Licht enSchadw.
Daarbij trok hij zijn model ja* aan,
die hij tegen zijn gewoonte van be
handelen van dit koninklijk kleedong-
stuk, netjes afgeborsteld had en de
knoopen glimmend' gepoetst, deed
zijn koppel om, zette zijn kepi op en
klaar was ons Maxje. Een bi'oek Dad
hij natuurlijk ook aan, vrijwilliger
Knop, en wat voor een!
Zijn echte d'ienstkloppersbroek, toe-
valig gewasschen. vol lappen op de
knie en rnet een paar geduchte, daar,
daar waar een broek gewoonlijk
pleegt bezeten te worden. Het blonde
kneveltje opgedrajaid, hij zei „op
storm" en toen trad hij voor den
grooten spiegel, de grootste en een
voudigste die in de chambree voor
handen zijn kan. Maar hij voldeed
en bestond uit een openstaand raam,
dat met een dionkerah kast als achter
grond, uitstekend dienst deed.
Met een bitteai lachje zag Knop zijn
eigen beeltenis aan en monsterde
zich daarbij nog eens van kop tot tee-
nen. Nogmaals begon hij in zijn be
sluit te wankelen; zou hij wteil gaan?
in dit tenue en nog wei op een Zon
dagmiddag. Wie weet hoe het ■diemst-
pak van een militair er uit ziet, kan
zich een voorstelling maken hoe Max
er uitzag. Maar slechts één enkel
oogenblik stond hij in twijfel', toen
gaf hij zich een ruk dat had hij
van den adjudant geleerd, zoo deed
die, alg hij iets buitengewoons wou
zeggen en geen goed begin kon vin
den en zijn besluit stond vast
hij ging.
Onder gewone omstandigheden was
Knop niet eens op een werkdag, in
zoo'n tenue de kazerne uitgegaan,
was hij wat ijdel. zelfs zeer ij del.
maar vandaag moest hij; hij had het
loofd en Max hield altijd zijn nelof-
te, vooral als het tegenover jonge
dames was.
Och wat, zei hij, het is de rok
van den Koning, en al behoef je nu
niiet trotsch erop te zijn dat je die
mag dragen, alg ik maar eerst de
poort uit ben. dan zijn die paar stap
pen naar d'e Keizerstraat zoo gedaan
en ben ik velig.
Hij had pech gehad de knappe Max
zooals zijn kameraden hem noemden,
„verduivelde pech" zooal's hij zelf
zeide. met krakendle stem den luite
nant nadoende. Daar had zoo'n mis
punt van een recruut een laars ge
mist. die was hem ontstolen, beweer
de hij, de zaak werd1 den adjudtant ge
meld, die meldde haar den kapitein,
en daar was de rommel aan den
gang. Gevolg een onverwachte in
spectie der kastjes. Om elf uur moest
de compagnie op het binnenplein
aantreden, de manschappen werden
onder commando van den adjudant
naar de chambree gebracht en ieder
moest bij zijn kastje gaan staan.
Die inspecties hield adjudant Stip
altijd zelf. want de kapitein kwam
uit principe 's Zondags nooit in de
kazerne en moedigde zijn luitenants
ook nooit uan dit te dloen. Stip zei
nu de lui, wat er aan die hand was
en begon nu ieder1 kastje te door
snuffelen. Met zijn sabel stompte hij
in alle hoeken, ook in die waar met
don best-en wil ter wereld geen
Schetsen van DEKA.
schoenen hadden kunnen liggen.
Alles smeet hij er uit, wat niet op
zijn voorgeschreven plaats lag en
oen koffiekop in een laars verstopt cf
poetsgerij in een broodzak, waren
nog niet eens zulke erg buitengewone
dingen. Er vloog echter ook veel uit
dat wel op zijn plaats lag. Stip be
weerde intusschen bot tegendeel en
hij die al tien jaar meeging, de At-
jeh-medaill|r, scherpschutters-insigne
en het zesjarig dlenstkroontje dlroeg,
moest het toch weten. Niemand waag
de tegen te spreken, nadiemaal tegen
spraak voor een soldaat een gevaar
lijk ding is; Stip verdroeg het trou
wens niet.
Hij kende ze allen, zijn „goede
vrienden" zoo noemde hij n.l. diege
nen, die in den grlond' het tegendeel
waren en die verging het heden niet
te best. Zooveel zwijnen en dergelijk
■gedierte heeft menig goedbezitter in
zijn heele leven nog niet gezien, als
bij dieze kastj esinspectie van de lip
pen des gestrenge n heers adjudant s
lippen kwamen. Een ware woede ont
wikkelde hij tegen de eetschalten. Er
was menige trog zoo werden n.l.
bij deze compagnie de eetschalen ge
noemd, dat was ook volkomen juist,
tenminste in verband met de betite
ling die adjudant Stip zijn mannetjes
vandaag al zoo dikwijls had gegeven
waaraan de sporen van dien laat-
sten maaltijd nog niet geheel waren
verdwenen. Ja, er waren er zelfs
waaraan men bij een beetje nauw
keurig bekijken, nog restjes van het
eten der geheel© week kon ontdekken.
Adjudant Stip smeet ze alle uit het
raam. „Uit gezondheidsredenen voor
jullie, versta je, opdat er geen epide
mie komt" zei hij. Alleen wterd van
verschillende kanten beweerd dat
Stip heelemaal niet wist wat dat was;
natuurlijk is dat gemeene laster.
Het was hem ook volmaakt onver-
©ud.Egyptische woning
De voorspelling.
's Avonds, op do kermis, hadden zij
er haast geen aandacht aan geschon
ken. Jawel, de waarzegster had hen
voorspeld dat ze met elkaar trouwen
zouden, en dat ze in het huwelijk veeJ
geluk zouden geven en ontvangen. Een
ongewoon poëtische voorspelling van
de wijze vrouw Misschien was ze
wel getroffen geweest door het fris-
sclie jonge paar, die zwartgelokte,
donkere jongen, met dat intelligente
gezicht; en het blonde, onschuldige
meisje, dat zoo vertrouwelijk, en wel
een beetje bevreesd voor de waarzeg
ster. tegen hem aanleunde. Alzoo ge
luk!
Den volgenden morgen dacht hij er
nog eens over na. Een aardige avond
was het geweest, maar met die voor
spelling van de waarzegster betreffen
de hun trouwen zat hij wel een beetje
waarop te zien is, dat ook in dien tyd de woningen naar „modernen" trant
gebouwd werden.
schiilig hoe de lui nieuwe schalen
zouden krijgen, want dat geen stuk
van de porcelei nkraam dien val in 't
onbestemde of ie ver op het bestemde,
n.-L op het plaveisel van de plaats,
doorstond, lag voor die hand.
Eindelijk was Stip ook bij Max ge
komen, die al meer dan eens van
kleur was verschoten uit angst en
j slechts een paar lui wisten waarom
hij bevreesd was. Niet dat bij nem
de gestolen laarzen zouden gevonden
worden. Max' financieel© positie was
zoo, dat hij niet op oneerlijke wijze
in het bezit van schoenwerk behoefde
I te komen, en zijn kastje zag er, in
veriiouding tot die der anderen, goed
uit. Ook wist hij, dat Stip bij nem
niet zoo nauw keek, want hij behoor
de tot diens werkelijke goede vrien
den, in zooverre men tusscheoa een
adjudant en een vrijwilliger van
vnie/ndschap kan sprteken. Maar er
zat wat andiers in zijn kast en dat
mocht Stip in geen geval in zijn
grijpvingers krijgen, anders was het
voor Max absoluut verioren.
Het waren zijn buitenmodielspullen,
rok, broek en kepi, en een soldaat
mag geen buitenmodel dragen en
dan leken ze in het geheel niet op
het voorschrift.
Ook Maxje moest zijn kastje ope
nen en het was het eerste dat er vol
gens Stip fatsoenlijk uitzag. Daar
viel diens blik op het buitenmodelle
tje en hij haalde het voer den dag;
van woede had Max hem wel opzijn
gezicht willen trommelen. Toen ging
Stip wijdbeensch voor hem staan,
handen in die zijden, gaf zich een
ruk &n nu brak een onweer log over
Max' schuldig hoofd dat niets te
wenschen overliet.
Kijk me dien vlegel eens aan,
dus ook hij, vrijwilliger Knop, haalt
zulke grappen uit. Kerel ben je gek,
dat je niet weet wat het voorschrift
is? Vertrek je apenbakkes niet zoo,
of wou je me soms nog uitlachen?
Slungel pas op, ik vreet je op en
spuw j,e in den Rijn uit, versta je?
Daaëbij nam hij zoo'n dreigende hou
ding aan als wilde hij zijn beweren
werkelijk uitvoeren, maar Max ver
roerde geen moment, hij kende zijn
adjudant en diens spreekwijze. Onder
de drie dagen arrest bom je er niet
af, daar zal ik voor zorgen. Van of
nu behoor jij ook tot mijn goeie
'Vrienden."
Max zei niets, bedacht alleen dat
al die mooie bleeren waaraan hij
zijn naam van knappe Max" dankte,
nu op de rustkamer bewaard zouden
worden tot zijn diensttijd om was.
Stip had gaarn© nog meer gezegd, je
kon het hem aanzien, want hij gaf
zich een vertwijfelden ruk, maar er
wou niets komen en dus vergenoegde
hij zich ermee Max' bullen eens te be
kijken. Daarbij kreeg hij zijn spraak
weer terug:
Broek van het fijnste laken,
mooie biezen, en de jas! kraag te
hoog, laken te licht, zijden voering,
vergulde knoopen, kepi zwart. Haal
eens een centimeter en dan zal je
eens zien dat er nog geen stukje is
dat volgens voorschrift is."
Ze hadden allen medelijden met
in. Jeanne was alleen maar zijn ker-
mis-vrij ster geweest. Andere plannen
had hij niet met haar. Zijn doel lag
hooger. Hij wist dat hij talenten had,
wist dat hij ze duur zou kunnen ver-
koopen .als hij maar een beetje on
afhankelijk was, zoodat niet de eerst-
biadend'e dadelijk kooper behoefde te
zijn. EnJeanne had geen geld!
Een paar dagen ontweek hij haar
huis. Dat ging erg moerelijk, omdat
hij niet de broers bevriend was. En
de week was dan ook nog niet ten
einde gespoed] ,of het noodlot dreef er
hem alweer naar toe
Zij deedi zelf open. Een bloedstroom
steeg plotseling in het lieve gezichtje
op. Dat was vroeger nooit zoo ge
weest. Ze waren toen niet meer dan
twee goede makkers, kameraden, die
zelfs wel eens tot handtastelijkheden
overgingen, als ze elkander hun goed
recht wilden bewijzen, of een beetje
stoeien wilden.
Nu voelde hij zich ook bedremmeld.
Lieve hemel, zij liad er dus ook over
gedacht zij had die voorspelling van
de waarzegster dus ook niet als een
grap opgenomen. Misschien dacht ze
wel dat hij haar vragen kwam Daar
zat hij leelijk mee in.
Zijn verlegenheid en inwendige
strijd verhinderden hem haar een
vriendelijk woord' te zeggen. Hij staar.
de maar. staarde maar voor zich
[heen, gedachteloos naar het blozende
meisje, dat stil stond, als in afwach
ting.
Eindelijk vroeg ze schuchter: „Zou
jo niet binnen komen Ben", 't Was
of die oude. gemakkelijke verkorting
van zijn naam liaar moeilijk meer
over de lippen wilde, 't Was of alle fa^
miliariteit eensklaps tusschen hen
verdwenen was. Want. ja. dat moest
hij bekennen, zijn meening over ar
me meisjes had hij nooit onder stoe
len of banken geschoven. Hij had al
tijd verzekerd, en zijne verzekering
bevestigd met. dure geloften, dat een.
arm meisje, hoe lief ook, hem niet
kon hekoren. En zelfs al mocht een
oogenblik de liefde zijn hart binnen
sluipen. dan zou hij ze en met den
enkelen klank armoede" wel weer
uitdrijven. Want Bernard haatte de
armoede.
Nu ging hij binnen en liep achter
KK-
baar aan. de gang door, naar achte
ren. Maar de jongens waren net uit
gegaan, door de deur aan de tuln-
zijde. Vermoedelijk waren ze hèm
wel gaan afhalen Ze hadden al de
heele week naar hem uitgekeken.
Dan zou hij maar gaan zitten en
even wachten. Ten minste als hij haar
niet ophield?
Weineen. verzekerde zij hem met
een lief lachje. Heelemaal niet Als
ze maar door mocht werken, want ze
moest van middag nog een heelen
boel doen. en moe was ook zoo druk
in de weer. Eerst zou ze echter nu het
koffiegoed omwasschen, dan kon ze
hem zoo lang gezelschap houden. Ten
minste spotte zij als hij er niets
op tegen had.
Dat weet je toch wel. Jeanne, zei
hij, ernstig. veel te ernstig eigen
lijk. Wat moest zij wel van hem den
ken. Op die manier zou zij zich nog
van allerlei in het hoofd gaan halen.
En hij had het nog pas getoond
moe en zij deden het werk. Er was
niet eens een meid. Een zuinig huis
houden dus. net als bij hem zelf. Maar
daarom een rijke vrouw getrouwd.
DE ZATERDAGAVOND.
Max, zelfs de onderofficieren; di© na
men het ook zoo precies niet en droe
gen ook wel ©ens wat verbodens. Al
leen sergeant Huisman, d© sergeant
van de week had plezier, nu dat was
ook Max' doodsvijand. Die twee za
ten elkaar nu altijd en eeuwig dwars.
Huisman had Max al in 't begin ge
negerd en dat vergat die nietvan
die koppige menschen zijn er nu een
maal. Nu had hij Huisman al menig
nederlaagje bezorgd; deze zocht zich
te wreken, maar gelukt was het hem
nog nooit. Onze vriend had een eigen
aardig talent om bij kamervisitatie,
Max moest er als schrijver altijd
bij zijn den kapitein altijd daar te
b:lengen, waar de boel niet in den
haak was, compagnieschrijvers we
ten die plekjes altijd. Dat had Huis
man al menige schrobbeernig bezorgd
en Zondagsdienst op den hals ge
haald en dierhalve zijn woede op
Max. Met leedvermaak grijnsde zijn
opgeblazen gezicht Max aan, allerlei
grimassen trekkend; deze keek hem
niet ©ens aan
Berg die rommel op de rustka
mer. Huisman, zei Stip, opdat ze al
tijd nieuw blijven en goed bewaard.
Versta je, Knop, opdat ze altijd nieuw
blijven, zei hij nog eens sarniendl
Huisman nam de kleeren over zijn
arm, niet bepaald voorzichtig en de
visitatie werd voortgezet.
De tranen kwamen den armen jon
gen in de oögen. toen hij zijn kostr
baariheden zag verdwijnen, in het
vooruitzicht ze nooit weer te zien.
En juist vandaag moest hem het
overkomen, nu hij voor de eerste
maai met een nieuw kennisje zou
uitgaan. Den vorigem Zondag had hij
liaar leeren kennen, die kleine Els uit
de Keizerstraat en vandaag zouden
ze elkaar ontmoeten en daar kwam
nu dit ongeluk. Zoo leep Max anders
was, hier wist hij geen raad. Wat te
doen? Huisman om een fatsoenlijk
•permissiebriefje vragen? Zijn heele
soldaten trots en van dat goedje
bezat Max nogal veel kwam daar
tegen op. „Neen, liever thuisblijven,
dan zoete broodjes bakken tegen dien
vent."
Zoo was het middag geworden en
onder de hand had Max zijn plan ge
maakt. Weg, moest hij in ieder ge
val, eruit zou hij, al was h©t alleen
om Els de reden te zeggen en zich met
den volgenden Zondag te troosten.
Zoo zien we dan onzen Max zoo
als in het begin beschreven klaar
om in corvéepak de kazerne te verla
ten. Hoe dat zal afloopen? dachten
eenige kameraden, want in dat pak
mag geen soldaat uitgaan, evenmin
als in dat, wat Huisman nu in zijn
vingers had. Max dacht hetzelfde,
maar wilde het toch erop wagen.
De eerste zwarigheid was het pas-
seeren dor poort. De daar geplaatste
wacht had Max absoluut terugge
stuurd als hij hem had gezien. Maar
hij zag hem niet kon hem niet eens
zien. Want Max ging niet door de
poort, maar klauterde netjes over den
muur. Hij juichte bijna toen deze hin
dernis genomen was en nu voort, de
boodschap zoo gauw mogelijk gedaan,
Hengelwedstrijden zijn ook in ons
land geen zeldzaamheden meer, se
dert er clubs zijn opgericht, die het
hengelen vertroetelen als een afzon
derlijken tak van sport.
In Engeland bestaan dergelijke
clubs sedert vele jaren en dezer da
gen heeft er zelfs éen haar vijf en
twintig jarig jubileum gevierd. Het
is de „Ilengelaars-liefdadigheidsver-
eeniging", die jaarlijks ongeveer 300
pond sterling uitgeeft, om zieke hen-
Hengelwedsfpijd.
gelaars geldelijk te steunen, of hen
tot herstel van gezondheid naar een
badplaats te isturen. De contributie
voor die vereeniging bedraagt slechts
65 cents per jaar. en brengt jaarlijks
ongeveer 1.200 gulden in de kas. Het
inkomen wordt versterkt door con
certen. die voor hengelaars worden
gegeven en door hengelwedstrijden.
welke laatste gemiddeld 600 gulden
per stuk opbrengen.
Aan den jongsten hengelwedstrijd,
onlangs door de vereeniging georga
niseerd, werd deelgenomen door 836
personen, onder wie eenige dames.
De oeverlijn waarlangs gevischt werd,
had tengevolge van het groote aantal
deelnemers, een lengte van ongeveer
13 kilometer. Slechts 33 hengelaars
vingen een hoeveelheid, di© der moeite
waard was; de eerste prijswinner
ging slechts met ruim 2 pond viisch
naar huis. In het geheel werd ruim
25 pond gevangen.
Wat deed ze dat handig en aardig
wat mooie pootjes had die Jeanne
toch. Ze had de mouwen wat terug
geslagen. zoodat de ronde, welgevulde
en blanke armpjes voor een deel te
zien waren. En daar staken die fris-
sche handjes, nu nog rooder dioor het
kokend heete water, sterk bij af.
Au! daar brandde zij den midden
vinger bij een poging om een zilveren
lepeltje op te duiken dat naar beneden
gezonken was. Verduveld wat was
dat water warm. Ja maar dat moest
Jeanne ook niet doen, zei hij met
vuur. ze mocht haar mooie handjes
zoo niet bederven... Even staardie zij
hem met haar groote. blauwe oogen
onbewegelijk aan, toen begon zij har
telijk te lachen.
Waarom lach je. Jeanne, vroeg hij
rood wordend en zeer geërgerd
Och, nergens om. zei ze ontwijkend!
Maar hij voelde het wel. Zoo'n klei
ne duivelin zij begreep dat hij haar
nu toch het hof had gemaakt, ondanks
zichzelf, ondanks zijn egoïstische geld-
theorieën.
Maar was daar dan eigenlijk zoo
veel verkeerds in? Wat? Vroeg hij diat
zichzelf nog Bah, 't was eigenlijk een
walgelijk principe dat hij huldigde.
Maar de waarzegster had hem zelf
igeliuk vo/otrspelt, geluk dus geld.
Mocht hij zich dat geluk dan maar
zóó laten ontglippen. Dat ging toch
niet aan. dat was hij toch aan zich
zelf verplicht. Maar zou hij gelukkig
kunnen zijn. zooeh... zoo zonder
hè.ètr, Jeanne. Van de week. nu hij
haar dus één week niet gezien had,
was de tijd hem al zoo lang gevallen.
En als hij dan in de toekomst heele
maal met haar moest breken? Wamt
natuurlijk dat zou er van komen.
Zou zij hem minachten als hij zóó
dieedf? Waarschijnlijk wel. Hij kende
die trotsche beweging, dat verachtend
optrekken van de neusvleugels, wan
neer ze iet® min vond. beneden haar
waardigheid. Zóó zou ze hem voor-
bijloopen als hij haar passeerde met
'n rijke maar leelijke en hartelooze
vrouw aan den arm. Geluk had de
waarzegster hem voorspelt, geluk
ia. maar aan hem en aan hófir. Aan
hem en Jeanne te zamen. Dus als hij
zich niet aan haar verbond zou het
wel eens faliekant kunnen uitloopen?
Neen, dat was maar gekheid, hij ge
loofde niet aan het geleuter van die
waarzegster, maar toch: „Hoe zou hij
aan het beloofde geluk komen".
Geluk! Hij had het woord haast
halfluid uitgesproken. Geluk! zij her
haalde het ernstig en het was of hij
de echo hoorde van zijn eigen stem.
Plotseling keek hij op! Wat zat hij
toch te peinzen. „Ik ben geen aange
naam gezelschap Jeanne, hè. Vind je
wel, Jeanne".
Och, zei ze ondeugend, dat. heb ik
niet gemerkt. Ik heb zoo mijn eigen
gedachten, weet je? Kom ik ga eens
naar boven, om moe verder te helpen.
Ik ben hier klaar. Amuseer je maar
zoolang, Ben.
Een dwaze vrees kwam plotseling bij
hem op. 't Was of d© godin Fortuna
daar henengincr zonder hem een be
loofden schat te hebben geschonken.
Jeanne, vroeg hij plotseling Jean
ne geloof jij aan geluk zonder geld?"
Nu scheen het of plotseling een
paar groote blinkende tranen in haar
oogen schitterden en zacht zei ze. met
half afgewend! gelaat voor hem staan
de: Zeker Ben, doe ik dat Dat doen
dan denzelfden weg terug en gedul
dig afgewacht wat de dag van mor
gen brengen zal.
Zoo meende Max, maar de mensch
wikt. God' beschikt en het ongeluk
rent. Ditmaal liep het ongeluk, en
wel heel langzaam en heer voorzich
tig, net had geen haast in de ge
stalte van een officier, juist op Max
aan. toen die den hoek van een straat
omsloeg Omkeeren kon hij niet. dat
zou te veel in de gaten loopen. De of
ficier nad Max al gezien, Max den of
ficier ook en hem zelfs herkend. Hij
wenschte dat hij onzichtbaar was of
dat de grond! hem opslokte, maar niets
gebeurde en zoo kreeg Nemesis hem
beet.
Ster had zijn vrijwilliger ook her
kend en had hein juist wat te zeggen.
dat was altijd het geval als hij een
zijner manschappen zag en wenkte
hem.
Zeg Knop. waar moet dat heen?
Het viel hem in 't geheel niet op dat
deze in zijn dienstpakje was, dit wa3
hij niet anders gewoon, daar hij ze
nooit anders dan in dienst en op cor-
vée zag.
Naar de Keizerstraat, kapitein,
antwoordde Max.
—Zoo, nu als je thuis komt, zeg
dan tegen Knol, dat was Ster's
I paardenoppasser dat ik mijn paard
I morgen om 10 uur moet hebben.
Tot uw orders, kapitein, en Max
wou verdwijnen, bemerkende dat
Ster nog niets had gezien Daar viel
diens blik toevallig op zijn eigen ge
lakte laarzen en dadelijk kwam de
gedachte op dat zijn laarzen en Max'
dienstpak onmogelijk bii elkaar pas
ten, want in dienst droeg hij nooit
zulke dure laarzen,
Kerel dit woord was al genoeg
om Max te doen weten dat alles ver
loren was. Kerel wat zie je er uit
en in dat pak loop je op straat. Heb
je dan geen fatsoenlijke uniform?
1 Jawel kapitein zei Max en dacht
daarbij met smart aan zijn buitenmo
del.
Zoo en waar is die?
De aldus ondervraagde werd rood
tot achter de ©oren. doch antwoordde:
Op de rustkamerl
Wat moet die daar?
Max was wanhopig over die vraag,
hij dacht aan Stip'seigen woorden,
die deze gebezigd had toen hij Max'
plunje in beslacr nam, de gedachten
speelden krijgertje in zijn hoofd en
eindelijk flapte hij er uit:
Opdat ze altijd nieuw blijft en
goed bewaard.
Zoo, slungel, opdat jou bullen
altijd nieuw bliiver. loop je als een
zwijn over de straten Vooruit als de
weerga naar de kazerne. Huisman
moet je je bullen geven ik beveel het
uitdrukkelijk, ik wil niet dat zulke
dingen op de rustkamer liggen.
Max wilde nog wat zeggen, name
lijk dat de uniform hem afgenomen
was. wijl ze niet model was maar Ster
liet hem niet toe aan 't woord te ko
men, maar bulderde hem toe:
Heb je me niet verstaan, je moet
naar de kazerne gaan, rechtsomkeert,
marsch!
Wat bleef Max over dan te gehoor
zamen. hij ging naar de kazerne en
dadelijk naar de chambree.
immers alle eerlijke menschen?
Maar Jeannezou jij dan met
mij willen probeeren
Verder kwam hij niet. want met een
kreet van schrik had zij zich plotseling
omgedraaid en was de kamer uitge
hold. Boven ging ze toen bij moe wat
uithuilen en vertelde haar zaligheid.
Maar 's avonds toen hij dezelfde
vraag herhaalde was zij al in zoo
verre gekalmeerd, dat hij haar mocht
kussen, en zij het hem terugdeed. En
wel een beetje ondeugend, zei ze toen
zacht: Dat is wel aardig zoo'n kusje,
hè Ben, maar erg druur. Nu gooi je
een vermogen weg weetje dat wel?
„Jij bent m'n vermogen" zei hij
warm en overtuigend.
En dat is ook gebleken zij bracht
hem geluk aanl