Haarlemmer Halletjes.
Het verhaal van de
weduwe.
Ik heb geluisterd, Suusje.... En
stel je maar gerust.... ik vind het
goed.
O. Martha, liefste Martha, heb je
ons begrepen, schenk je ons vergif
fenis
Een heldhaftige glimlach gleed over
het gelaat van Martha en, terwijl zij
het hoofd afwendde, om die dikke
tranen te verbergen, die uit haar
oogen welden, antwoordde zij vroolijk:
Jullie hebt. gelijk. Ik ben niet
geschikt voor het leven zooals m'on
dat tegenwoordig begrijpt. Ik benzoo
ouder wetsch"
Onlangs las ik ergens, dat Richard
Wagner een groot vereerder van rozen
geur was dat zijn kasten nog lang na
zijn dood vervuld waren van de heer
lijke parfum van echte rozenolie. Een
heerlijke maar een zeer kostbare weelde.
Ik ken een dame, die op vrij wat bil
lijker wijze hetzelfde effect wist te ver
krijgen. Ieder servet, iedere hand- en
zakdoek was terstond aan den eigen
aard igen rozengeur te herkennen.
Zoodra de rozen tijd begonnen was,
werd er geen enkele roos in het vuilnis
geworpen. Nadat zij haar eenige dagen
in vazen verheugd hadden, werden zij
van den steel .gesneden en dan vielen
de blaren van zelf af. Dan werden zij
zoo frisch en wel op het linnengoed ge
strooid. Zij mogen natuurlijk niet voch
tig zijn, maar evenmin droog, anders
ontwikkelt de behoorlijke geur zich niet
ten volle, maar i9 vermengd1 met een
geur als van hooi. Wie er niet van houdt
de enkele rozenbladeren in de kast te
leggen, kan ze in vloeipapier of in een
dun zijden lapje wikkelen; dan is de
geur echter lang zoo sterk niet.
Natuurlijk moet men zoo nu en dan de
oude bladeren weg doen en weer ver-
frisschen; de versche niet vochtige ro
zenbladeren laten geen vlekken op het
goed achter.
In Duitschland heeft men in den laat-
sten tijd ook een paar ..Damenheime"
(Tehuis voor Dames) opgericht. Zooveel
alleenstaande vrouwen kunnen geteld
worden onder <lo beklagenswaardigen,
dlo aan de tafel des levens hongeren; zij
missen zooveel, dat anderen als 't ware
in de schoot geworpen is. Daarom wer
den er al clubs voor vrouwen opgericht
om gelegenheid tot verpoozing te geven,
maar zij bieden slechts op bepaalde uren
Een Zaterrdagavondpraatje.
Heel erg in mijn schik ben ik op
dit oogenblik niet. Dat zit minder
iri den regen, dien wc nu weer dagen
aaneen als zomerweer moeten aan
vaarden, dan wel in do omstandigheid,
dat ik boete moet doen tegenover mijn
lezers. Ik heb mij namelijk vergist. Ik
heb iets verteld dat niet waar was.
Ik heb dat wel in mijn onschuld ge
daan, maar ik besef dat dit mij met
kan disculpeeren. Het feit ligt er toe,
ik moet liet aanvaarden. Terwijl ik
met gepaste schuchterheid excuses
maak, beloof ik plechtig mij nooit weer
te zullen vergissen, zoo mogelijk.
De heer ITenri van den Berg heeft
mij er op attent gemaakt. Wie dezen
hoor soms nog niet kennen mocht,
moet bepaald eens kennis met hem
gaan maken. Hij is de zeer welwil
lende en hulpvaardige commies op't
stadhuis, die belast is met onze plaat
selijke directe inkomstenbelasting.
..Hoe kunt u,'" zei hij dezer dagen,
toen ik hem 111 do vestibule van 't
stadhuis ontmoette, „hoe bunt u toch
zeggen, dat het publiek alleen be
paald opgegeven namen in het kohier
van de belasting mag nazien en dat
gastvrijheid aan en aan öienen zij ant-
wijls alleen daaTtoe om later de een
zaamheid des te heftiger te voelen.
Daarom voldoen deze clubs slechts ten
deele aan de verwachting. Een groot
aantal vrouwen moet als martelaressen
steeds eenzaam, het leven door. Vele ha-
rer behooren niet tot de dapperen, die
zichzelf een werkkring hebben weten te
scheppen; zij zijn daarvoor niet onaf
hankelijk genoeg. Daarom kwam men
tot het besluit, dat het aaneensluiten
van eenige dier dames tot een genoot
schap, de zwakke zusters een aange
naam tehuis zou kunnen verschaffen.
Men is in Berlijn begonnen met één éta
ge voor dat doel te huren maar het nam
heel spoedig zoo op, dat men nu al vijf
verschilende gebouwen in gebruik heeft
moeten nemen. Ook is men nu begon
nen niet een aangenaam tehuis te ma
ken voor vrouwen met een bepaald be
roep en verder ook voor reislustige da
mes, die dan meteen daar haar meube
len een onderkomen kunnen, bezorgen
en bovendien zeker zijn daar altijd een
„tafeltje, dek u", te vinden.
Over het eerste „Damenheim" hoor
de men niets dan goeds. Maar de vrij
heid der bewoonsters wordt in 't minst
niet belemmerd. De huizen hebben alle
een gemeenschappelijke salon en eet
zaal, die er zeer uitnoodigend uitziet.
Toch staat het leder der bewoonsters
vrij zich af te zonderen of aan de alge-
meene gezelligheid deel te nemen. De
dames kunnen zich op zeer verschillen
de wijze en dientengevolge tegen ver
schillenden prijs een gezellig tehuis ver
zekeren. Zij kunnen zelfs iederen mid
dag een eenvoudig menu in de keuken
bestellen of haar eigen eten op gaskom
foren klaarmaken.
De huizen zijn van de modem'ste ge
makken voorzien en door op een elec-
trisch belletje te drukken is er steeds
een dienstbode van het huis tot hare
dispositie. Ook wordt het toegestaan er
eigen personeel op na te houden. Iedere
dame, die zich bij het genootschap aan
sluit is verplicht een som gelds te stor
ten in overeenstemming met de huur,
die zij betaalt.
Dit kapitaal wordt hypothecair vast
gezet en er wordt 4 rente van betaald.
Van den kant der geldschietster is het
halfjaarlijks opzegbaar, het genootschap
zelf heeft niet het irecht van opzeggen.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Flesschen en vazen kunnen het best
helder gemaakt worden door ze om te
spoelen met fijne houtskool.
H. Het is zeer aan te bevelen ten min
ste eens per dag een flinke tocht door
de kamers te laten gaan, daardoor wordt
de bedorven lucht uit hoeken en onder
do meubelen weggejaagd.
do andere dan mot een papier bedekt
worden?''
„Is dat dan niet waar?" waagde ik
benepen te vragen.
„Heèfemaal niet. Het kohier ligt,
wanneer het van Gedeputeerde Staten
terugkomt, vijf maanden lang op 't
stadhuis ter inzage en ieder mag cr
zooveel in opslaan en nakijken als hij
wil. Alleen mogen er geen aanteekenin-
gen van gemaakt worden."
Tegenover zulk een pertinente ver
klaring moest ik al mijn moed samen
vatten voor de opmerking, dat ik toch
heusch mijn mcdedeeling uit goede
bron had geput, maar de hoer Van
den Berg schudde beslist zijn amb
telijk hoofd en boorde daarmee als
't ware mijn bron totaal den grond in.
Intusschen doet deze vergissing na
tuurlijk niet af aan mijn betoog over de
noodzakelijkheid voor de openbaarheid
der kohieren. De menschen komen er
eenmaal niet toe, om den heer Van
den Berg aan zijne schrijftafel met
afgezaagde pootcii lastig tc vallen met
vragen over andercr aanslag. Hij er
kende dan ook, dat er weinig gebruik
van wordt gemaakt. Een gedrukt ko
hier, in den trant van dat onzer vroe
gere verteringsbelasting, is oneindig
beter publiciteit.
(Schets uit Sardinië).
Ik was van goede familie, ver
telde de weduwe. De vader van mijn
jongen dóar, was een flinke kerel en
zoo groot als een populier. Kijk zijn
mantel maar eens, die daar aan den
wand hangt. Ik durf hem niet aanra
ken. a lsterf ik van koude. Neen, die
blijft ddar hangen tot mijn zoon even
flink geworden is als zijn vader was.
Mijn man was een bandiet, ja;
tien jaren lang heeft hij als bandiet
geleefd. Reeds een maand na de brui
loft moest bij naar de Campagne
vluchten. Ik ging cr heen en bezocht
hem op de toppen van den Gennar-
gentu. Daar jaagde hij adelaars en
gieren en als ik hem opzocht, braad
de hij een schapebout voor mij.
Daer sliepen wij onder den vrijen
hemel, mijn man en ik, daar op de
toppen der bergen in den frisschon
wincl en met den mantel, die daar
hangt, dekten wij ons toe en wij
hadden het warm, ook al vroor liet
dat het kraakte.
Dikwijls kregen wij ook bezoek van
andere roovers. allemaal flinke ke
rels, en overal op bedacht, ook op
den dood. Je denkt zeker, dat roo
vers allemaal slechte menschen zijn
Dan vergis je je. lieve zuster 'tzijn
allemaal luidie behoefte hebben
hun kracht eens te- toonen, anders
niets. Mijn man placht te zeggen
,,In de oude tijden trokken de man
nen ten/ strijde tegenwoordig zijn er
geen oorlogen meer, maar mannen
hebben' nu eenmaal behoefte om te
vechten en daarom verlangen zij
naar straatroof, overvallen en bar-
d&nas, piet om kwaad te doen maar
om op de een of andere wijze hun
dapperheid te toonen.
Mooie dapperheid, werkelijk
heel mooi.
Dat be«rijp jij zoo niet, zusje,
zeide de weduwe trotsch. Dat wordt
door het noodlot zoo beschikt. En nu
zal ik je eens vertellen, waarom mijn
man roover werd
Dat zeide zij met een zekere waar
digheid .evenals of haar dappere en
achtenswaardige man (je eervolle en
schitterende loopbaan vrijwillig had
gekozen.
Wij waren eerst sedert eenige
maanden getrouwd, vervolgde de we
duwe en waren welgestelde menschen.
Wij hadden koren, aardappelen, kas
tanjes, gedroogde druiven, akkers,
huizen, een paard en een hond.
Mijn man was grondeigenaar:dikwijls
had hij niets te doen en verveelde
zich. Dan zei hij Ik wil koopman
wordenzoo'n leven van een niets
doener houd ik niet uit, want ik
ben gezond, sterk en flink en als ik
leegloop, bekruipen mij maar slechte
gedachten. Doch hij had geen kapi
taal genoeg om koopman te worden.
Toen zei op een goeden dag een
vriend tegen hem: Zuanno Atonzu.
wil je meed'oen aan een bardèna?
Hiermee stap ik van het kohier af
en op een ander onderwerp over. Op
een heel ander onderwerp, namelijk de
arbeiders-vakvereenigingen. Ik heb al
meermalen betoogd, dat de patroons,
wel verre van hiervoor huiverig te we
zen, dergelijke organisaties moeten
aanmoedigen, ja dat zij goed zouden
doen mei niemand in dienst te ne
men, die geen lid was van de vakver-
eeniging. De Amerikanen, practisch als
ze zijn, hebben dat ingezien. Zij be
grijpen, dat wanneer er strijd is van
belangen, ja zelfs maar strijd van in
zicht, het overleg van bestuur der pa
troons vereeniging met bestuur der ar-
beiders-vakvereeniging veel beter is,
dan dat iedere patroon afzonderlijk
zoo goed en zoo kwaad als dat gaan
wil, alleen met zijne eigen perso
neel de zaken regelt. In ons land gaat
dat nog zoo niet. Patroonsorganisaties
schitteren in vele vakken nog door af
wezigheid en arbeidersorganisaties zijn
soms heel onhandelbaar, en worden
wol eens slecht beheerd, een cn an
der door gebrek aan ervaring, zoodat
wij verre zijn van den Amerikaan.schori
toestand, al ben ik cr zeker van dat wc
dien ook mettertijd zullen bereiken.
Maar ik ga hier geen algemeeno be
schouwingen over vakorganisatie hou-
wi] gaan mui een grooien troep aoor
een eersten roover aangevoerd en
zullen het huis van een landedelman
overvallen, die kasten vol zilverwerk
en geld heeft. Een man uit den om
trek is expres gekomen om ons in
te lichten. Hij zal ons den weg wij
zen over de bergen en 't water en dooi
de bosschen. Kom, ga mee.
Mijn man deelde mij de uitnoodi-
ging van zijn vriend mee, Och, zei
ik, wat heb jij aan dat 'zilverwerk
van dien kerel Neen antwoordde
mijn man, ik lach wat om zoo'n zil
veren lepel of vork, die mij misschien
uit den buitten) deel zal vallen, maar
we hebben bergen en bosschen door
te trekken. We zien allerlei nieuws
en zullen ons wel amuseeren. En dan:
ik ben ook wel nieuwsgierig eens to
zien, hot dat bij bandieten toegaat, 't
Zal wel heelemaal niet gevaarlijk
wezen, maar om 't even ik ga toch
er gaan een heeleboel jonge, flinke
kerels me mij mee, om wat te doen
te hebben of hun slag te slaan. Dat
is immers veeel beter, dan wanneer
ik in de kroeg zit?
Ik weende, ik smeekte en bezwoer
hem het niet te doen maar hij
luisterde niet naar mij. Hij ging bo
vendien ook voor zaken naar Cagliari
zeide hij ten slotte.
Ja, hij ging, zuchtte de weduwe,
en ik bleef alleen. Later vertelde hij
mij hoe het gegaan was. 't Gezelschap
bestond ongeveer uit zestig mannen,
die in kleine troepjes voorttrokken;
van tijd tot tijd verzamelden zij zich
op bepaalde punten, om met elkaar
te beraadslagen. Als wegwijzer deed
de man uit het dorp dienst, dat zij
wilden bezoeken, en de hoofdman
van den troep was de bandiet Cor
ted'du, een rrfan ,met oogen als vuui-
en de borst vol roode litteekens, oen
reus Goliath en zoo sterk als do
bliksem.
De eerste dagen der reis regende
het; nu en dan hadden zij hevige
onweders op hun tocht eïi een van
de mannen werd door den bliksem
doodgeslagen. Toen zij het bosch hij
den „Berg der Zeven Broeders" had
den bereikt, verzamelde de aanvoer
der de hoofden dér bardana en zeide
Mijn broeders, de teekenen des
hemels zijn niet gunstig. De onderne
ming zal een slecht verloop hebben,
en bovendien vermoed ik verraad -. ik
geloof dat onze wegwijzer een spion
is. Weet je wat we moesten doen?
het gezelschap ontbinden d. w. z. wc
zulle later de onderneming wel uit
voeren.
Velen waren het met hem eens, maar
Pilatu Barras, de bandiet van Orarii.
die een zilvere neus had, omdat hein
de zijne door een kogel was wegge
nomen, stond op en zeiBroeders
dat placht hij altijd te zeggen
broeders ik wijs di voorstel af.
Neenal regent, het aldat
beteekent nog volstrekt niet, dat
de hemel ons niet beschermt een
beetje tegenspoed is zelfs wel goed,
dat leert den jongelieden hunne vrees
overwinnen. Wanneer de gids ons
verraadt, slaan wij hem dood. Voor
waarts, gezellenCorteddu schudde
den. Wèl heb ik een bijzonder geval
op 't oog. Een week of wat geloden
kreeg een stucadoorsgezel het aan den
stok met zijn patroon. Ik laat volko
men in 't midden wie er gelijk had eu
dat doet cr ook niet toe. Van weers
kanten werden de verecnigingsbesturen
er in gemoeid, maar nue en paar dagen
leden komt er een ingezonden stukje in
de couranten, uitgaande van de bestu
ren der arbeidersorganisaties, waarvan
de hoofdzaak luidt als volgt:
„De besturen van de gezamenlijke
bouwvakarbeiders-organisatie te Haar
lem, gehoord de verklaring der stuca-
doorsgezellenvereeniging, dat zij het
conflict met dc organisatie der pa
troons willen laten rusten op verzoek
van den betrokken gezel, verklaren dat
liet hun spijt., maar dat zij zich om
organisatie redenen hiermede homogeen
verklaren."
Het merkwaardige van de zaak ligt
in de woorden dat het hun s p ij t.
Waarom kan het de organisaties spij
ten, wanneer een conflict is opgelost?
Ik zou juist mocnen, dat het hun spij
ten moest als or een conflict ontstond,
cn plezier moest doen wanneer het
weer uit den weg geruimd was.
Misschieu willen de organisaties wel
eens in dit blad een verklaring geven
den lijkstoet, zal loopen, en dat hij
een zekere hoeveelheid van gezegde
snuif zal nemen, een pond niet te
boven gaande. Hem vermaak ik vijf
guinjes. op voorwaarde, dat bij aldus
handelt.
Ook wcnsch ik. dat mijn oude, trou
we dienstbode Sara Stuart vóór den
stoet loopt, 0111 op elke twintig ellen
afstands een flinke handvol Scbotsche
snuif 0]» dcri grond" te strooien, en
op hen, die iuij mogelijk naar de
begraafplaats volgen hiervoor ver
maak ik haar 20 pond sterling.
Ten slotte wensch ik nog, dat twee
schepels van de gezegde snuif worden
gestrooid voor de deur van mijn huis.
Vervolgens worden de andere lega
ten vastgesteld:; en bij en behalve elk
legaat wcnscht zij dat zal gegeven
worden een pond goede Scholsche
snuif, welke zij noemt de ..groote
hartversterking, die de natuur biedt".
Een interessante berg-
spoorweg.
Gepasscc.rdion Zond'ag. den 28stcn
Juni, is do nieuwe spoorlijn van Thu-
sis naar Sankt Moritz in Grauwbun-
d'erland ingewijd, Het is een lijn, die
niet enkel als verkeersmiddel, maar
ook als een grootsche technische over
winning en cein bezienswaardigheid in
't landschap de aandacht verdient.
Men zal de geheele Dijn aanduiden als
den Albula-spoorweg, omdat de over
gang over den Albulapas hier de
grootste moeilijkheid opleverde en
hoofddoel was bij den aanleg. Ee.n
verbinding po,- spoor voor het Enga-
dindal werd reeds lang gewenschtdoo,.
GrauwbundeaTand en door den Zwit-
serschen Bond in 't algemeen. Dat
dal i.s namelijk aan diric zijden door
buitenlandschen grond omgeven en
onderhoudt met Oostenrijk een veel
drukker verkeer dan met de andere
Zwitsersche kantons, omdat de Julier-
pas, de Albulapas en de Flüolapas vrij
bezwaarlijke verbindingswegen vor
men.
/Mtn uon (JUUW Vcl.lL Uüll Idjll
met normale spoorwijdte viel reeds
terstond niet te denken, maar de gun
stige resultaten, opgedaan Mj de
spooi-wegien van Landquart naar Da-
vos en van Landquart over Chur naar
Thusis, waren een waarborg, dat ook
op een klein smalsporig lijnt j© een
druk verkeer kon worden in het leven
geroepen.
I-Iet bestuur der Rhactiiisch© spoor
wegen. aan welke maatschappij de ge
noemde lijnen behooren, deed het
voorstel, den spoorweg aan to leggen,
terwijl 'de Bond, het kanton Grauw-
bunderland en de afzonderlijke ge
meenten voor voldoende zekerheid
zorgden. Van d'c plannen voor dien
overgang over den Albulapas wees
het gekozene een tunnellongtc aan van
5840 M., de groote Albulatunnel, waar
mee in 1898 begonnen werd, en bo
vendien wel 40 kleinere tunnels, ter
wijl er overbruggingen van te zamen
2700 M. lengte noodig waren. Het zijn
alle steenen bruggen met uitzondering
van één ijzeren brug over d!on Rijn
bij Thusis.
De grootste moeilijkheden waren te
overwinnen tusschen Sils en Tiefen-
kastcn; daar heeft men de meeste tun
nels en de wijdste kloven te overbrug
gen, ©n wie wel eens over den Schyn-
pas naar Davos is gegaan, zal zich de
verbazende verbrokkeling van het
bergland daar herinneren en hij zal
kunnen begrijpen, hoe lastig hier de
aanleg van den spoorweg moest zijn.
Een derde van het genoemde eind
spoorlijn werd tunnel, zoodat de
kosten enorm, hoog werden.
Dc Solisbrug is Wij deze werken een
prachtstuk van bouw geworden; zij
leidt in één steenen boog over d© wa
teren der Albula. De voortzetting van
Tiefenkasten naar Filisur was alleen
moeilijk in de buurt der laatstge
noemd© plaats, vooral bij de overbrug
ging van de van Davos komende
Landwasser; dc lijn van Davos zal
steilig binnen niet te langen tijd naar
Filisur worden voortgezet. Na tide stad
stijgt de weg nog meer, tot Bcrgün en
dat op 29 Mei 1902 voltooid was.
Het laatste éind naar Sankt Moritz
leverde geen andere dan de gewone
moeilijkheden, evenals dat tot Sama-
den, waar de Inn do Bernina opneemt
en waar men met vroolijke feesten,
optochten, speeches, bezoek van auto
riteiten en van dorpelingen uit de
buurt het feest der spooiwegopening
heeft gevierd. Van Chur tot Sankt Mo
ritz rijdt men nu sedert 1 Juli in vier
uur met een gewonen trein, in 3 uur
20 m in. met den sneltrein; de post had
er tot nu toe 12 a 13 uren voor
noodig.
(Op den Uitkijk).
Een verstelbare flessohen-
borstel.
Een verstelbare borstel, die het
mogelijk maakt ook groote flesschen
met nauwen hals inwendig goed te
reinigen, is thans in Duitschland in
den handel gebracht.
D© bijgaande teekening geeft van
dit instrument, hetwelk in verschillen-
de grootten vervaardigd wordt, een
getrouwe voorstelling.
Appendicitis.
Sinds koning Edward aan „appen
dicitis" of ontsteking van het aau-
geleden, is die ziekte, gelijk men
weet, zeer veel meer voorgekomen.
Het is, hoort men wel eens zeggen,
een modeziekte geworden.
Maar de geneeskundigen weigerden,
in het verschijnsel alleen een uiting
van modegeest en meedoenerij te
zien en zij gingen onderzoeken,waar
aan de veelvuldigheid der gevallen in
den laatsten tijd is toe te schrijven.
Want al houdt men rekening met
hot feit. dat vroegere gevallen van
„appendicitis" beschouwd werden als
..typhlitis", de veelvuldigheid van de
gevallen in onze dagen is niet te
ontkennen.
In „The Lancet" verklaart nu dr.
Kcllctt Smith, dat de gevallen van
„appendicitis" in zijn jeugd en in den
eersten tijd van zijn praktijk zeer
zeldzaam waren.
De ziekte vertoont zich bij armen,
zoowel als bij rijken en komt voor
bij alle volken, welke op een hoogc-
ren trap van beschaving staan en die
dicht opeen leven in groote steden.
Die overwegingen brachten dr. Smith
tot de veronderstelling, dat de oor
zaak dér veelvuldige bevallen van
„appendicitis" te zoeken zou wezen
in onze voedingswijze.
Hij is overtuigd, dat een groot deel
der spijzen, welke niet lang genoeg
goed kunnen blijven, in ijs worden
bewaard of verzonden. Maar nu is
vlecsch, visch, gevogelte en wild, het
welk in ijs werd bewaard, aan spoe
dig bederf onderhevig, zoodra het
uit het ijs is. en na het koken of
braden blijft het niet zoo lang goed
als levensmiddelen, welke niet bevro
ren zijn geweest.
Dr. Kelleth Smith is nu van mea
ning, dat zulke aan spoedig bederf
onderhevige spijzen in do ingewan
den smetstof kunnen brengen, welke
bijdraagt tot ontsteking van den blin
den darm en het verlengde daarvan.
Bekend is een andere diagnose, die
het verschijnsel toeschrijft aan den
invloed van losgelaten glazuur of
email-fragmenten uit het tegenwoor
dig voel gebruikte metalen vaatwerk.
81 D I A M A N T
geslingerd. In. den versten hoek der kamer, als een bal ineen
god rukt, lag de gostate van den vermisten agent.
Was hij dood? Waarschijnlijk niet, ofschoon hij diepe won
den aan het hoofd en in het gelaat had bekomen, die eert hevig
bloedverlies hadden veroorzaakt. Zijn kieeren waren letterlijk
aan flarden gescheurd. Door den geweldigen luchtdruk was hij
door het venster in de kamer geslingerd, en een wonder mocht
het heefcen, dat hij niet tegen den muur verbrijzeld was. Voor
zoover uit een haastig onderzoek viel op to maliën, was zelfs
geen zijner ledematen gebroken.
Zoo voorzichtig mogelijk werd hij op een brancard, dien men
van het politiebureau had laten komen, gelegd en naar het gast
huis vervoerd.
De in hechtenis genomen mannen werden onder sterk geleide
geboeid naar het politiebureau overgebr acht. Mei behulp van
ecnigo vertrouwde politiemannen was de postdirecteur begon
nen de links en rechts verspreide diamanten op te rapen cn te
sorteer ent Na het gebouw nog een poosje te hebben aangegaapt,
begon do menigte z'ch langzamerhand te verspreiden. Ook Phi
lip begaf zich huiswaarts, meenende dat hij zich genoeg had
uitgesloofd.
De inspecteur herinnerde zich zijner plotseling, toen hij bezig
was de aangerichte schade na te gaan.
„Wie was dat jongmen-sch, die ons Ls komen waarschuwen?"
vroeg hij aan zijn ondergeschikten.
Niemand scheen 'het iri het eerst te weten. Toen echter de
vraag rie ronde deed onder de dienstdoende agenten, wist een
der brigadiers, die den directeur hadden geholpen, het ant
woord te geven.
„'t Is de jonge Winter", zeide hij. „Hij is in dienst van de
Portersmaatschappij, als opzichter of zoo iets."
„In dienst van de Portersmaatschappij!" riep de inspecteur
uit. „Nu, dan mogen ze hem wel' dankbaar zijn! Als we cr niet
in tijds hij waren geweest, zou het kantoor in twee minuten zijn
leeggeplunderd."
„Hij is een. vriend van dien WoLslon, die stccncn hooft ge
gapt". merkte een ander op.
„O, van Wolston?" antwoordde dc inspecteur. „Zoo, zoo! Nu,
dan mochten ze
Doch hij voltooide den zin niet en zette zwijgend zijn onder
zoek voort.
DIAMANT 78
van het marktplein was afgesneden, holde als een razende
terug langs het postkantoor, in de hoop buiten gevaar to zijn,
vóórdat de ontploffing zou plaats hebben.
Door het geschreeuw, dat de man in zijn doodsangst aanhief,
in de war gebracht, bleef zijn medeplichtige een oogenblik
staan, toen echter schoot het hem te binnen, welk gevaar hij
liep door verder te dralen, en snel liep hij verder langs den
muur, den agent voorbij. Vlak onder het venster der directeurs
kamer wierp hij de heische machine op den grond.
Intusschen hadden de politieagenten, bij het zien van den
vluchtenden man, hun pas nog meer versneld; instinctmatig
gevoelden zij het dreigend gevaar. Bijna hadden zij den hoek
van het postkantoor bereikt, toen zij een eindweegs in de
straat voor zich een flikkerende vlam za gen,die vergezeld ging
van een geweldigen dreunenden slag, en bijna onmiddellijk
gevolgd werd door het geluid van breke nd glaswerk en instor
tonde muren.
En toen gebeurde er iets zeer buitenge woons. Allerwegen
van achter aangrenzende gebouwen, over muren en daken,
kwamen donkere menschelijke gedaanten te voorschijn, die
zwijgend en in koortsachtige haast naar het gedeeltelijk inge.
storte gebouw snelden, 't Was ailsof een heele bende demonen
was losgebroken en de ontploffing daartoe het sein was ge
weest. Vier zes twaalf twintig vijf-en-twintig minstens
kon men in het heldere maanlicht enderscheiden, en gedurig
groeide hun aantal aan. Eenigen hadden reeds de puinhoopen
bereikt, toen de inspecteur met zijn manschappen aanrukten;
anderen waren nog een eindweegs van het gebouw verwijderd.
Nauwelijks hadden dezen de politie in het oog gekregen, of
zij maakten rechtsomkeert en verdwenen even snel als zij ge
komen waren. De enkelen die zich voor het vernielde gebouw
bevonden, zagen zich in een oogwenk omsingeld door de poli.
tio-agenten, die de geweren dreigend op hen gericht hielden,
gereed om bij de minste poging tot verzet te vuren.
't. Was >eeru spookachtig tooneel. Het geheele benedengedeelte
van don muur, achter welken zich het kantoor van den directeur
had bevonden, was verdwenen; links en rechts lagen verbrij
zelde steenen en hoopen puin. In welken toestand zich de
kamer bevond, kon men in het eeret niet gewaarworden, daar
het electrisch licht was uitgegaan; men staarde in een donkere
gapende ruimte. Al het houtwerk van het venster was verbrij
zeld of verkoold, en de stevige ijzeren bo uten waren losgerukt