Licht enSchadw. Daarbij trok hij zijn model ja* aan, die hij tegen zijn gewoonte van be handelen van dit koninklijk kleedong- stuk, netjes afgeborsteld had en de knoopen glimmend' gepoetst, deed zijn koppel om, zette zijn kepi op en klaar was ons Maxje. Een bi'oek Dad hij natuurlijk ook aan, vrijwilliger Knop, en wat voor een! Zijn echte d'ienstkloppersbroek, toe- valig gewasschen. vol lappen op de knie en rnet een paar geduchte, daar, daar waar een broek gewoonlijk pleegt bezeten te worden. Het blonde kneveltje opgedrajaid, hij zei „op storm" en toen trad hij voor den grooten spiegel, de grootste en een voudigste die in de chambree voor handen zijn kan. Maar hij voldeed en bestond uit een openstaand raam, dat met een dionkerah kast als achter grond, uitstekend dienst deed. Met een bitteai lachje zag Knop zijn eigen beeltenis aan en monsterde zich daarbij nog eens van kop tot tee- nen. Nogmaals begon hij in zijn be sluit te wankelen; zou hij wteil gaan? in dit tenue en nog wei op een Zon dagmiddag. Wie weet hoe het ■diemst- pak van een militair er uit ziet, kan zich een voorstelling maken hoe Max er uitzag. Maar slechts één enkel oogenblik stond hij in twijfel', toen gaf hij zich een ruk dat had hij van den adjudant geleerd, zoo deed die, alg hij iets buitengewoons wou zeggen en geen goed begin kon vin den en zijn besluit stond vast hij ging. Onder gewone omstandigheden was Knop niet eens op een werkdag, in zoo'n tenue de kazerne uitgegaan, was hij wat ijdel. zelfs zeer ij del. maar vandaag moest hij; hij had het loofd en Max hield altijd zijn nelof- te, vooral als het tegenover jonge dames was. Och wat, zei hij, het is de rok van den Koning, en al behoef je nu niiet trotsch erop te zijn dat je die mag dragen, alg ik maar eerst de poort uit ben. dan zijn die paar stap pen naar d'e Keizerstraat zoo gedaan en ben ik velig. Hij had pech gehad de knappe Max zooals zijn kameraden hem noemden, „verduivelde pech" zooal's hij zelf zeide. met krakendle stem den luite nant nadoende. Daar had zoo'n mis punt van een recruut een laars ge mist. die was hem ontstolen, beweer de hij, de zaak werd1 den adjudtant ge meld, die meldde haar den kapitein, en daar was de rommel aan den gang. Gevolg een onverwachte in spectie der kastjes. Om elf uur moest de compagnie op het binnenplein aantreden, de manschappen werden onder commando van den adjudant naar de chambree gebracht en ieder moest bij zijn kastje gaan staan. Die inspecties hield adjudant Stip altijd zelf. want de kapitein kwam uit principe 's Zondags nooit in de kazerne en moedigde zijn luitenants ook nooit uan dit te dloen. Stip zei nu de lui, wat er aan die hand was en begon nu ieder1 kastje te door snuffelen. Met zijn sabel stompte hij in alle hoeken, ook in die waar met don best-en wil ter wereld geen Schetsen van DEKA. schoenen hadden kunnen liggen. Alles smeet hij er uit, wat niet op zijn voorgeschreven plaats lag en oen koffiekop in een laars verstopt cf poetsgerij in een broodzak, waren nog niet eens zulke erg buitengewone dingen. Er vloog echter ook veel uit dat wel op zijn plaats lag. Stip be weerde intusschen bot tegendeel en hij die al tien jaar meeging, de At- jeh-medaill|r, scherpschutters-insigne en het zesjarig dlenstkroontje dlroeg, moest het toch weten. Niemand waag de tegen te spreken, nadiemaal tegen spraak voor een soldaat een gevaar lijk ding is; Stip verdroeg het trou wens niet. Hij kende ze allen, zijn „goede vrienden" zoo noemde hij n.l. diege nen, die in den grlond' het tegendeel waren en die verging het heden niet te best. Zooveel zwijnen en dergelijk ■gedierte heeft menig goedbezitter in zijn heele leven nog niet gezien, als bij dieze kastj esinspectie van de lip pen des gestrenge n heers adjudant s lippen kwamen. Een ware woede ont wikkelde hij tegen de eetschalten. Er was menige trog zoo werden n.l. bij deze compagnie de eetschalen ge noemd, dat was ook volkomen juist, tenminste in verband met de betite ling die adjudant Stip zijn mannetjes vandaag al zoo dikwijls had gegeven waaraan de sporen van dien laat- sten maaltijd nog niet geheel waren verdwenen. Ja, er waren er zelfs waaraan men bij een beetje nauw keurig bekijken, nog restjes van het eten der geheel© week kon ontdekken. Adjudant Stip smeet ze alle uit het raam. „Uit gezondheidsredenen voor jullie, versta je, opdat er geen epide mie komt" zei hij. Alleen wterd van verschillende kanten beweerd dat Stip heelemaal niet wist wat dat was; natuurlijk is dat gemeene laster. Het was hem ook volmaakt onver- ©ud.Egyptische woning De voorspelling. 's Avonds, op do kermis, hadden zij er haast geen aandacht aan geschon ken. Jawel, de waarzegster had hen voorspeld dat ze met elkaar trouwen zouden, en dat ze in het huwelijk veeJ geluk zouden geven en ontvangen. Een ongewoon poëtische voorspelling van de wijze vrouw Misschien was ze wel getroffen geweest door het fris- sclie jonge paar, die zwartgelokte, donkere jongen, met dat intelligente gezicht; en het blonde, onschuldige meisje, dat zoo vertrouwelijk, en wel een beetje bevreesd voor de waarzeg ster. tegen hem aanleunde. Alzoo ge luk! Den volgenden morgen dacht hij er nog eens over na. Een aardige avond was het geweest, maar met die voor spelling van de waarzegster betreffen de hun trouwen zat hij wel een beetje waarop te zien is, dat ook in dien tyd de woningen naar „modernen" trant gebouwd werden. schiilig hoe de lui nieuwe schalen zouden krijgen, want dat geen stuk van de porcelei nkraam dien val in 't onbestemde of ie ver op het bestemde, n.-L op het plaveisel van de plaats, doorstond, lag voor die hand. Eindelijk was Stip ook bij Max ge komen, die al meer dan eens van kleur was verschoten uit angst en j slechts een paar lui wisten waarom hij bevreesd was. Niet dat bij nem de gestolen laarzen zouden gevonden worden. Max' financieel© positie was zoo, dat hij niet op oneerlijke wijze in het bezit van schoenwerk behoefde I te komen, en zijn kastje zag er, in veriiouding tot die der anderen, goed uit. Ook wist hij, dat Stip bij nem niet zoo nauw keek, want hij behoor de tot diens werkelijke goede vrien den, in zooverre men tusscheoa een adjudant en een vrijwilliger van vnie/ndschap kan sprteken. Maar er zat wat andiers in zijn kast en dat mocht Stip in geen geval in zijn grijpvingers krijgen, anders was het voor Max absoluut verioren. Het waren zijn buitenmodielspullen, rok, broek en kepi, en een soldaat mag geen buitenmodel dragen en dan leken ze in het geheel niet op het voorschrift. Ook Maxje moest zijn kastje ope nen en het was het eerste dat er vol gens Stip fatsoenlijk uitzag. Daar viel diens blik op het buitenmodelle tje en hij haalde het voer den dag; van woede had Max hem wel opzijn gezicht willen trommelen. Toen ging Stip wijdbeensch voor hem staan, handen in die zijden, gaf zich een ruk &n nu brak een onweer log over Max' schuldig hoofd dat niets te wenschen overliet. Kijk me dien vlegel eens aan, dus ook hij, vrijwilliger Knop, haalt zulke grappen uit. Kerel ben je gek, dat je niet weet wat het voorschrift is? Vertrek je apenbakkes niet zoo, of wou je me soms nog uitlachen? Slungel pas op, ik vreet je op en spuw j,e in den Rijn uit, versta je? Daaëbij nam hij zoo'n dreigende hou ding aan als wilde hij zijn beweren werkelijk uitvoeren, maar Max ver roerde geen moment, hij kende zijn adjudant en diens spreekwijze. Onder de drie dagen arrest bom je er niet af, daar zal ik voor zorgen. Van of nu behoor jij ook tot mijn goeie 'Vrienden." Max zei niets, bedacht alleen dat al die mooie bleeren waaraan hij zijn naam van knappe Max" dankte, nu op de rustkamer bewaard zouden worden tot zijn diensttijd om was. Stip had gaarn© nog meer gezegd, je kon het hem aanzien, want hij gaf zich een vertwijfelden ruk, maar er wou niets komen en dus vergenoegde hij zich ermee Max' bullen eens te be kijken. Daarbij kreeg hij zijn spraak weer terug: Broek van het fijnste laken, mooie biezen, en de jas! kraag te hoog, laken te licht, zijden voering, vergulde knoopen, kepi zwart. Haal eens een centimeter en dan zal je eens zien dat er nog geen stukje is dat volgens voorschrift is." Ze hadden allen medelijden met in. Jeanne was alleen maar zijn ker- mis-vrij ster geweest. Andere plannen had hij niet met haar. Zijn doel lag hooger. Hij wist dat hij talenten had, wist dat hij ze duur zou kunnen ver- koopen .als hij maar een beetje on afhankelijk was, zoodat niet de eerst- biadend'e dadelijk kooper behoefde te zijn. EnJeanne had geen geld! Een paar dagen ontweek hij haar huis. Dat ging erg moerelijk, omdat hij niet de broers bevriend was. En de week was dan ook nog niet ten einde gespoed] ,of het noodlot dreef er hem alweer naar toe Zij deedi zelf open. Een bloedstroom steeg plotseling in het lieve gezichtje op. Dat was vroeger nooit zoo ge weest. Ze waren toen niet meer dan twee goede makkers, kameraden, die zelfs wel eens tot handtastelijkheden overgingen, als ze elkander hun goed recht wilden bewijzen, of een beetje stoeien wilden. Nu voelde hij zich ook bedremmeld. Lieve hemel, zij liad er dus ook over gedacht zij had die voorspelling van de waarzegster dus ook niet als een grap opgenomen. Misschien dacht ze wel dat hij haar vragen kwam Daar zat hij leelijk mee in. Zijn verlegenheid en inwendige strijd verhinderden hem haar een vriendelijk woord' te zeggen. Hij staar. de maar. staarde maar voor zich [heen, gedachteloos naar het blozende meisje, dat stil stond, als in afwach ting. Eindelijk vroeg ze schuchter: „Zou jo niet binnen komen Ben", 't Was of die oude. gemakkelijke verkorting van zijn naam liaar moeilijk meer over de lippen wilde, 't Was of alle fa^ miliariteit eensklaps tusschen hen verdwenen was. Want. ja. dat moest hij bekennen, zijn meening over ar me meisjes had hij nooit onder stoe len of banken geschoven. Hij had al tijd verzekerd, en zijne verzekering bevestigd met. dure geloften, dat een. arm meisje, hoe lief ook, hem niet kon hekoren. En zelfs al mocht een oogenblik de liefde zijn hart binnen sluipen. dan zou hij ze en met den enkelen klank armoede" wel weer uitdrijven. Want Bernard haatte de armoede. Nu ging hij binnen en liep achter KK- baar aan. de gang door, naar achte ren. Maar de jongens waren net uit gegaan, door de deur aan de tuln- zijde. Vermoedelijk waren ze hèm wel gaan afhalen Ze hadden al de heele week naar hem uitgekeken. Dan zou hij maar gaan zitten en even wachten. Ten minste als hij haar niet ophield? Weineen. verzekerde zij hem met een lief lachje. Heelemaal niet Als ze maar door mocht werken, want ze moest van middag nog een heelen boel doen. en moe was ook zoo druk in de weer. Eerst zou ze echter nu het koffiegoed omwasschen, dan kon ze hem zoo lang gezelschap houden. Ten minste spotte zij als hij er niets op tegen had. Dat weet je toch wel. Jeanne, zei hij, ernstig. veel te ernstig eigen lijk. Wat moest zij wel van hem den ken. Op die manier zou zij zich nog van allerlei in het hoofd gaan halen. En hij had het nog pas getoond moe en zij deden het werk. Er was niet eens een meid. Een zuinig huis houden dus. net als bij hem zelf. Maar daarom een rijke vrouw getrouwd. DE ZATERDAGAVOND. Max, zelfs de onderofficieren; di© na men het ook zoo precies niet en droe gen ook wel ©ens wat verbodens. Al leen sergeant Huisman, d© sergeant van de week had plezier, nu dat was ook Max' doodsvijand. Die twee za ten elkaar nu altijd en eeuwig dwars. Huisman had Max al in 't begin ge negerd en dat vergat die nietvan die koppige menschen zijn er nu een maal. Nu had hij Huisman al menig nederlaagje bezorgd; deze zocht zich te wreken, maar gelukt was het hem nog nooit. Onze vriend had een eigen aardig talent om bij kamervisitatie, Max moest er als schrijver altijd bij zijn den kapitein altijd daar te b:lengen, waar de boel niet in den haak was, compagnieschrijvers we ten die plekjes altijd. Dat had Huis man al menige schrobbeernig bezorgd en Zondagsdienst op den hals ge haald en dierhalve zijn woede op Max. Met leedvermaak grijnsde zijn opgeblazen gezicht Max aan, allerlei grimassen trekkend; deze keek hem niet ©ens aan Berg die rommel op de rustka mer. Huisman, zei Stip, opdat ze al tijd nieuw blijven en goed bewaard. Versta je, Knop, opdat ze altijd nieuw blijven, zei hij nog eens sarniendl Huisman nam de kleeren over zijn arm, niet bepaald voorzichtig en de visitatie werd voortgezet. De tranen kwamen den armen jon gen in de oögen. toen hij zijn kostr baariheden zag verdwijnen, in het vooruitzicht ze nooit weer te zien. En juist vandaag moest hem het overkomen, nu hij voor de eerste maai met een nieuw kennisje zou uitgaan. Den vorigem Zondag had hij liaar leeren kennen, die kleine Els uit de Keizerstraat en vandaag zouden ze elkaar ontmoeten en daar kwam nu dit ongeluk. Zoo leep Max anders was, hier wist hij geen raad. Wat te doen? Huisman om een fatsoenlijk •permissiebriefje vragen? Zijn heele soldaten trots en van dat goedje bezat Max nogal veel kwam daar tegen op. „Neen, liever thuisblijven, dan zoete broodjes bakken tegen dien vent." Zoo was het middag geworden en onder de hand had Max zijn plan ge maakt. Weg, moest hij in ieder ge val, eruit zou hij, al was h©t alleen om Els de reden te zeggen en zich met den volgenden Zondag te troosten. Zoo zien we dan onzen Max zoo als in het begin beschreven klaar om in corvéepak de kazerne te verla ten. Hoe dat zal afloopen? dachten eenige kameraden, want in dat pak mag geen soldaat uitgaan, evenmin als in dat, wat Huisman nu in zijn vingers had. Max dacht hetzelfde, maar wilde het toch erop wagen. De eerste zwarigheid was het pas- seeren dor poort. De daar geplaatste wacht had Max absoluut terugge stuurd als hij hem had gezien. Maar hij zag hem niet kon hem niet eens zien. Want Max ging niet door de poort, maar klauterde netjes over den muur. Hij juichte bijna toen deze hin dernis genomen was en nu voort, de boodschap zoo gauw mogelijk gedaan, Hengelwedstrijden zijn ook in ons land geen zeldzaamheden meer, se dert er clubs zijn opgericht, die het hengelen vertroetelen als een afzon derlijken tak van sport. In Engeland bestaan dergelijke clubs sedert vele jaren en dezer da gen heeft er zelfs éen haar vijf en twintig jarig jubileum gevierd. Het is de „Ilengelaars-liefdadigheidsver- eeniging", die jaarlijks ongeveer 300 pond sterling uitgeeft, om zieke hen- Hengelwedsfpijd. gelaars geldelijk te steunen, of hen tot herstel van gezondheid naar een badplaats te isturen. De contributie voor die vereeniging bedraagt slechts 65 cents per jaar. en brengt jaarlijks ongeveer 1.200 gulden in de kas. Het inkomen wordt versterkt door con certen. die voor hengelaars worden gegeven en door hengelwedstrijden. welke laatste gemiddeld 600 gulden per stuk opbrengen. Aan den jongsten hengelwedstrijd, onlangs door de vereeniging georga niseerd, werd deelgenomen door 836 personen, onder wie eenige dames. De oeverlijn waarlangs gevischt werd, had tengevolge van het groote aantal deelnemers, een lengte van ongeveer 13 kilometer. Slechts 33 hengelaars vingen een hoeveelheid, di© der moeite waard was; de eerste prijswinner ging slechts met ruim 2 pond viisch naar huis. In het geheel werd ruim 25 pond gevangen. Wat deed ze dat handig en aardig wat mooie pootjes had die Jeanne toch. Ze had de mouwen wat terug geslagen. zoodat de ronde, welgevulde en blanke armpjes voor een deel te zien waren. En daar staken die fris- sche handjes, nu nog rooder dioor het kokend heete water, sterk bij af. Au! daar brandde zij den midden vinger bij een poging om een zilveren lepeltje op te duiken dat naar beneden gezonken was. Verduveld wat was dat water warm. Ja maar dat moest Jeanne ook niet doen, zei hij met vuur. ze mocht haar mooie handjes zoo niet bederven... Even staardie zij hem met haar groote. blauwe oogen onbewegelijk aan, toen begon zij har telijk te lachen. Waarom lach je. Jeanne, vroeg hij rood wordend en zeer geërgerd Och, nergens om. zei ze ontwijkend! Maar hij voelde het wel. Zoo'n klei ne duivelin zij begreep dat hij haar nu toch het hof had gemaakt, ondanks zichzelf, ondanks zijn egoïstische geld- theorieën. Maar was daar dan eigenlijk zoo veel verkeerds in? Wat? Vroeg hij diat zichzelf nog Bah, 't was eigenlijk een walgelijk principe dat hij huldigde. Maar de waarzegster had hem zelf igeliuk vo/otrspelt, geluk dus geld. Mocht hij zich dat geluk dan maar zóó laten ontglippen. Dat ging toch niet aan. dat was hij toch aan zich zelf verplicht. Maar zou hij gelukkig kunnen zijn. zooeh... zoo zonder hè.ètr, Jeanne. Van de week. nu hij haar dus één week niet gezien had, was de tijd hem al zoo lang gevallen. En als hij dan in de toekomst heele maal met haar moest breken? Wamt natuurlijk dat zou er van komen. Zou zij hem minachten als hij zóó dieedf? Waarschijnlijk wel. Hij kende die trotsche beweging, dat verachtend optrekken van de neusvleugels, wan neer ze iet® min vond. beneden haar waardigheid. Zóó zou ze hem voor- bijloopen als hij haar passeerde met 'n rijke maar leelijke en hartelooze vrouw aan den arm. Geluk had de waarzegster hem voorspelt, geluk ia. maar aan hem en aan hófir. Aan hem en Jeanne te zamen. Dus als hij zich niet aan haar verbond zou het wel eens faliekant kunnen uitloopen? Neen, dat was maar gekheid, hij ge loofde niet aan het geleuter van die waarzegster, maar toch: „Hoe zou hij aan het beloofde geluk komen". Geluk! Hij had het woord haast halfluid uitgesproken. Geluk! zij her haalde het ernstig en het was of hij de echo hoorde van zijn eigen stem. Plotseling keek hij op! Wat zat hij toch te peinzen. „Ik ben geen aange naam gezelschap Jeanne, hè. Vind je wel, Jeanne". Och, zei ze ondeugend, dat. heb ik niet gemerkt. Ik heb zoo mijn eigen gedachten, weet je? Kom ik ga eens naar boven, om moe verder te helpen. Ik ben hier klaar. Amuseer je maar zoolang, Ben. Een dwaze vrees kwam plotseling bij hem op. 't Was of d© godin Fortuna daar henengincr zonder hem een be loofden schat te hebben geschonken. Jeanne, vroeg hij plotseling Jean ne geloof jij aan geluk zonder geld?" Nu scheen het of plotseling een paar groote blinkende tranen in haar oogen schitterden en zacht zei ze. met half afgewend! gelaat voor hem staan de: Zeker Ben, doe ik dat Dat doen dan denzelfden weg terug en gedul dig afgewacht wat de dag van mor gen brengen zal. Zoo meende Max, maar de mensch wikt. God' beschikt en het ongeluk rent. Ditmaal liep het ongeluk, en wel heel langzaam en heer voorzich tig, net had geen haast in de ge stalte van een officier, juist op Max aan. toen die den hoek van een straat omsloeg Omkeeren kon hij niet. dat zou te veel in de gaten loopen. De of ficier nad Max al gezien, Max den of ficier ook en hem zelfs herkend. Hij wenschte dat hij onzichtbaar was of dat de grond! hem opslokte, maar niets gebeurde en zoo kreeg Nemesis hem beet. Ster had zijn vrijwilliger ook her kend en had hein juist wat te zeggen. dat was altijd het geval als hij een zijner manschappen zag en wenkte hem. Zeg Knop. waar moet dat heen? Het viel hem in 't geheel niet op dat deze in zijn dienstpakje was, dit wa3 hij niet anders gewoon, daar hij ze nooit anders dan in dienst en op cor- vée zag. Naar de Keizerstraat, kapitein, antwoordde Max. —Zoo, nu als je thuis komt, zeg dan tegen Knol, dat was Ster's I paardenoppasser dat ik mijn paard I morgen om 10 uur moet hebben. Tot uw orders, kapitein, en Max wou verdwijnen, bemerkende dat Ster nog niets had gezien Daar viel diens blik toevallig op zijn eigen ge lakte laarzen en dadelijk kwam de gedachte op dat zijn laarzen en Max' dienstpak onmogelijk bii elkaar pas ten, want in dienst droeg hij nooit zulke dure laarzen, Kerel dit woord was al genoeg om Max te doen weten dat alles ver loren was. Kerel wat zie je er uit en in dat pak loop je op straat. Heb je dan geen fatsoenlijke uniform? 1 Jawel kapitein zei Max en dacht daarbij met smart aan zijn buitenmo del. Zoo en waar is die? De aldus ondervraagde werd rood tot achter de ©oren. doch antwoordde: Op de rustkamerl Wat moet die daar? Max was wanhopig over die vraag, hij dacht aan Stip'seigen woorden, die deze gebezigd had toen hij Max' plunje in beslacr nam, de gedachten speelden krijgertje in zijn hoofd en eindelijk flapte hij er uit: Opdat ze altijd nieuw blijft en goed bewaard. Zoo, slungel, opdat jou bullen altijd nieuw bliiver. loop je als een zwijn over de straten Vooruit als de weerga naar de kazerne. Huisman moet je je bullen geven ik beveel het uitdrukkelijk, ik wil niet dat zulke dingen op de rustkamer liggen. Max wilde nog wat zeggen, name lijk dat de uniform hem afgenomen was. wijl ze niet model was maar Ster liet hem niet toe aan 't woord te ko men, maar bulderde hem toe: Heb je me niet verstaan, je moet naar de kazerne gaan, rechtsomkeert, marsch! Wat bleef Max over dan te gehoor zamen. hij ging naar de kazerne en dadelijk naar de chambree. immers alle eerlijke menschen? Maar Jeannezou jij dan met mij willen probeeren Verder kwam hij niet. want met een kreet van schrik had zij zich plotseling omgedraaid en was de kamer uitge hold. Boven ging ze toen bij moe wat uithuilen en vertelde haar zaligheid. Maar 's avonds toen hij dezelfde vraag herhaalde was zij al in zoo verre gekalmeerd, dat hij haar mocht kussen, en zij het hem terugdeed. En wel een beetje ondeugend, zei ze toen zacht: Dat is wel aardig zoo'n kusje, hè Ben, maar erg druur. Nu gooi je een vermogen weg weetje dat wel? „Jij bent m'n vermogen" zei hij warm en overtuigend. En dat is ook gebleken zij bracht hem geluk aanl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 8