DE ZATERDAGAVOND.
Gratis Bijvoegsel van Haarlem's Dagblad
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Boerenbedrog.
8
Vluchtende consumptie.
In een tweede-rangtheetuiri zag een
knecht beladen met koffie en brood
jes voor twaalf nersonen. dat een paar
bezoekers heen wilden gaan zonder
betalen.
Hei. Jozef! riep hij tot zijn ka
meraad. daar gaan twee kop kof
fie en een glas melk met brandewijn
het hek uit! Houd ze!
Dezer dasren ontving een onderwij
zer het volgende briefje van vier
schooljongens
Wij verzoeken u beleefd of gij
ons vroeger naar huis wilt laten gaan.
ochtends elf uur pn des middags half
vier. En zoo niet dan komen wij Maan
dag niet school. Dan gaan wij sta
ken.
Aangeschoten echtgenoot (die 's
nachts door een politieagent tot aan
de huisdeur gebracht wordt). Pas
op nu komt de huissleutel naar hïne-
den gevlogen.
Politie-agent. Dat zal zoo gevaar
lijk niet zijn.
Echtgenoot. Hm... daar zou ik
maar niet op vertrouwen... miji* oudje
bindt er gewoonl:Jk den bezem aan.
In dien roes.
Student (dien men OP een stoel zet
ten wil). Beginnen jullie nou toch
niet van die gekke dingen, om iemand
in zoo'n toestand1 in een caroussel te
zetten!
Een man leest ziin vrouw uit de
courant voor. dat een sterrekundige
een samenstooten van de aarde met
een komeet ducht.
Ach. zucht de wouw en blaat
haar handen samen, als dat eens ge
beurde! Mijn mooi porcelein!
Hoe kleiner geld,
Hoe grooter plaats;
Hoe kleiner ziel,
Hoe meerder praats.
Mijn arme vriend, ik begrijp
niet. hoe je 't kunt uithouden bij zoo'n
booze vrouw, je leven is wel arm aan
pleizier.
Dat begrijp je verkeerd; wij lei
den samen een genoegelijk leven.
Wat zeg je. een genoegelijk le
ven?
Wel ja; als mijn vrouw haar
booze buien heeft, gooit ze mij alles
naar 't hoofd. Raakt ze mij. dan heeft
z ij pleizier. mist ze, dan heb i k plei
zier .en zo.o hebben wij altijd genoe
gen in onze huishouding.
A. De muzikant X. drinkt als een
kartouw.
B. Dat is hem te vergeven, want
hij drinkt uit wanhoop!
A. Merkwaardig dat hij in zijn
wanhoop altijd de beste biersoorten
weet te vinden.
Zondagsjager.
A. Zeg eens. vriend, wat doen al
die menschen bij ie. ben je soms jarig?
B. Neen. maar ik ga morgen op
jacht, en nu komen ze me moed in
spreken.
Schrik.
Dochter (zingt aan de vleugelpiano).
Als ik een vogel was. en ook twee
vleugels had
Vader. Lieve tijd! je maakt op
dien eenen al lawaai genoeg.
S D E Z A T E R
Krijg jij ook een standje als je
laat thuis komt?
O, je weet niet, wat het is, een
vrouw te hebben, die onderwijzeres is
geweest! Zij laat mij eenvoudig hon
derdmaal schrijven: Ik moet om tien
uur thuis zijn.
Top!
Zij. Och Karei, je kunt niet ge-
looven .hoe erg mijn ouders tegen je
zijn! Zooeven hoorde ik pa nog zeg
gen. dat hij gaarne vijf duizend gul
den zou willen missen, als je nooit
weer hier in huis kwaamit!
Hij. Is je pa nog op kantoor?!
Koopman (tot den binnentredenden
handelsreiziger). Ha, mooi, je komt
juist van pas!
Reiziger (aangenaam verrast).
U heeft dan al een bestelling voor mij
gereed?
Koopman.. Dat is te zeggen, ik
ben erg ziek geweest; ik wil nu maar
eens kijken, of ik je er nog uit kan
gooien, als het noodig is!
Mevrouw. Julia, waar is mijn
diamanten parure? Ik had ze in mijn
haar.
Julia. Ja, mevrouw, maar ik weet
niet waar uw haar is.
Vriend. Wat zoekt ge toch zoo
lang in het vreemdelingenboek?
Professor. Mijn eigen naam. Ik
moet toch weten, of ik werkelijk hier
gearriveerd hen.
Dat is toch ai te erg met je, zei
mama tot haar Willem, die met een
gescheurde kraag en een half ver
nield buis thuis kwam. Je hebt zeker
weer met Jaap van hier naast gevoch
ten. Nu heb ik weer een dag noodig
om dat in orde te maken.
Willem. Dat 's niets. ma. Maar
u moest Jaap eens gezien hebben.
Zijn moeder zal hem wel een heel
nieuw pak moeten laten maken.
Zondagsruiter (tot zijn vriend).
Hoe komt het toch. amice, dat je nog
nooit van een paard afgeworpen bent?
Vriend. Heel eenvoudig! Ik hen
nog.nooit op één gaan zitten.
Advocaat. Nadat u mij de zaak in
bijzonderheden hebt uitgelegd, komt
het mij zeer twijfelachtig voor, of wij
met een aanklacht succes hebben.
Overhaast u niet en slaap er liever
eerst eens een nacht over.
Cliënt. Dat is me niet mogelijk.
Advocaat. Waarom niet?
Cliënt. Ik ben nachtwacht.
Verpraat.
Patroon. Je beweert, aat je ver
kouden bent en ik heb je den geheelen
dag niet hooren hoesten!
Bediende. O. pardon, ik ben zoo
vergeetachtig.
Ironie.
Jong geneesheer. Gelukkig, dat
ik mijn studie achter den rug heb; 't
was verschrikkelijk, zooveel als ik den
laat sten tijd moest werken!
Oudere dokter. Nu waarde col
lega, daarom zult gij in een langen,
langen tijd niets te doen hebben.
Agent. Meneetr. heeft u ook even
een potlood?
Wandelaar. Jawel, alsjeblieft.
Agent. Mag ik nu uw naam m
adres weten? U heeft hier bloemen
geplukt, en dat is urboden. Ik moet
proces-verbaal maken.
Bureau-chef. Maar mijnheer ae
volontair, u komt altijd, te laat hier!
Ik moet u raden, wat meer regelma
tigheid aan te wennen!
Volontair. Maar mijnheer de
chef, kom ik d;an niet zeer regelmatig
te laat?
Overtollig.
Patroon. In dezen maanonef heb
je alle komma's en punten uitgelaten!
Leerling-klerk. Nu ja. patroon,
ik ken dien kalen heer. Hij betaalt
toch niet!
Geen luiaard.
Landlooper. Ik ben heelemaal
niet onwillig om te werken, juffrouw,
maar ik kan zoo moeilijk bezigheden
vinden, die met mijn smaak overeen
komen,
A G A V O N D.
Liefdadige dame. Wat zou je dan
willen doen?
Landlooper. Ik zou graag direc
teur van een bank of iets dergelijks
willen zijn.
Vreemdeling. Zou ik de oudheden
van 't kasteel eens mogen bezichti
gen?
Huisknecht. 't S-;it me wel,
mijnheer, maar die freules zijn juist
uitgegaan!
Kindermond.
Oom George nam zijn zes-jarig
nichtje Anna mee op de wandeling
en trad met haar een speelgoedwinkel
binnen Nu, liefje, mag je een
uitkiezen. Kijk maar eens goed om je
heen en mij da- wat soort je het
liefst hebt.
Oom. zei het meis; na een tijd
lang te hebben rondgezien het liefst
zou ik tweelingen hebben.
Methode.
Onderwijzer. In welk jaar had de
slag hij Waterloo plaats?
Jongen. Ik weet het niet.
Onderwijzer. Weet je dat niet?
't Is toch zoo gemakkelijk te onthou
den. als je maar je geheugen oefent.
Denk aan het getal twaalf; doe de helft
van diat getal er bij. dan heb je acht
tien; vermenigvuldig dat met 100, dat
is 1800. Neem weer je twaalf, tel er een
vierde gedeelte van het getal bii dat
is 15; dit bi; die 1800 maakt 1815. en je
hebt 't jaartal van d-- slag Doodeen
voudig als je maar met methode te
werk gaat.
Een goed getuigschrift.
Mevrouw (tot Betie. die geen woord
kan lezen, maar een mond als een
hooischuur kan openmaken en nog
veel andere minder goede deugden be
zit). Hoor eens hier Betje, je wilt
nu eenmaal een getuigschrift hebben
voor je volgenden dienst. Goed dan. Je
zult er een hebben!
En mevrouw zal er zeker in wil
len zetten- dat ik vlijtig en eerlijk en
trouw en zoo ben.
Mevrouw voldeed aan dat verzoek
en schreef:
Betje P. is op elf maanden na een
vol jaar bij ons in dienst geweest. Zij
was vlijtig om naar de schel te loo-
pen en vriendelijk en voorkomend te
genover de kruideniers- en slagers
knechts. Zeer bij de hand in het vin
den van verontschuldigingen, eerlijk
als de kaslen gesloten waren. en
trouw aan haar marinier in het ver
stoon e- -van restantjes ham of rook-
vleesch
Kunstmin.
Zeg eens, mijnheer Pimpel, welke
schilderij bevalt u het best in het
nieuwe café?
Die aan het plafond. Die kan men
bezien en tegelijk drinken.
Ie Heer. Zoo amice, wat doe jij
toch in den laatsten tijd?
2e Heer. Ik! Ik verzamel tegen
woordig zeldzame geldstukken. Hebt
ge bijgeval geen tientje voor mij?
Ie Heer. Gouden tientjes zijn toch
geen zeldzame geldstukken.
2e Heer. Ja zeker, voor mij wel,
want ik zie ze nooit.
Zeg, Adolf beweert van zichzelf,
dat hij een millioen in de keel heeft
zitten.
Juist. Precies zoo zingt hij ook.
Joe Chamberlain is, lezen wij in de
Zuid-Af rikaansche correspondentie,
door de zon gebruind.
Dat moet voor den man een aange
name afwisseling zijn, sedert hij door
de vrienden der Boeren voor de ge-
heele wereld zoo zwart gemaakt is.
Bezoeker (aan wien de architect de
teekening van een huis laat zien.)
Ik begrijp de indeeling van het huis
heel goed, maar ik zie de hypotheken
niet op uw plan!
Tijdens de bruiloft.
Gast (tot een anderen gast). Waar
is de bruidegom weer?
O, die is zoo gelukkig! Ieder
oogeaiblik loopt hij de zaal uit en telt
den bruidschat na!
Tegemoetkomend.
Bedelaar. U bent een ri]K man;
geef mij een aalmoes.
Heer. Ik kan niet. Ik heb zelf nog
jongens en huwbare dochters te huis.
Bedelaar. Nu, ik neem bij slot
van rekening eene dochter van u.
ZACHT INGEKLEED.
Jonggetrouwde man (aan het mid
dagmaal tot zijn vrouw) Vrouw-
jclief, er staan bepaald in dat kook
boek van jou verscheiden drukfouten.
TROEF BEKEND.
A. Je schijnt me voor erg dom aan
te zien.
B. Ik ga nooit af op 't uiterlijk voor
komen.
TEEKEN DES TIJDE.
Waarom bevalt bet je niet bij je
menschen, Trui? Jc verdient toch een
mooi loon.
Ja, maar je wordt lïier zoo uit de
hoogte behandeld haast alsof je zoo'n
gouvernante was
ONSCHULDIG.
O mama, zeide zij met een on
weerstaanbaar gevoel van kinderlijk
vertrouwen. Wat zegt u ervan? Mijn-
heer Jochems heeft me gisteravond
gevraagd.
Ja, heeft hij dat eindelijk gedaan7
En wat heeft mijn lieve kind hem wel
geantwoord
Och, ik gaf hem te verstaan, dat
een verloving te plechtig te heilig i.«
om daartoe te besluiten zonder een
ernstige en nauwgezette overweging,
zoodat ik hem eerst einde dezer week
na mijn hart te hebben geraad
pleegd mijn definitief besluit kan
mededeelen. En nu, mama-lief, moe
ten we ons best doen om uit te vorschen
of hij werkelijk een inkomen heeft
van vierduizend gulden per jaar, zoo
als hij zegt.
Jou klein, slim dingriep de ver-
nikte moeder, het meisje aan haar
borst drukkende, en zij weende zacht.
VOORGEVOEL.
A. Morgen mo&t ik examen doen.
B. Ben je voorbereid?
A. Niet alleen ik, maar ook piijn
vader is het.
Oude proever Nu heb ik mijn leven
lang geestrijke dranken gedronken en
toch word ik er niet slimmer op.
IN DE OPEN LUCHT.
Iemand in Amsterdam heeft een
klein tuintje bij zijn hu'is een tuintje
niet veel grooter dan een tafellaken en
omringd door hooge muren. Toch is
bij niet weinig trotsch op zijn tuin en
po :ht daarop tegenover zijn minder be
voorrechte vrienden, d'ie een bovenhuis
bewonen.
Eens bezocht zijn vriend Jasper hem
en zij gingen zitten onder het eonige
boompje, dat dit paradijs rijk was.
Ik stik merkte Jasper aan, eu
met zijn zakdoek trachtte hij zich een
weinig verkoeling toe te wuiven.
Wil je wat gebru/iken vroeg de
gastheer, diie met welbehagen de be
dompte muffe lucht inademde.
Neen, dank je, maar zet het raam
van jo kamer open, dan komt er wat
lucht in den tuin.
Voor het consult.
Patiënt, Dokter, één ding moet
ik vooruit zeggen: u behoeft mii niets
te verbieden; want mijn vrouw heeft
mij al sinds lang alles verboden.
Dames van nu.
Houd je nu werkelijk van An-
toon? Ik vind hem zoo klein,
Klein? Een echtgenoot kan nooit
te klein zijn.
Bo. 130,
Saterdag 28 Februari
1903
Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken.
Boezemvrienden van jongs af hadden
Klaas en Jochem, naast elkaar, twee be
scheiden huisjes gekocht te Schevenin-
gen, waar zij van de duiten, verdiend
met hun goed-beklante zaakjes, in vrede
en rust hun laatste dagen wenschten te
slijten.
Maar toen de zomer er was en
plaatsje bevolkt werd met vreem
delingen, kwam Klaas op het
denkbeeld een kamer, die hij best mis
sen kon, te verhuren aan badgasten.
Ofschoon Jochem het in dit opzicht
niet met zijn vriend eens was, dreef
Klaas, wiens zwakke zijde eigenzinnig
heid was, zijn plan door en reeds den
dag, nadat het bord „Kamers te huur'
aangeslagen was, ging Klaas' wenschin
vervulling. Mijnheer Von Hartleben, zoo
als de huurder zich noemde, droeg wel
iswaar een wat versleten jasje en bracht
slechts een miiniatuur-reistaschje mee,
doch als een paal boven water stond
bij Klaas het feit, dat de Duitscher, die
overigens goed HoUandsch sprak, een
rijkelui's kind was. Immers, hij had in
den gevorderden pensionsprijs, die niet
zoo laag gesteld was, omdat Klaas altijd
een goed koopman was geweest, aan
stonds toegestemd, en de verhuurder had
er de eerste dagen nog altijd spijt van,
dat hij niet meer gevraagd had.
De badgast bleek een gezellig man te
zijn, hij praatte aardig, zong uit volle
borst liefdesliederen en vertelde voor
afwisseling leuke moppen, zoodat Klaas
en Jochem het soms uitschaterden van
lachen.
Op een avond hield mijnheer Von
Hartleben een interessante voordracht
over „Boerenbedrog". De beide vrien
den beweerden, dat slechts eenvoudige,
domme lieden zich bij den neus lieten
nemen, wat door den commensaal le
vendig bestreden werd. Om de vraag
te beslechten, stelde de badgast een spel
letje kaart voor en meneer Von Hartle
ben won, won aJrtijd, behalve als koper
de inzet was, maar Klaas en Jochem
troostten zich met het verlies, omdat
de gast altijd veel moppiger was als hij
won.
Reeds na acht dagen deelde de vreem
deling zijn hospes mee, nadat deze
hem op handslag had beloofd te zwij
gen, dat hij niets meer of minder was
dan de zoon van een enorm rijken Duit-
schen vorst, en gevlucht was, omdat de
keizer hem met geweld wilde doen hu
wen met een prinses, die hij verafschuw,
de. Daarom moe6t hij zich in streng in
cognito schuil houden, want men had
hem minstens een paar dozijn geheime
politiebeambten op zijn hielen igestuurd.
Helaas, was zijn bankier juist naar
VViesbaden gereisd en de man had ver
geten order achter te laten, hem, von
Hartleben, iedere maand duizend mark
te zenden. Als zoon van een vorst be
vond hij zich natuurlijk thans in tijde
lijke geldverlegenheid en hoezeer hij
het ook beneden zijn waardigheid acht
te, was hij toch genoodzaakt tot Klaas
het pijnlijke verzoek te richten hem
voor eenige dagen 50 gulden te leenen.
Be fonteinen wan den Sultan,
Het oprichten van een moskee of een
fontein is bij de Ooste/nsche volken te
allen tijde beschouwd als een van de
meest verheven daden, die iemand kan
verrichten. Het groot aantal marmeren
fonteinen in en nabij Konstantinopel zijn
gevolgen van deze beschouwing.
De voorsteden Pera en Galata, waar de
vreemdelingen wonen, bezitten niet veel
fonteinen en de sultan van Turkije, die
op dat gemis attent was gemaakt, heeft
dezer dagen, tot eigen glorie natuurlijk
een aantal nieuwe fonteinen laten zet
ten. Het uitstekende water voor deze fon
teinen wordt betrokken uit de „Zoete
wateren van Europa", aan het begin van
den Gouden Hoorn. Eén der nieuwe fon
teinen heeft een plaats gevonden aan
het uiteinde van de beroemde brug tus-
schen Galata en Stamboel, waar altijd
priesters en draigers, Mekka-gangers en
Syriërs, Arabieren en Armeniërs in bon-
ie mengeling bijeen zijn en daar uitrus
ten op hun reis, om te drinken of hun
kruiken en zakken met versch water te
vullen.
De eenvoudige man was diep geroerd
door de vertrouwelijke mededeelzaam
heid, en aanstonds bereid aan het ver
zoek te voldoen. Het streelde zijn eigen
liefde in niet geringe mate, een „leven-
dlgen" vorst onder zijn dak te herber
gen.
Gij zijt een edel mensch, had Zij
ne Hoogheid bij het aanvaarden der pen
ningen igezegd. Uw vertrouwen ontroert
mij en wees overtuigd, dat ik het nooit
zal vergeten.
Mijnheer Von Hartleben vertrouwde
zijn geheim ook aan Jochem toe, nadat
deze eveneens stilzwijgendheid als het
graf beloofd had. Hij leende hem hon
derd gulden.
Met dit geld betaalde de badgast zijn
schuld aan Klaas en slaagde er na eeni
ge dagen in van dezen tweehonderd
gulden te leenen. En even later had de
vorstenzoon de schuld met Jochem ver-j
rekend en zonder vermoeden leende de- j
ze hem kort daarna driehonderd gulden,
zoodat Klaas weer betaald kon woTden.
Bovendien voldeed de loyale commen
saal nu reeds zijn volle maandhuur.
Binnen enkele weken had de heer Von!
Hartleben van de vrienden rond duizend
gulden te pakken en toen wilde de vorst
de schuld voorloopig daarbij laten.
De gelden van den bankier kwamen
maar niet opdagen, en dit scheen den
commensaal onrust in te boezemen,
want na eenige dagen zei hij tot zijn
hospes, dat het beter zou wezen, als hij
op reis ging om de geldzaken in orde
te brengen. Klaas stemde ten volle in
niet dit plan en aanstonds werd beslo
ten, dat de heer Von Hartleben den vol
genden morgen streng incognito zou
vertrekken. Niemand behoefde er iets
Hij had een klein pakje in de hand, dat,
De gast ging 'naar zijn kamer, doch
juist wilde Klaas de veerea opzoeken,
toen zijn kostganger weer verscheen,
^au te weten, zelfs Jochem niet.
als ware het een aangeteekende brief,
vijf enorme zegels In lak droog. Hij reik
te Klaas het pakje over en met heiligen
ernst zei hij:
Dit pakket bevat mijn documenten
en belangrijke staatspapieren, bewaar gij
hel, mijn vriend, totdat ik terugkeer. Dit
zal, hoop ik, binnen drie dagen geschie
den. Wanneer de politiemannen mij te
pakken krijgen, dan hebt ge mij heden
voor het laatst gezien. Ben ik in veer
tien dagen niet terug, wees dan zoogoed
om de zegels voor de gerechtelijke au
toriteiten te doen verbreken en de in
houd zal u schadeloos stellen voor al
het goede, dat ge mij bewezen hebt.
O, dat is te veel, Uwe Hoogheid,
veel te veel, stamelde Klaas aangedaan.
Geen dank, waarde vriend, en nu,
rust wel.
Den volgenden morgen zeer vroeg
blies de lieer Von Hartleben in alle stil
te den aftocht,
Jochem vond het niet prettig, dat hij
ook niot van hem afscheid had geno
men, doch Klaas zei, dat zijn gast bin
nen drie dagen zou terugkomen en bui
tendien moest de reis uit zekere geheime
gronden verzwegen worden.
Ja. ja, ik begrijp het al, antwoord
de Jochem, bedenkelijk het hoofd schud
dend. Hij wist wel wat voor gronden
het waren.
Gaarne had hij zijn vriend in het ge
heim van den vorstenzoon ingewijd,
•maar het mocht niet. Hij had het im
mers plechtig beloofd.