DE ZATERDAGAVOND.
Gratis Bijvoegsel van Haarlem's Dagblad
na
Letterkundig Weekblad yoor Jong en Oud.
8
DE ZATERDAGAVOND.
Ziedaar dus zeker een zee met me
nige klip en al de wijsheid der tante
die het nichtje moet leiden, kan niet
beletten dat de jonge dame Espe-
ranza, een symbolische naam ver
lost wordt uit de handen van den
corregidor op den hoek eener straat
door de studenten, waarvan een zich
haast de mooie gevangene te huwen,
na al de listen waarin wij de beken
de duègnes ontmoeten, steeds bereid
zich te laten omkoopen en de eer ha-
rer pupil prijs te geven.
Zeker, stukken van dit slag hebben
intrigee tekort. Maar met wat 'n kracht
schilderen zij 't leven zooals 't is,
in eeuwen toen Spanje nog niet zijn
doodslaap begonnen had. En het was
vol kleur, dat leven, vol jeugdige
frischheid. Nergens zal men hiervan
een welsprekender en meer bewogen
beeld aantreffen dan in het volgende
intermezzo de Kijkers.
In dit geestige schetsje wordt ge
sproken van een tijdverdrijf, verzon
nen door eenige studenten met het
doei de Vastenavonddagen prettig
door te brengen. De leden der ge-
stichtte associatie verspreiden zich
door de voorsteden en bepalen zich
tot het gadeslaan van de voorvallen
op straat, 's Avonds komen zij terug,
„beladen met de parelen of met de
vuilnis die zij hebben opgeraapt" en
doen rapport aan hun leermeester
van wat zij hebben gezien en ge
hoord.
Sevilla, een Ninive, een ander Ba
byion, zegt Cervantes, bevatte in dien
tijd allerlei vreemde elementen, door
de hooge vlucht van den handel in
het land gebrachtnegers en Arabie
ren, Mulatten en Mulattinnen en daar
nevens nog heel wat andere. De be
trekkingen met het overige der aarde
hadden welvaart en rijkdom in Span
je verspreid, en aldus ontstond die
neiging tot praal en pracht welke
sinds den Spanjaard steeds heeft ge
kenmerkt, door Breero zoo pittig ge-
caricaturiseerd.
Tot kort voor Cervantes' tijd was
de kleine hoeveelheid zijde welke Gre
nada voortbracht, meer dan voldoen
de voor de behoeften van gansch het
land. Doch omstreeks het einde der
16e eeuw, was de zijde, aangevoerd
uit China, tot een artikel van gewoon
gebruik geworden. Cervantes spreekt
van zekeren graaf Van Haro, den
stichter van het vermaarde Huis van
den Opperrijksmaarschalk van Cas-
tilië, die op zekeren dag het bezoek
ontving van een groot heer, begeerlg
dos graven, twee huwbare dochters te
zien. Een van de freules verscheen
eerst in het salon, gekleed in groene
zijde. Na een oogenblik te hebben
vertoefd, nam zij afscheid en toen
trok de tweede dochter hetzelfde
groene kleed aan om op haar beurt
den bezoeker te komen groeten.
Do luxe in de kleederen was ech
ter spoedig tot onder de volksklassen
doorgedrongen. Kijk even, in de be
schrijving er van gedaan door een der
studenten, naar die vrouwen welke
lichte zijden mantels dragen, zonder
mouwen, ook in vollen winter, „ter
wijl de vogels verstijven"zie den
kruier, die 's Zondags het niet doen
kan zonder karmozijnkleurige zijden
kousen, met kousbanden van amarant
tal en zilveren kwasten. Gekleed in
satijnen hozen en wambuis, met arm-
gaten van karmozijnkleurig taf, be
legsels van valsch goud, een breeden
kraag met gouden franjes, een verzil
verden en gedreven degen, een hoed
met zijranden omzoomd met zilver
koord', en een veelkleurigen mantel
met drie blauw satijnen strepen, is
hij geen handswerkman meerhij is
op en top een Spaansche grande.
In dit grootsprakige Spanje richtten
zelfs de negerslaven elkaar het woord
toe als waren ze onder hidalgo's. „Zal
Uwe Genade mij zeggen of het waar
is dat Haar heer Haar verkocht
heeft?" Een andere scène, welke
plaats heeft tusschen blinden, gepos
teerd ten getale van zeven of acht,
want de plaats bracht goede rente op
bij de S. Catharinakerk. Twee de
zer lompenkerels komen met elkaar
toevallig in botsing„Men zou zeg
gen, spreekt de eene, dat Uw Heer
schap niet klaar ziet I"
De krachtige spoorslag gegeven
door de groote ontdekkingen aan dit
land, reeds opgaande in zijn roem
rijke tradities, werd onderhouden
door zijn liefde tot verheven ridderlij
ke daden. De edele Don Quichotte, die
zich op weg begeeft, dorstend naar
hooge wapenfeiten en naar krijgs
roem, verschijnt reeds in embryo in
de Romancen, het eerste der stukken
uitgegeven door den heer Rochel.
Don Quichotte is heelemaal geen
mythe, en het is kenmerkend in de
geschiedenis dezer natie, dat vanhoo-
ger hand in 1554 het uitgeven en te
koop aanbieden, in Spanje en Indië,
van al wat zweemde naar den ridder
roman, moest worden verboden. Cer
vantes zelf spreekt ons in zijn be
roemd meesterwerk (Boek IV, kap.
49) van edellieden welke werkelijk in
1434, 1435 en 1436 uit het land trokken,
om aan de buitenlandsche hoven lan
sen te gaan breken ter eere der dames.
Arme Don Quichotte's allen 1 Alom
kon men ze ontmoeten in die bewo
gen tijdenhet lezen der letterkun
dige producten, in het leven geroe
pen door den ridderlijken geest, had
hun hersenen in de war gebracht.
Bartolo', de boer uit de Romancen,
heeft het model geleverd tot den late-
ren Don Quichotte, en Sancho Panza
is niels dan een andere vorm van
Bandurrio, den kinkel dien wij aan
treffen als schildknaap aan de zijde
van Bartolo.
Geheel het Spanje der 16e eeuw laat
zich terugvinden in deze weinige
bladzijden, onder zijn grootsche als
burleske zijde.
FIJN.
Geldploert (die zijn gasten een fijne
sigaar heeft gepresenteerd). Wel
hoe voel jelui je niet zoo'n gulden in
je mond
OOK EEN DOCENT.
Wie is die heer daar in dat sport-
costuum?
- Ah, dat is de docent aan de
nieuwe rijwielschool.
Dus een vclocipaedagoog.
Onderwijzer (in .de taalles). Wij
zullen nu zinnen maken met de per
soonlijke voornaamwoorden: ik, je,
hij enz. Als je vader bijvoorbeeld zegt:
„Ik ga uit!" wat zegt je moeder dan
tot hem, Jantje?
Jantje. Je blijft thuis I
159 DIAMANT.
zag, dat het niet lang meer kon duren ifa hij zou levend
begraven worden op de plek waar hij stond. Dit alles
schoot hem door het hoofd, toen hij eenige beweging ver
nam in de halfversperde galerij, die uitkwam aan de zijde
der schacht, die het verst van de hoofdschacht was gele
gen. Rondziende, zag hij bij het licht van zijn kaars de
donkere gestalte van een Kaffer, die zich met moeite een
weg door de opening baande. Toen de man nader kwam,
bemerkte Weare dat zijn lichaam besmeerd was met voch
tige klei, terwijl zijn hijgende ademhaling toonde, dat hij
bijna gestikt was. Zonder een woord te zeggen, keek hij
rond, daarna staarde hij in de ondoordringbare duisternis
boven zich, en toen riep hij iets in zijn eigen taal tegen
i nand achter hem, die zijn opmerking met een kreet
ntwoordde, waarin schrik en angst lagen uitgedrukt,
v'eare ondervroeg den man. Blijkbaar was hij een van
negers van wie Luttrell terloops had gesproken en die
in de galerij van twaalfhonderd voet aan het werk waren,
toen de catastrophe in de hoofdschacht plaats greep. Zij
waren ongeveer met hun vijftienen, deelde de man, op
zijn vingers tellende, mode. Zij wisten dat er iets niet in
den haak was, omdat do pomp den dienst weigerde en
het water in de galerij begon te stijgen. Eerst waren zij
naar den bodem van de hoofdschacht gegaan, io de hoop
langs dien weg te kunnen ontkomen. Toen zij eindelijk
inzagen, dat hun daar geen hulp kon bereiken, waren en
kelen hunner, hijzelf en vijf anderen, er door schier bo
venmenschelijke inspanning in geslaagd, langs een niet
meer gebruikte ladder naar de galerij van duizend voet
te klauteren, denkende dat zij langs do hellende schacht
zouden kunnen ontsnappen. Die kans echter was thans
verkeken.
„En wat ben je nu van plan?" vroeg Weare, diep mede
lijden gevoelend met de armo drommels.
De man antwoordde op kalmen, gelaten toon
„We zullen den dood afwachten."
lij keerde terug om zich bij zijn lotgenooten te voe-
DIAMANT. 160
gen, en Weare kon hen in de duisternis van de galerij
bedaard onder elkander hooren spreken over het onver
mijdelijke.
„Den dood afwachten Ja, dat deed ook hij Hij wist
dat hij tóch niet lang meer te leven zou hebben wat de
heer Clayton had beschouwd als een uiting van levens
moeheid, toen hij eenige dagen geleden had gezegd, dat
hij weldra uit de ellende van zijn bestaan zou verlost zijn,
was waarheid geweest. En wat was beter een smartelijk
ziekbed te hebben, of hier in deze ondergrondsche duisternis
om te komen van gebrek? Hij keek naar de kaars die hij
voorzichtig naast zich neergezet had zij zou hoogstens
nog eenige uren kunnen branden.
Maar het was nog de vraag of hij zulk een langzamen
dood zou hebben. Als de schacht verder afbrokkelde en er
nog meer instortingen plaats hadden, zou hij er veel eerder
uit zijn. 't 7,ou óók kunnen, dat hij stikte tengevolge van
de bedorven luchten, die nu reeds zijn ademhaling begon
te belemmeren. Dat moest een akelige dood zijn, dacht hij.
En dan richtten zijn gedachten zich weer op die zes moe
dige kerels, enkele meters van hem af, die, ziende dat
geen ontkomen mogelijk was, met wijsgeerige kalmte be
sloten hadden, „den dood af te wachten". Nu, hij zou óók
den dood afwachten.'
De gedachte aan den dood verschrikte hem niet; inte
gendeel, zij stemde hem tot een soort van blijmoedige
kalmte. Al de gebeurtenissen van zijn leven, van zijn kin
derjaren af tot nu toe, gingen hem door het hoofd. Ja, hij
had heel wat verkeerde dingen gedaan, maar hij was toch
niet de onverbeterlijke deugniet geweest, waarvoor som
migen hem hadden gehouden. O, hij voelde nu, hoeveel
kwaad hem die hardheid en liefdeloosheid hadden ge
daan Twintig jaar geleden had hij Engeland op sma
delijke wijze verlaten. Hij was betrokken geweest in een
schandaal, en, uit angst dat haar naam gecompromit
teerd zou worden, had zijn familie hem weten te bewegen,
Engeland te verlaten. Hij was naar Australië gegaan, en
_cö
CB CB i-
ë3 II
_dL2_
Mo. '72.
Zaterdag '9 December.
"903
Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken
GULDEN VRIJHEID.
I.
's Is uitgemaakt, lieve, ik
scheidonriep Gabrielle Marcelly,
terwijl ze als een stormwind het klei
ne salon van haar vriendin Lucille
Varennes binnen kwam.
Deze, die rustig zal te borduren,
stond verwonderd op.
Wat? Ga je scheiden? Ik dacht
nog al, dat je goed met je man over
weg kon.
Gabrielle haalde de schouders op.
-— Naar het algemeen oordeel, ze
ker Uit fatsoen verbergen we na
tuurlijk onze oneenigheid voor de
wereld. Maar iedereen weet, wat zoo
iets den inensch kost en wat men een
verdriet, vijandigheid, dikwijls haat
er onder zulk een uiterlijke hoffelijk
heid verborgen is.
Lucile smoorde een zucht. Zij had
dit zelf nog nooit zoo overwogen, maar
nu zij het door een ander hoorde uit
spreken, kwam de verdrietigheid van
haar eigen huwelijk bij haar op.
Heftig ging Gabrielle voort
- Ik heb er eindelijk genoeg van
Wij jongo meisjes leven in een droom
en zien in het huwelijk zoo iets ide
aals We trouwen als 't ware geblin-
doekt om op do wreedste wijze ont
goocheld te worden. Ik ga ervan door!
Ik heb genoeg van dat leven van
onaangenaamheden naast een man,
die me totaal niet begrijpt.
En al moet ik dan een enkel hard
oogenblik doormaken, ik zal tenmin
ste van do heerlijke vrijheid ge
nieten
Bezorgd vroeg Lucile
Maar dat komt toch niet pas van
daag bij je op?
O neen, zei de ander, ik heb lan
gen tijd noodig gehad om zoover te
komen, maar nu is de maat ook vol.
Ik kan het niet meer uithouden!
En ze eindigde in een snik
- Je hebt misschien onaangenaam
heid mot je man gehad? vroeg Lucile
nadenkend.
O, de onaangenaamheden met
mijn man zijn ontelbaar, 't Is een
beste kerel en ik ben óók zoo kwaad
niet, maar we zijn volkomen uiteen-
loopend van neigingen en geschapen
om als kat en hond samen te leven.
Jammer dat je dat niet hebt be
dacht vóór je huwelijk, zei Lucile met
een zwakken glimlach.
- Ocli lieve, 't is dezelfde geschie
denis nis met zooveel huwelijken. Men
trouwt zonder elkaar te kennen. Ze
ker zou ik, als ik Gilbert gekend had,
hem niet genomen hebben toen mijn
voogd hem mij voorstelde als een
zeer geschikte partij. Onze smaken
verschillen H ij is vroolijk en lacht
om gevoelszaken. i k ben geneigd tot
mijmeren en het leven schijnt me
waardeloos toe als het niet door zoete
teederheid wordt verhelderd. Boven
dien houd ik van do wereld, omdat
ik weet, dat ik mooi ben en ik
gaarne bewonderd wordmijn
man daarentegen verafschuwt ele
gante gezelschappen daar hij dan zijn
nonchalance moet afleggen en hij
stelt slechts die vrouwen op prijs, die
zicli met haar huishouden bezig hou
den. Ik geef veel uit, hij is zuinig.
Gisteren is er een scène geweest, hij
heeft me verwijten gedaan, die ik
niet verdraag, we hebben dingen ge
zegd, die niet meer te vergeten zijn
en nu is het ook uit I
Wat ga je doen
- Dat weet ik niet, maar ik ge
voel me in staat mijn brood te ver
dienen.
in 't Uiterste Oosten.
Nog immer staan ze tegenover el
kaar, de Japansche worstelaar en de
Russische beer, melend eikaars krach
ten.
Maar zal 't tot strijd komen Zal
de gladde worstelaar den kamp aan
vaarden, waar 'top leven en dood
gaat, tegen het ruige onvervaarde reu
zenbeest.
De beer zal niet aanvallen, dat is
togen zijn tragen aard. Maar men
moet van hetgeen hij in wil schrok
ken, afblijven, want wat hij zijn
rechtmutigen prooi acht, dat zal hij
verdedigen.
Doch thans staan ze nog tegenover
elkaar, besluiteloos.
En de Koreaan kijkt toe. Die legt er
altijd het loodje bij, of ze vechten
gaan of niet. Een van beiden krijgt
hij op zijn dak, en wie 'tzijn zal, is
hem lood om oud ijzer.
Lucile zag haar met eenige bewon
dering aan en omhelsde haar aange
daan.
II.
Toen ze alleen was, dacht Lucile
na. Gabrielle had in haar opgewon
denheid juist dien geestestoestand ge
schetst, die Lucile ook in zich voelde.
't Is waar. In onze kringen trouwt
men zonder elkaar te kennen. Om fa
milie-redenen, omdat hef zoo hoort,
verbindt men wezens aan elkaar, die
alle gegevens om elkaar te verstaan
missen en het gezamenlijk leven, dat
zoo iets heerlijks kan zijn, wordt voor
deze aan elkaar geketende wezens een
marteling, die te ondragelijker is daar
zij, om het fatsoen, voor de we
reld verborgen moet blijven.
Lucile zou ook, wanneer zo Jacques
Varennes, met wien ze nu vijf jaar
getrouwd was, wanneer zo hem vóór
haar huwelijk had gekend, niet ge
nomen hebben. Wel vielen er tusschen
hen geen hevige tooneelen voor, maar
hun karakters kwamen niet overeen.
Evenals Gabrielle en de meeste vrou
wen, was Lucile getrouwd met een
ideaal van de liefdevoor haar had
de echtgenoot als voornaamste bezig
heid het fluisteren van tecdere woord
jes en het voldoen aan haar romanes
ke opvatting van het huwelijk. Maar
van de eerste dagen van haar huwe
lijk af had zij zicli gezien naast een
koel man, die terstond in beslag werd
genomen door zijn zaken, waaraan
hij zijn meesten tijd wijdde 011 die
niet in staat was dit dacht tenmin
ste Lucile de fijngevoeligheid van
een vrouwenziel te begrijpen.
Daarom zeker sloot zij haar gevoe
lens in haar binnenste op en alle ge
meenzame omgang of wisseling van
intieme gedachten was tusschen dit,
echtpaar uitgesloten.
Begeerig om in zijn huis waar hij
trouwens óók veel aan 't werk was
kalmte te vinden, gaf Varennes zijn
vrouw iu alles toe met een onveran
derlijke welwillendheid, die zij voor
een gevolg van geringschatting hield
en zóó werd zelfs elke schijn van ech
telijk ongenoegen vermeden.
Ja, mompelde Lucile aan het eind
van haar overpeinzing met een spijt,
die vermakelijk zou zijn geweest als
ze het niet zoo ernstig gemeend had,
Gabrielle hooft ten minste nog het
geluk, dat ze eens met haar man kan
kibbelen. Die gelegenheid heb ik niet
eens
III.
Lucile vergiste zich, de gelegenheid
zou zich voordoen.
's Avonds kwam mijnheer Varennes
thuis voor het middagmaal, als naar
gewoonte aan zaken denkend en met
een portefeuille papieren, waaraan hij
's avonds zou zitten werken.
Lucile keek hem met inwendige
woede aan Weer zijn zakenaltijd
die papieren Ik wed, dat hij me niet
eens zal kussen.
Werkelijk deed Jacques, misschien
uit gewoonte, het niet.
Vóór het aan tafel gaan, zei hij tot
zijn vrouw
Zeg. Lucile, je zoudt me een ge
noegen doen als je zelf een weinig
voor mijn goed wilde zorgen, 't Is
zoo vervelend, er ontbreken overal
knoopen.
Lucile mankte zich boos. Het ge
sprek met Gabrielle werkte na. Droog
antwoordde ze
- Dat gaat mij niet aan. Richt die
aanmerking tot het kamermeisje.
Hij koek haar verwonderd aan, een
droeve trek gleed over zijn energiek
en open gelaat. Maar kalm antwoord
de hij
Het is misschien beter, dat de
opmerking van jou kant komt.
Juist kwam op dit oogenblik het ka
mermeisje binnen om te dekken.
Ernestine, zei Lucile tot haar,
mijnheer klaagt erover, dat je zijn
goed verwaarloost en overal knoopen
m ankeeren.
Terstond antwoordde het meisje
Ik heb geen tijd om me met, het
goed van mijnheer te bemoeien, ik
heb al te veel te doen voor het toilet
van mevrouw.
Jacques zweeg. Toon het meisje de
kamer verlaten had, begon hij op
nieuw
Wat moet er dan van mij worden
tusschen een vrouw, die weigert zich
met mijn nederige persoon in te laten
en een kamermeisje, dat me eveneens
naar de maan laat loopen.
In zijn stem klonk iets gekschee-
rends, maar Lucile merkte het niet
ze was in oen stemming, waarin een
bagatel iemand buiten zichzelf brengt.
Zenuwachtig antwoordde ze
Wat eraan te doen? Ik heb dat
meisje niet gehuurd om voor jou
kieeren te zorgen.
Niet? zei Jacques met die eenigs-
zins hooghartige kalmte, die zijn
vrouw woedend maakte, nu lieve Lu
cile, aangezien ik in mijn huis be
hoorlijk bediend dien te worden, moet
je dit meisje dan maar ontslaan en er
een ander voor nemen, dat beter haar
plicht doet.
Ernestine wegzenden? protes
teerde de jonge vrouw verontwaar
digd. O neen, ik ben tevreden over
haar en z.ou ze niet kunnen vervangen.
Maak het dan met haar in orde,
eindigde mijnheer Varennes, hoe lan
ger hoe koeler, maar ik weet wel, dat
ik ze zonder vorm van proces aan do
deur zet als ze voortgaat niet te doen
wat ik wil.