DE ZATERDAGAVOND.
die advertentiën van alle bladen, die
ik maar vinden kon. Op zekeren dag
viel mij die volgende advertentie in
het oog:
,,Een jong, alleenlevend schrijver,
wenscht briefwisseling met een jonge
dame. Brieven no. 1898 bureau van
dit blad."
Nu toen ik een medicus van het
mannelijk geslacht en geen geëman
cipeerde dame. Maar dat vond ik op
dat oogenblik zoo'n groot verschil
niet fen omdat ik toch niets beters te
doen had. schreef ik een brief op de
advertentie. Men kan nooit weten,
hoeveel belangrijks kan voortvloeien
uit een enkel briefje: kleine oorzaken
hebben dikwijls groote gevolgen. Ik
schreef dit:
Geachte heer!
Daar ik, evenals u, alleen leef, ge
voel ik behoefte aan conversatie, al
moet die conversatie zich voorloopig
bepalen tot het schrijven van brie
ven. Hoewel ikzelf geen schrijfster
ben, stel ik veel belang in letterkun
de en ik geloof, dat uwe opstellen mij
wel zouden bevallen. Maar een groo-
ter genoegen zou het mij zijn, met
een schrijver persoonlijk kennis te
maken.
Ik wil oprecht zijn en vooraf deze
voorwaarde stellen, dal u mij nooit
zult voorstellen uw vrouw te worden,
want dit zou ik onmogelijk kunnen
doen.
Als u met deze voorwaarde accoord
gaat, reflecteer ik op uw advertentie.
Met verschuldigd^ hoogachting
MARIA HARDENBERG,
p.a. den heer B. Hardenberg (mijn
broeder) Ausbach."
Dezen brief bracht ik, toen mijn
spreekuur voorbij was, he'el nieuws
gierig naar het antwoord van dien
domrnen. schrijver.
E waren nog geen vier dagen ver-
loopen, of ik ontving het volgende
antwoord uit München:
„Mejuffrouw!
Onder de vele brieven, die mij in
mijn eenzaamheid wilden troosten,
vond ik er geen, die mij zoo aantrok
als de uwe. Ook ik wensch geen hu
welijk door middel van een adverten
tie. daar ook mij daarbij onoverko
melijke hindemissen in den weg
staan.
Maar toch wenschte ik gaarne mtet
een ontwikkelde jongedame te corres-
pondcereu, om daardoor misschien
een blik te kunnlen werpen in een
mij vreemde ziel.
Wil mij oprecht de volgende vragen
beantwoorden: Heeft u reeds iemand
liefgehad? Hebt ge ooit kennis ge
maakt met een jongen man, die u be
lang inboezemde? Welke begrippen
hebt gij van liefdie, geluk en leven?
Doch ik vraag te veel ineens en
ben misschien te indiscreet.
Maar schenk mij uw vertrouwen,
Marie.
Hoogachtend groetend,
HERMAN VAN ALFEN.
Nu nieuwsgierig was mijn schrij
ver minstens om niet te spreken van
ongegeneerd. Maar! dit was zoo >erg
niet; het kon toch een heel geschikt
persoon zijn. En daarom schreef ik
terug. Het was zoo'n aangename be
zigheid mij in mijn spreekuren uitte
geven voor jongedame.
Mettertijd begon een zeer ijverige
correspondentie^. Bij nadere kennis
making beviel mijn partner mij uit
stekend en ik begon reeds met
verlangen op zijn brieven te wachten
Mijn conrespondent moest een heel
aardig mensch zijn.
Ondertusschen kwam er geen ver
andering in mijn praktijk; zoodat ik
na rijp beraad besloot mij in Mün-
chem te vestigen, in de hoop, dat
daan meer zieken waren.
ik droeg mijn praktijk over aan een
collega en reisde naar de bierstad af.
Nadat ik daar de noodige stappen
gedaan had, besloot ik mijn vriend
dien schrijver, op te zoeken, hem ex
cuus te vragen voor mijn bedriegerij
en daarna misschien eenige gezellige
avonden met hem door te brengen.
Ik moet eerlijk bekennen, dat ik
niet het, dappere besluit had geno
men mij terstond als een leugenaar
voor to stellen, doch te zeggen, dat ik
uit naain van mijn zuster kwam.
Een bediende opende. Mijn corres
pondent scheen dus in goeden doen
te zijn.
Mij nh eter Van Alfen wenschte u
te spreken? Hij is zooeven uitgegaan.
Kan ik wachten?
Gedachtenloos gaf ik den bediende
mijn kaartje, waarop ik inderhaast
krabbelde: „Uit naam van mijn zus
ter Maria". De bediende verwijder
de zich en liet mij in de studeerka
mer alleen. Onwillekeurig keek ik
eens rond. Eigenlijk had ik gemeend
dat het er bij een alleenlevend schrij
ver anders uitzag; een kamer, kwistig
versierd en gemeubileerd, een schrijf
bureau vol beeldjes iep bronsjes.
Kortom, de kamer scheen bewoond te
worden door een dandy en niet door
een ernstigen geleerde. Toien ik het
geheels vertrek goed opgenomen had
werd ik plotseling gestoord door! het
binnenkomen van een jongedame'met
goudblond haai*, een lieftallige ver
schijning.
Ik maakte een buiging en de dame
begon een gesprek.
U wenscht mijn broer Herman
te spreken, u komt uit naam van uw
zuster?
Ja, juffrouw, ik ben van plan
mij hier als arts te vestigen en
jawel rnijjfc,— jawel mijn zuster
heeft mij bij den heer Van Alfen
aanbevolen. Ik zou daarom gaarne...
Zeer aangenaam, antwoordde de
jongedame. Jammer, dat mijn oudere
broer eenige dagen geleden op reis
gegaan is. Doch mijn. tweede broeder
die jurist, is wel thuis en hem zal het
evenzeer zeeii aangenaam wezen met
u kennis te maken.
Om de waarheid te zeggen maakte
deze mededeeling, hoe lief ook ge
daan, mij niet erg gerust. Ik kwam
onverhoeds in een wildvreemde fami
lie vallen, moest de rol spelen van
een leugenaar en en rleeds wilde
ik den aftocht blazen, toen een twin
tigjarig jongmensch op mij toekwam
en zei:
Mijn naam is Hendrik van Alfen
jurist,
Dokter Hardenberg, stotterd'e ik,
van plan de heelie histoiüe van de
zuster weer van voren af aan te ver
tellen, toen mij inviel, dat het toch
eigenlijk wel wat compromitteerend
is een zuster te hebben, die met
vreemde hearen briefwisseling voert,
Eu daarom zweeg ik. Nog iemand
trad binnen een oude dame, die
door den jurist voorgesteld werd als
zijn tante.
Nu werd' de grónd wel wat heet on
der mijn voeten. Ik had nooit goed
kunnen liegen, maar nog moeilijker
zou het zijn in tegenwoordigheid van
dit geheele gezelschap tte vertellen,
ik heb geen zuster. Neen, dat ging
niet. En bovendien allen waren zoo
aai dig, vooral de jurist. Ik kon niet
wegkomen. Tfem slotte kwam juffrouw
Hcnny (bestaat er een liever naam)
zeggen, dat-de thee wachtte.
Eén ding kon ik niet begrijpen,
dat mijn correspondent nooit iets om
trent zijn familie medegedeeld had.
Bij het heengaan moest ik bekennen,
dat juffrouw Henny veel interessan
ter was dan de schrijver. Zij schenen
ook niet gaarne hel gesprek op hem
te brengen (wat mij zeer aangenaam
was, want dan behoefde ik niet over*
Marie to spreken); telkens als mijn
corerspondent in het gesprek betrok
ken werd begonn de jurist over een
ander onderwerp. Die Herman moest
dan toch wel een éénling zijn in deze
lieve familie!
Ik sliep dien nacht bijna niet en
om kort te gaan, in korten tijd was
ik mijn hart kwijt aan juffrouw Hen
ny en bij mijn dagelijksche bezoeken
sprak ik met geen enkel woord over
mijn, voorgewende zuster en vraagde
niet naar den broeder, die zich in
zoo'n gezelschap eenzaam had kun
nen gevoelen.
Acht dagen nadat ik mijn intrede
had gedaan in den salon van de fa
milie van Alfen zat ik met Henny al
leen in de kamer, waarin een getem
perd licht brandde. Ik kon mij niet
langer bedwingen, ik moest de waar
heid bekennen ten koste van wat ook.
Ik raapte al mijn moed bijeen.
Juffrouw, zei ik, u moet reeds
lang gemerkt hebben, wat mij in uw
nabijheid trekt. Ik bemin u, wilt gij
mijn vrouw worden?
Zij werd treurig.
Eerst een tegenvraag, antwoord
de zij. Zal uw zuster niet boos zijn?
(gelooft gij, dat uw zuster mij ook
lief zal hebben?
Ja, stellig, venzekerdle ik.
I-Ienny ontglipte mij.
Gij weet nog van niets, begon
zij. EeTst moet ik een bekentenis af
leggen. Ik heb geschertst; m'en is dik
wijls zoo nieuwsgierig .en ik wilde
eens weten, hoeveel jongedames een
jongen schrijver willen troosten en
trouwen. Nu heeft alleen uw zuster
geschreven en zoo heel andlers als
ik verwacht had. Ik kreeg haar lief,
doch.kon er niet toe besluiten de
waarheid te zeggen. Tante 'en Hen
drik. heb ik alles miedegedeelld, vóór
gij kwaamt. Ik heb geen broeder die
Herman heet de brieven zijn van
mij en nu zal uw zuster, die goede
lieve Marie, zeker boos zijn en...
Een oogenblik stond; ik sprakeloos.
Toen drukte ik het booze schepseltje
in de armen.
Gelukkig, zei ik verlicht Ik heb
geen zuster, ik ben Bernard en Marie
in één persoon.
Nu was het haar beurt om op te
zien.
Een oogenblik zag het lieve meisje
mij aan, als was ik een spook.
Willen wij elkaar vergeven?
vroeg ik.
Ik heb mij thans voorgoed in Mtin-
chen gevestigd) en Henny's geheele
familie is reeds dikwijls alleen om
•iiijn praktijk uit te boeiden ziek
geweest. Als het zoo voortgaat, la
ten de menschen mij, armen kerel,
nauwelijks rust gedurende de witte
broodsweken.
ALLERLEI.
Gezichtsbedrog.
Wanneer twee lijnen zich bevinden
in twee vlakken, die evenwijdig aan
elkaar loopen. dan kunnen die lijnen
elkaar natuurlijk nooit kruisen. Toch
schijnt do volgende proef met dleze
natuurwet in strijd.
Nleemt men een vierhoekig stuk
wit karton en trekt men in het mid-
dien van de oene zijde in horizontale
richting vier evenwijdige lijnen, dan
zullen deze lijnen, wanneer men in
do horizontale richting vier evenwij
dig loopende lijnen en aan de andere
zijde eveneens in het midden, doch
nu in vertikale richting, vier even
wijdige lijnen, dan zullen deze lijnen
wanneteir men in de horizontale rich
ting twee bandjes aan het karton
bevestigt, en dit er om laat draaien,
schijnbaar een kruis vormen. Dit is
echter een optisch bedrog. 0n3 oog
ontvangt de indrukken van de lijnen
op beide zijden van bet karton zóó
snel, achter elkaar, dat het deze niet
uit elkaar kan houden en ze als één
teekening ziet.
Plakt men op de etene zijde van het
bovenbeschreven stuk karton een op
wit schrijfpapier geteekend'e vogel
kooi, en op de andere zijde eveneens
een stuk wit papier, waarop in het
midden een vogel geteekend, is, dan
ziet men, waaneer het karton snel
om zijn horizontale as gedraaid wordt
niet afwisselend de volgelkooi enden
vogel, maar don vogel in de kooi.
Mem kan die beide teekeningen ook
nog op een andere wijze gebruiken.
Plaatst men tusschen I en II een
scherm, bijvoorbeeld een briefkaart,
in vortikale richting en nadert men
dit zoover met de beide oogen, dat
men met het rechteroog alleen teeke
ning II 'en met het linker oog alleen
teekening I kan zien, dan zall men
eveneens zeer spoedig niet twee doch
slechts één beeld zien, dat die* lijnen
■evenaLs bij de eerste proef gekruist
voorstelt.
Op dezelfde wijze met III en IV
dolen die, zal men, den vogel in de
kooi zien gaan.
De kunst om een kop tliee
te zetten
Met de kunst ..hoe een kop thee
te zetten" is het, in het algemeen niet
beter gesteld dan met het koffiezetten.
De meeste vrouwen en. in den hoogsten
graad .onze zeer geachte keukenmeis
jes .verstaan echter een kunst heel
voortreffelijk namelijk de keurigste
thee met een standvastigheid, die een
betere zaak waardig waar', in een bit
tere vloeistof om te zetten, die zij zei
ven niet zouden kunnen genieten, als
e,r niet een sterke inbeelding bij in het
spel ware. Zij verbeelden zich nl. thee
te drinken en daar zij niets beters
kennen, houden zij ook werkelijk haar
merkwaardig surrogaat voor thee.
Als echter de huisvrouw van de kunst
van theezetten zelve zoo weinig ver
staat. is het ook heel natuurlijk, dat
de dienstboden tengevolge van het on
voldoend onderricht, dezen arbeid hee-
lemaail niet goed verrichten, niet let
ten op de veredschte bereiding of op de
hoedanigheden van het zetsel. Toch
behoort de thee tot de kostelijkste en
de goedkoopste genotmiddelen, welker
volkomen heerlijkheid evenwel velen
nog geopenbaard moet worden. Laat
ons allereerst eens over den trekpot
spreken en op een punt opmerkzaam
maken, dat ook zij dienen in 't oog te
houden, die in de kunst van het kof
fiezetten het tot een tran van groote
volmaaktheid hebben gebracht. Ge
woonlijk wordt de koffie- of theepot
hetzij hij uit metaal of uit. porcelein
bestaat, na het gebruik, met heet wa
ter uitgespoeld en meer of minder
zorgvuldig van binnen uitgedroogd. De
meeste kannen of potten zijn echter
veel te nauw, dau dat het uitdrogen
zorgvuldig zou kunnen geschieden en
zeker blijft er altijd nog wat nattigheid
in achter. Met dit van het uitwasschen
overgebleven water vereenigen zich
stofdeeltjes uit de lucht en deze ver
mengen zich, zoodra de kan in gebruik
genomen wordt, met de warme vloed-
stof die er dan inkomt Thee en koffie
zijn echter zoo gevoelig voor alle in
vloeden. dat de vreemde bestand dee -
len, zonder twijfel, de hoedanigheid
van den drank schade doen; in ieder
geval overblijfselen van water waar
mede de boel is omgewasschen nooit
bijzonder smakelijk inwerken. Vele
vrouwen gclooven al heel erg haar
best to doen, als ze de kan, vóórdat
ze ze gebruiken, nog eens met koud
water uitspoelen. Dat is echter niet
voldoende kokend heet water moet
er in en daarmee moet grondig ge
spoeld werden. Dan eerst is de kan
voor het inschenken van den nieuwen
drank voldoende zuiver. Wie gelooft,
dat hij een pot of kan die voor kof
fie- of theebereiding dient nu en dan
ook wol eens voor andere kook-
doel einden kan gebruiken, d ie is in de
kunst van welke hier sprake is, nog
zoo onrijp, dat hij eerst nog een voor
bereidende school doorloopen moeten
zou om hier te kunnen meespreken.
Ieder weet. dat men om thee te zetten
eerst water moet koken. De theebhe-
den worden in een kannetje gedaan en
dan wordt hef kokende water opgego
ten. Het opgieten, moet echter geschie
den in het oogenblik. waarop het water
begint sterk te koken; kookt het lan
ger. dan wordt daardoor der kwaliteit
van fijne theesoorten afbreuk gedaan.
Even schadelijk is echter ook water,
dat nog heelemaal niet gekookt heeft.
Thee, die niet met kokend water is
gezet, smaakt niet en wie hierop
eenmaal gelet heeft, zal bij het proe
ven der the© terstond gewaar worden
of het water werkelijk gekookt heeft
of niet.
Niet doelmatig is het tegelijk de
heele benoodigde hoeveelheid kokend
water op de thee te gieten; veeleer
maakt men met hot beste resultaat een
treksel, als men slechts een kleine hoe
veelheid van het water, een half of
een. heel kopje, opgiet en daarin de
thee trekken laat. Het trekken mag
DE ZATERDAGAVOND.
A
de schrijver, predikant, poeët en de
lieer Van Dreeven, de eenvoudige
christen-amanuensis, mechanicus aan
de Utrechtsche Hoogeschool. Tel.
Bont© steentjes.
Om kammen coi haarschuiers goed
schoon te maken moet men ze in water
leggen, waarbij men een weinig geest
van salmiak heeft igegoten. Daarin wor
den (terstond alle onreinheden opgelost.
Hij, die zijn mIndexen uit de hoogte
ert stug behandelt, is zelf niet- groot,
want zoo iemand acht het noodig het
gevaar te voorkomen, dat men hem voor
even klein houdt als den arme, waar
mede hij omgaat. Wie inderdaad wat te
b steekenen heeft, die weet wel dat men
het, hem kan aanzien, ook wanneer hij
zijn minderen alls zijns gelijken behan
delt.
Do beroemdste paarl, die in de laatste
jaren in Australië gevonden is, staat
bekend onder den naam- van „het zuide
lijke kruis". Zij bestaat eigenlijk uit
een verbinding van een crucifix allen
van. onberispelijken vorm. Dit merk
waardig natuurspel werd hij de Lacipe-
de-eilanden tegen ebtijd door een spon-
senvisscher, Clark geheeten, gevonden
en bracht bij den verkoop de prijs van
120.000 gulden op.
Een vernuftig genie is op de gedachte
gekomen rallen en muizen door electri-
cileit te do oden en heeft voor dit doel
een val ter electrische executie ver
vaardigd. De schijfvormige onderlaag
der val is een leider voor den stroom,
op deze ligt weer een kleinere, van de
eerste echter goed geïsoleerde schijf.
Een boogvormige aashaak is met de on
derste schijf geleidend verbonden. Door
een aanwezige eleetriciteitsbron loopen
geleidingsdraden naar de grondplaat en
de daarop liggende schijf, zoodat de cir-
kelstroom niet gesloten is. Loopt nu een
rat over de bovenste schijf en knaagt
zij aan het aas, dan wordt daardoor de
doodalijke stroom gesloten, en door het
lichaam van het dier geleid.
Onze haringvloot werd eens door den,
Eüigelschen admiraal Blake aangevallen
De vloot stond onder bescherming van
twaalf schepen, doch deze werden alle
door den vijand, genomen, op éen na,
dat lafhartig den steven wendde en op
den loop ging.
Men begrijpt diat die kapitein bij zijne
thuiskomst allesbehalve vriendelijk werd
ontvangen; hij werd gevangengenomen
en ter dood veroordeeld. Hem werd ech
ter gratie geschonken op voorwaarde dat
in zijne plaats een varken aan de galg
moest sterven-. De heldhaftige kapitein
nam hiermee geno^egen.
Menig matroos zou ongetwijfeld den
dood verkiezen boven zulk eene vernede
ring.
Kunst en speelgoed in 't
leven van een Kind.
„Die Kunst in 't leven van het
kind I"
Dit zou men boven elke woning van
'n jong huisgezin geplaatst willen zien
waar vadier en moeder de groote ver
antwoordelijkheid' op zich genomen
hebben over 't leven van het kind te
waken, te zorgen zoowel voor zijn
physieke als voor zijn moreelie ont
wikkeling en voorspoed!.
Want wat sluit die niet in ziich!
Welke heerlijke belofte voor het jonge
kind, om, aan de hand van zijn
oudiers, het mooie en het l'ieve in de
dingen om zich heen te leeren zien,
te leeren zoeken. Zoo zachtjes aan
de oogen zich te laten openen voor
mooie lijnen, voor mooie kleuren,
zich langzaam-aan bewust te gaan
worden van zijn phantasie! Want
phantasie is een Godsgeschenk, dat
aan eJ'k metnsch gegeven is, aan den
rijksten en den armsten, aan den gte-
lukkigsten en de,n rampzaligsten.
Zonder phantasie kan eiein mensch
niet bestaan óf dat leven zal droog
zijn en dioodsch, kleurloos, weemoe
dig. omdat de troosteres, de opwek-
ster van het dagelijksch leven er in
gestorven is. En wee! het kind, wee!
den mensch, bij wien dat Godsge
schenk niet met liefde en zorg werd
opgekweekt, toen hij nog klein was
en jong!
Want wordt uit de phantasie niet
de Kunst geboren! Is Kunst denkbaar
zonden phantasie!
Kunst, die het leven mooi moet
maken, die den laatsten mensch als
brug moet dienon over diepten van
teleurstelling en ontgoocheling. Het
kind vroeg te leeren zien, waarin
Kunst zit, waarin Kunst zich uit
in de kinderkamer moet dit reeds
worden begonnen, door hierin geen
onverschillige of leelijke platen op te
hangen, maar vooral zijn keuze te
bepalen tot afdrukken van werkelijk
goede dingen dat is een hoogst ge
lukkige opvatting om die opvoeding
van het kind te volmaken. Toch is
deze opvatting nog lang geen alge
meen goed.
Vctell ouders, kindervrienden en
kenners, vinden het onnoodig, een
kind reeds op vroegen leeftijd voor
te bei'eidien op do geheimen van de
Kunst. Dat komt later wel „vanzelf!"
Zij oordeelen het 't best, om de
kinderen aan de natuur, aan „hun"
natuur over te laten, 't Zou boter
aan de galg gesmeerd zijn. Later, dat
is wat anders; later, wanneer ze
kunnen onderscheiden! Maar dat
„kunnen ondierscheiden" dat is juist
wat geleerd moet worden, jong ge
leerd! Gelukkig, dat dan ook hoe lan
ger hoe meer de kring zich verbreedt
waarin de ouders inzien, dat eenkin-
dlerziel, dat het kinderleven „au sé-
rieuxgenomen moet worden.
Wanneer bijv. een kind ziek is, of
wanneer zjich een lichamelijk gebriek
aan het kinderlijfje openbaart, wat
zijn dan niet de ouders onmiddellijk
bereid al het mogelijke in het werk
te stellen, om die ziekte, dat gebrek
aan het kinderlijfje te laten gene
zen! Maar.wanneer er iets hapert aan
het kinderzieltje? Ontdekken de
ouders dan ook de oorzaak van dit
geheimzinnige lijdien altijd wel tijdig
genoeg? Wordt er op dit gebied
trots alle liefde door onwetend
heid niet veel en zwaar gezondigd?
en bestaan er voor het kind wel on
beduidendheden, nietigheden? Voelt
het niet alles eer vol ernst, vangroot
gewicht? Schreit een kind niet diep
bedroefde traantjes, wanneer men 't
om iets, dat het heel' ernstig vond,
uitlacht, of men met zijn klein ver
drietje den draak steekt?
Het behoort nu eenmaal zoo, dat
men het kind om het blij en geluk
kig te zien, om het bezig te houden,
speelgoed op speelgoed geeft.
Welk speegoed komt at niet op
aan. Hoe meer hoe liever. Groot
ouders. tantes, ooms, vriendinnen,
ieder een betoont en uit genegenheid
voor den kleinen mensch het liefst,
(h,et gemakkelijkst) in geschenken
van speelgoed. Het speelgoed vervult
in een kinderleven een zeer groote
rol. Het goedje kan daarom niet mooi
en niet duur genoeg zijn. Bij ons
tegen St. Nicola as, bij anderen tegen
Kerstmis en Nieuwjaar, zijn de speel
goedmagazijnen in ware museua her
schapen, waarin al' het denkbare
wordt gevonden, wat mienschelijk
vernuft en industrie hebben weten te
fabriceeren. Men kan het zich zoo
gek niet voorstellen, of het is er te
vinden.
De industrie biedt van alles en
toch, hoe menigmaal hoort men niet
de moederklacht in zoo'n winkel: ,,'t
Is verschikkellijk, maar ik vindt
niets nieuws voor mijn oogen, hij
heeft al van alles!"
Denk eens aan, welk een beklagens
waardig jongetje dat moet zijn! Een
kindierhandjie, dat. zoo gauw gevuld
is, een kinderhartje, dat zoo gauw
in verrukking is te brengen! Maar
wie is van deze klacht schuld? De
industrie of de moeder?
Het kind heeft te midcfen van zijn
speelgoed, dat hem zijn geheele we
reld is. Al zijn illusies, zijn. droo-
men. staan in nauw verband met de
voorworpen, waarmede het zteh de
vele uren van den dag heeft bezig ge
houden. En hoe eenvoudiger, hoe
simpeler deze speelstukken zijn, hoe
doüert hot kind er op is, hoe mëer
zij zijn verbeelding in beslag nemen,
hoemear het zichzelf geyen kan bij
het spel.
Een stoel, een voetembank, een ta
bouret, wat kunnen die al' niet
voorstellen! Aan een touw vastge
sjord, stelt het nu eens een wagen,
den equipage, óf eem automobiel,
wanneer het ventje heel modern is,
dan weer een locomotief of een
omnibus. En heeft het deze stukken
niet bij de- hand, dan speelt het met
zichzelf.
Dan is het beurtelings papa, mama
if de onderwijzer, of de keukenmeid
of ook wel een steigerend, hinne-
kend paardje, of een fluitende loco
motief. sVoor het eten en ander be
hoort verbeelding en opmerkings
gave. En wanneer een van de gelief
de stukken gebroken is! O dat ver
driet! Een pop, met geopereerde ar
men, of beenen, toegenaaid lijfje,
wordt de lievelingspop. Een houten
paardje met een omwonden knüege-
wricht wordt het voorwerp van zorg
en deelneming, veel meer, tienmaal
meer, dan het pretensiileuze groote
hobbelpaard met de echte manen en
dear echten staart.
Kan hij met het zieke paardje niet
vetel beter dokter spelen! Of zieken-
oppasser, of stalknecht! Hij kan het
dier laten vertellen hoe'n pijn het
hleeft uitgestaan bij zijn val, hoe het
nóg pijn heeft. Het kind kan zijn
onbegrensdle phantasie den vrijen
teugel laten... er ontstaat een geheim
zinnige band tusschen hem e<n zijn
speelgoed, dat" onder zijn handjes al
tijd vol leven wordt... Van die ver
minkte stukken zou het kind geen af
stand willen doen.
Maar geef hem daartegenover mo
derne, prachtig opgetuigde voorwer
pen, ingewikkelde machinerieën, die
een groot mensch nog kunnen bezig
houden, hoe gauw zullen ze hem
gaan vervelen. Zij zeggen hem niets".
Zij vervelen hem binnlen geen tijd.
die ratelende wagentjes, waarvoor
een Chinees gespannen is en waarin
een knikkende dame met parasol. Z'e
maken hem ongeduldig, die tuf-tuf-
fende automobieltjes, die stoomboot
jes met heuschen stoom en hjeusch
ronddraaiende raderen. Hij verstaat
ze niet, hij leert ze niet kennen tot
de kleine vingers gehoorzaamd
hebben aan den onwéerstaanbaren
drang om te ond/ei*zoeken, en alles
binnenstbuiten is gehaald! En dan
eerst wordt het defecte stuk speelgoed
voor hiem interessant. Wat de vin
gertjes hebben in tweeën gebroken en
verbogen, dat rtepareert weer de
phantasie, en nog duidelijker dan te
voren in werkeliikheid, ziet hij die
voor den dag. Dan vorinen zich aller
lei min of meer uitgestrekte poelen
j*n de overeenkomstige kuilen, de
argelooze voorbijganger stapt van
een droge plek midden in een diepe
plas,dat 't water bij hem opspatten gaat
en aLs er niet af en toe een zonnetje
kwam dat het water deed verdampen,
dan zouden wc deze plassen een on
bepaald aantal maanden op de Groo
te Markt zien blijven liggen. Het
electrisch licht in onze hoofdstraten
is juist als de zon, het schijnt over
boozen en goeden, maar dat de stra
ten onder zijn doordringenden blik
niet blozen van schaamte, over hun
ellendigen toestand, dat is e'en zaak
die boven mijn bevatting gaat. Heeft
de gemeente geen geld? Dat beduidt
niets. Een gemeentekas is altijd arm.
maar voor het behoorlijk onderhoud
en Vernieuwen van de stnaten behoort
geld te wezen.
Sommige dingen gaan maar traag-
jes in onze lieve stad. De schoo'lhouw
is ook al een onderwerp dat de leus
voert van haast je maar niet. Bijna
twee laar geleden is het plan voor
een nieuwe school bij den Raad inge
komen en waar. is die school nu? Nog
geen paal is er voor in den grond) ge
slagen. Natuurlijk loopt dat vast. De
lieve jeugd neemt toe, en d'e aanvra
gen omi plaatsing zijn elk jaar voel
talrijker dan het aantal plaatsen dat
openkomt door de kinderen dia van
school gaan. Iedereen kan nu gemak
kelijk de rekening opzetten.
En intusschen loopt natuurlijk de
administratie vast. Van een regelma
tige wijkverdeeling voor d'a scholen
is al lang geen sprake meer. Het is
een verhuizen en een verschuiven
zonder eind, de kindleren moeten
maar geborgen worden diaar waar
plaats is, het oudste broertje Lier, het
jongste broertje daar, het zusje weer
cl'diers, zooals 't valt, wat voor de
ouder9 niet aangenaam en voor het
regelmatig® schoolbezoek verkeerd is.
Het detacheer ten van klassen, vroeger
een. zeldzaamheid, is regel geworden.
Het Proveniershuis zit alweer vol
en nu de lokalen van d'ei vroegere Mi
litaire School in dc kazerne moeten
worden ontruimd, (overigens een ge
luk. want het was wel een kinder-
borgplaats, maar lang geen school
lokaal) nu moeten err zelfs deftige
hoerenhuizen gehuurd woriten. Het
oog is gevallen op de Nassauschool,
die voor het sommetje van f 1400.
(wat een koonio!) te huur is. Als we
zoo nu maar doorgaan en vooral lang
wachten met het bouwen van nieuwe
scholen, dan kan dat een faveurtje
worden voor aille 'eigenaars van groo
te, leegstaande pcrceeten. De hoof
den van de scholen die gedetacheer
de klassen h'ëbben, zulten dan, nog
meer dan nu, tusschen hun diverse
lokalen te voet of per fiets, all's mo
derne Vliegende Hollanders heen en
weer zwerven.
Wat de oorzaak is van dezen war-
ordelijken toestand verklaar ik niet
te weten. Naar het schijnt zijn het
Rijksschooltoiezicht en het Stadhuis
het nu en dan met 'ettkoar niet eens
en wanneer het daardoor niet zoo
gauw gaat, als het wel kon, dan is
da Raad het college niet, dat er eens
flink schot achter zetten zal, maar
inmiddels worden van al die vertra
gingen de kinderen en het onderwijs
dupe.
Ik zei daar straks, dat men op 't.
Stadhuis tegenwoordig zoo geheimzin
nig is. Dat is evenwel nog niemendal
vergeleken bij de geheimzinnigheid
op het hoofdbureau van politie. Naar
ik hoor wordt er, wanneer een jour
nalist in den omtrek van 't gebouw
gesignaleerd wordt, aan al de ambte
naren en beambten gelast om niet dan
fluisterend te praten. Aan deze ge
vaarlijke rnenschensoort (ik meen na
tuurlijk de journalisten) mag hoege
naamd gegn mededeeling worden ge
daan van wat er in 't bureau om
gaat. Dat een inspecteur zijn neus
snuit is ambtsgeheim en dat een agent
«•an of op wacht gaat staatsgeheim.
Hoe ik liet dan ook weet. weet ik
niet meer. maar ik weet wel dat ik
het weet. dat de hondenhokken die op
de binnenplaats stonden tot berging
van onbeheerde honden, overgebracht
zijn naar de vuilnisbelt, omdat de
heer Laane geklaagd had! over het ka
baal dat deze lieve dieren in de hok
ken maakten.
Dat is natuurlijk een heel verstan
dige daad, maar minder verstandig
is het. zou ik denken, dat de premie
die vroeger aan de agenten werd' uit
gekeerd' voor het aanbrengen van on
beheerde honden, nu ingetrokken is.
Ik weet wel. dat de mensch en dus
ook do politieagent het goede doen
moet omdat het goed is maar... het
is toch een heel verschil, niet waar,
wanneer zoo'n penningloos hondje,
bijwijze van spreken twee kwartjes
om zijn hals heeft hangen of niet.
Vooral omdat het opvangen en ten
bureele celeidien van hondjes voor een
volwassen man in uniform nu juist
geen aangename bezigheid mag hee-
t«n.
Voor de honden zou dus op deze
manier wel eens een gulden tijd kun
nen aanbreken Aan den anderen
kant zou 't kunnen wezen, dat de
menschen er minder op gesteld waren.
Aan honden ontbreekt het in Haarlem
niet, en onbeheerde honden zijn altijd
overcompleet voor rust. kalmte en
orde
FIDELIO.