DE ZATERDAGAVOND.
Gratis Bijvoegsel van Haarlem's Dagblad
Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud.
Haar Syrrjpathie?
ALLERLEI
8
BIJ DE INSTRUCTIE.
Sergeant. Waartoe heeft de sol
daat een mond?
Milicien. Wal um te spréke sur-
santl
Serge int. Dat is niet waar. om
hem te houden!
VERLOREN MOEITE.
Fotograaf. Ik zie daarjuist, mijn-
heer de wachtmeester, dat de toestel
niet geheel in orde Is... kunt u mis-
ichien morgen terugkomen?
Wachtmeester. Dat had je voor
den drommel wel wat vroeger kun
nen zeggen; want na heel wat moeite
was het ine precies gelukt, 'n beetje
vriendel'jk te kijken!
Patiënt Dokter, ik geloof dat ik
'n beetje rheumatisch ben.
Dokter, Dwaasheid! Als men
rheumatiek heeft, gelooft men niet...
dan weet menl
Bij een (huwelijk van een arme
jonge dame en een rijk bejaard man.
Er is nog al een groot verschil
van leeftijd, niet waar?
Ja, ongeveer vier millloen.
Dikke dame (aan het strand). Ik
wil op <en dier ezels eaan rijden en
ik zal een uwer, die mee wil loopen.
een dubbeltje geven.
Kleine jongen Dank u juffrouw,
maar ;k blijf liever hier zitten, om te
lachen.
A. Ze heeft je dus afgewezen.
Deed je aanzoek haar geen genoegen?
B. Ta, dat weef ik zoo niet, of het
haar genoegen deed maar ze deed
niets anders dan lachen.
Bij een concert was onlangs be
paald, dat do biljetten strikt persoon
lijk waren en dus niet aan een ander
mochten worden overgedaan.
Om dit duidelijk te doen uitkomen,
had men op de kaartjes gezet: Nie
mand wordt toegelaten tenzij hij zelf
komt.
DK
Botanicus (in den hortus). Behoort
deze plant niet tot de familie der Eri
caceae?
Tuinman (kortaf). Neen, mijn
heer. zeker niet. ze behoort aan de
stad.
VORDERING.
Maakt je zuster al goede vorde
ringen 'u 't fietsen?
O ia; die valt er alleen nog maar
af, als er jonge heeren iu de nabijheid
zijn.
Dichter. Ik heb weinig geluk met
dit vers, dat is nu al de derde maal,
dat ik het terug krijg.
Vriend. Wel, zet ,oud tien jaar",
achter je naam,, misschien plaatst dan
een of ander kindertijdschrift het.
OP DE KERMIS.
Heer. Op het affiche staat, dat
hier de Siameesche tweelingen te zien
zijn en ik zie maar een gebochelde
kerel.
Kermisreiziger. Ja de zaken gaan
tegenwojrdig zoo slecht, dat ik een
der tweelingen heb moeten afschaffen.
EEN PHILOSOOF.
Student (die van de Noordpoolstre
ken gelezen heeft). Niets is toch
volmaakt op aarde. Ilier het heerlijke
bier en de korte nachten, en ddér de
lange Poolnacht en de miserabele le
vertraan.
AFGEKETST.
Reiziger (indringend). Mevrouw,
ik plaats dit artikel bij verscheiucn
eerste families.
Dame ces huizes. Welnu, dan is
u hier bij een van de allereerste fa
milies, waar u 't niet kan plaatsen.
TROOST.
Mevrouw (droef). Dat je ook juist
van die antieke vaas een stuk moest
afstooten?
Dienstmeisje. Nou mevrouw, ik
vind. dat ze er eigenlijk nu nog an-
tieker uitzietl
MACHT DER GEWOONTE.
A. Eet u met uw linkerhand?...
Ik meende toch, dat u vroeger
B. Dat zal ik je zeggen, beste
vriend. Dat heb ik me aangewend op
mijn pleizierreis, toen heb ik namelijk
altijd met den linkerliand gegeten en
met de i echter prentbriefkaarten ge
schreven.
PARVENU'S TROTS.
Beursagent (tot bankiersvrouw). Ifi
mijnheer dc bankier te spreken?
Ik wou mijnheer meedeelen, dat bij
een half millioen aan die beurs gewon
nen heeft.
Bankiersvrouw. Laat dat maar
blijvenmijn man is eenigszins
lijdendelke kleinigheid windt hem
op.
A. Iloe lang heeft je ziekte ge
duurd?
B. Ik heb zes weken het bed
moeten houden.
A. Och, och! Wat zul je je ver
veeld hebben!
B. Nu, dat schikte neg al; de
dokter zorgde voor 'e noodige varia
tiehij schreef me eiken dag 'n an
deren drank voor!
Lize. Wat dunkt je van dezen
brutalen brief, dien Louigie mij ge
schreven heeft?
Suze. 't Is meer dan erg! Maar
wat is tr dan toch tusschen jullui
voorgevallen?
Lize. - - Och. ze was gisteren bij ons
te dineeron, op. toen zei ze tegen luite
nant Van Weezen dat ze vier en twin
tig jaar was. en toen
Suze. Trok jij dat in twijfel?
Lize. Wel neen; ik zei alleen: dat
is zoo, maar sedert wanneer?]
Kaatje. Kom gauw thuis, profes
sor. mevrouw heeft u zoo juist twee
lingen geschonken.
Professor. Die goede ziel! Maar
waarom zooveel? De helft \vas al vol
doende geweest.
VRIENDELIJK.
Jongen. Meneer koop een doosje lu
cifers van mij.
Heer. Dank je; ik rook niet.
Jongen. O, dat wil ik u wcJ leeren.
TAFELKOUT.
Dame. Rijdt u ook tandem, meneer
Van Blik.
Heer. Pardon, mevrouw; ik ben niet
in staat, over vier beenen te beschikken.
VRIENDSCHAPPELIJK.
Rosa. Ik moet je eerlijk bekennen,
dat je aanstaande mij in 't geheel niet
.bevalt.
Mina. - Dat begrijp ik! Als hij jou
aanstaande wais, zou hij mij ook niet
(bevallen.
NIET AANMOEDIGEND.
Zoudt u gaarne nader kennis ma
ken met een man, die aangenaam in den
omgang is, zich goed voordoet en...
O ja, natuurlijk! Maar ik zou niet
weten, waar ik hier in de buurt zulk
een man'moest vinden.
VERKIEZINGSSPEECH.
Een candidaat begon zijn rede in de
kiesvereeniging:
Meneer de voorzitter, ik heb lang
genoeg igeleefd...
Stem uit 't publiek: Dan. is 't ook
niet dc moeite waard, u nu nog naar
de Kamer te zenden.
TE SCHADELIJK.
A. (tot don eigenaar van een bierlo-
kaai). llé, heb je geen. telefoon meer,
Kruiker?
Kruiker. Neen, 's avonds telefoneer
den de vrouwen hierheen om haar man
nenzoodat ik het ten slotte heb moe
ten. opgeven, dat werd me te schadelijk.
69 DE DIAMANT.
„Nee, dank je; ik heb er geen lust in."
Don hoer Clayton werd het nu eensklaps duidelijk, hoe het
kwam dat zijn buurman hem zoo bekend was voorgekomen: op
do reis van Engeland naar hier had hij zijn portret gezien.
„Is uw naam Philip Winter?" vroeg hij „Ik ben zeer blij u
te ontmoeten. Mijn naam Is Clayton; ik ben lid van het Lager
huis en heb een uitstapje hierheen gemaakt. Wil u me liet. ge
noegen doèn, met me mee te gaan naar het Metropolitan Hotel?
't Zal mijn vrouw zeer aangenaam zijn, 11 te leeren kennen,
en voegde hij er met een glimlach bij ik geloof dat er nog
iemand is, die gaarne de kennismaking zal willen hernieuwen".
Plillip keek hem verbaasd aan.
„Wie is dat. als ik vragen mag?"
„Ik zeg niets", antwoordde de heer Claylon geheimzinnig;
„kom mee en u zult zien. Als 't nu maar niet te laat Is gewor-
don!"
Zich door de meïiigle dringend, bereikten zij spoedig de
straat, waar zich verschillende groepen hadden gevormd, die
de jammerlijk mislukte meeting druk bespraken.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
F.en meetingen een avontuur.
De afstand van het stadhuis naar het Metropolitan Hotel was
niet meer dan honderd meter; gedurende de wandeling erheen
had Philip nauwelijks tijd te bekom n van zijn verbazing over
de.belangstelling welke een vreemdeling in hem bleek te stel
len, en tevergeefs vroeg hij zich af. wie toch wel die andere,
op wie de heer Clayton had gezinspeeld, mocht zijn Zijn met
gezel liep zwijgend naast hein voort, en zoodra zij het hotel
hadden bereikt, nam hij hem mee naar zijn zitkamer, die uit
kwam op de veranda.
Rij hun binnentreden was de kamer ledig, welke omstandig
heid den heer Clayton eenigszins scheen teleur te stellen.
„Wil u zoo igoed zijn, hier een oogenblik te wachten", vroeg
hij, „terwijl ik even ga zien waar mijn vrouw is?"
Philip stemde zwijgend toe; hij begon den toestand hoe langer
lux*zonderlinger te vinden. Wat kon die vreemdeling, die, naar
hij vermoedde, pas 's morgens te Comberton was aangekomen,
met hem uit te staan hebben?
I)i-, i< AMANT. GO
Gedurende een paar minuten alleen gelaten, begon de ge
dachte aan zijn/ vriend met hernieuwde kracht terug te koeren.
Arme Ray, welk lot stond hem te wachten? Wat zou het einde
zijn van deze treurige, fatale geschiedenis? Wat moest hij doen
"in het verschrikkelijk complot, waarvan Ilay het slachtoffer
dreigde te worden, te verijdelen ea zijn vriend, die meer
dan dat! tevens Nellie's broeder was, te redden uit den. val
strik. dien men hem bad gespannen? En wat zou er van Nellie
worden? Hoe zou hij haar leed kunnen verzachten? Wat hem
zelf betrof, als 'Hot van den armen Ray onherroepelijk was be
slist, dan bleef hem niets anders over dan zoo spoedig moge
lijk voorgoed te verdwijnen.
Hij was geheel verdiept in deze kwellende gedachten, toen
do deur werd geopend en mevrouw Clayton binnentrad, ge
volgd door haar echtgenoot, Mevrouw Clayton verkeerde in een
eenigszins gemelijke stemming, deels tengevolge van de zorg
en lust, die zij zich op den hals had gehaakt door als Nellie's
beschermster op te treden, deels ook door den buitengewoon
ongunstigen Indruk, dien zij sedert haar aankomst van Cam-
berton had ontvangen. De Invloed en de atmosfeer der stad
schenen haar zóo uitermate demoraliseerend toe, dat zij onwil,
lokrig sterk vooringenomen was tegen ie der, die tot dit milieu
behoorde, /ij kon niet aannemen, dat iemand in Camberton.
dagelijks in aanraking komende met zooveel ongerechtigheid
van allerlei aard, v.rij zou zijn gebleven van den invloed dier
verderfelijke omgeving, 't Kwam haar voor, dat die omgeving
in moreel opzicht vermoordend moest zijn voor jongelieden,
die. zonder hulp en steun van ouders of vrienden, geheel op
zichzelf aangewezen waren, 't Kon wel niet anders, meende
zij. of, hoe vast zij bij hun komst ook in hun schoenen mochten
staan, gaandeweg zouden zij verloren gaan in dezen, modder
poel.
't Was dan ook niet te verwonderen, dat toen haar man van
de meeling was thuisgekomen en haar verteld had, dat hij den
Jongen Winter meegenomen had naar het hotel, zij allesbehalve
ingenomen was met het late bezoek.
„Mijn hemel", riep zij uit, „hoe heb je dat nu kunnen doen!"
„Wel. ik dacht dat Je hem gaarne zoudt willen leeren kennen."
„O, neen, ik ben volstrekt niet op de kennismaking gesteld.
Die arme Nellie heeft zorg en verdriet genoeg; wij behoeven
liuar waarlijk niet nog meer teleurstelling te bezorgen".
Ha. 146.
Zatai'&eg ZB Juni
1963
Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken.
Het was gedaan met hun vriend
schap, ten minste van haar kant, en
nog telkens klonken hem haai* dien
middag zoo menigmaal herhaalde
woorden in de oonen; diie weinige
woorden: „AVe moesten elkaar in 'L
vervolg maar liever niet moer ont
moeten." Groot had hij zich gehou
den en met een uiterlijke onverschil
ligheid had. hij slechts geantwoord:
„Nou, zooals je wilt." Ze hadden el
kaar vaarwel gezegd en toen had hij
zich huiswaarts gespoed om diit alles
te overdenken. Onmogelijk scheen 'I
hem, eerst toe, dat slechts weinige
minuten een jarenlang streven, in
eens konden tevergeefs maken.
Zijn antwoord kostte hem veel, zoo
oogenschijnlijk kalm, zich zonden* te
genkanten aan haar harden eisch te
onderwerpen. Hardvochtig vond hij
liet, zoo niets kwaads vermoedende,
en geen afdoende reden wetende, in
eens haar, eerst na jaren tevergeefs
pogen, maar eindelijk verworven
sympathie, voor zich te moeten af
staan. Wat hij meende als haar
sympathie te noemen, kwam hem nu
eerst voor, dat het ware sympathie
kon. wezen, maar óók, dat zijn zóó
groote verblindheid hem parten had
gespeeld. Het verlangen naar iets,
dat het zóó kan verblinden, dat het
zóó'n macht heeft om alles te eigen
gunste te beschouwen. Het kon ook
sympathie geweest zijn, maar over
wonnen door het onophoudelijk wach
ten harer omgeving, haar te doen in
zien. dat het toch niet aangaat, haar
sympathie voor zóó'n jongmensch te
doen voortgroeien. Jammer genoeg, hij
behoefde bij geen harer huisgenooten
op hun zoo hoogte waardeeren mede
werking te rekenen, en hij meende
wel te weten, dat deze onverschillig
heid voor zijn persoon direct niet aan
hem te wijten was, maar aan zoo
veel omstandigheden, te veel om juist
te kunnen memoriseeren. En toch...
toch kon hij zich dien middag geeoi
juiste voorstelling geven, hoe deze
verandering naar waarheid moest
worden begrepen.
Hij, die zoo lang en hoewel de tij
den hem lang niet altijd of juister ge
zegd nooit gunstig waren geweest,
toch altijd had blijven volharden, ge
tracht had haar aan te toonen, dat
hij in haar de eenige gezien had, die
hem alles geleek. Zijn verwachtin
gen waren voor'n deel den bodem ui-
geslagen, maar wanhopen, neen, dat
nog niet. En met deze ij dele hoop be
gaf hij zich weder in den kring zij
ner huisgenooten mat een veol-in-
spanning kostiend, gewoon voordoen.
Wel te begrijpen, bleven zijn ge
dachten vooral dien dag dwalen bij
hetgeen hem zoozeer bezig hield, en
het verlangen, dat hun eerste ont
moeting haar mededeeling van dien
middag wel zou logenstraffen, deed
hem zich wijs maken, dat hij dit al
les te zwaar opnam, want ,,Tia regen
komt zonneschijn" zou immers óók
bij hem wel bewaarheid worden.
De avond verliep en toen hij z,ich
ter ruste begaf, begonnen zijn ge-
duchten zich wederom met deze zaak
bezig te houden. Hoe gelukkig waan
de hij zich nog op het oogenblik, dat
hij haar opmerkte, maar ook wat een
klein oogenblik daarna was hij als
getroffen door haar verwoestende
mededeeling. 't Was zoo heerlijk
voor hem, den slaap nog niet kunnen
De Konak (het koninklijk paleis te Belgrado, waarin de moordtooneelen
plaats gevonden hebben.
de vatten, hun eerste ontmoetingen
na te gaan. Die fietstochtjes, wat
waren ze onbetaalbaar. Niets-zeggen-
die fiets-tochtjes, welke hem toch had
den geleerd, wie zij was; die fiets
tochtjes, welke hem later in de gele
genheid stelden, haar langs omwegen
zijn toegenegenheid voor haar te
openbaren, en zij, zij was zoo lief,
zoo aardig, nog zooveel beter dan hij
zich haar had voorgesteld, en bij elke
pedaal-omwenteling was het als had
hij nog meer en nog grootere deug
den in haar bespeurd. Dat alles
die groote illusie zou nu ineens
door deze paar woorden onmogelijk
te verwezenlijken zijn.
De slaap kwam en overmande hem,
maar deze heerlijke stof hield zijn ge
dachten steeds bezig.
11 ij droomde....
„Zitten je schaatsen nog goed,
lieve?" Hoe heerlijk, dat gladde ijs,
met dat mooie, droge weer en dien
weinig sterken wind, juist sterk ge-1
noeg om van al dat profiteeren niet
te warm tie worden. Hij hield haar J
vast als haar losse slag haar enkele
malen deed wankelen. Hij, hij zou
haar voor vallen bewaren. Hij was
zoo sterk dit oogenblik en meende zich
to groot om mei haar gezelschap aan
ongevallen te denken. Hij hield haar
vast, beschermende degene, die hij
zoo innig graag het geheele leven had
willen beschermen. Wat een trots,
lmar heer en meester te mogen zijn!
Haar sterke, nimmer falende invloe
den te mogen ontvangen, te weten,
dat haar gedachten steeds hem in 't
eerst golden. Steeds overtuigd te zijn
van haar nooit genoeg te waardeeren
zorg. Altijd haar hand in de zijne te
mogen sluiten. Wat gelukkig, zich
(zoo te mogen overtuigen van haar
toegenegenheid! En bij eiken slag
werd hij trotscher haar te mogen ver
gezellen. Hoe heerlijk te genieten van
haar als muziek klinkende woorden,
van haar zoetluidendcn lach. Immer
reden zij voort, hij steeds meer cn
meer genietende. Maar daar voor
hen zag hij een grooten plas, 'twas
eon wak. haar mededeeling van
dien middag. Wat heerlijk haar daar
over te brengen, zonder maar één
drupje water haar kleed te doen be
zoedelen. Al dat haar voorspiegelen
van in hem niet don persoon te zien
haar te blijven beminnen, dat was
die groote plas en daar moesten ze
samen over, maar zij, zij gevoelde
zich niet veWig genoeg bij h.em, en
werd ook bevreesd voor dien grooten
plas. Hij zag er geen gevaar in, het
gold immers die ééne, haar, voor wie
hern alles mogelijk toescheen, maar
zij begon te twijfelen en dacht hem
overmoedig en waagde zich niet met
hem over dien grooten plas. Ja, dat
was de vrucht van het onvermoeid
trachten haar te doen inzien, dat het
niet aangaat, dat haar sympathie
voor zoo'n jongmensch voortgroeide.
Danr hoorde hij weer die alles-ver-
brekende modedeciling van dien mid
dag. Zij zag niet meer in hem, wat
hij zoo gaarne ha<l willen bewijzen.
Zij moest dus ook denken, dat haar
sympathie te heilig voor hem was.
donken, dat ze wel gelijk had, baar
omgeving, en zoodoende had het aan
houdend trachten haar eindelijk doen
inzien, dat hij te zwak wus, zooals liet
altijd door haar hom geen sympathie
toedragende huisgenooten was voor
gespiegeld. Zij hadden gezegevierd;
li ij had échec geleden. Die mededee
ling had zijn illusies voor een onbe-
paalden tijd geboycot. Hij voelde het
ijs scheuren en de hem zoo heilige
last trok zich terug en draaide hem
den rug toe. Het ijs scheurde, nu
hij zoo alleen was. Reeds voelde hij
zich wegzakken, nu de hem opbeu
rende hand had losgelaten enmot
een groote benauwdheid kwam hij
wakker.
Hij had gedroomd en tevergeefs
trachtte hij nu zijn overspannen her
senen te doen uitrusten. Do koude wer
kelijkheid deed hem niet alleen haar
mededeeling, maar ook zijn neder
laag begrijpen en gomde hem zelfs
niet oens zijn nachtrust te mogen
genieten.
De wonde was diep en de dokter
met zijn zoo verzachtende balsem trok
zich zijner niet aan. De eenige gene
zingde juiste reden van haoa* hard
vochtige mededeeling liet lang op
zich wachten.
Rimpels op het gelaat-
Het is van belang do oorzaak van
het ontslaan van rimpels in het ge
laat na 'e gaan. ware het alleen, om
e.r zelf over te kunnen oordeelen. of de
vele en dikwijL aangeprezen middelen
en methoden tot voorkoming dier rim-
pels deugdelijk zijn.
Iedere spier drukt haar omtrek door
de huid uit en zij doet dat duidelijker,
naarintte zij krachtiger ontwikkeld is
en hoe meer zij zich ook in den rust
stand uitzet. Dit kan men het best
zien aan de armen van athloten. Ook
in het gezicht teekencn zich de spie
ren. die liet moe-st gebruikt worden en
dus het krachtigst zijn. hot scherpst
af Zoo 7!et men bij zeelieden diikwijls
dikke ringen om de oogen. Deze ont
staan als gevolir van de gewoonte der
zeelieden, om hun oogen door samen
trekking van de ringspieren, welke
het oog omgeven, zooveel mogelijk te.
gen weer en wind te beschutten.
Bij de meeste menschen kom^n het
allerec-rst rimpels om de^ mond te
voorschijn. De gem»'edsbewegingen.
welke ons behoorschon brengen ook
utlijd bepaalde spieren in hot gelaat
tot samentrekking en vooral die om