2 DE ZATERDAGAVOND. Lucile klemde haar tanden op el kaar om het niet uit te gillen van woede over deze onheteekenende scène waarin hij zich voor de eerste maal de meester had getoond. Opgesloten in haar kamer terstond na het eten, voelde ze zich moedeloos, zonder te weten, waarom en weende. IV. Lucile, zei Jacques twee of drie dagen later, toen hij thuis kwam, ik heb je een pijnlijke tijding mee te deelen, iets heel onverwachtsde Marcelly's gaan scheiden. Ik wist het. Hé, en je hebt me er niets van gezegd. Verwonderd zag hij de ondoorgron delijke uitdrukking op het gelaat van zijn vrouw, maar daar zij niet anders antwoordde dan door het vaag ge baar, dat zij gewoonlijk op dergelijke opmerkingen maakte, zei hij Och ja, door je nauwe relatie met mevrouw Marcelly moet je natuurlijk heter op de hoogte zijn. Weet je ook de reden van de scheiding? Gabrielle heeft me alleen verteld, dat ze het met haar man niet kan vinden. De laatste onaangenaamheden hebben zich voorgedaan, omdat mijn heer Marcelly zijn vrouw onaangena me verwijten heeft gedaan. Maar die volkomen billijk waren, zei mijnheer Varennes. Ik houd me vrouw Marcelly voor een zeer fat soenlijke vrouw, maar ongelukkiger wijs weet ze te goed, dat ze mooi is en maakt ze daar misbruik van. Voeg daarbij een goede dosis opgewonden heid en het lezen van boeken, die ze niet altijd geheel goed begrijpt, dan is dat voldoende om de verhouding onmogelijk te maken. Dat lieve vrouw tje is, vertelde men me, heel koket ge weest en haar man zou, zoo hij ge daan had alsof hij haar manoeuvres niet zag, zich belachelijk hebben ge maakt. Dfit wilde hij niet en dat kunt je hem toch zeker niet kwalijk ne men. Lucile bewaarde een vijandig stil zwijgen. Zóó dacht hij nu misschien over haar óók. Eenigszins ongerust door dit hardnekkig zwijgen, ging Jacques op zachten toon voort: Ik behoef je niet te zeggen, lieve Lucile, waartoe we nu genoodzaakt zijn, je kunt mevrouw Marcelly niet meer ontvangen Ze viel hem opgewonden in de rede O neen, dè.t nooitGabrielle is mijn schoolvriendin, de eenige voor wie ik genegenheid heb en ik verlaat haar niet 1 De eenige voor wie je genegen heid voelt herhaalde Varennes met een treurigen glimlach. Dat is een wreed woord, Lucile Maar dè.ar heb ben we het nu niet overIk vraag je niet mevrouw Marcelly aan haar lot over te laten, hoewel ze zich in een zonderlingen toestand heeft ge bracht en inplaats van haar intrek bij haar familie te nemen, in een zonder linge stadswijk kamers heeft gehuurd, waar ze zeker naar haar smaak zal gaan leven. Ik vraag je alleen haar niet op je ontvangdag te ontvangen. Dat gaat niet. Ik ontmoet haar rnan dikwijls, doe zaken met hem en het zou dus een onmogelijke verhouding geven zoo je blijkbaar partij trok voor de vrouw, die hem zeer gegron de redenen tot ontevredenheid heeft gegeven. Dat alles gaat me niet aan, zei Lucile bits. Gabrielle kan op mijn ,,dag" komen als ze dat wil. Ik wil voor dwaze vooroórdeelen me niet scheiden van mijn vriendin, die ten slotte niet anders gedaan heeft dan haar vrijheid hernomen. Jacques verbleekte. Het kwaad is dieper geworteld dan ik dacht, zei hij met ontroerde stem. De omgang met haar heeft al slechten invloed op je gehad, arme Lucile. Daarom verzoek ik je nogmaals met haar te breken. En, voegde hij er mot kracht bij, als 't moet, zal ik je weten te beletten haar te zien. De jonge vrouw stond sidderend van toorn op. - Dat is te erg, riep ze. Ik heb er óók genoeg van. En aangezien je vindt, dat ik het voorbeeld van Ga brielle volg, zal ik het gèhcel vol gen I Lucile Jacques had haar naam op smee kenden toon vol droefheid geroepen, maar Lucile hoorde het niet en wierp de deur achter zich dicht. Den volgenden dag was ze weg, een briefje achterlatend, dat luidde „Ik ga echtscheiding aanvragen in afwachting neem ik mijn intrek bij mijn moeder. V. Lucile vond het stil en somber bij haar moeder. Hier had zij Jacques leoren kennen en de herinnering aan dien tijd drong zich aan haar op. Wat scheen hij toen verliefd op haar En dat was hij zeker óók, want waarom zou hij haar, die niets bezat, anders getrouwd hebben Tegelijkertijd deed zich het verschil met haar vroeger weelderig leven ge voelen en miste zij de sierlijke omge ving en de goede bediening in het huis van haar man. Eigenlijk, overwoog ze, was Jac ques niet kwaad en als ik mijn onge lijk erken, zal hij me zeker vergeven. De gewone koelheid van haar man gaf haar de overtuiging, dat hij de zaak niet tragisch op had gevat en de jonge vrouw was geneigd hem in haar gedachte te tooien, met allerlei deug den, die ze, toen ze bij hem was, niet had opgemerkt. Deze overwegingen gingen sedert twee dagen bij haar om en ze vroeg zich af of het niet verstandig was als overwonnene in het echtelijk huis te rug te koeren, toen er een brief voor haar kwam, waarop ze tot haar groote ontroering het schrift van haar man herkende. Hij schreef Lucile, Ik ga heen. Ik verlaat ons huis en Frankrijk. Ik kan niet blijven in wat „ons huis" was. Ik zie je overal, m eiken hoek lacht je beeld me toe, zoo- als je me in het begin van ons hu welijk toelachte, toen ik nog hoopte, dat je me een weinig zoudt beminnen en ik voel mo te ongelukkig. Ik weet, dat er mannen zijn, die als ze ondervinden, wat ik ondervind, niet den moed hebben langer te leven maar ik zal mij niet dooden, eerstens omdat ik zelfmoord een lafheid vind en dan je zoudt me nog wat meer verachten. Ik vraag je vergiffenis, Lucile, dat ik je niet gelukkig heb weten te ma ken en ik wensch je toe, dat je een gelukkiger leven zult beginnen Om je daarin te helpen, neem ik alle schuld op mij. Anders zou het moei lijk voor je zijn de echtscheiding te verkrijgen, die je wenscht. Als je de zen brief ontvangt, sta ik gereed om naar Havre te vertrekken, waar ilc mij ga inschepen naar verre streken. Je zult me niet weerzienIk zal werken. Ik zal onbekende streken be reizen. ik zal trachten je te vergeten. En daar mijn onverklaarbare afwe zigheid voor de wereld zal gelijken ecu lage kwaadwillige verlating, zal hot je gemakkelijk vallen je vrijheid te herkrijgen en een levensgezel te zoeken, dien je lief kunt hebben. Ik aanbid je, Lucile. Dèt moet ik je eindelijk zeggen. Van de eerste da gen van ons huwelijk af begreep ik, dat je me niet lief hadt, dat je me nooit, zoudt liefhebben en ik heb je met mijn licfkoozingen niet lastig wil len vallen. Het was me voldoende, dat ik je bij me wist en je het leven aan genaam te maken. Je wilt niet meer, ik gehoorzaam en als ik ginds, vorweg zal zijn, zal mijn ellende misschien verzacht worden bij de gedachte, dat je door mijn afwe zigheid gelukkig kunt worden. Jacques. Nauwelijks had Lucile de lezing ge ëindigd of zooals ze daar was, zonder hoed, met den brief nog in de hand en een doodclijk ontstelde uitdrukking op liet, gelaat, liep ze de deur uit, haast op een draf de straat af en het postkantoor binnen, waar ze op een stuk papier het volgende telegram krabbelde „Vertrek niet, ik kom terug." En toen zo die onnoozele vijf woor den geschreven had, hief ze het hoofd op met een uitdrukking op het ge laat van bovonmenschclijke vreugde, terwijl <>p het papier twee groote tra nen vielen van vreugde over de ont dekking, dat ze innig bemind werd. Heer. Dokter, kunt u mij niet van den hoest af helpen? Ik hoest mijn vrouw 's avonds, als ik naar huis kom, telkens wakker. Droevige Liefde. In den herfst van 1856 werd ik dooi de regeering naar Home gezonden. Een met groote geslepenheid in elkaar gezette intrigue,waarin de linker Rijn oever en Napoleon's bekende gesle penheid in zulke zaken een rol speel den, moest worden nagespeurd. Men vertrouwde mij de zaak toe, Napole on's fijnbedacht spel schaakmat U zetten. Zou het mij.gelukken De gelukkige oplossing dezer vraag hield mijn eerzucht natuurlijk ge ducht gespannen en deed mij vaneen schoone toekomst droomen. 't Doel van mijn streven was, een gezant- schapspost op mijn iUste, en een mi-' nisterieclc portefeuille op mijn 50ste jaar. Tot mijn 2öste jaar had ik onder de strenge leiding van mijn vader staats wetenschappen jke studiën gemaakt; van dien tijd af, aan mijzelf overge laten, eigenlijk niet veel meer dan een leventje van vroolijken Frans geleid thans, als 30-jarige, verlangde ik, beu van alle genoegens, naar ernstigen arbeid. Mijn levensplan stond vast. Binnen een paar jaar een huwelijk volgens mijn stand, dan voort durend hooger op de diplomatieke ladder. Te Rome aangekomen, besloot ik, mij zoo weinig mogelijk in te laten met het gezellige ieven in de krin gen, waar ik krachtens mijn functie zou worden ontvangen. Het noodlot haalde evenwel een streep door mijn rekening, 'tNoodlot? Eigenlijk niets anders dan blind toeval. 't Was een droeve Novemberdag, dat ik gehoor had gegeven aan do uit- noodiging van marchesa Stachiosi, om een five o'clock tea bij te wonen. In een reeks met den grootsten smaak ingerichte salons werden onder in tiem gesprek thee en sorbet gepresen teerd. Onverschillig, bijna ontstemd, bekeek ik het gemengde gezelschap, dat mij, een paar personen uitgezon derd, geheel onbekend was. Op eens ging mij oen schok door het lichaam. Een stem onbeschrijfelijk mooi I drong tot mij door en maakte diepen indruk op mij, een indruk, waarvoor ik mij als „diplomaat" onmiddellijk schaamde. Toch wilde ik weten, wie die dame was. Daarom wendde ik het hoofd om. Nooit had ik schooner verschijning gezien. Een ivoor-kleurig gewaad van kant omhulde haar slanke gestalte. Een diamanten halssnoer sierde den marmerblanken hals en in het asch- blonde haar prijkten parelen. De re gelmatige trekken luidden een zachte uitdrukking, die vooral om den schoo- nen mond iets melancholisch had en toch lag cr over het geheel een uit drukking van trotsche vastberaden heid. Ik wendde mij tot cle markiezin. Hoe licet die mooie vrouw Madame De Joncière. Neem u in acht, graaf. - Vriendelijk dank voor uw goe den raad, antwoordde ik met een ge dwongen lachje. Ik meen dien aan den zoon van de liefste vriendin mijner jeugd schul dig te zijn, zei do gastvrouw op harte- lijken, maar ernstigen toon. Hoezoo? Spreekt men kwaad van madame De Joncière Och, kwaad wordt er altijd over een jonge, schoone, elegante vrouw gesproken, vooral als zij alleen staat. Dat is 'triiet. Ik weet, mot welk doel u hier is gekomen, graaf Robert mijd madame De Joncière. Behoort zij lot uw intieme ken nissen, markiezin? Weinige maanden geleden heeft zij. door den I-'ranschen gezant voor gesteld, hier haar eerste visite cre- -maakt. Sedert is zij tweemaal hier geweest, telkens door een schaar van aanbidders omringd. Weduwe? Sommigen beweren liet, anderen zeggen, dat zij van haar man geschei den is. Er is iets geheimzinnigs met haar -- tracht niet liet op te helderen, graaf Robert, ik waarschuw u Alsof jeugdige menschen met tem perament naar een dergelijken rand luisteren Nadat de markiezin mij aan mada me De Joncière had voorgesteld, week ik don geheelen avond niet van haar zijde. Wal wij met elkaar spraken Geen woord daarvan is mij in het geheugen gebleven. Ik verkeerde als in een roes. Ik trachtte te weten te komen, in welko kringen de schoone vrouw verkeerde, ontmoette haar den volgenden dag op een five o' clock bij mevrouw Beli, den daaropvolgenden bij den Franschen gezanttoen za gen wij elkaar dagelijks wij be minden elkaar. Zonder er ook inaar een woord over te hebben gewisseld, wisten wij, dat dit gevoel zich weder zijds van ons had meester gemaakt. Wij brachten een heerlijke veertien dagen door. 's Morgens gemeenschap pelijk bezoek aan kerken en musea 's middags wandelden wij, gelukkig als kinderen, door de Champagna 's avonds ontmoetten wij elkaar in ge zelschap of in het theater. Wij hadden elkaar zooveel te zeg gen. Nimmer te voren had ik een vrouw ontmoet met zooveel algemee- ne kennis en zulk een fijne bescha ving als madame De Joncière. Yvonne, waar hebt ge al die schatten verzameld, waarover ik mij eiken dag opnieuw verbaas? vroeg ik eens. Ik wilde graag wat meer van haar verleden weten. Mijn leven lag voor haar als een opengeslagen boek. ter wijl zii omtrent het hare altijd een hardnekkig stilzwijgen bewaarde. Ge rnoet niet aan het zware leed roeren, dat mijn leven verduisterd heeft en nog verduistert, had zij mij bij bet begin van onze kennismaking reeds gezegd. Nu wij evenwel in zulk een innige verhouding tot elkaar wa ren komen te staan, meende ik ge rechtigd te' zijn, daarop aan te drin gen. Waar ik mijn levenswijsheid hel» verzameld, vriend Overal Hoe Doordat ik gedurende tien jaren met geopende oogen de wereld ben doorgegaan. Ik ben dertig jaren, een oude vrouw Laster niet, viel ik haar in de rede. Niets ligt verder uit mijn bedoe ling dan dit. Alleen Robert, ik heb wat op het hart, dat mij drukt. .Je moet het hooren. Dat klinkt plechtig! Wat heb je mij te zeggen, Yvonne? Dat onze schoone droom ten ein de is. Ik meende, dat ik haar niet goed verstond. Niet zoo boos kijken, Robert,ging zij voort, 'tls toch al zwaar genoeg voor me waarom 't nog zwaarder te maken Ik begrijp er niets van, Yvonno Robert, gebruik je verstand. Wij moeten scheiden. Slechts in workc- l"khcid niet wat onze gedachten be treft. De mijne zullen je volgen dut, weet je. Onze betrekkincren evenwel moeten worden afgebroken. Waarom stamelde ik wanho pig. Robert, je bent jong, je hebt liet leven nog voor je. Om mijnentwille zou je ambt. alles in één woord, er aan wagen dat zou ik niet kunnen verantwoorden. - Yvonne, engel bewijs rno die voorslag om to scheidén Ik weet wat beters. Wat dan Wordt de mijnel Treurig schudde zij liet schoone hoofd. - Ik maak mij sterk, hier te Rome een priester te vinden, die ons in het huwelijk wil verbinden. Binnen veer tien dagen zijn wij man cn vrouw. Wat kan ons in den weg staan, onaf hankelijk als wij beiden zijn? Onmogelijk, je bent nog oen kind! Geen praatjes, Yvonne Geef me de gronden aan voor jo wanhopig be sluit, als ik aan je liefclc zal geloo- ven Ik ben te oud. Je vrouw moet een twintigjarige, geen dertigjarige zijn. Is dat de eenige grond, waarop je weigering steunt, Yvonne? Eén van de vele. Noem er meer. Je weet niets van mijn familie, van mijn verleden. Je opvoeding en beschaving waarborgen mij een goede afkomst, je verkeer in de beste kringen een onbesproken verleden Als je maar eens vermoeden kon. Robert, hoe men zich aan mij heeft bezondigd, wat ik heb geleden Je spreekt in raadselen. Hel) vertrouwen in mij, Yvonne; laat mij aan je goedmaken, wat anderen te genover je hebben misdreven. Spreek, lieveling, drong ik aan, stort je hart uit Dringend omklemde ik haar han den, haar diep in de oogen blikkend. Maar dat wil ik niet I schreeuw de de rechter, die meer en meer op gewonden werd. Wat mij betreft, vervolgde De Villemessant, ik moet natuurlijk als journalist mijn plicht doen en mor gen aan de lezers van „Le Figaro" verhalen wat gij mij hebt medege deeld. Ik zal terstond een artikel schrijven met het hoofdje „Aan staande inhechtenisneming van Prins Napoleon". De rechter beefde aan al zijne leden. Hij behandelde van dat oogen- blik af „mijnheer den journalist" met de grootste beleefdheid en deed hem bij zijn heengaan buigend uitge leide tot aan de deur. „N. v. d. I>.' Vereenvoudigde spelling. Een lezer zendt aan een blad een proeve van vereenvoudigde spelling, doch niet volgens het systeem Kolle- wijn. Ohuizen, den 2den van S18maand 1903. Ge8e Vriend, Hartelijk dank, ook namens 10e, voor de pr8ige cadeaux onze lieve 21ing, HenSka en SlOtje, bij de 4ing van haar jaardag gezonden. Ilet was le ware verrassing boven verwSing. 1 koppel ldvogels gaat hierbij. Ik ben weer aan de j8. Ik heb het jSrecht op al het lOdplichtig land onder deze gemlte. Gisteravond ging ik vergezeld van WSer, een hond van 6sen klaar, met mijn 8erlader onder den arm er op uit. Aan den Ssprong speurde W8ter wild in de richting der ril. Ik zag zll een vogel opvliegen en zond 1 lading uit mijn 21ooper. Een 7tal ldvogels viel neer. Met de jS gaat het best, maar de visscherij kon veel beter, lit is dit jaar onder deze gemlnte niet te vangen. Vriendelijk gegroet, Uw toogel), A.N8S. DE ZATER Visschen die niet zwemmen. Van visschen, die niet kunnen 'zwem men, hebben de natuuronderzoekers reeds meerdere soorten ontdekt. De zonderlingste daaronder is in elk ge val de Maltha, een der Braziliaansche visschen wier bewegingsorganen hen alleen toestaan, ongeveer als een schild pad, waar de Maltha, wel iets van weg heeft, te loopen, of moeielijk te springen. Deze visch heeft een langen opwaarts gebogen bek. Zijn voorste (borst) vinnen zijn zeer klein, en in 't water daarom bijna zonder werking, ook kunnen ze alleen voor- en achter waarts worden bewogen. Zoowel de ze, alsook de buik- en staartvinnen, onderscheiden zich opvallend van de vinnen der andere visschen en zijn voor het zwemmen geheel onbruik baar. Tot andere, niet eigenlijk zwemmende visschen, behoort het zee paardje, een merkwaardig gebouwdon zeebewoner, welks vorm veel gelijkt op den pion in het schaakspel, en be halve het zeepaardje heeft men nog de bekende zeester. Eieren bewaren. Om eieren te conserveeren, volgt men tegenwoordig eene nieuwe, ma nier die zich door groote eenvoudig heid onderscheidt en zeer goede re sultaten moet hebben. 1-Iet middel bestaat hierin, dat men de gereinigde, versch gelegde eieren met lijn- of papaverolie, alzoo met eene opdrogende olie besmeert. Men legt ze daarna op zand doch zóó, dat ze elkander niet aanraken. De olie verstopt de poriën der eierdoppen en vermindert daardoor zoowel 't uit vloeien door verdampen van de vloei bare bestanddeelen, die zich in het inwendige van het ei bevinden, als 't, toetreden der buitenlucht in de plaats daarvan. Op deze wijze behandelde eieren hadden na een vierde van een jaar slechts twee procent, en na een half jaar slechts 3 procent van hun ge-' AGAVOND. wicht verloren, en bij het openen hadden zij het aanzien en den geur van versche eieren. Onuitgegeven werken van Cervantes. A. G. schrijft in het Vad. De auteur van Don Quichotte krijgt waarschijnlijk een gedenkteeken te Parijs. Het viertal onuitgegeven schet sen (1) intermezzo's en novellen waarmede een bewonderaar der Spaansche letterkunde, de heer Clé ment Rochel, onze kennis van Cer- vante's letterarbeid nu onlangs ver rijkte, komt dus op het gepaste oogen- blik en verdient dat men er een oogen- blik bij stil blijve. De volken evenals de indi viduen, hebben hun oogenblikken van triomf, van allerhoogsten roem. Spanje, op het einde der ICe eeuw, was Koningin ter zee, Koningin op het vasteland. De galeien welke er de havens vulden, brachten goud en rijkdommen in overvloed, de literatuur en de kunst schitterden met oen wonderbaren luister. Doch weldra moest die merkwaardige voor treffelijkheid ondergaan, en het land voor eeuwen indommelen. De veelbeteekenende getuige van die periode, waarin wij tevens de kiem vinden van het latere verval, was Miguel de Cervantes Saavedra. Sinds hij het leger verliet, leidde Cervantes het bestaan van een echten zwerver. Hij doorreist de steden en dorpen van Andalusië, de belastingen innende voor den Koning, doch voor eigen rekening slaat hij onderwijl de zeden en gewoonten der bewoners gade. Hij mengt zich in het met sluw 7 heid vervulde leven der lompige bede laars en landloopers te Zahara, der gitanos te Grenada, der lotwerpers te Montilla. Overal.waar hij komt, merkt hij een of ander belachelijken trek op, teekent het eigenaardige in de karak ters aan en leert de typen kennen wel ke hem later zullen dienen. In tegen stelling met zijn landgenooten, ver taalde Cervantes niethij leeft van eigen waarnemingen, opgedaan te midden van het borrelende en woelige leven in het Spanje van zijn tijd. Wat een aangrijpend tafereel hangt hij op in de Vermomde Tante een der thans in Fransche vertaling uit gegeven werken van Salamanca, in een tijd toen deze stad nog de „moeder der Wetenschappen" heette! Zij telde toen tien twaalfduizend studenten, „jong, grillig, stout, vrij, geneigd tot pretmaken en doorbren gen, geestig en guitig van aard". Het laat zich begrijpen, dat de tante haar voorgewend nichtje wil behoeden te gen dezen bruisenden stroom van jeugdig leven„tegen de Biscayers, kort van stof maar met breede beurs; de Manchezers, rumoerig en de lief de leidend met de vuistde Catalanen geparfumeerd en wol opgevoed, doch ongetemd met de vrouwende Castil- janen met de nobele ideeën, die ge ven wanneer zij hebben en ten min ste niets vragen wanneer zij niets te geven hebbende Aridalusiërs, met wie men vijftien zinnen hebben moet en niet vijf, zoo doortrapt en scherp is hun geesten dan zijn er nog de Galiciërs, de Asturiërs, de Portugee- zen zooveel gekken zooveel soor ten van gekheid En de gekheid van allen is do liefde, zelfs in armoe en ellende 161 DIAMANT. had er niet veel goeds uitgevoerd. Toen was hij in Cam- berton beland en bad er het een na het ander beproefd, tót hij geëindigd was met mijnwerker te worden in dienst van de Portersmaatschappij. Dat was zes jaar geleden cn de geschiedenis van de laatste twaalf maanden van die zes jaren was een voortdurende worsteling geweest tegen toenemende zwakte, een gevolg van het vermoordende werk in de mijn, dat reeds zoo velen van Porters' em ployés ten grave had gesleept. Hij werd in zijn overpeinzingen gestoord door een nieu we instorting, erger nog dan de vorige. Een geweldige massa houtwerk stortte neder en sloot, den ingang van de galerij, waar de zes zwarten zwijgend zaten neergehurkt, geheel af. Een stuk van een bnlk trof hem met groote kracht tegen de borst, bij kromp ineen van pijn en "slaakte een doffe kreet. Toen hij zich weer eenigszins kon oprich ten, bemerkte hij dat de kat bewegingloos in zijn armen rustte. Het stuk hout, dat hem zelf had geti'offen, had hel arme dier den kop verbrijzeld. „Arme poes?" zcide hij. „Misschien is het maar het beste zoo. Jij bent niet zoo'n filosoof als mijn zwarte vrienden daar ginds, noch zoo'n menschelijk wrak als ik." Hij stond volkomen stil en bewegingloos, de doode kat nog in zijn armen goklemd. De pijn verlamde hem en zijn denkvermogen begon te verzwakken. Plotseling werd hij zicli bewust, dat zijn ademhaling steeds moeilijker werd tengevolge van de bedorven lucht, en bemerkte hij, dat de kaars hoe langer hoe flauwer begon te branden. Nog eenmaal trok zijn gehcelc leven, in een bonte wis seling van tooneelen, aan zijn geest voorbij. Hij zag zich zelf als vroolijk, zorgeloos kind als onstuimig jongeling, niet volle teugen het leven genietendals man, zedelijk ge broken, boetend voor vroegere zonde en onverstand. Plot seling maakte zich een lievige ontroering van hem mees ter de tranen schoten hem in de oogen. Duidelijk zag hij zichzelf als onschuldig kind van drie jaar, in een wit huisje, met lange blonde krullen die hem over de schou- DIAMANT. 158 weg om hem te halen. Hij nam de kat in zijn armen, ten einde gereed te zijn als de bak beneden kwam, toen een zonderling, onheilspellend gekraak in de schacht werd ver nomen. Het geluid hield aan en werd sterker, totdat een donderend geraas weerklonk. Opnieuw weigerde de kabel dienst en in het volgend oogenhlik kwamen massa's hout werk en aardklompen naar beneden. Zich ijlings in den versten hoek terugtrekkend, scheelde het maar weinig of Weare was onder een neerkomende balk verpletterd. Dicht tegen den muur geleund, in den hoek van de ruimte in welke de schacht begon, cle kat met de eene hand tegen zich aangedrukt, rwijl hij in de an dere de kaars hield, zag hij het neerkomend houtwerk zich opstapelen. De grond wa sweldra bezaaid met balken en planken, vermengd met klompen aarde en kalk. Voor het oogenblik scheen Weare veilig; hij stond in een soort van nis, gevormd door een opening in do galerij aan cle zijde van cle hoofdschacht. Daardoor werd hij beschut legen cle neerploffende massa's, die op enkele plaatsen reeds meters hoog lagen. Weare overzag in een oogwenk den toestand. Het hout werk, dat de schacht voor instorting moest behoeden, was begonnen los te laten, en de schacht was geheel versperd, llij wist bij ervaring, dat nu eenmaal dit proces was be gonnen, het zou voortgaan .De schacht zou door de gewel dige drukking van alle zijden, thans niet meer voldoende tegengehouden, langzaai of misschien plotseling instorten. Over zijn hachelijken toestand nadenkend, zag hij geen enkel middel om aan het gevaar te ontkomen. De hellende schacht was versperd, terwijl de hoofdschacht hem voor het oogenblik evenmin Icon baten. Doch zelfs al ware zij bruikbaar geweest, clan zou nog elke verbinding geheel af gesneden zijn door de nuhard geworden modderlaag, die de hoofdgalerij had gevuld. Dat er elke poging zou gedaan worden om hem te redden, daarvan was hij overtuigd, maar geen reddende hand zou hem bijtijds kunnen berei ken. Nog telkens ploften er stukken houtwerk neer. Hij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 6