang de verwonde naar zijn meening Invalide SE ZATERDAGAVOND. 7 de Engelschen om mij te arresteeren. Nu werd de oude zeebonk kwaad. Hij liet zich op het dok brengen en gaf bevel om follspeed weg te stoomen. Het. stoombootje kwam langs zij lig gen en de bemanning schreeuwde ons toe, dat we moesten stoppen, maar we waren Oost-Indisch doof en met voor name staatsie stoomde liet schip weg. het kleine bootje ver achter zich latend. Ja die goede kapitein P. Schlijder. van het ss. Fidsvold heeft veel voor me gedaan. Dit stond met groote, schijnbaar verweerde letters op een grooten steen te lezen. Hun werk was gereed. Ik lach mij slap! riep Chris, ter wijl hij een Indianendans om den steen uitvoerde Ik zal er Van Gent op afsturen, dat is zoo'n liefhebber van oudheden. Chris was kostleerling van den heer Van Gent. Hij durfde daarom altijd iets meer dan zijn vrienden Alex en Frits, die slechts de dagschool bezoch ten. Ik heb dat oude gedenkteeken gezien, mijnheer, zei hij dien middag tot Van Gent. Welk gedenkteeken. mijn jongen? vroeg de geleerde man uit de hoogte. Is het geen gedenkteeken? Ik zag in bet bosch een paar oude steenen en op één daarvan stond iets te lezen. En wat stond er op? vroeg Van Gent belangstellend. Iets van Radegasto, met een jaar tal. i Welzoo, was het antwoord. Even later vond Van Gent gelegen heid, stil de deur uit te gaan, na Chris gewenkt te hebben, hem te volgen. Wij konden wel eens dien steen gaan bekijken, zei de leeraar, toen "zij bui ten de stad waren. Chris bracht zijn metgezel er heen en deze staarde met verwondering naar het gevaarte. Hm, ihm! sprak hij: Deo-Rade- gasto-1010. Dat ik zooiets niat eer ontdekt heb! Hij schudde het hoofd. Sedert .eeuwen heeft hier geen be schaafd wezen een voet gezet. Ik zal het oog der wereld hierop vestigen. Weldra .verspreidde zich in het stadje het gerucht, dat de heer Van Gent, lid van het Provinciale Genoot schap voor Oudheidkunde, een be langrijke vondst had gedaan. In de courant verscheen een uitvoerig bericht over de ontdekking, benevens de aan kondiging van een lezing, die de heer Van Gent daarover zou houden, waar bij het gansche genootschap tegen woordig zou wezen. Vol statie werden de leden op den bepaalden dag door den heer Van Gent en den burgemeester van het station gehaald, om, den schat te gaan zien. Het gezelschap sloeg den weg naar het bosch in en kwamen op de gedenkwaardige plaats. Maar ver schrikt sprongen ,Van Gent en de bur gemeester terug. Het gedenkteeken was weg. 1 Daar stondi'Van Gent als een beeld der verschrikking. Eén der heeren, een professor aan de universiteit, leg de hem. zijn hand op den schouder en zei glimlachend: Ik vind dat het geval veel van een studentengrap hoeft. Zouden er wellicht uw leerlingen de hand in gehad hebben? Doch Van Gent kon geen woord uitbrengen. 's Avonds hield hij een lange rede over oude offersteenen en stamelde ten slotte: Ook wij meenen ons te mogen verheugen in het bezit van zulk een gedenkstuk uit het grijs verleden maar het is helaas spoorloos verdwenen! En onder het gelach der vergadering riep hij miot gebalde vuis ten: Doch het moet een lage kwajon gensstreek zijnl Chris, zei dé bedrogene den an deren dag, zeg eens eerlijk, weet je iets van het geval! Ja, mijnheer! En je zegt dat zoo kalm? Waar is de steen gebleven? Wij hebben Wie zijn die wij? Alex, Frederik en ik, mijnheer. Wij hebben onzen steen, voordat de heeren kwamen. -t een boot naar de overzijde willen brengen en bij die gelegenheid is de boot omgeslagen Wanneer men een goed geblazen glas neemt, dus zonder blazen of zandkorrels en men bindt hierom een in terpentijnolie goed natgemaakten draad, dan zal men, als de draad aangestoken en daarna met een in water gedoopt penseel losgeweekt is, het glas zeer gemakkelijk kunnen door snijden. Uit het leven van Mc. Kinley. De vermoorde president der Ver. Staten was bekend om zijn degelijke kalmte, die hem het tegenovergestelde van een humorist deed schijnen. Toch wist hij wel eens den humor te ont dekken en er gebruik van te maken. Het volgende moge dit bewijzen: Mc. Kinley was eens op een ver- kiezingsreis in Ohio en hij moest daar bij een redevoering houden in de klei ne stad Oberlin, waar zich een hooge- school bevond. Deze hoogeschool was, als het ware, de bestaansvoorwaarde voor de streek en beheerschte er de gewoonten volkomen. De waardige professoren hadden ,als wachters der moraal hun volgelingen een strenge levenswijze voorgeschreven. Sterke dranken waren er natuurlijk onbe kend en tabak, in welken vorm dan ook, was even natuurlijk streng ver boden. Toen nu de gouverneurscandi- daat voor Ohio de stad bezocht, lo geerde hij bij professor Monroe. Na het souper nam Mc. Kinley, die een hartstochtelijk rooker was, een sigaar uit zijn koker en zei, onschuldig-weg: U permitteert wel, professor, dat ik een sigaar opsteekl De professor zat eenvoudig versla gen. De gedachte dat iemand in Oberlin van rooken durfde spreken, kwam hem zoo onmogelijk voor, dat hij eerst geen antwoord kon geven. Toch, hij wilde den hoogen gast niet onaangenaam wezen, doch evenmin den buren het schouwspel gunnen van een rooker in. zijn huis. Na eenig nadenken verzocht hij Mc. Kinley hem te volgen naar de tweede verdieping van zijn huis, zette hem daar op een balcon en nu kon deze, onttrokken aan het oog der voorbijgangers, zijn „liefhebberij* volgen. Nauwelijks had deze een paar trekjes gedaan of hij keek. instinctmatig, naar een spuw. bakje uit. De professor antwoordde hem echter op zijn vraag, dat zoo'n ding in het heele, stadje niet bestond. Derhalve werd een kolenemmer ge haald. Twee dagen later bezocht Mc. Kinley zijn vriend Taylor, die een groote por- celein-fabriek in East-Liverpool (Ohia) had en vertelde hem met groot plezier van het gebeurde in Oberlin. Taylor, die een grappenmaker was, stelde da delijk voor den professor een groote kist vol porceleinen spuwbakjes te zenden. Dit gebeurde. 4 stoomboot aankomen, van de Messa- ge'ries Maritimes, die de boot, komende van China te Colombo ontmoet En daarmee zoudtge verder naar Marseil le kunnen gaan. Voordat deze boot aankwam, zou er nog een Noorsche boot Pondicherry aandoen. Maar juist een paar da gen, voordat die boot zou aankomen, kreeg ik koorts en moest naai- het hos pitaal. Ik wanhoopte dus den kapi tein van het Noorsche schip te kunnen overhalen mij mee te nemen. Maar wat gebeurde Het toeval wil dat de kapitein van dat schip een ver zwering aan zijn been had, en dat liij ook in het hospitaal kwam en wel in dezelfde kamer, waar ik lag. Wij wa ren al heel spoedig dikke vrienden en hij beloofde mij te zullen meenemen naar Marseille. Zoodra zijn been wat beter en ik mijn koorts kwijt was, ver trokken wij op den 30sten Mei, om 8 uur 's avonds, na een hartelijk afscheid van den gouverneur, dlie mij zeer gast vrij gedurende mijn verblijf te Pondi cherry had behandeld. De reis was voorspoedig tot Aden. Paar hadden de Engelschen mij bijna weer te pakken. Wij moesten te Aden kolen innemen. De Engelschen wis ten, dat ik aan boord was. Pas wa ren wij den 9den Juli aangekomen (ik hoorde hier voor het eerst, dat er vre de gesloten was), of er komt een En- gelsche speurder aan boord', die den kapitein een brief van den Noorschen Consul laat zien, waarin deze last geeft on. den B oer enge vangene de Vi!- liers uit te leveren, aangezien hij een Kaapsch rebel is. Gelukkig was de kapitein niet voor een klein geruchtje vervaard en hij weigert. Hij antwoordde dat de Vil liers behoorde tot de bemanning van zijn schip (ik was als zoodanig inge schreven) en dat hij hem niet wilde afstaan. Dc detective bood nu aan om vier andere mannen in mijn plaats te leveren. De kapitein weigerde. „Gij weet, heel goed, zeide hij, dat de Vil liers hier op mijn schip, op Noorsch gebied is. dat bij hier niet door u kan gearresteerd' worden. Daarna kwam de detective terug met een bevel tolt arrestatie, van den Noorschen consul. (Men had den consul, die zelf En- gelschman wals, verteld, dat de Vill'iers een gewoon gevangene en geen krijgs gevangen© was; het schijnt, dat de Engelschen zelfs na den vrede 't niet erg op de Villiers begrepen hadden, en als men de Villiers gezien heeft, zal mein dat Volkomen begrijpen.) Maar dc kapitein stond op zijn stuk Welnu, zei hij, ga dan zeggen aan den consul, dat hij mij oen schriftelij ke verklaring geeft dat hij de Villliers Iaat arresteeren, en dat hij alle ver antwoording op zich neepiL" De detectiven vertrokken. Eenigen ti.jd later kwam er een stoombootje met Engelscho soldaten bemand op het schip af. Ik liep naar beneden. De kapitein lag met zijn ziele been in de kajuit» Kapitein, zei ik, daar komen Ik moet het weten! zei hij. Langholm stond lachend op. Ik zal je zeggen, wiei ik eerst dacht, dat het was, zei hij, hartelijk Ik wa.9 niet van plan je dat te vertel len, omdat het zoo absurd was,en ik denk. dat je de eerste zal zijn, die er om moet lachen. Ik was idioot ge noeg om te denken dat jij het ge weest kon zijn. arm© jongen! En denk je dat niet meer? vroeg Severino schor. Hij was niet de eer- sta geweest, die er om lachte. Natuurlijk niet, beste kerel. Ik wou graag, dat u weer ging zitten. Dat is beter. Weet, u dus nu, diat het iemand anders is? Ja. voor zoover iemand iets we ten kan. En is u van plan dien man nu bij de politie aan ta geven. Dat. weet ik niet. De politie zal mij de moeite wal sparen. Ik geloof, dal haar ook iets ter oore is gekomen Intiisschen heb ik hem zooveel moge lijk gewaarschuwd. Severino ging nu weer doodstil lig gen in do halvo duisternis. Zijn adem ging snel. Een siddering scheen door het bed te gaan. U- had dat niet behoeven te dóen fluisterde hij eindelijk. Ik dacht, dat het heit beste was, En toch had u het niet behoeven te doen omdat uw eerste idéé het juiste was! Het juiste? sprak Langholm lang zaam na. Mijn eerste idéo was... juist? U zei. dat. u eerst dacht, dat ik het was. die haar echtgenoot gedood heeft. Maar het kon niet waar zijn. Maar het. is waar. Langholm stond1 plotseling op. Hij kon maar ééne verklaring voor d'ien ongerijmde houding vinden. De ziek te had zijn hersens in den war ge in-acht. Hij was aan 't ijlen. Dat was het eerste teeken daarvan. Waar gaat u heen? vroeg de zie ke klagend, terwijl Langholm naar dg deur ging. Wanneer is de doctor hier het laatst geweest? vroeg Langholm als antwoord. Eenige oogenblikken van stilte, toen een zwak lachje dat in een zucht over ging. Ik begrijp, wat u denkt, Hoe kan ik ti overtuigen. dat mijn hersens vol komen normaal zijn? Ik wou juist nu wel, dat het niet zoo was maar in mijn tasch zal u eon schrijfcassette vinden. Ze is gesloten, maar do sleu tels zitten in mijn broekzak. In mijn schrijfcassette zal u een gezegelde en veloppe vinden en daarin een beken tenis vollediger, dan ik in staat zou zijn u op het oogenblik te geven. Neem haar mee naar beneden, zie haar in en kom dan terug. Neen, neen. zei Langholm, schor nu geloof ik je! Ja, het was mijn eer ste idee. Ik wist ternauwernood wat ik dieed. fluisterde Severino. Ik was toen ijlhoofdig, als je wilt. Toch herinner ik het mij beter dan iets anders uit mijn leven. Ik heb het nooit een uur kunnen vergeten sinds ik het mij voor 't eerst weer herinnerde. Je was zeker dagen daarna be wusteloos? Ik geiloof weken lang. Anders, dat begrijpt u, zij zal dat stellig ook gplooven zou ik nooit hebben laten" begaan, dat zij Natuurlijk, natuurlijk, arme, beste kerel. Langholm zocht de uitgemergelde hand en, streelde haar, alsof het die van een kind was. En toch, was dat de hand die Alexander Minchin ver moord had! En Langholm dacht er aan; en nog bleef zijn eigen, bijna vrouwelijk, zoo teeder medelijdend was dé aanrakine. Ik moet u noodzakelijk wn,t ver tellen. fluisterde de zieke jongeling. Ik had behoefte hiet haar te zeggen dat weet God en daarom Alleen ging ik naar haar toe, toen ik een maal wist. waar ik haar kon vinden. Neen neen niet daarom alleen! Ik ben te ziek om nog langer te hui chelen. Het was niet geheel een voor wendsel, toen ik u wijsmaakte, dat alleen hartstocht mij hierheen dreef. Ik geloof, dat ik gekomen zou zijn, zelfs al had ik haar heelemaal jiiets te vertellen enkel om in hare na bijheid te zijn zooals hedenmiddag! I)ie ander maakte het een plicht om te zwijgen. En toch, toen zij heden middag kwam, voelde ik. dat ik het haar niet zou kunnen zeggen. Ik had den moed niet. Heit was zoo'n onuit sprekelijk genot weer in haar nabij heid' te zijn. En de andere lady wat was ik haar innig dankbaar want zij maakte, dat ik gerust kon zwijgen. Maar nu tegenover u, moet ik sprekoin... voornamelijk na het geen ge mij zooeven gezegd hebt. Nu bedacht Langholm, waar alleen een man aan denkt. Wacbt even, zei hij, en keerde na twee of drie minuten terug mot een flesch goede champagne. Ik houd er altijd ecu paar op na, voor het ge val. dat het gewenscht mocht zijn, verklaarde hij; maar ik ben bang,dat ik het licht zal moeten aansteken. Ik zal een kaars nemen en e-r mee naar licit andere eind van de kamer gaan. Drink je graag uit een tumbler? Drink nu maar en vertel mij, wat jo wilt, niets meer en niets minder. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 6