Haarlemmer Halletjes. Het verhaal van de weduwe. Ik heb geluisterd, Suusje.... En stel je maar gerust.... ik vind het goed. O. Martha, liefste Martha, heb je ons begrepen, schenk je ons vergif fenis Een heldhaftige glimlach gleed over het gelaat van Martha en, terwijl zij het hoofd afwendde, om die dikke tranen te verbergen, die uit haar oogen welden, antwoordde zij vroolijk: Jullie hebt. gelijk. Ik ben niet geschikt voor het leven zooals m'on dat tegenwoordig begrijpt. Ik benzoo ouder wetsch" Onlangs las ik ergens, dat Richard Wagner een groot vereerder van rozen geur was dat zijn kasten nog lang na zijn dood vervuld waren van de heer lijke parfum van echte rozenolie. Een heerlijke maar een zeer kostbare weelde. Ik ken een dame, die op vrij wat bil lijker wijze hetzelfde effect wist te ver krijgen. Ieder servet, iedere hand- en zakdoek was terstond aan den eigen aard igen rozengeur te herkennen. Zoodra de rozen tijd begonnen was, werd er geen enkele roos in het vuilnis geworpen. Nadat zij haar eenige dagen in vazen verheugd hadden, werden zij van den steel .gesneden en dan vielen de blaren van zelf af. Dan werden zij zoo frisch en wel op het linnengoed ge strooid. Zij mogen natuurlijk niet voch tig zijn, maar evenmin droog, anders ontwikkelt de behoorlijke geur zich niet ten volle, maar i9 vermengd1 met een geur als van hooi. Wie er niet van houdt de enkele rozenbladeren in de kast te leggen, kan ze in vloeipapier of in een dun zijden lapje wikkelen; dan is de geur echter lang zoo sterk niet. Natuurlijk moet men zoo nu en dan de oude bladeren weg doen en weer ver- frisschen; de versche niet vochtige ro zenbladeren laten geen vlekken op het goed achter. In Duitschland heeft men in den laat- sten tijd ook een paar ..Damenheime" (Tehuis voor Dames) opgericht. Zooveel alleenstaande vrouwen kunnen geteld worden onder <lo beklagenswaardigen, dlo aan de tafel des levens hongeren; zij missen zooveel, dat anderen als 't ware in de schoot geworpen is. Daarom wer den er al clubs voor vrouwen opgericht om gelegenheid tot verpoozing te geven, maar zij bieden slechts op bepaalde uren Een Zaterrdagavondpraatje. Heel erg in mijn schik ben ik op dit oogenblik niet. Dat zit minder iri den regen, dien wc nu weer dagen aaneen als zomerweer moeten aan vaarden, dan wel in do omstandigheid, dat ik boete moet doen tegenover mijn lezers. Ik heb mij namelijk vergist. Ik heb iets verteld dat niet waar was. Ik heb dat wel in mijn onschuld ge daan, maar ik besef dat dit mij met kan disculpeeren. Het feit ligt er toe, ik moet liet aanvaarden. Terwijl ik met gepaste schuchterheid excuses maak, beloof ik plechtig mij nooit weer te zullen vergissen, zoo mogelijk. De heer ITenri van den Berg heeft mij er op attent gemaakt. Wie dezen hoor soms nog niet kennen mocht, moet bepaald eens kennis met hem gaan maken. Hij is de zeer welwil lende en hulpvaardige commies op't stadhuis, die belast is met onze plaat selijke directe inkomstenbelasting. ..Hoe kunt u,'" zei hij dezer dagen, toen ik hem 111 do vestibule van 't stadhuis ontmoette, „hoe bunt u toch zeggen, dat het publiek alleen be paald opgegeven namen in het kohier van de belasting mag nazien en dat gastvrijheid aan en aan öienen zij ant- wijls alleen daaTtoe om later de een zaamheid des te heftiger te voelen. Daarom voldoen deze clubs slechts ten deele aan de verwachting. Een groot aantal vrouwen moet als martelaressen steeds eenzaam, het leven door. Vele ha- rer behooren niet tot de dapperen, die zichzelf een werkkring hebben weten te scheppen; zij zijn daarvoor niet onaf hankelijk genoeg. Daarom kwam men tot het besluit, dat het aaneensluiten van eenige dier dames tot een genoot schap, de zwakke zusters een aange naam tehuis zou kunnen verschaffen. Men is in Berlijn begonnen met één éta ge voor dat doel te huren maar het nam heel spoedig zoo op, dat men nu al vijf verschilende gebouwen in gebruik heeft moeten nemen. Ook is men nu begon nen niet een aangenaam tehuis te ma ken voor vrouwen met een bepaald be roep en verder ook voor reislustige da mes, die dan meteen daar haar meube len een onderkomen kunnen, bezorgen en bovendien zeker zijn daar altijd een „tafeltje, dek u", te vinden. Over het eerste „Damenheim" hoor de men niets dan goeds. Maar de vrij heid der bewoonsters wordt in 't minst niet belemmerd. De huizen hebben alle een gemeenschappelijke salon en eet zaal, die er zeer uitnoodigend uitziet. Toch staat het leder der bewoonsters vrij zich af te zonderen of aan de alge- meene gezelligheid deel te nemen. De dames kunnen zich op zeer verschillen de wijze en dientengevolge tegen ver schillenden prijs een gezellig tehuis ver zekeren. Zij kunnen zelfs iederen mid dag een eenvoudig menu in de keuken bestellen of haar eigen eten op gaskom foren klaarmaken. De huizen zijn van de modem'ste ge makken voorzien en door op een elec- trisch belletje te drukken is er steeds een dienstbode van het huis tot hare dispositie. Ook wordt het toegestaan er eigen personeel op na te houden. Iedere dame, die zich bij het genootschap aan sluit is verplicht een som gelds te stor ten in overeenstemming met de huur, die zij betaalt. Dit kapitaal wordt hypothecair vast gezet en er wordt 4 rente van betaald. Van den kant der geldschietster is het halfjaarlijks opzegbaar, het genootschap zelf heeft niet het irecht van opzeggen. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Flesschen en vazen kunnen het best helder gemaakt worden door ze om te spoelen met fijne houtskool. H. Het is zeer aan te bevelen ten min ste eens per dag een flinke tocht door de kamers te laten gaan, daardoor wordt de bedorven lucht uit hoeken en onder do meubelen weggejaagd. do andere dan mot een papier bedekt worden?'' „Is dat dan niet waar?" waagde ik benepen te vragen. „Heèfemaal niet. Het kohier ligt, wanneer het van Gedeputeerde Staten terugkomt, vijf maanden lang op 't stadhuis ter inzage en ieder mag cr zooveel in opslaan en nakijken als hij wil. Alleen mogen er geen aanteekenin- gen van gemaakt worden." Tegenover zulk een pertinente ver klaring moest ik al mijn moed samen vatten voor de opmerking, dat ik toch heusch mijn mcdedeeling uit goede bron had geput, maar de hoer Van den Berg schudde beslist zijn amb telijk hoofd en boorde daarmee als 't ware mijn bron totaal den grond in. Intusschen doet deze vergissing na tuurlijk niet af aan mijn betoog over de noodzakelijkheid voor de openbaarheid der kohieren. De menschen komen er eenmaal niet toe, om den heer Van den Berg aan zijne schrijftafel met afgezaagde pootcii lastig tc vallen met vragen over andercr aanslag. Hij er kende dan ook, dat er weinig gebruik van wordt gemaakt. Een gedrukt ko hier, in den trant van dat onzer vroe gere verteringsbelasting, is oneindig beter publiciteit. (Schets uit Sardinië). Ik was van goede familie, ver telde de weduwe. De vader van mijn jongen dóar, was een flinke kerel en zoo groot als een populier. Kijk zijn mantel maar eens, die daar aan den wand hangt. Ik durf hem niet aanra ken. a lsterf ik van koude. Neen, die blijft ddar hangen tot mijn zoon even flink geworden is als zijn vader was. Mijn man was een bandiet, ja; tien jaren lang heeft hij als bandiet geleefd. Reeds een maand na de brui loft moest bij naar de Campagne vluchten. Ik ging cr heen en bezocht hem op de toppen van den Gennar- gentu. Daar jaagde hij adelaars en gieren en als ik hem opzocht, braad de hij een schapebout voor mij. Daer sliepen wij onder den vrijen hemel, mijn man en ik, daar op de toppen der bergen in den frisschon wincl en met den mantel, die daar hangt, dekten wij ons toe en wij hadden het warm, ook al vroor liet dat het kraakte. Dikwijls kregen wij ook bezoek van andere roovers. allemaal flinke ke rels, en overal op bedacht, ook op den dood. Je denkt zeker, dat roo vers allemaal slechte menschen zijn Dan vergis je je. lieve zuster 'tzijn allemaal luidie behoefte hebben hun kracht eens te- toonen, anders niets. Mijn man placht te zeggen ,,In de oude tijden trokken de man nen ten/ strijde tegenwoordig zijn er geen oorlogen meer, maar mannen hebben' nu eenmaal behoefte om te vechten en daarom verlangen zij naar straatroof, overvallen en bar- d&nas, piet om kwaad te doen maar om op de een of andere wijze hun dapperheid te toonen. Mooie dapperheid, werkelijk heel mooi. Dat be«rijp jij zoo niet, zusje, zeide de weduwe trotsch. Dat wordt door het noodlot zoo beschikt. En nu zal ik je eens vertellen, waarom mijn man roover werd Dat zeide zij met een zekere waar digheid .evenals of haar dappere en achtenswaardige man (je eervolle en schitterende loopbaan vrijwillig had gekozen. Wij waren eerst sedert eenige maanden getrouwd, vervolgde de we duwe en waren welgestelde menschen. Wij hadden koren, aardappelen, kas tanjes, gedroogde druiven, akkers, huizen, een paard en een hond. Mijn man was grondeigenaar:dikwijls had hij niets te doen en verveelde zich. Dan zei hij Ik wil koopman wordenzoo'n leven van een niets doener houd ik niet uit, want ik ben gezond, sterk en flink en als ik leegloop, bekruipen mij maar slechte gedachten. Doch hij had geen kapi taal genoeg om koopman te worden. Toen zei op een goeden dag een vriend tegen hem: Zuanno Atonzu. wil je meed'oen aan een bardèna? Hiermee stap ik van het kohier af en op een ander onderwerp over. Op een heel ander onderwerp, namelijk de arbeiders-vakvereenigingen. Ik heb al meermalen betoogd, dat de patroons, wel verre van hiervoor huiverig te we zen, dergelijke organisaties moeten aanmoedigen, ja dat zij goed zouden doen mei niemand in dienst te ne men, die geen lid was van de vakver- eeniging. De Amerikanen, practisch als ze zijn, hebben dat ingezien. Zij be grijpen, dat wanneer er strijd is van belangen, ja zelfs maar strijd van in zicht, het overleg van bestuur der pa troons vereeniging met bestuur der ar- beiders-vakvereeniging veel beter is, dan dat iedere patroon afzonderlijk zoo goed en zoo kwaad als dat gaan wil, alleen met zijne eigen perso neel de zaken regelt. In ons land gaat dat nog zoo niet. Patroonsorganisaties schitteren in vele vakken nog door af wezigheid en arbeidersorganisaties zijn soms heel onhandelbaar, en worden wol eens slecht beheerd, een cn an der door gebrek aan ervaring, zoodat wij verre zijn van den Amerikaan.schori toestand, al ben ik cr zeker van dat wc dien ook mettertijd zullen bereiken. Maar ik ga hier geen algemeeno be schouwingen over vakorganisatie hou- wi] gaan mui een grooien troep aoor een eersten roover aangevoerd en zullen het huis van een landedelman overvallen, die kasten vol zilverwerk en geld heeft. Een man uit den om trek is expres gekomen om ons in te lichten. Hij zal ons den weg wij zen over de bergen en 't water en dooi de bosschen. Kom, ga mee. Mijn man deelde mij de uitnoodi- ging van zijn vriend mee, Och, zei ik, wat heb jij aan dat 'zilverwerk van dien kerel Neen antwoordde mijn man, ik lach wat om zoo'n zil veren lepel of vork, die mij misschien uit den buitten) deel zal vallen, maar we hebben bergen en bosschen door te trekken. We zien allerlei nieuws en zullen ons wel amuseeren. En dan: ik ben ook wel nieuwsgierig eens to zien, hot dat bij bandieten toegaat, 't Zal wel heelemaal niet gevaarlijk wezen, maar om 't even ik ga toch er gaan een heeleboel jonge, flinke kerels me mij mee, om wat te doen te hebben of hun slag te slaan. Dat is immers veeel beter, dan wanneer ik in de kroeg zit? Ik weende, ik smeekte en bezwoer hem het niet te doen maar hij luisterde niet naar mij. Hij ging bo vendien ook voor zaken naar Cagliari zeide hij ten slotte. Ja, hij ging, zuchtte de weduwe, en ik bleef alleen. Later vertelde hij mij hoe het gegaan was. 't Gezelschap bestond ongeveer uit zestig mannen, die in kleine troepjes voorttrokken; van tijd tot tijd verzamelden zij zich op bepaalde punten, om met elkaar te beraadslagen. Als wegwijzer deed de man uit het dorp dienst, dat zij wilden bezoeken, en de hoofdman van den troep was de bandiet Cor ted'du, een rrfan ,met oogen als vuui- en de borst vol roode litteekens, oen reus Goliath en zoo sterk als do bliksem. De eerste dagen der reis regende het; nu en dan hadden zij hevige onweders op hun tocht eïi een van de mannen werd door den bliksem doodgeslagen. Toen zij het bosch hij den „Berg der Zeven Broeders" had den bereikt, verzamelde de aanvoer der de hoofden dér bardana en zeide Mijn broeders, de teekenen des hemels zijn niet gunstig. De onderne ming zal een slecht verloop hebben, en bovendien vermoed ik verraad -. ik geloof dat onze wegwijzer een spion is. Weet je wat we moesten doen? het gezelschap ontbinden d. w. z. wc zulle later de onderneming wel uit voeren. Velen waren het met hem eens, maar Pilatu Barras, de bandiet van Orarii. die een zilvere neus had, omdat hein de zijne door een kogel was wegge nomen, stond op en zeiBroeders dat placht hij altijd te zeggen broeders ik wijs di voorstel af. Neenal regent, het aldat beteekent nog volstrekt niet, dat de hemel ons niet beschermt een beetje tegenspoed is zelfs wel goed, dat leert den jongelieden hunne vrees overwinnen. Wanneer de gids ons verraadt, slaan wij hem dood. Voor waarts, gezellenCorteddu schudde den. Wèl heb ik een bijzonder geval op 't oog. Een week of wat geloden kreeg een stucadoorsgezel het aan den stok met zijn patroon. Ik laat volko men in 't midden wie er gelijk had eu dat doet cr ook niet toe. Van weers kanten werden de verecnigingsbesturen er in gemoeid, maar nue en paar dagen leden komt er een ingezonden stukje in de couranten, uitgaande van de bestu ren der arbeidersorganisaties, waarvan de hoofdzaak luidt als volgt: „De besturen van de gezamenlijke bouwvakarbeiders-organisatie te Haar lem, gehoord de verklaring der stuca- doorsgezellenvereeniging, dat zij het conflict met dc organisatie der pa troons willen laten rusten op verzoek van den betrokken gezel, verklaren dat liet hun spijt., maar dat zij zich om organisatie redenen hiermede homogeen verklaren." Het merkwaardige van de zaak ligt in de woorden dat het hun s p ij t. Waarom kan het de organisaties spij ten, wanneer een conflict is opgelost? Ik zou juist mocnen, dat het hun spij ten moest als or een conflict ontstond, cn plezier moest doen wanneer het weer uit den weg geruimd was. Misschieu willen de organisaties wel eens in dit blad een verklaring geven den lijkstoet, zal loopen, en dat hij een zekere hoeveelheid van gezegde snuif zal nemen, een pond niet te boven gaande. Hem vermaak ik vijf guinjes. op voorwaarde, dat bij aldus handelt. Ook wcnsch ik. dat mijn oude, trou we dienstbode Sara Stuart vóór den stoet loopt, 0111 op elke twintig ellen afstands een flinke handvol Scbotsche snuif 0]» dcri grond" te strooien, en op hen, die iuij mogelijk naar de begraafplaats volgen hiervoor ver maak ik haar 20 pond sterling. Ten slotte wensch ik nog, dat twee schepels van de gezegde snuif worden gestrooid voor de deur van mijn huis. Vervolgens worden de andere lega ten vastgesteld:; en bij en behalve elk legaat wcnscht zij dat zal gegeven worden een pond goede Scholsche snuif, welke zij noemt de ..groote hartversterking, die de natuur biedt". Een interessante berg- spoorweg. Gepasscc.rdion Zond'ag. den 28stcn Juni, is do nieuwe spoorlijn van Thu- sis naar Sankt Moritz in Grauwbun- d'erland ingewijd, Het is een lijn, die niet enkel als verkeersmiddel, maar ook als een grootsche technische over winning en cein bezienswaardigheid in 't landschap de aandacht verdient. Men zal de geheele Dijn aanduiden als den Albula-spoorweg, omdat de over gang over den Albulapas hier de grootste moeilijkheid opleverde en hoofddoel was bij den aanleg. Ee.n verbinding po,- spoor voor het Enga- dindal werd reeds lang gewenschtdoo,. GrauwbundeaTand en door den Zwit- serschen Bond in 't algemeen. Dat dal i.s namelijk aan diric zijden door buitenlandschen grond omgeven en onderhoudt met Oostenrijk een veel drukker verkeer dan met de andere Zwitsersche kantons, omdat de Julier- pas, de Albulapas en de Flüolapas vrij bezwaarlijke verbindingswegen vor men. /Mtn uon (JUUW Vcl.lL Uüll Idjll met normale spoorwijdte viel reeds terstond niet te denken, maar de gun stige resultaten, opgedaan Mj de spooi-wegien van Landquart naar Da- vos en van Landquart over Chur naar Thusis, waren een waarborg, dat ook op een klein smalsporig lijnt j© een druk verkeer kon worden in het leven geroepen. I-Iet bestuur der Rhactiiisch© spoor wegen. aan welke maatschappij de ge noemde lijnen behooren, deed het voorstel, den spoorweg aan to leggen, terwijl 'de Bond, het kanton Grauw- bunderland en de afzonderlijke ge meenten voor voldoende zekerheid zorgden. Van d'c plannen voor dien overgang over den Albulapas wees het gekozene een tunnellongtc aan van 5840 M., de groote Albulatunnel, waar mee in 1898 begonnen werd, en bo vendien wel 40 kleinere tunnels, ter wijl er overbruggingen van te zamen 2700 M. lengte noodig waren. Het zijn alle steenen bruggen met uitzondering van één ijzeren brug over d!on Rijn bij Thusis. De grootste moeilijkheden waren te overwinnen tusschen Sils en Tiefen- kastcn; daar heeft men de meeste tun nels en de wijdste kloven te overbrug gen, ©n wie wel eens over den Schyn- pas naar Davos is gegaan, zal zich de verbazende verbrokkeling van het bergland daar herinneren en hij zal kunnen begrijpen, hoe lastig hier de aanleg van den spoorweg moest zijn. Een derde van het genoemde eind spoorlijn werd tunnel, zoodat de kosten enorm, hoog werden. Dc Solisbrug is Wij deze werken een prachtstuk van bouw geworden; zij leidt in één steenen boog over d© wa teren der Albula. De voortzetting van Tiefenkasten naar Filisur was alleen moeilijk in de buurt der laatstge noemd© plaats, vooral bij de overbrug ging van de van Davos komende Landwasser; dc lijn van Davos zal steilig binnen niet te langen tijd naar Filisur worden voortgezet. Na tide stad stijgt de weg nog meer, tot Bcrgün en dat op 29 Mei 1902 voltooid was. Het laatste éind naar Sankt Moritz leverde geen andere dan de gewone moeilijkheden, evenals dat tot Sama- den, waar de Inn do Bernina opneemt en waar men met vroolijke feesten, optochten, speeches, bezoek van auto riteiten en van dorpelingen uit de buurt het feest der spooiwegopening heeft gevierd. Van Chur tot Sankt Mo ritz rijdt men nu sedert 1 Juli in vier uur met een gewonen trein, in 3 uur 20 m in. met den sneltrein; de post had er tot nu toe 12 a 13 uren voor noodig. (Op den Uitkijk). Een verstelbare flessohen- borstel. Een verstelbare borstel, die het mogelijk maakt ook groote flesschen met nauwen hals inwendig goed te reinigen, is thans in Duitschland in den handel gebracht. D© bijgaande teekening geeft van dit instrument, hetwelk in verschillen- de grootten vervaardigd wordt, een getrouwe voorstelling. Appendicitis. Sinds koning Edward aan „appen dicitis" of ontsteking van het aau- geleden, is die ziekte, gelijk men weet, zeer veel meer voorgekomen. Het is, hoort men wel eens zeggen, een modeziekte geworden. Maar de geneeskundigen weigerden, in het verschijnsel alleen een uiting van modegeest en meedoenerij te zien en zij gingen onderzoeken,waar aan de veelvuldigheid der gevallen in den laatsten tijd is toe te schrijven. Want al houdt men rekening met hot feit. dat vroegere gevallen van „appendicitis" beschouwd werden als ..typhlitis", de veelvuldigheid van de gevallen in onze dagen is niet te ontkennen. In „The Lancet" verklaart nu dr. Kcllctt Smith, dat de gevallen van „appendicitis" in zijn jeugd en in den eersten tijd van zijn praktijk zeer zeldzaam waren. De ziekte vertoont zich bij armen, zoowel als bij rijken en komt voor bij alle volken, welke op een hoogc- ren trap van beschaving staan en die dicht opeen leven in groote steden. Die overwegingen brachten dr. Smith tot de veronderstelling, dat de oor zaak dér veelvuldige bevallen van „appendicitis" te zoeken zou wezen in onze voedingswijze. Hij is overtuigd, dat een groot deel der spijzen, welke niet lang genoeg goed kunnen blijven, in ijs worden bewaard of verzonden. Maar nu is vlecsch, visch, gevogelte en wild, het welk in ijs werd bewaard, aan spoe dig bederf onderhevig, zoodra het uit het ijs is. en na het koken of braden blijft het niet zoo lang goed als levensmiddelen, welke niet bevro ren zijn geweest. Dr. Kelleth Smith is nu van mea ning, dat zulke aan spoedig bederf onderhevige spijzen in do ingewan den smetstof kunnen brengen, welke bijdraagt tot ontsteking van den blin den darm en het verlengde daarvan. Bekend is een andere diagnose, die het verschijnsel toeschrijft aan den invloed van losgelaten glazuur of email-fragmenten uit het tegenwoor dig voel gebruikte metalen vaatwerk. 81 D I A M A N T geslingerd. In. den versten hoek der kamer, als een bal ineen god rukt, lag de gostate van den vermisten agent. Was hij dood? Waarschijnlijk niet, ofschoon hij diepe won den aan het hoofd en in het gelaat had bekomen, die eert hevig bloedverlies hadden veroorzaakt. Zijn kieeren waren letterlijk aan flarden gescheurd. Door den geweldigen luchtdruk was hij door het venster in de kamer geslingerd, en een wonder mocht het heefcen, dat hij niet tegen den muur verbrijzeld was. Voor zoover uit een haastig onderzoek viel op to maliën, was zelfs geen zijner ledematen gebroken. Zoo voorzichtig mogelijk werd hij op een brancard, dien men van het politiebureau had laten komen, gelegd en naar het gast huis vervoerd. De in hechtenis genomen mannen werden onder sterk geleide geboeid naar het politiebureau overgebr acht. Mei behulp van ecnigo vertrouwde politiemannen was de postdirecteur begon nen de links en rechts verspreide diamanten op te rapen cn te sorteer ent Na het gebouw nog een poosje te hebben aangegaapt, begon do menigte z'ch langzamerhand te verspreiden. Ook Phi lip begaf zich huiswaarts, meenende dat hij zich genoeg had uitgesloofd. De inspecteur herinnerde zich zijner plotseling, toen hij bezig was de aangerichte schade na te gaan. „Wie was dat jongmen-sch, die ons Ls komen waarschuwen?" vroeg hij aan zijn ondergeschikten. Niemand scheen 'het iri het eerst te weten. Toen echter de vraag rie ronde deed onder de dienstdoende agenten, wist een der brigadiers, die den directeur hadden geholpen, het ant woord te geven. „'t Is de jonge Winter", zeide hij. „Hij is in dienst van de Portersmaatschappij, als opzichter of zoo iets." „In dienst van de Portersmaatschappij!" riep de inspecteur uit. „Nu, dan mogen ze hem wel' dankbaar zijn! Als we cr niet in tijds hij waren geweest, zou het kantoor in twee minuten zijn leeggeplunderd." „Hij is een. vriend van dien WoLslon, die stccncn hooft ge gapt". merkte een ander op. „O, van Wolston?" antwoordde dc inspecteur. „Zoo, zoo! Nu, dan mochten ze Doch hij voltooide den zin niet en zette zwijgend zijn onder zoek voort. DIAMANT 78 van het marktplein was afgesneden, holde als een razende terug langs het postkantoor, in de hoop buiten gevaar to zijn, vóórdat de ontploffing zou plaats hebben. Door het geschreeuw, dat de man in zijn doodsangst aanhief, in de war gebracht, bleef zijn medeplichtige een oogenblik staan, toen echter schoot het hem te binnen, welk gevaar hij liep door verder te dralen, en snel liep hij verder langs den muur, den agent voorbij. Vlak onder het venster der directeurs kamer wierp hij de heische machine op den grond. Intusschen hadden de politieagenten, bij het zien van den vluchtenden man, hun pas nog meer versneld; instinctmatig gevoelden zij het dreigend gevaar. Bijna hadden zij den hoek van het postkantoor bereikt, toen zij een eindweegs in de straat voor zich een flikkerende vlam za gen,die vergezeld ging van een geweldigen dreunenden slag, en bijna onmiddellijk gevolgd werd door het geluid van breke nd glaswerk en instor tonde muren. En toen gebeurde er iets zeer buitenge woons. Allerwegen van achter aangrenzende gebouwen, over muren en daken, kwamen donkere menschelijke gedaanten te voorschijn, die zwijgend en in koortsachtige haast naar het gedeeltelijk inge. storte gebouw snelden, 't Was ailsof een heele bende demonen was losgebroken en de ontploffing daartoe het sein was ge weest. Vier zes twaalf twintig vijf-en-twintig minstens kon men in het heldere maanlicht enderscheiden, en gedurig groeide hun aantal aan. Eenigen hadden reeds de puinhoopen bereikt, toen de inspecteur met zijn manschappen aanrukten; anderen waren nog een eindweegs van het gebouw verwijderd. Nauwelijks hadden dezen de politie in het oog gekregen, of zij maakten rechtsomkeert en verdwenen even snel als zij ge komen waren. De enkelen die zich voor het vernielde gebouw bevonden, zagen zich in een oogwenk omsingeld door de poli. tio-agenten, die de geweren dreigend op hen gericht hielden, gereed om bij de minste poging tot verzet te vuren. 't. Was >eeru spookachtig tooneel. Het geheele benedengedeelte van don muur, achter welken zich het kantoor van den directeur had bevonden, was verdwenen; links en rechts lagen verbrij zelde steenen en hoopen puin. In welken toestand zich de kamer bevond, kon men in het eeret niet gewaarworden, daar het electrisch licht was uitgegaan; men staarde in een donkere gapende ruimte. Al het houtwerk van het venster was verbrij zeld of verkoold, en de stevige ijzeren bo uten waren losgerukt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 6