DE ZATERDAGAVOND. die advertentiën van alle bladen, die ik maar vinden kon. Op zekeren dag viel mij die volgende advertentie in het oog: ,,Een jong, alleenlevend schrijver, wenscht briefwisseling met een jonge dame. Brieven no. 1898 bureau van dit blad." Nu toen ik een medicus van het mannelijk geslacht en geen geëman cipeerde dame. Maar dat vond ik op dat oogenblik zoo'n groot verschil niet fen omdat ik toch niets beters te doen had. schreef ik een brief op de advertentie. Men kan nooit weten, hoeveel belangrijks kan voortvloeien uit een enkel briefje: kleine oorzaken hebben dikwijls groote gevolgen. Ik schreef dit: Geachte heer! Daar ik, evenals u, alleen leef, ge voel ik behoefte aan conversatie, al moet die conversatie zich voorloopig bepalen tot het schrijven van brie ven. Hoewel ikzelf geen schrijfster ben, stel ik veel belang in letterkun de en ik geloof, dat uwe opstellen mij wel zouden bevallen. Maar een groo- ter genoegen zou het mij zijn, met een schrijver persoonlijk kennis te maken. Ik wil oprecht zijn en vooraf deze voorwaarde stellen, dal u mij nooit zult voorstellen uw vrouw te worden, want dit zou ik onmogelijk kunnen doen. Als u met deze voorwaarde accoord gaat, reflecteer ik op uw advertentie. Met verschuldigd^ hoogachting MARIA HARDENBERG, p.a. den heer B. Hardenberg (mijn broeder) Ausbach." Dezen brief bracht ik, toen mijn spreekuur voorbij was, he'el nieuws gierig naar het antwoord van dien domrnen. schrijver. E waren nog geen vier dagen ver- loopen, of ik ontving het volgende antwoord uit München: „Mejuffrouw! Onder de vele brieven, die mij in mijn eenzaamheid wilden troosten, vond ik er geen, die mij zoo aantrok als de uwe. Ook ik wensch geen hu welijk door middel van een adverten tie. daar ook mij daarbij onoverko melijke hindemissen in den weg staan. Maar toch wenschte ik gaarne mtet een ontwikkelde jongedame te corres- pondcereu, om daardoor misschien een blik te kunnlen werpen in een mij vreemde ziel. Wil mij oprecht de volgende vragen beantwoorden: Heeft u reeds iemand liefgehad? Hebt ge ooit kennis ge maakt met een jongen man, die u be lang inboezemde? Welke begrippen hebt gij van liefdie, geluk en leven? Doch ik vraag te veel ineens en ben misschien te indiscreet. Maar schenk mij uw vertrouwen, Marie. Hoogachtend groetend, HERMAN VAN ALFEN. Nu nieuwsgierig was mijn schrij ver minstens om niet te spreken van ongegeneerd. Maar! dit was zoo >erg niet; het kon toch een heel geschikt persoon zijn. En daarom schreef ik terug. Het was zoo'n aangename be zigheid mij in mijn spreekuren uitte geven voor jongedame. Mettertijd begon een zeer ijverige correspondentie^. Bij nadere kennis making beviel mijn partner mij uit stekend en ik begon reeds met verlangen op zijn brieven te wachten Mijn conrespondent moest een heel aardig mensch zijn. Ondertusschen kwam er geen ver andering in mijn praktijk; zoodat ik na rijp beraad besloot mij in Mün- chem te vestigen, in de hoop, dat daan meer zieken waren. ik droeg mijn praktijk over aan een collega en reisde naar de bierstad af. Nadat ik daar de noodige stappen gedaan had, besloot ik mijn vriend dien schrijver, op te zoeken, hem ex cuus te vragen voor mijn bedriegerij en daarna misschien eenige gezellige avonden met hem door te brengen. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet het, dappere besluit had geno men mij terstond als een leugenaar voor to stellen, doch te zeggen, dat ik uit naain van mijn zuster kwam. Een bediende opende. Mijn corres pondent scheen dus in goeden doen te zijn. Mij nh eter Van Alfen wenschte u te spreken? Hij is zooeven uitgegaan. Kan ik wachten? Gedachtenloos gaf ik den bediende mijn kaartje, waarop ik inderhaast krabbelde: „Uit naam van mijn zus ter Maria". De bediende verwijder de zich en liet mij in de studeerka mer alleen. Onwillekeurig keek ik eens rond. Eigenlijk had ik gemeend dat het er bij een alleenlevend schrij ver anders uitzag; een kamer, kwistig versierd en gemeubileerd, een schrijf bureau vol beeldjes iep bronsjes. Kortom, de kamer scheen bewoond te worden door een dandy en niet door een ernstigen geleerde. Toien ik het geheels vertrek goed opgenomen had werd ik plotseling gestoord door! het binnenkomen van een jongedame'met goudblond haai*, een lieftallige ver schijning. Ik maakte een buiging en de dame begon een gesprek. U wenscht mijn broer Herman te spreken, u komt uit naam van uw zuster? Ja, juffrouw, ik ben van plan mij hier als arts te vestigen en jawel rnijjfc,— jawel mijn zuster heeft mij bij den heer Van Alfen aanbevolen. Ik zou daarom gaarne... Zeer aangenaam, antwoordde de jongedame. Jammer, dat mijn oudere broer eenige dagen geleden op reis gegaan is. Doch mijn. tweede broeder die jurist, is wel thuis en hem zal het evenzeer zeeii aangenaam wezen met u kennis te maken. Om de waarheid te zeggen maakte deze mededeeling, hoe lief ook ge daan, mij niet erg gerust. Ik kwam onverhoeds in een wildvreemde fami lie vallen, moest de rol spelen van een leugenaar en en rleeds wilde ik den aftocht blazen, toen een twin tigjarig jongmensch op mij toekwam en zei: Mijn naam is Hendrik van Alfen jurist, Dokter Hardenberg, stotterd'e ik, van plan de heelie histoiüe van de zuster weer van voren af aan te ver tellen, toen mij inviel, dat het toch eigenlijk wel wat compromitteerend is een zuster te hebben, die met vreemde hearen briefwisseling voert, Eu daarom zweeg ik. Nog iemand trad binnen een oude dame, die door den jurist voorgesteld werd als zijn tante. Nu werd' de grónd wel wat heet on der mijn voeten. Ik had nooit goed kunnen liegen, maar nog moeilijker zou het zijn in tegenwoordigheid van dit geheele gezelschap tte vertellen, ik heb geen zuster. Neen, dat ging niet. En bovendien allen waren zoo aai dig, vooral de jurist. Ik kon niet wegkomen. Tfem slotte kwam juffrouw Hcnny (bestaat er een liever naam) zeggen, dat-de thee wachtte. Eén ding kon ik niet begrijpen, dat mijn correspondent nooit iets om trent zijn familie medegedeeld had. Bij het heengaan moest ik bekennen, dat juffrouw Henny veel interessan ter was dan de schrijver. Zij schenen ook niet gaarne hel gesprek op hem te brengen (wat mij zeer aangenaam was, want dan behoefde ik niet over* Marie to spreken); telkens als mijn corerspondent in het gesprek betrok ken werd begonn de jurist over een ander onderwerp. Die Herman moest dan toch wel een éénling zijn in deze lieve familie! Ik sliep dien nacht bijna niet en om kort te gaan, in korten tijd was ik mijn hart kwijt aan juffrouw Hen ny en bij mijn dagelijksche bezoeken sprak ik met geen enkel woord over mijn, voorgewende zuster en vraagde niet naar den broeder, die zich in zoo'n gezelschap eenzaam had kun nen gevoelen. Acht dagen nadat ik mijn intrede had gedaan in den salon van de fa milie van Alfen zat ik met Henny al leen in de kamer, waarin een getem perd licht brandde. Ik kon mij niet langer bedwingen, ik moest de waar heid bekennen ten koste van wat ook. Ik raapte al mijn moed bijeen. Juffrouw, zei ik, u moet reeds lang gemerkt hebben, wat mij in uw nabijheid trekt. Ik bemin u, wilt gij mijn vrouw worden? Zij werd treurig. Eerst een tegenvraag, antwoord de zij. Zal uw zuster niet boos zijn? (gelooft gij, dat uw zuster mij ook lief zal hebben? Ja, stellig, venzekerdle ik. I-Ienny ontglipte mij. Gij weet nog van niets, begon zij. EeTst moet ik een bekentenis af leggen. Ik heb geschertst; m'en is dik wijls zoo nieuwsgierig .en ik wilde eens weten, hoeveel jongedames een jongen schrijver willen troosten en trouwen. Nu heeft alleen uw zuster geschreven en zoo heel andlers als ik verwacht had. Ik kreeg haar lief, doch.kon er niet toe besluiten de waarheid te zeggen. Tante 'en Hen drik. heb ik alles miedegedeelld, vóór gij kwaamt. Ik heb geen broeder die Herman heet de brieven zijn van mij en nu zal uw zuster, die goede lieve Marie, zeker boos zijn en... Een oogenblik stond; ik sprakeloos. Toen drukte ik het booze schepseltje in de armen. Gelukkig, zei ik verlicht Ik heb geen zuster, ik ben Bernard en Marie in één persoon. Nu was het haar beurt om op te zien. Een oogenblik zag het lieve meisje mij aan, als was ik een spook. Willen wij elkaar vergeven? vroeg ik. Ik heb mij thans voorgoed in Mtin- chen gevestigd) en Henny's geheele familie is reeds dikwijls alleen om •iiijn praktijk uit te boeiden ziek geweest. Als het zoo voortgaat, la ten de menschen mij, armen kerel, nauwelijks rust gedurende de witte broodsweken. ALLERLEI. Gezichtsbedrog. Wanneer twee lijnen zich bevinden in twee vlakken, die evenwijdig aan elkaar loopen. dan kunnen die lijnen elkaar natuurlijk nooit kruisen. Toch schijnt do volgende proef met dleze natuurwet in strijd. Nleemt men een vierhoekig stuk wit karton en trekt men in het mid- dien van de oene zijde in horizontale richting vier evenwijdige lijnen, dan zullen deze lijnen, wanneer men in do horizontale richting vier evenwij dig loopende lijnen en aan de andere zijde eveneens in het midden, doch nu in vertikale richting, vier even wijdige lijnen, dan zullen deze lijnen wanneteir men in de horizontale rich ting twee bandjes aan het karton bevestigt, en dit er om laat draaien, schijnbaar een kruis vormen. Dit is echter een optisch bedrog. 0n3 oog ontvangt de indrukken van de lijnen op beide zijden van bet karton zóó snel, achter elkaar, dat het deze niet uit elkaar kan houden en ze als één teekening ziet. Plakt men op de etene zijde van het bovenbeschreven stuk karton een op wit schrijfpapier geteekend'e vogel kooi, en op de andere zijde eveneens een stuk wit papier, waarop in het midden een vogel geteekend, is, dan ziet men, waaneer het karton snel om zijn horizontale as gedraaid wordt niet afwisselend de volgelkooi enden vogel, maar don vogel in de kooi. Mem kan die beide teekeningen ook nog op een andere wijze gebruiken. Plaatst men tusschen I en II een scherm, bijvoorbeeld een briefkaart, in vortikale richting en nadert men dit zoover met de beide oogen, dat men met het rechteroog alleen teeke ning II 'en met het linker oog alleen teekening I kan zien, dan zall men eveneens zeer spoedig niet twee doch slechts één beeld zien, dat die* lijnen ■evenaLs bij de eerste proef gekruist voorstelt. Op dezelfde wijze met III en IV dolen die, zal men, den vogel in de kooi zien gaan. De kunst om een kop tliee te zetten Met de kunst ..hoe een kop thee te zetten" is het, in het algemeen niet beter gesteld dan met het koffiezetten. De meeste vrouwen en. in den hoogsten graad .onze zeer geachte keukenmeis jes .verstaan echter een kunst heel voortreffelijk namelijk de keurigste thee met een standvastigheid, die een betere zaak waardig waar', in een bit tere vloeistof om te zetten, die zij zei ven niet zouden kunnen genieten, als e,r niet een sterke inbeelding bij in het spel ware. Zij verbeelden zich nl. thee te drinken en daar zij niets beters kennen, houden zij ook werkelijk haar merkwaardig surrogaat voor thee. Als echter de huisvrouw van de kunst van theezetten zelve zoo weinig ver staat. is het ook heel natuurlijk, dat de dienstboden tengevolge van het on voldoend onderricht, dezen arbeid hee- lemaail niet goed verrichten, niet let ten op de veredschte bereiding of op de hoedanigheden van het zetsel. Toch behoort de thee tot de kostelijkste en de goedkoopste genotmiddelen, welker volkomen heerlijkheid evenwel velen nog geopenbaard moet worden. Laat ons allereerst eens over den trekpot spreken en op een punt opmerkzaam maken, dat ook zij dienen in 't oog te houden, die in de kunst van het kof fiezetten het tot een tran van groote volmaaktheid hebben gebracht. Ge woonlijk wordt de koffie- of theepot hetzij hij uit metaal of uit. porcelein bestaat, na het gebruik, met heet wa ter uitgespoeld en meer of minder zorgvuldig van binnen uitgedroogd. De meeste kannen of potten zijn echter veel te nauw, dau dat het uitdrogen zorgvuldig zou kunnen geschieden en zeker blijft er altijd nog wat nattigheid in achter. Met dit van het uitwasschen overgebleven water vereenigen zich stofdeeltjes uit de lucht en deze ver mengen zich, zoodra de kan in gebruik genomen wordt, met de warme vloed- stof die er dan inkomt Thee en koffie zijn echter zoo gevoelig voor alle in vloeden. dat de vreemde bestand dee - len, zonder twijfel, de hoedanigheid van den drank schade doen; in ieder geval overblijfselen van water waar mede de boel is omgewasschen nooit bijzonder smakelijk inwerken. Vele vrouwen gclooven al heel erg haar best to doen, als ze de kan, vóórdat ze ze gebruiken, nog eens met koud water uitspoelen. Dat is echter niet voldoende kokend heet water moet er in en daarmee moet grondig ge spoeld werden. Dan eerst is de kan voor het inschenken van den nieuwen drank voldoende zuiver. Wie gelooft, dat hij een pot of kan die voor kof fie- of theebereiding dient nu en dan ook wol eens voor andere kook- doel einden kan gebruiken, d ie is in de kunst van welke hier sprake is, nog zoo onrijp, dat hij eerst nog een voor bereidende school doorloopen moeten zou om hier te kunnen meespreken. Ieder weet. dat men om thee te zetten eerst water moet koken. De theebhe- den worden in een kannetje gedaan en dan wordt hef kokende water opgego ten. Het opgieten, moet echter geschie den in het oogenblik. waarop het water begint sterk te koken; kookt het lan ger. dan wordt daardoor der kwaliteit van fijne theesoorten afbreuk gedaan. Even schadelijk is echter ook water, dat nog heelemaal niet gekookt heeft. Thee, die niet met kokend water is gezet, smaakt niet en wie hierop eenmaal gelet heeft, zal bij het proe ven der the© terstond gewaar worden of het water werkelijk gekookt heeft of niet. Niet doelmatig is het tegelijk de heele benoodigde hoeveelheid kokend water op de thee te gieten; veeleer maakt men met hot beste resultaat een treksel, als men slechts een kleine hoe veelheid van het water, een half of een. heel kopje, opgiet en daarin de thee trekken laat. Het trekken mag DE ZATERDAGAVOND. A de schrijver, predikant, poeët en de lieer Van Dreeven, de eenvoudige christen-amanuensis, mechanicus aan de Utrechtsche Hoogeschool. Tel. Bont© steentjes. Om kammen coi haarschuiers goed schoon te maken moet men ze in water leggen, waarbij men een weinig geest van salmiak heeft igegoten. Daarin wor den (terstond alle onreinheden opgelost. Hij, die zijn mIndexen uit de hoogte ert stug behandelt, is zelf niet- groot, want zoo iemand acht het noodig het gevaar te voorkomen, dat men hem voor even klein houdt als den arme, waar mede hij omgaat. Wie inderdaad wat te b steekenen heeft, die weet wel dat men het, hem kan aanzien, ook wanneer hij zijn minderen alls zijns gelijken behan delt. Do beroemdste paarl, die in de laatste jaren in Australië gevonden is, staat bekend onder den naam- van „het zuide lijke kruis". Zij bestaat eigenlijk uit een verbinding van een crucifix allen van. onberispelijken vorm. Dit merk waardig natuurspel werd hij de Lacipe- de-eilanden tegen ebtijd door een spon- senvisscher, Clark geheeten, gevonden en bracht bij den verkoop de prijs van 120.000 gulden op. Een vernuftig genie is op de gedachte gekomen rallen en muizen door electri- cileit te do oden en heeft voor dit doel een val ter electrische executie ver vaardigd. De schijfvormige onderlaag der val is een leider voor den stroom, op deze ligt weer een kleinere, van de eerste echter goed geïsoleerde schijf. Een boogvormige aashaak is met de on derste schijf geleidend verbonden. Door een aanwezige eleetriciteitsbron loopen geleidingsdraden naar de grondplaat en de daarop liggende schijf, zoodat de cir- kelstroom niet gesloten is. Loopt nu een rat over de bovenste schijf en knaagt zij aan het aas, dan wordt daardoor de doodalijke stroom gesloten, en door het lichaam van het dier geleid. Onze haringvloot werd eens door den, Eüigelschen admiraal Blake aangevallen De vloot stond onder bescherming van twaalf schepen, doch deze werden alle door den vijand, genomen, op éen na, dat lafhartig den steven wendde en op den loop ging. Men begrijpt diat die kapitein bij zijne thuiskomst allesbehalve vriendelijk werd ontvangen; hij werd gevangengenomen en ter dood veroordeeld. Hem werd ech ter gratie geschonken op voorwaarde dat in zijne plaats een varken aan de galg moest sterven-. De heldhaftige kapitein nam hiermee geno^egen. Menig matroos zou ongetwijfeld den dood verkiezen boven zulk eene vernede ring. Kunst en speelgoed in 't leven van een Kind. „Die Kunst in 't leven van het kind I" Dit zou men boven elke woning van 'n jong huisgezin geplaatst willen zien waar vadier en moeder de groote ver antwoordelijkheid' op zich genomen hebben over 't leven van het kind te waken, te zorgen zoowel voor zijn physieke als voor zijn moreelie ont wikkeling en voorspoed!. Want wat sluit die niet in ziich! Welke heerlijke belofte voor het jonge kind, om, aan de hand van zijn oudiers, het mooie en het l'ieve in de dingen om zich heen te leeren zien, te leeren zoeken. Zoo zachtjes aan de oogen zich te laten openen voor mooie lijnen, voor mooie kleuren, zich langzaam-aan bewust te gaan worden van zijn phantasie! Want phantasie is een Godsgeschenk, dat aan eJ'k metnsch gegeven is, aan den rijksten en den armsten, aan den gte- lukkigsten en de,n rampzaligsten. Zonder phantasie kan eiein mensch niet bestaan óf dat leven zal droog zijn en dioodsch, kleurloos, weemoe dig. omdat de troosteres, de opwek- ster van het dagelijksch leven er in gestorven is. En wee! het kind, wee! den mensch, bij wien dat Godsge schenk niet met liefde en zorg werd opgekweekt, toen hij nog klein was en jong! Want wordt uit de phantasie niet de Kunst geboren! Is Kunst denkbaar zonden phantasie! Kunst, die het leven mooi moet maken, die den laatsten mensch als brug moet dienon over diepten van teleurstelling en ontgoocheling. Het kind vroeg te leeren zien, waarin Kunst zit, waarin Kunst zich uit in de kinderkamer moet dit reeds worden begonnen, door hierin geen onverschillige of leelijke platen op te hangen, maar vooral zijn keuze te bepalen tot afdrukken van werkelijk goede dingen dat is een hoogst ge lukkige opvatting om die opvoeding van het kind te volmaken. Toch is deze opvatting nog lang geen alge meen goed. Vctell ouders, kindervrienden en kenners, vinden het onnoodig, een kind reeds op vroegen leeftijd voor te bei'eidien op do geheimen van de Kunst. Dat komt later wel „vanzelf!" Zij oordeelen het 't best, om de kinderen aan de natuur, aan „hun" natuur over te laten, 't Zou boter aan de galg gesmeerd zijn. Later, dat is wat anders; later, wanneer ze kunnen onderscheiden! Maar dat „kunnen ondierscheiden" dat is juist wat geleerd moet worden, jong ge leerd! Gelukkig, dat dan ook hoe lan ger hoe meer de kring zich verbreedt waarin de ouders inzien, dat eenkin- dlerziel, dat het kinderleven „au sé- rieuxgenomen moet worden. Wanneer bijv. een kind ziek is, of wanneer zjich een lichamelijk gebriek aan het kinderlijfje openbaart, wat zijn dan niet de ouders onmiddellijk bereid al het mogelijke in het werk te stellen, om die ziekte, dat gebrek aan het kinderlijfje te laten gene zen! Maar.wanneer er iets hapert aan het kinderzieltje? Ontdekken de ouders dan ook de oorzaak van dit geheimzinnige lijdien altijd wel tijdig genoeg? Wordt er op dit gebied trots alle liefde door onwetend heid niet veel en zwaar gezondigd? en bestaan er voor het kind wel on beduidendheden, nietigheden? Voelt het niet alles eer vol ernst, vangroot gewicht? Schreit een kind niet diep bedroefde traantjes, wanneer men 't om iets, dat het heel' ernstig vond, uitlacht, of men met zijn klein ver drietje den draak steekt? Het behoort nu eenmaal zoo, dat men het kind om het blij en geluk kig te zien, om het bezig te houden, speelgoed op speelgoed geeft. Welk speegoed komt at niet op aan. Hoe meer hoe liever. Groot ouders. tantes, ooms, vriendinnen, ieder een betoont en uit genegenheid voor den kleinen mensch het liefst, (h,et gemakkelijkst) in geschenken van speelgoed. Het speelgoed vervult in een kinderleven een zeer groote rol. Het goedje kan daarom niet mooi en niet duur genoeg zijn. Bij ons tegen St. Nicola as, bij anderen tegen Kerstmis en Nieuwjaar, zijn de speel goedmagazijnen in ware museua her schapen, waarin al' het denkbare wordt gevonden, wat mienschelijk vernuft en industrie hebben weten te fabriceeren. Men kan het zich zoo gek niet voorstellen, of het is er te vinden. De industrie biedt van alles en toch, hoe menigmaal hoort men niet de moederklacht in zoo'n winkel: ,,'t Is verschikkellijk, maar ik vindt niets nieuws voor mijn oogen, hij heeft al van alles!" Denk eens aan, welk een beklagens waardig jongetje dat moet zijn! Een kindierhandjie, dat. zoo gauw gevuld is, een kinderhartje, dat zoo gauw in verrukking is te brengen! Maar wie is van deze klacht schuld? De industrie of de moeder? Het kind heeft te midcfen van zijn speelgoed, dat hem zijn geheele we reld is. Al zijn illusies, zijn. droo- men. staan in nauw verband met de voorworpen, waarmede het zteh de vele uren van den dag heeft bezig ge houden. En hoe eenvoudiger, hoe simpeler deze speelstukken zijn, hoe doüert hot kind er op is, hoe mëer zij zijn verbeelding in beslag nemen, hoemear het zichzelf geyen kan bij het spel. Een stoel, een voetembank, een ta bouret, wat kunnen die al' niet voorstellen! Aan een touw vastge sjord, stelt het nu eens een wagen, den equipage, óf eem automobiel, wanneer het ventje heel modern is, dan weer een locomotief of een omnibus. En heeft het deze stukken niet bij de- hand, dan speelt het met zichzelf. Dan is het beurtelings papa, mama if de onderwijzer, of de keukenmeid of ook wel een steigerend, hinne- kend paardje, of een fluitende loco motief. sVoor het eten en ander be hoort verbeelding en opmerkings gave. En wanneer een van de gelief de stukken gebroken is! O dat ver driet! Een pop, met geopereerde ar men, of beenen, toegenaaid lijfje, wordt de lievelingspop. Een houten paardje met een omwonden knüege- wricht wordt het voorwerp van zorg en deelneming, veel meer, tienmaal meer, dan het pretensiileuze groote hobbelpaard met de echte manen en dear echten staart. Kan hij met het zieke paardje niet vetel beter dokter spelen! Of zieken- oppasser, of stalknecht! Hij kan het dier laten vertellen hoe'n pijn het hleeft uitgestaan bij zijn val, hoe het nóg pijn heeft. Het kind kan zijn onbegrensdle phantasie den vrijen teugel laten... er ontstaat een geheim zinnige band tusschen hem e<n zijn speelgoed, dat" onder zijn handjes al tijd vol leven wordt... Van die ver minkte stukken zou het kind geen af stand willen doen. Maar geef hem daartegenover mo derne, prachtig opgetuigde voorwer pen, ingewikkelde machinerieën, die een groot mensch nog kunnen bezig houden, hoe gauw zullen ze hem gaan vervelen. Zij zeggen hem niets". Zij vervelen hem binnlen geen tijd. die ratelende wagentjes, waarvoor een Chinees gespannen is en waarin een knikkende dame met parasol. Z'e maken hem ongeduldig, die tuf-tuf- fende automobieltjes, die stoomboot jes met heuschen stoom en hjeusch ronddraaiende raderen. Hij verstaat ze niet, hij leert ze niet kennen tot de kleine vingers gehoorzaamd hebben aan den onwéerstaanbaren drang om te ond/ei*zoeken, en alles binnenstbuiten is gehaald! En dan eerst wordt het defecte stuk speelgoed voor hiem interessant. Wat de vin gertjes hebben in tweeën gebroken en verbogen, dat rtepareert weer de phantasie, en nog duidelijker dan te voren in werkeliikheid, ziet hij die voor den dag. Dan vorinen zich aller lei min of meer uitgestrekte poelen j*n de overeenkomstige kuilen, de argelooze voorbijganger stapt van een droge plek midden in een diepe plas,dat 't water bij hem opspatten gaat en aLs er niet af en toe een zonnetje kwam dat het water deed verdampen, dan zouden wc deze plassen een on bepaald aantal maanden op de Groo te Markt zien blijven liggen. Het electrisch licht in onze hoofdstraten is juist als de zon, het schijnt over boozen en goeden, maar dat de stra ten onder zijn doordringenden blik niet blozen van schaamte, over hun ellendigen toestand, dat is e'en zaak die boven mijn bevatting gaat. Heeft de gemeente geen geld? Dat beduidt niets. Een gemeentekas is altijd arm. maar voor het behoorlijk onderhoud en Vernieuwen van de stnaten behoort geld te wezen. Sommige dingen gaan maar traag- jes in onze lieve stad. De schoo'lhouw is ook al een onderwerp dat de leus voert van haast je maar niet. Bijna twee laar geleden is het plan voor een nieuwe school bij den Raad inge komen en waar. is die school nu? Nog geen paal is er voor in den grond) ge slagen. Natuurlijk loopt dat vast. De lieve jeugd neemt toe, en d'e aanvra gen omi plaatsing zijn elk jaar voel talrijker dan het aantal plaatsen dat openkomt door de kinderen dia van school gaan. Iedereen kan nu gemak kelijk de rekening opzetten. En intusschen loopt natuurlijk de administratie vast. Van een regelma tige wijkverdeeling voor d'a scholen is al lang geen sprake meer. Het is een verhuizen en een verschuiven zonder eind, de kindleren moeten maar geborgen worden diaar waar plaats is, het oudste broertje Lier, het jongste broertje daar, het zusje weer cl'diers, zooals 't valt, wat voor de ouder9 niet aangenaam en voor het regelmatig® schoolbezoek verkeerd is. Het detacheer ten van klassen, vroeger een. zeldzaamheid, is regel geworden. Het Proveniershuis zit alweer vol en nu de lokalen van d'ei vroegere Mi litaire School in dc kazerne moeten worden ontruimd, (overigens een ge luk. want het was wel een kinder- borgplaats, maar lang geen school lokaal) nu moeten err zelfs deftige hoerenhuizen gehuurd woriten. Het oog is gevallen op de Nassauschool, die voor het sommetje van f 1400. (wat een koonio!) te huur is. Als we zoo nu maar doorgaan en vooral lang wachten met het bouwen van nieuwe scholen, dan kan dat een faveurtje worden voor aille 'eigenaars van groo te, leegstaande pcrceeten. De hoof den van de scholen die gedetacheer de klassen h'ëbben, zulten dan, nog meer dan nu, tusschen hun diverse lokalen te voet of per fiets, all's mo derne Vliegende Hollanders heen en weer zwerven. Wat de oorzaak is van dezen war- ordelijken toestand verklaar ik niet te weten. Naar het schijnt zijn het Rijksschooltoiezicht en het Stadhuis het nu en dan met 'ettkoar niet eens en wanneer het daardoor niet zoo gauw gaat, als het wel kon, dan is da Raad het college niet, dat er eens flink schot achter zetten zal, maar inmiddels worden van al die vertra gingen de kinderen en het onderwijs dupe. Ik zei daar straks, dat men op 't. Stadhuis tegenwoordig zoo geheimzin nig is. Dat is evenwel nog niemendal vergeleken bij de geheimzinnigheid op het hoofdbureau van politie. Naar ik hoor wordt er, wanneer een jour nalist in den omtrek van 't gebouw gesignaleerd wordt, aan al de ambte naren en beambten gelast om niet dan fluisterend te praten. Aan deze ge vaarlijke rnenschensoort (ik meen na tuurlijk de journalisten) mag hoege naamd gegn mededeeling worden ge daan van wat er in 't bureau om gaat. Dat een inspecteur zijn neus snuit is ambtsgeheim en dat een agent «•an of op wacht gaat staatsgeheim. Hoe ik liet dan ook weet. weet ik niet meer. maar ik weet wel dat ik het weet. dat de hondenhokken die op de binnenplaats stonden tot berging van onbeheerde honden, overgebracht zijn naar de vuilnisbelt, omdat de heer Laane geklaagd had! over het ka baal dat deze lieve dieren in de hok ken maakten. Dat is natuurlijk een heel verstan dige daad, maar minder verstandig is het. zou ik denken, dat de premie die vroeger aan de agenten werd' uit gekeerd' voor het aanbrengen van on beheerde honden, nu ingetrokken is. Ik weet wel. dat de mensch en dus ook do politieagent het goede doen moet omdat het goed is maar... het is toch een heel verschil, niet waar, wanneer zoo'n penningloos hondje, bijwijze van spreken twee kwartjes om zijn hals heeft hangen of niet. Vooral omdat het opvangen en ten bureele celeidien van hondjes voor een volwassen man in uniform nu juist geen aangename bezigheid mag hee- t«n. Voor de honden zou dus op deze manier wel eens een gulden tijd kun nen aanbreken Aan den anderen kant zou 't kunnen wezen, dat de menschen er minder op gesteld waren. Aan honden ontbreekt het in Haarlem niet, en onbeheerde honden zijn altijd overcompleet voor rust. kalmte en orde FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 7