2
DE ZATERDAGAVOND.
Lucile klemde haar tanden op el
kaar om het niet uit te gillen van
woede over deze onheteekenende scène
waarin hij zich voor de eerste maal
de meester had getoond. Opgesloten
in haar kamer terstond na het eten,
voelde ze zich moedeloos, zonder te
weten, waarom en weende.
IV.
Lucile, zei Jacques twee of drie
dagen later, toen hij thuis kwam, ik
heb je een pijnlijke tijding mee te
deelen, iets heel onverwachtsde
Marcelly's gaan scheiden.
Ik wist het.
Hé, en je hebt me er niets van
gezegd.
Verwonderd zag hij de ondoorgron
delijke uitdrukking op het gelaat van
zijn vrouw, maar daar zij niet anders
antwoordde dan door het vaag ge
baar, dat zij gewoonlijk op dergelijke
opmerkingen maakte, zei hij
Och ja, door je nauwe relatie met
mevrouw Marcelly moet je natuurlijk
heter op de hoogte zijn. Weet je ook
de reden van de scheiding?
Gabrielle heeft me alleen verteld,
dat ze het met haar man niet kan
vinden. De laatste onaangenaamheden
hebben zich voorgedaan, omdat mijn
heer Marcelly zijn vrouw onaangena
me verwijten heeft gedaan.
Maar die volkomen billijk waren,
zei mijnheer Varennes. Ik houd me
vrouw Marcelly voor een zeer fat
soenlijke vrouw, maar ongelukkiger
wijs weet ze te goed, dat ze mooi is
en maakt ze daar misbruik van. Voeg
daarbij een goede dosis opgewonden
heid en het lezen van boeken, die ze
niet altijd geheel goed begrijpt, dan
is dat voldoende om de verhouding
onmogelijk te maken. Dat lieve vrouw
tje is, vertelde men me, heel koket ge
weest en haar man zou, zoo hij ge
daan had alsof hij haar manoeuvres
niet zag, zich belachelijk hebben ge
maakt. Dfit wilde hij niet en dat kunt
je hem toch zeker niet kwalijk ne
men.
Lucile bewaarde een vijandig stil
zwijgen. Zóó dacht hij nu misschien
over haar óók. Eenigszins ongerust
door dit hardnekkig zwijgen, ging
Jacques op zachten toon voort:
Ik behoef je niet te zeggen, lieve
Lucile, waartoe we nu genoodzaakt
zijn, je kunt mevrouw Marcelly niet
meer ontvangen
Ze viel hem opgewonden in de rede
O neen, dè.t nooitGabrielle is
mijn schoolvriendin, de eenige voor
wie ik genegenheid heb en ik verlaat
haar niet 1
De eenige voor wie je genegen
heid voelt herhaalde Varennes met
een treurigen glimlach. Dat is een
wreed woord, Lucile Maar dè.ar heb
ben we het nu niet overIk vraag
je niet mevrouw Marcelly aan haar
lot over te laten, hoewel ze zich in
een zonderlingen toestand heeft ge
bracht en inplaats van haar intrek bij
haar familie te nemen, in een zonder
linge stadswijk kamers heeft gehuurd,
waar ze zeker naar haar smaak zal
gaan leven. Ik vraag je alleen haar
niet op je ontvangdag te ontvangen.
Dat gaat niet. Ik ontmoet haar rnan
dikwijls, doe zaken met hem en het
zou dus een onmogelijke verhouding
geven zoo je blijkbaar partij trok
voor de vrouw, die hem zeer gegron
de redenen tot ontevredenheid heeft
gegeven.
Dat alles gaat me niet aan, zei
Lucile bits. Gabrielle kan op mijn
,,dag" komen als ze dat wil. Ik wil
voor dwaze vooroórdeelen me niet
scheiden van mijn vriendin, die ten
slotte niet anders gedaan heeft dan
haar vrijheid hernomen.
Jacques verbleekte.
Het kwaad is dieper geworteld
dan ik dacht, zei hij met ontroerde
stem. De omgang met haar heeft al
slechten invloed op je gehad, arme
Lucile. Daarom verzoek ik je nogmaals
met haar te breken. En, voegde hij er
mot kracht bij, als 't moet, zal ik je
weten te beletten haar te zien.
De jonge vrouw stond sidderend
van toorn op.
- Dat is te erg, riep ze. Ik heb er
óók genoeg van. En aangezien je
vindt, dat ik het voorbeeld van Ga
brielle volg, zal ik het gèhcel vol
gen I
Lucile
Jacques had haar naam op smee
kenden toon vol droefheid geroepen,
maar Lucile hoorde het niet en wierp
de deur achter zich dicht.
Den volgenden dag was ze weg, een
briefje achterlatend, dat luidde
„Ik ga echtscheiding aanvragen in
afwachting neem ik mijn intrek bij
mijn moeder.
V.
Lucile vond het stil en somber bij
haar moeder. Hier had zij Jacques
leoren kennen en de herinnering aan
dien tijd drong zich aan haar op. Wat
scheen hij toen verliefd op haar En
dat was hij zeker óók, want waarom
zou hij haar, die niets bezat, anders
getrouwd hebben
Tegelijkertijd deed zich het verschil
met haar vroeger weelderig leven ge
voelen en miste zij de sierlijke omge
ving en de goede bediening in het huis
van haar man.
Eigenlijk, overwoog ze, was Jac
ques niet kwaad en als ik mijn onge
lijk erken, zal hij me zeker vergeven.
De gewone koelheid van haar man
gaf haar de overtuiging, dat hij de
zaak niet tragisch op had gevat en de
jonge vrouw was geneigd hem in haar
gedachte te tooien, met allerlei deug
den, die ze, toen ze bij hem was,
niet had opgemerkt.
Deze overwegingen gingen sedert
twee dagen bij haar om en ze vroeg
zich af of het niet verstandig was als
overwonnene in het echtelijk huis te
rug te koeren, toen er een brief voor
haar kwam, waarop ze tot haar groote
ontroering het schrift van haar man
herkende. Hij schreef
Lucile,
Ik ga heen. Ik verlaat ons huis en
Frankrijk. Ik kan niet blijven in wat
„ons huis" was. Ik zie je overal, m
eiken hoek lacht je beeld me toe, zoo-
als je me in het begin van ons hu
welijk toelachte, toen ik nog hoopte,
dat je me een weinig zoudt beminnen
en ik voel mo te ongelukkig.
Ik weet, dat er mannen zijn, die als
ze ondervinden, wat ik ondervind, niet
den moed hebben langer te leven
maar ik zal mij niet dooden, eerstens
omdat ik zelfmoord een lafheid vind
en dan je zoudt me nog wat meer
verachten.
Ik vraag je vergiffenis, Lucile, dat
ik je niet gelukkig heb weten te ma
ken en ik wensch je toe, dat je een
gelukkiger leven zult beginnen Om
je daarin te helpen, neem ik alle
schuld op mij. Anders zou het moei
lijk voor je zijn de echtscheiding te
verkrijgen, die je wenscht. Als je de
zen brief ontvangt, sta ik gereed om
naar Havre te vertrekken, waar ilc mij
ga inschepen naar verre streken.
Je zult me niet weerzienIk zal
werken. Ik zal onbekende streken be
reizen. ik zal trachten je te vergeten.
En daar mijn onverklaarbare afwe
zigheid voor de wereld zal gelijken
ecu lage kwaadwillige verlating, zal
hot je gemakkelijk vallen je vrijheid
te herkrijgen en een levensgezel te
zoeken, dien je lief kunt hebben.
Ik aanbid je, Lucile. Dèt moet ik je
eindelijk zeggen. Van de eerste da
gen van ons huwelijk af begreep ik,
dat je me niet lief hadt, dat je me
nooit, zoudt liefhebben en ik heb je
met mijn licfkoozingen niet lastig wil
len vallen. Het was me voldoende, dat
ik je bij me wist en je het leven aan
genaam te maken.
Je wilt niet meer, ik gehoorzaam en
als ik ginds, vorweg zal zijn, zal mijn
ellende misschien verzacht worden bij
de gedachte, dat je door mijn afwe
zigheid gelukkig kunt worden.
Jacques.
Nauwelijks had Lucile de lezing ge
ëindigd of zooals ze daar was, zonder
hoed, met den brief nog in de hand
en een doodclijk ontstelde uitdrukking
op liet, gelaat, liep ze de deur uit,
haast op een draf de straat af en
het postkantoor binnen, waar ze op
een stuk papier het volgende telegram
krabbelde
„Vertrek niet, ik kom terug."
En toen zo die onnoozele vijf woor
den geschreven had, hief ze het hoofd
op met een uitdrukking op het ge
laat van bovonmenschclijke vreugde,
terwijl <>p het papier twee groote tra
nen vielen van vreugde over de ont
dekking, dat ze innig bemind werd.
Heer. Dokter, kunt u mij niet van
den hoest af helpen? Ik hoest mijn
vrouw 's avonds, als ik naar huis
kom, telkens wakker.
Droevige Liefde.
In den herfst van 1856 werd ik dooi
de regeering naar Home gezonden.
Een met groote geslepenheid in elkaar
gezette intrigue,waarin de linker Rijn
oever en Napoleon's bekende gesle
penheid in zulke zaken een rol speel
den, moest worden nagespeurd. Men
vertrouwde mij de zaak toe, Napole
on's fijnbedacht spel schaakmat U
zetten. Zou het mij.gelukken
De gelukkige oplossing dezer vraag
hield mijn eerzucht natuurlijk ge
ducht gespannen en deed mij vaneen
schoone toekomst droomen. 't Doel
van mijn streven was, een gezant-
schapspost op mijn iUste, en een mi-'
nisterieclc portefeuille op mijn 50ste
jaar.
Tot mijn 2öste jaar had ik onder de
strenge leiding van mijn vader staats
wetenschappen jke studiën gemaakt;
van dien tijd af, aan mijzelf overge
laten, eigenlijk niet veel meer dan een
leventje van vroolijken Frans geleid
thans, als 30-jarige, verlangde ik, beu
van alle genoegens, naar ernstigen
arbeid. Mijn levensplan stond vast.
Binnen een paar jaar een huwelijk
volgens mijn stand, dan voort
durend hooger op de diplomatieke
ladder.
Te Rome aangekomen, besloot ik,
mij zoo weinig mogelijk in te laten
met het gezellige ieven in de krin
gen, waar ik krachtens mijn functie
zou worden ontvangen. Het noodlot
haalde evenwel een streep door mijn
rekening, 'tNoodlot? Eigenlijk niets
anders dan blind toeval.
't Was een droeve Novemberdag, dat
ik gehoor had gegeven aan do uit-
noodiging van marchesa Stachiosi,
om een five o'clock tea bij te wonen.
In een reeks met den grootsten smaak
ingerichte salons werden onder in
tiem gesprek thee en sorbet gepresen
teerd. Onverschillig, bijna ontstemd,
bekeek ik het gemengde gezelschap,
dat mij, een paar personen uitgezon
derd, geheel onbekend was. Op eens
ging mij oen schok door het lichaam.
Een stem onbeschrijfelijk mooi I
drong tot mij door en maakte diepen
indruk op mij, een indruk, waarvoor
ik mij als „diplomaat" onmiddellijk
schaamde. Toch wilde ik weten, wie
die dame was. Daarom wendde ik het
hoofd om.
Nooit had ik schooner verschijning
gezien. Een ivoor-kleurig gewaad van
kant omhulde haar slanke gestalte.
Een diamanten halssnoer sierde den
marmerblanken hals en in het asch-
blonde haar prijkten parelen. De re
gelmatige trekken luidden een zachte
uitdrukking, die vooral om den schoo-
nen mond iets melancholisch had en
toch lag cr over het geheel een uit
drukking van trotsche vastberaden
heid.
Ik wendde mij tot cle markiezin.
Hoe licet die mooie vrouw
Madame De Joncière. Neem u in
acht, graaf.
- Vriendelijk dank voor uw goe
den raad, antwoordde ik met een ge
dwongen lachje.
Ik meen dien aan den zoon van
de liefste vriendin mijner jeugd schul
dig te zijn, zei do gastvrouw op harte-
lijken, maar ernstigen toon.
Hoezoo? Spreekt men kwaad
van madame De Joncière
Och, kwaad wordt er altijd over
een jonge, schoone, elegante vrouw
gesproken, vooral als zij alleen staat.
Dat is 'triiet. Ik weet, mot welk doel
u hier is gekomen, graaf Robert
mijd madame De Joncière.
Behoort zij lot uw intieme ken
nissen, markiezin?
Weinige maanden geleden heeft
zij. door den I-'ranschen gezant voor
gesteld, hier haar eerste visite cre-
-maakt. Sedert is zij tweemaal hier
geweest, telkens door een schaar van
aanbidders omringd.
Weduwe?
Sommigen beweren liet, anderen
zeggen, dat zij van haar man geschei
den is. Er is iets geheimzinnigs met
haar -- tracht niet liet op te helderen,
graaf Robert, ik waarschuw u
Alsof jeugdige menschen met tem
perament naar een dergelijken rand
luisteren
Nadat de markiezin mij aan mada
me De Joncière had voorgesteld, week
ik don geheelen avond niet van haar
zijde. Wal wij met elkaar spraken
Geen woord daarvan is mij in het
geheugen gebleven. Ik verkeerde als
in een roes. Ik trachtte te weten te
komen, in welko kringen de schoone
vrouw verkeerde, ontmoette haar den
volgenden dag op een five o' clock bij
mevrouw Beli, den daaropvolgenden
bij den Franschen gezanttoen za
gen wij elkaar dagelijks wij be
minden elkaar. Zonder er ook inaar
een woord over te hebben gewisseld,
wisten wij, dat dit gevoel zich weder
zijds van ons had meester gemaakt.
Wij brachten een heerlijke veertien
dagen door. 's Morgens gemeenschap
pelijk bezoek aan kerken en musea
's middags wandelden wij, gelukkig
als kinderen, door de Champagna
's avonds ontmoetten wij elkaar in ge
zelschap of in het theater.
Wij hadden elkaar zooveel te zeg
gen. Nimmer te voren had ik een
vrouw ontmoet met zooveel algemee-
ne kennis en zulk een fijne bescha
ving als madame De Joncière.
Yvonne, waar hebt ge al die
schatten verzameld, waarover ik mij
eiken dag opnieuw verbaas? vroeg ik
eens.
Ik wilde graag wat meer van haar
verleden weten. Mijn leven lag voor
haar als een opengeslagen boek. ter
wijl zii omtrent het hare altijd een
hardnekkig stilzwijgen bewaarde.
Ge rnoet niet aan het zware leed
roeren, dat mijn leven verduisterd
heeft en nog verduistert, had zij mij
bij bet begin van onze kennismaking
reeds gezegd. Nu wij evenwel in zulk
een innige verhouding tot elkaar wa
ren komen te staan, meende ik ge
rechtigd te' zijn, daarop aan te drin
gen.
Waar ik mijn levenswijsheid hel»
verzameld, vriend Overal
Hoe
Doordat ik gedurende tien jaren
met geopende oogen de wereld ben
doorgegaan. Ik ben dertig jaren, een
oude vrouw
Laster niet, viel ik haar in de
rede.
Niets ligt verder uit mijn bedoe
ling dan dit. Alleen Robert, ik heb
wat op het hart, dat mij drukt. .Je
moet het hooren.
Dat klinkt plechtig! Wat heb je
mij te zeggen, Yvonne?
Dat onze schoone droom ten ein
de is.
Ik meende, dat ik haar niet goed
verstond.
Niet zoo boos kijken, Robert,ging
zij voort, 'tls toch al zwaar genoeg
voor me waarom 't nog zwaarder
te maken
Ik begrijp er niets van, Yvonno
Robert, gebruik je verstand. Wij
moeten scheiden. Slechts in workc-
l"khcid niet wat onze gedachten be
treft. De mijne zullen je volgen dut,
weet je. Onze betrekkincren evenwel
moeten worden afgebroken.
Waarom stamelde ik wanho
pig.
Robert, je bent jong, je hebt liet
leven nog voor je. Om mijnentwille
zou je ambt. alles in één woord, er
aan wagen dat zou ik niet kunnen
verantwoorden.
- Yvonne, engel bewijs rno
die voorslag om to scheidén Ik
weet wat beters.
Wat dan
Wordt de mijnel
Treurig schudde zij liet schoone
hoofd.
- Ik maak mij sterk, hier te Rome
een priester te vinden, die ons in het
huwelijk wil verbinden. Binnen veer
tien dagen zijn wij man cn vrouw.
Wat kan ons in den weg staan, onaf
hankelijk als wij beiden zijn?
Onmogelijk, je bent nog oen kind!
Geen praatjes, Yvonne Geef me
de gronden aan voor jo wanhopig be
sluit, als ik aan je liefclc zal geloo-
ven
Ik ben te oud. Je vrouw moet
een twintigjarige, geen dertigjarige
zijn.
Is dat de eenige grond, waarop
je weigering steunt, Yvonne?
Eén van de vele.
Noem er meer.
Je weet niets van mijn familie,
van mijn verleden.
Je opvoeding en beschaving
waarborgen mij een goede afkomst,
je verkeer in de beste kringen een
onbesproken verleden
Als je maar eens vermoeden kon.
Robert, hoe men zich aan mij heeft
bezondigd, wat ik heb geleden
Je spreekt in raadselen. Hel)
vertrouwen in mij, Yvonne; laat mij
aan je goedmaken, wat anderen te
genover je hebben misdreven. Spreek,
lieveling, drong ik aan, stort je
hart uit
Dringend omklemde ik haar han
den, haar diep in de oogen blikkend.
Maar dat wil ik niet I schreeuw
de de rechter, die meer en meer op
gewonden werd.
Wat mij betreft, vervolgde De
Villemessant, ik moet natuurlijk als
journalist mijn plicht doen en mor
gen aan de lezers van „Le Figaro"
verhalen wat gij mij hebt medege
deeld. Ik zal terstond een artikel
schrijven met het hoofdje „Aan
staande inhechtenisneming van Prins
Napoleon".
De rechter beefde aan al zijne
leden. Hij behandelde van dat oogen-
blik af „mijnheer den journalist"
met de grootste beleefdheid en deed
hem bij zijn heengaan buigend uitge
leide tot aan de deur.
„N. v. d. I>.'
Vereenvoudigde spelling.
Een lezer zendt aan een blad een
proeve van vereenvoudigde spelling,
doch niet volgens het systeem Kolle-
wijn.
Ohuizen, den 2den van
S18maand 1903.
Ge8e Vriend,
Hartelijk dank, ook namens 10e, voor
de pr8ige cadeaux onze lieve 21ing,
HenSka en SlOtje, bij de 4ing van haar
jaardag gezonden. Ilet was le ware
verrassing boven verwSing.
1 koppel ldvogels gaat hierbij. Ik
ben weer aan de j8. Ik heb het jSrecht
op al het lOdplichtig land onder deze
gemlte. Gisteravond ging ik vergezeld
van WSer, een hond van 6sen klaar,
met mijn 8erlader onder den arm er
op uit. Aan den Ssprong speurde
W8ter wild in de richting der ril. Ik
zag zll een vogel opvliegen en zond
1 lading uit mijn 21ooper. Een 7tal
ldvogels viel neer. Met de jS gaat het
best, maar de visscherij kon veel beter,
lit is dit jaar onder deze gemlnte
niet te vangen.
Vriendelijk gegroet,
Uw toogel),
A.N8S.
DE ZATER
Visschen die niet zwemmen.
Van visschen, die niet kunnen 'zwem
men, hebben de natuuronderzoekers
reeds meerdere soorten ontdekt. De
zonderlingste daaronder is in elk ge
val de Maltha, een der Braziliaansche
visschen wier bewegingsorganen hen
alleen toestaan, ongeveer als een schild
pad, waar de Maltha, wel iets van
weg heeft, te loopen, of moeielijk te
springen. Deze visch heeft een langen
opwaarts gebogen bek. Zijn voorste
(borst) vinnen zijn zeer klein, en in
't water daarom bijna zonder werking,
ook kunnen ze alleen voor- en achter
waarts worden bewogen. Zoowel de
ze, alsook de buik- en staartvinnen,
onderscheiden zich opvallend van de
vinnen der andere visschen en zijn
voor het zwemmen geheel onbruik
baar. Tot andere, niet eigenlijk
zwemmende visschen, behoort het zee
paardje, een merkwaardig gebouwdon
zeebewoner, welks vorm veel gelijkt
op den pion in het schaakspel, en be
halve het zeepaardje heeft men nog
de bekende zeester.
Eieren bewaren.
Om eieren te conserveeren, volgt
men tegenwoordig eene nieuwe, ma
nier die zich door groote eenvoudig
heid onderscheidt en zeer goede re
sultaten moet hebben.
1-Iet middel bestaat hierin, dat men
de gereinigde, versch gelegde eieren
met lijn- of papaverolie, alzoo met
eene opdrogende olie besmeert. Men
legt ze daarna op zand doch zóó, dat
ze elkander niet aanraken. De olie
verstopt de poriën der eierdoppen en
vermindert daardoor zoowel 't uit
vloeien door verdampen van de vloei
bare bestanddeelen, die zich in het
inwendige van het ei bevinden, als
't, toetreden der buitenlucht in de plaats
daarvan.
Op deze wijze behandelde eieren
hadden na een vierde van een jaar
slechts twee procent, en na een half
jaar slechts 3 procent van hun ge-'
AGAVOND.
wicht verloren, en bij het openen
hadden zij het aanzien en den geur
van versche eieren.
Onuitgegeven werken van
Cervantes.
A. G. schrijft in het Vad.
De auteur van Don Quichotte krijgt
waarschijnlijk een gedenkteeken te
Parijs.
Het viertal onuitgegeven schet
sen (1) intermezzo's en novellen
waarmede een bewonderaar der
Spaansche letterkunde, de heer Clé
ment Rochel, onze kennis van Cer-
vante's letterarbeid nu onlangs ver
rijkte, komt dus op het gepaste oogen-
blik en verdient dat men er een oogen-
blik bij stil blijve.
De volken evenals de indi
viduen, hebben hun oogenblikken
van triomf, van allerhoogsten
roem. Spanje, op het einde der
ICe eeuw, was Koningin ter zee,
Koningin op het vasteland. De galeien
welke er de havens vulden, brachten
goud en rijkdommen in overvloed, de
literatuur en de kunst schitterden
met oen wonderbaren luister. Doch
weldra moest die merkwaardige voor
treffelijkheid ondergaan, en het land
voor eeuwen indommelen.
De veelbeteekenende getuige van
die periode, waarin wij tevens de
kiem vinden van het latere verval,
was Miguel de Cervantes Saavedra.
Sinds hij het leger verliet, leidde
Cervantes het bestaan van een echten
zwerver. Hij doorreist de steden en
dorpen van Andalusië, de belastingen
innende voor den Koning, doch voor
eigen rekening slaat hij onderwijl
de zeden en gewoonten der bewoners
gade. Hij mengt zich in het met sluw
7
heid vervulde leven der lompige bede
laars en landloopers te Zahara, der
gitanos te Grenada, der lotwerpers te
Montilla. Overal.waar hij komt, merkt
hij een of ander belachelijken trek op,
teekent het eigenaardige in de karak
ters aan en leert de typen kennen wel
ke hem later zullen dienen. In tegen
stelling met zijn landgenooten, ver
taalde Cervantes niethij leeft van
eigen waarnemingen, opgedaan te
midden van het borrelende en woelige
leven in het Spanje van zijn tijd.
Wat een aangrijpend tafereel hangt
hij op in de Vermomde Tante een
der thans in Fransche vertaling uit
gegeven werken van Salamanca,
in een tijd toen deze stad nog de
„moeder der Wetenschappen" heette!
Zij telde toen tien twaalfduizend
studenten, „jong, grillig, stout, vrij,
geneigd tot pretmaken en doorbren
gen, geestig en guitig van aard". Het
laat zich begrijpen, dat de tante haar
voorgewend nichtje wil behoeden te
gen dezen bruisenden stroom van
jeugdig leven„tegen de Biscayers,
kort van stof maar met breede beurs;
de Manchezers, rumoerig en de lief
de leidend met de vuistde Catalanen
geparfumeerd en wol opgevoed, doch
ongetemd met de vrouwende Castil-
janen met de nobele ideeën, die ge
ven wanneer zij hebben en ten min
ste niets vragen wanneer zij niets te
geven hebbende Aridalusiërs, met
wie men vijftien zinnen hebben moet
en niet vijf, zoo doortrapt en scherp is
hun geesten dan zijn er nog de
Galiciërs, de Asturiërs, de Portugee-
zen zooveel gekken zooveel soor
ten van gekheid En de gekheid van
allen is do liefde, zelfs in armoe en
ellende
161 DIAMANT.
had er niet veel goeds uitgevoerd. Toen was hij in Cam-
berton beland en bad er het een na het ander beproefd,
tót hij geëindigd was met mijnwerker te worden in dienst
van de Portersmaatschappij. Dat was zes jaar geleden cn
de geschiedenis van de laatste twaalf maanden van die
zes jaren was een voortdurende worsteling geweest tegen
toenemende zwakte, een gevolg van het vermoordende
werk in de mijn, dat reeds zoo velen van Porters' em
ployés ten grave had gesleept.
Hij werd in zijn overpeinzingen gestoord door een nieu
we instorting, erger nog dan de vorige. Een geweldige
massa houtwerk stortte neder en sloot, den ingang van de
galerij, waar de zes zwarten zwijgend zaten neergehurkt,
geheel af. Een stuk van een bnlk trof hem met groote
kracht tegen de borst, bij kromp ineen van pijn en "slaakte
een doffe kreet. Toen hij zich weer eenigszins kon oprich
ten, bemerkte hij dat de kat bewegingloos in zijn armen
rustte. Het stuk hout, dat hem zelf had geti'offen, had hel
arme dier den kop verbrijzeld.
„Arme poes?" zcide hij. „Misschien is het maar het
beste zoo. Jij bent niet zoo'n filosoof als mijn zwarte
vrienden daar ginds, noch zoo'n menschelijk wrak als ik."
Hij stond volkomen stil en bewegingloos, de doode kat
nog in zijn armen goklemd. De pijn verlamde hem en
zijn denkvermogen begon te verzwakken. Plotseling werd
hij zicli bewust, dat zijn ademhaling steeds moeilijker
werd tengevolge van de bedorven lucht, en bemerkte hij,
dat de kaars hoe langer hoe flauwer begon te branden.
Nog eenmaal trok zijn gehcelc leven, in een bonte wis
seling van tooneelen, aan zijn geest voorbij. Hij zag zich
zelf als vroolijk, zorgeloos kind als onstuimig jongeling,
niet volle teugen het leven genietendals man, zedelijk ge
broken, boetend voor vroegere zonde en onverstand. Plot
seling maakte zich een lievige ontroering van hem mees
ter de tranen schoten hem in de oogen. Duidelijk zag
hij zichzelf als onschuldig kind van drie jaar, in een wit
huisje, met lange blonde krullen die hem over de schou-
DIAMANT. 158
weg om hem te halen. Hij nam de kat in zijn armen, ten
einde gereed te zijn als de bak beneden kwam, toen een
zonderling, onheilspellend gekraak in de schacht werd ver
nomen. Het geluid hield aan en werd sterker, totdat een
donderend geraas weerklonk. Opnieuw weigerde de kabel
dienst en in het volgend oogenhlik kwamen massa's hout
werk en aardklompen naar beneden.
Zich ijlings in den versten hoek terugtrekkend, scheelde
het maar weinig of Weare was onder een neerkomende
balk verpletterd. Dicht tegen den muur geleund, in den
hoek van de ruimte in welke de schacht begon, cle kat met
de eene hand tegen zich aangedrukt, rwijl hij in de an
dere de kaars hield, zag hij het neerkomend houtwerk
zich opstapelen. De grond wa sweldra bezaaid met balken
en planken, vermengd met klompen aarde en kalk. Voor
het oogenblik scheen Weare veilig; hij stond in een soort
van nis, gevormd door een opening in do galerij aan cle
zijde van cle hoofdschacht. Daardoor werd hij beschut
legen cle neerploffende massa's, die op enkele plaatsen
reeds meters hoog lagen.
Weare overzag in een oogwenk den toestand. Het hout
werk, dat de schacht voor instorting moest behoeden, was
begonnen los te laten, en de schacht was geheel versperd,
llij wist bij ervaring, dat nu eenmaal dit proces was be
gonnen, het zou voortgaan .De schacht zou door de gewel
dige drukking van alle zijden, thans niet meer voldoende
tegengehouden, langzaai of misschien plotseling instorten.
Over zijn hachelijken toestand nadenkend, zag hij geen
enkel middel om aan het gevaar te ontkomen. De hellende
schacht was versperd, terwijl de hoofdschacht hem voor
het oogenblik evenmin Icon baten. Doch zelfs al ware zij
bruikbaar geweest, clan zou nog elke verbinding geheel af
gesneden zijn door de nuhard geworden modderlaag, die
de hoofdgalerij had gevuld. Dat er elke poging zou gedaan
worden om hem te redden, daarvan was hij overtuigd,
maar geen reddende hand zou hem bijtijds kunnen berei
ken. Nog telkens ploften er stukken houtwerk neer. Hij