NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD.
Haarlemmer Halletjes.
21e Jaargang. No. 6285
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
VRIJDAG 25 DECEMBER 1903. B
HAARLEM S DAGBLAD
ABONNEMENTEN ADVERTENTIËN:
Voor Haarlem flf-R MAANDEN: Van 15 regels 50 Cts.iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement
Voor de dorpen'in'dén omtrek waar êeii Agent gevestigd is (kom der Haarlem van 1—5 regels ƒ0.75, elke regel meer ƒ0.15. Reclames 30 Cent per reget
gemeente) n 1.30 Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Franco per post door Nederland1.65 Kleine advertentiën 3 maal plaatsen voor 2 maal betalen.
Afzonderlijke nummers B 0.02>£ ^T^ja
Geïllustreerd Zondagsblad, voor HaarlemI 0.37JUf Hoofdbureau en DrukkerijZuider Buitenspaarne No. 6.
de omstreken en franco per post 0.45 Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 122.
Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Bijkantoor: Groote Houtstraat No. 55. Telefoonnummer 724.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze Agenten en door alle Boekhandelaren en Courantiers. Met uitzondering van het Arrondissement Haarlem is het uitsluitend recht tot plaatsing van Advertentiën
en Reclames betreffende Handel, Nijverheid en Geldwezen, opgedragen aan het Algemeen Advertentie-Bureau A. DE LA MAR Azn. te Amsterdam.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangère G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONES, Succ., Parijs, 31Ms Faubourg Montmartre.
Tweede Blad.
ZONDARSBRIEVEN.
L
Over Eerste Indrukken.
Amice!
Of 't waar zou zijn zoo vraagt
gij dat men op den indruk, gun
stig of ongunstig, bij een eerste ont
moeting door menschen op menschen'
teweeggebracht, veilig mag afgaan
Men zegt zoo.
En u schijnt er veel voor te pleiten,
dat die opvatting juist isdat men
inderdaad zich verlaten mag op de
aandoening van ingenomenheid, óf
omgekeerd van onverschilligheid of
afkeer, ons ingeboezemd bij een eer
ste kennismaking.
Het welbehagen, dat de een bij u
wekt, zoowel als de tegenzin, dien de
ander doet opkomen, ze wellen, meent
zoo „van-zelf" op, dat er iets on
bedrieglijks in moet liggen. Te meer,
indien bij het ontmoeten, het moge
dan kort zijn geweest, geen sprake
was van vooraf gewekte voor- of te-
gen-ingenomenheid.
De eene keer zóo trouw een oog,
zoo nobele gelaatstrekken, zoo innig
goedhartig een uiting, zoo helder een
oordeel, zoo innemend of pakkend
heel die verschijning... hoe wou uw
indruk falen
Een ander maaldie opgetrokken
neus en die spaarzame woorden,...
een hooghartig en zelfgenoegzaam
persoontje, zegt ge. Nieuwe geburen
zien elkaar en „voelen" als bij in
geving bij elkander niet te passen.
Een vervelende geslotenheid is den
een, een hinderlijke welbespraaktheid
den ander opgevallen. Beiden schei
den in de overtuiging, dat ze hun
buurman vrijwel „in den zak heb
ben".
Annie en Clara worden aan elkan
der voorgesteld. Dc jonge djttnes slij
ten een gezellig half uurtje. En als ze
elkaar vaarwel zeggen, zou Annie
willen zweren, dat die frissche, blon
de, guitige Claar een „hartje van
goud" moet zijn.
Welnu, laat het zich niet hooren,
dat inderdaad die bekoring van het
nieuwe, het opwekkende van het
eerste samentreffenons waarne
mingsvermogen spannen en daardoor
onbewust zekere frischheid en kracht
eraan bijzetten, als gevolg waarvan
de lijnen van het in de ziel geworpen
beeld een ongemeene scherpte ver
krijgen
Eigenlijk gezegd, mijn waarde, ge
loof ik daar maar een klein beetje
van.
Zeker, de bewering omtrent het be
slissende van dien eersten indruk is
niet geheel uit de lucht gegrepen. Het
ligt voor de hand, dat bij een nieu
we kennismaking onze nieuwsgierig
heid min of meer gespannen is, zoo
dat we allicht onze kijkers goed open
zetten. En ter andere zijde is het niet
te loochenen, dat er eigenaardighe
den, fouten en deugden zijn, die snel
naar buiten treden. Uit zekere manie
ren van zeggen, doen en zijn valt ge
makkelijk iets soms veel van
den innerlijken inensch te raden.
Maar ziedaar ook al heel wat ten
gunste van uw meening gezegd..
Want eerstens zijn de lieden over
het geheel niet van zoo scherp ge-
teekende persoonlijkheid, zijn zij niet
zulke „karakters", dat er sprake zou
kunnen wezen van een indruk, die
zich onweerstaanbaar opdringt.
Hoe velen zijn van een gehalte, dat
men gewoon is bij politieke verkie
zingen spottend aan te duiden als de
„kleurlooze middenstof".
En voor zoover de menschen wèl
„iets" zijn, wie keert er op de
markt des levens zoo maar aanstonds
zijn ziel binnenst buiten? Een Hol
lander althans niet tot zijn sêhét
en meestal niet tot zijn schande
is in den regel daarmee niet zoo erg
grif.
Doch we hebben te rekenen vooral
met iets anders.
Indien ieders blik even scherp,
ieders menschenkennis voldoende ont
wikkeld ware Dan ware 't een ander
geval. Dat schiet schromelijk te kort.
nietwaar Gij spreekt immers van de
menschen in doorsnee
Wat weet Annie wat kan ze we
ten van de wereld, van de b 0 0 z e
wereld Zij, opgevoed te midden van
vriendelijke, toegenegen gemoederen?
Is het héér toevertrouwd de men-
schenharten fluks zoo maar te schei
den in gulden en ijzeren?
De buurlui, die we elkaar lieten
ontmoeten brave burgers, hè? ter
dege thuis in hun vak. Maar van den
speurneus van den detective, van
het scherpe oog van den ervaren op
voeder, die bij het monsteren van zijn
nieuwe klasse zonder veel moeite de
lastigen er uitpikt geen zweem
Bovendien ge spreekt van den 0 n-
bevoor oordeelden blikdien
wij ter keuring van onze nieuwe
„kennissen" zouden meebrengen. We
weten, volgens u, noch goed, noch
kwaad van hem of van haar.
Wacht even In verreweg de minste
gevallen doet een zoo volslagen onbe
kendheid zich voor. Nochtans, al wa
re het zoo we weten goed èn kwaad
van andere menschen. En we zit
ten vol van onze sympathieën en be
vangenheden van onze voor- en te-
gen-ingenomenheidvan theorieën,
waarin we ons hebben vastgeschroefd;
vol van een averechtsche menschen
kennis, die wij toepassen, aleer nog
de ander zijn eersten zin voltooid
heeft.
Al te goed van vertrouwen, noemt
men terecht den een. Maar de ander
vindt zijn hoogste wijsheid in een
wantrouwen, dat zich soms eigenaar
dig uit in de stellingdaar deugt er
geen éen.
Ik heb iemand gekend, oud-politie
man, wiens latere betrekking als
hoofd van een weldadigheidsinrich
ting mij aanleiding gaf hem nu en
dan inlichtingen te vragen omtrent
behoeftigen. De politieman van voor
heen ziedaar wat merkwaardig
was bleef in zijn oordeel en ver
moedens, ook over menschen, van
wie hij niets kwaads wist, altijd dooi
de gaten van den mantel gluren. Had
ik willen aanvaarden het aanbod, een
enkele maal vriendelijk gedaan, om
„het zaakje voor mij op te knappen",
hij ware wis opgetreden als viel er
een overtreden „verordening" te con-
stateeren.
In trouweonbevangen te
staan tegenover een eersten indruk,
valt niet zoo gemakkelijk.
Daar komt nog iets hij. Een factor
van het hoogste gewicht.Evenmin als
de menschen altijd gezond zijn of
altijd hun gewone daagsche pakje
dragen, evenmin is hun geestelijke
plunje, hun gemoedsstemming dèt,
waarop ge voornamelijk zult afgaan;
ten allen tijde in gewonen doen.
Wie waarborgt u, dat de mensch,
dien ge voor de eerste maal mocht
ontmoeten, zich voordeed gelijk hij is
Misschien kon hij 't niet helpenbe
moeienissen, smarten, vreugden, er
gernis, honderd dingen in ons leven
pakken ons beet.
Misschien ook we houden wel
van een beetje comedie waren het
enkel fratsen.
Hier kom ik, waar ik wezen wil.
Hier leg ik den vinger op het hoofd
bezwaar tegen uw stelling.
Het ligt niet enkel hieraan, dat niet
ieder,een een sterk geteekende per
soonlijkheid is.
Ook onze gebrekkige gave van op
merken is niet de eenige hinderpaal.
De schoen wringt elders. De men
schen doen zich anders voor dan zij
zijn. In de kunst van, zooal niet een
mom te dragen, dan toch bij zulke
gelegenheden ons beste beentje voor
te zetten gelijk van zelf spreekt
opdat wij beter, beminnelijker, edel
moediger, royaler zouden schijnen,
dan wij werkelijk zijn in die kunst
hebben we Teen heel eind gebracht.
Die hebbelijkheid speelt ons parten.
O, dat gemis aan eenvoud en
natuurlijkheid!
Maar daarover aanstaande week.
t.t.
LECTORI SALUTEM.
De LOUIS D OR.
Een Kerstverhaal.
Vrij naar het Fransch
van Francois Coppée.
Toen Lucien de Hem zijn laatste
biljet van honderd francs zag weg har
ken door den croupier en hij van de
roulet-tafel was opgestaan, waaraan
hij het restant van zijn klein fortuin
had verloren, dat hij voor deze laat
ste poging bij elkaar had gebracht,
voelde hij als een duizeling en meen
de, dat hij zou gaan vallen.
Met verwarde hersenen ging hij op
de groote lederen bank zitten, die
langs den muur staat. Gedurende
eenige minuten ging het leven aan
zijn geest voorbij, waarin hij de mooi
ste jaren zijner jeugd had wegge
worpen, keek hij naar de ontdane ge
zichten der spelers, door de drie groo
te kaplampen matig verlicht en luis
terde naar het lichte geluid van het
goud op het laken. Hij bedacht, dat
hij geruïneerd, verloren was en herin
nerde zich, dat hij thuis in een la de
dienstpistolen had, waarvan zijn va
der zich zoo goed bediend had in den
slag van Zaatcha, daarna sliep hij,
gebroken van vermoeienis, in.
Toen hij weer wakker werd, sloeg
hij een blik op de klok en bemerkte
dat hij nauwelijks een half uur ge
slapen hadhij voelde een dringende
behoefte de nachtlucht te gaan inade
men. De klok wees kwart voor twaal
ven aan. Terwijl hij opstond en zich
uitrekte, herinnerde Lucien zich, dat
het de avond voor Kerstmis was en
door een spel der herinnering zag hij
zich terug als klein kind en hoe hij,
alvorens te gaan slapen, zijn schoe
nen onder den schoorsteen zette.
Op dit oogenblik naderde de oude
Dronski, een vaste klant van de speel-
bank, de klassieke Pool, in versleten
jas, Lucien en mompelde eenige woor
den in zijn viezen, grijzen baard.
Leen me een vijffrancsstuk, mijn
heer. Ik ben nu al twee dagen geen
oogenblik van de bank weg geweest
en in die twee dagen is geen enkele
maal de 17 uitgekomenLach me
uit als u wilt, maar ik zou mijn hand
eronder durven verwedden, dat straks,
met slaan van middernacht, dat num
mer uit zal komen.
Lucien de Hem haalde zijn schou
ders ophij had zelfs niet meer in
zijn zak, wat de habitué's noemde „de
honderd sous van den Pool". Hij ging
door de antichambre, zette zijn hoed
op, trok zijn pels aan en ging koortsig
snel de trap af.
In de vier uren, dat Lucien binnen
was geweest, had het hard gesneeuwd
en de straat een straat in 't hartje
van Parijs, nauw en met hooge hui
zen was geheel wit.
In den nu weer helderen hemel fon
kelden sterren.
De geruïneerde speler huiverde on
der zijn pels en ging op weg, terwijl
allerlei wanhopige gedachten in zijn
brein spookten en terwijl hij meer dan
ooit dacht aan den pistoolkist in de
lade van zijn kast, maar na eenige
passen gedaan te hebben hield hij
plotseling stil voor een bedroevend
schouwspel.
Op een steenen bank, volgens vroe
ger gebruik geplaatst voor de monu
mentale poort van een hotel, zat in
de sneeuw een meisje van een jaar
of zes, zeven, dat nauwelijks gedekt
was met een zwart, geheel versleten
jurkje.- Zij was daar ingeslapen, niet
tegenstaande de bittere koude, in een
houding, die de uiterste "vermoeidheid
verried en haar arm hoofdje en klei
ne schouder rustten in een hoek van
den muur op de steenen. Een der
klompen van het kind was van het
voetje gevallen, dat van de bank
af hing.
Onwillekeurig bracht Lucien de
hand naar zijn vestzakje, maar hij
herinnerde zich, dat hij een oogen
blik tevoren daar tevergeefs naar een
vijffrancsstuk gezocht had en dat hij
den bediende geen fooi had kunnen
geven. Toch naderde hij, gedreven
door een gevoel van medelijden het
meisje en misschien ging hij haar in
zijn armen dragen om haar een
schuilplaats voor den nacht te geven,
toen hij in het klompje op den grond
iets zag blinken.
Hij hukte zich, het was een goud
stuk.
Een weldadige, een vrouw ongetwij
feld, was daar voorbij gekomen, had
in dezen Kerstnacht het klompje van
de kleine slaapster zien staan en,
zich de aandoenlijke legende herinne
rend. met bescheiden hand daar deze
mooie aalmoes in gelegd, opdat de
kleine zwervelinge kon gelooven aan
een gift van het Christus-kind en,
niettegenstaande haar ongelukeenig
vertrouwen en eenige hoop kon be
houden in de goedheid van de Voor
zienigheid
Een louis Dat beteekende verschei
dene dagen van rust en rijkdom voor
het bedelaresje, en Lucien was op net
punt om haar te wekken, om het haar
te zeggen, toen hij als in zinsverbijs
tering aan zijn oor een stem hoorde,
de stem van den Pool, die in zijn
eigenaardig sleepend accent zacht de
ze woorden fluisterde „Ik ben nu al
twee dagen geen oogenblik van de
bank weg geweest en in die twee da
gen is geen enkele maal de 17 uitge
komenik zou mijn hand eronder
durven verwedden, dat straks, met
slaan van middernacht, dat nummef
uit zal komen."
Toen kwam in dien jongen man van
drie en twintig jaar, gesproten uit
een ras van eerlijke menschen, die
een naam droeg van goeden klank in
de militaire wereld en die nooit tegen
de eer gezondigd had, een afschuwe
lijke gedachte op een krankzinnige,
monsterachtige neiging kwam bij hem
op. Met één blik overtuigde hij zich
dat hij alleen was in de eenzame
straat en, zich bukkend, stak hij voor
zichtig de bevende hand uit en stal
den louis uit het gevallen klompje.
Daarna liep hij zoo hard hij kon,
kwam in het speelhuis terug, sprong
met drie treden tegelijk de trap op,
wierp de deur van de vervloekte zaal
open, kwam daar binnen juist op bet
oogenblik, dat de klok den eersten
slag van twaalf ging slaan en wierp
het goudstuk op het laken, roepend
in zijn geheei op 17.
De 17 won.
Met een beweging van de hand
schoof hij de zes en dertig goudstuk
ken op rood.
Rood won.
Hij liet de twee en zeventig stuk
ken op dezelfde kleur en weer kwam
rood uit.
Nog twee, driemaal liet hij den ver
dubbelden inzet staan met hetzelfde
gelukkig resultaat.
Hij had nu een hoop goud en bank
biljetten voor zich en begon koortsig
het groene laken te heieggen, colon
ne, het dozijn, het geheele nummer,
al zijn combinaties gelukten. Hij
had een ongehoord, onnatuurlijk ge
luk. Men zou gezegd hebben, dat de
kleine ivoren bal, die in de roulette
rondging, betooverd was door den
blik van dezen speler en hem gehoor
zaamde.
In een dozijn slagen had hij de on-
noozele enkele duizenden francs, die
zijn laatsten hoop hadden uitgemaakt,
teruggewonnen. Nu zette hij twee h
drie honderd louis tegelijk en, dank
zij zijn geluk, begon hij weldra meer
te winnen dan het kapitaal bedroeg,
dat hij in weinige jaren had verkwist
en zijn fortuin te herstellen. In zijn
haast om het spel te hervatten, had
hij zijn zwaren pels niet uitgetrok
ken reeds had hij de zakken ervan
volgepropt met bundels bankbiljetten
en rollen goud en, niet wetende waar
het verder te bergen, stopte hij nu
ook zijn andere zakken vol, ja zelfs
zijn sigarenkoker, zakdoek, alles wat
Een Zaterdagavondpraatje.
Daar een mensch in de laatste da
gen van het jaar nu eenmaal altijd
een gewaarwording krijgt, dat hij
zich niet meer zoo buitengewoon be
hoeft in te spannen, omdat immers de
eventueel verluierde dagen door over-
matigen ijver thans niet meer kun
nen worden ingehaald en het somme-
dat nog aan ons millioen ont
breekt, nu niet meer kan worden bij
verdiend, had ik in de laatste dagen
besloten, mij meer in het bijzonder
te wijden aan mijn letterkundige en
wetenschappelijke opleiding.
En alsof dat zoo treffen moest,
kwam de hypnotiseur Mielke en wist
de menschen wijs te maken, dat zij
zich bevonden in toestanden, die niet
bestonden. „Waarom", zoo dacht
ik, zou dat zelfde, wat deze1
Duitscher kanmij ook niet
gelukken Ben ik niet een man van
eenige beteekenis in de maatschappij?
Zou ik geen invloed kunnen uitoefe
nen op mijn medeburgers, beter nog
dan die vreemdeling, die daar maar
|zoo eens komt aanwaaien?"
Ik moet erkennen, dat de eerste
proef, die ik nam, niet al te best
slaagde. Mijn brave vrouw had mij
namelijk voorbereid op een middag
maal van grauwe erwten met spek
en daar dit een kostje is, waaraan
ik van jongs af aan een buitenge
wone haat heb gezworen, besloot ik
joen poging te doen om iets enders
daarvoor in de plaaxs te krijgen. Be
besloot haar op het alleronverwachtst
te verrassen en zei, dadelijk na het
ontbijt, als wanneer de mensch, zoo
als iedereen weet, veelal nog niet op
zijn scherpst is
„Vrouw, geef me je band."
„Hè", zei ze, „is er iemand in mijn
familie jarig Dit was, in 't voorbij
gaan gezegd, een steek onder water,
daar zij juist den vorigen dag mij er
een verwijt van gemaakt had, dat ik
vergeten bad haar te feliciteeren met
den verjaardag van een negentigjari
ge oud-tante, ergens in Lutjebroek.
„Geef mij je hand", herhaalde ik,
„en kijk me goed in de oogen."
„Wat doe je eng", zei ze, maar gaf
me toch haar hand. Ik richtte een
blik op haar, doordringend genoeg
om in geval van noodzakelijkheid
drie menschen te doorboren, maar al
't effect, dat ik me voorstelde, ging
verloren, toen ze opeens uitriep „gut
man, je hebt een zwarten veeg op je
neus."
Hierdoor liet ik mij evenwel niet
van mijn stuk brengen, keek haar
strak in de oogen en zei met zeer be
sliste stem
„Boerekool met rookworst van
daag 1"
„Volstrekt niet", zei ze, „grauwe
erwten met spek."
Haar nog strakker in de oogen tu
rende maakte ik met de hand, die ik
vrij had, een paar cirkels om haar
oogen heen en zei met onovertrefbare
nadrukkelijkheid„Boerekool met
rookworst."
„Ik denk er niet over", zei
I kalmpjes, „de erwten zijn al in de
week en de slager komt dadelijk met
het spek."
Blijkbaar was mijn vrouw geen ge
makkelijk sujet om te hypnotiseeren.
Meenende, dat misschien het geheele
menu niet ineens tot haar doordrin
gen kon, splitste ik de gegevens en i kon het sujet weg. Als je in '1 midden 1 als een tijger. Nou, zooals ik zei,
stond kon je geen arm recht uitstrek-Van Poeteren dus 1U9 uur en dan de
„Boerekool 1" J ken, of je raakte de wand. De kan-1 houtschroeven (ik begreep, dat dit
„Met rookworst, jawel. De volgende toorkruk, waarop hij zat, had zelfs liet woord was tussclien een toren-
week, hoor, vandaag eten we grauwe geen ruimte om te vallen. Bovendien
erwten met spek." En daar op dat was het er snikheet. Ik begreep, dat
oogenblik de kruidenier aanbelde ende timmerman in mijn macht was.
de dienstbode binnenkwam, om te
zeggen, dat er suiker noodig was en
stroop en petroleum, begreep ik, dat
met deze artikelen in 't hoofd, mijn j veel te hoog.
vrouw voor suggestie niet vatbaar we-j „Hoe zeit u?" vroeg hij.
zen zou en liet dus de proef varen, „Deze rekening is veel
Mijn oogen op de zijne richtende
met al de geestkracht, waarover ik
beschikte, zei ik„Deze rekening is
spits en een zandkoek in) en de spij
kers en de draadnagels, allemaal eer
lijk geleverd, zoowaar als ik leef.
Van Gunsteren en Van Poeteren kun
nen het getuigen met eeh woord van
waarachtigheid. Samen drie-en-tach
tig gulden, zeven-en-tachtig-en-een-
halve cent. Als 'tu soms schikte, zou
hoog", j ik wel graag de volgende maand dis
mij daardoor overgevende aan mijn j herhaalde ik, „ik verzeker u, dat deze poneeren, je kent geen geld
Noodlot, in den vorm van grauwe rekening veel te hoog is, ik verklaar menschen loskrijgen
van de
erwten en uitgebakken spek.
u nadrukkelijk, dat deze rekening
Het bleek duidelijk, dat ik mijn i veel te hoog is, gij zult erkennen, dat
succes elders zou moeten zoeken
derhalve stak ik een rekening van den
timmerman in mijn zak en wandelde
de straat op, naar zijn werkplaats.
Iedereen weet, dat een timmermans
rekening een van de grootste raadse
len der wereld is je kunt, als het moet
eerder de as van de aarde ontdek
ken, dan een timmermansrekening
doorgronden. De mijne viel geheel
niet uit het gebruikelijke soort. Zij
bevatte een lange opgave van zooveel
uur arbeidsloon voor Jan van Gun
steren en zooveel uren voor Willem
van Poeteren, vervolgens eenige pos
ten, die niemand lezen kon en waar
een woord in stond, dat het midden
hield tusschen torenspits en zandkoek
(wat het geen van beide beteekenen
kon) en ten slotte een mededeeling
van het gewicht aan gebruikte spij
kers en draadnagels, die ik alleen had
kunnen controleeren door er al die
spijkers en draadnagels uit te trek
ken en te gaan wegen.
De baas was thuis. Ik vond hem in
zijn kantoortje. Een ideale plaats om
iemand te hypnotiseeren. Nergens
deze rekening veel te hoog is, ik sug
gereer u, dat deze rekening veel te
hoog is..."
Hoewel ik al mijn kracht ïn mijn
oogen concentreerde, gelukte het mij
niet, hem het denkbeeld, dat de reke
ning te hoog was, te suggereeren. In
tegendeel trachtte hij in een stroom
van woorden mij van de juistheid van
de rekening te overtuigen.
„Gelooft uwe ine nou, er kan geen
cent af. Jan van Gunsteren, die lange,
Nu beving mij angst. Het was zoo
helder als glas, dat deze man aller-
ongeschiktst was om te worden ge
hypnotiseerd of gesuggereerd. Zelfs
voelde ik met schrik, dat de hitte in j
het kleine kantoortje mijn oogleden
zoo zwaar maakte als lood, alsof ik
op 'tpunt stond in slaap te vallen. Ik
nam dus maar gauw afscheid, vast
besloten evenwel om nog een derde
poging te doen.
De gelegenheid deed zich al heel 1
gauw voor. Er kwam een electrische
tram de straat door. Ik sprong op het
weet u wel, met zijn schele oog, die I achterbalcon. Daar stond niemand.
is zeven-en-zeventig uur bij uwe aan
't werk geweest, welgeteld en Willem
van Poeteren, dat is die korte dikke,
met die pruim in zijn mond. die heeft
gewerkt honderd-negen uur, ik kan
'tuwe op de werkbrieffies laten zien."
Hier hield hij een oogenblik op om
adem te scheppen, waarvan ik ge
bruik maakte, om een andere proef
op hem te probeeren. Haastig be-
behalve de conducteur.
„Eén sectie", zei ik.
Hij gaf mij een kaartje.
Ik keek hem strak in de oogen en
zei „betaald heb ik je al 1"
„U vergist u", zei hij.
Ik maakte een paar gebaren voor
zijn oogen en zei met den grootst mo
gelijken nadruk
„Ik verzeker je, dat ik betaald
schreef ik met mijn handen een stuk heb.
of wat cirkels om zijn mond en zei „Wezenlijk niet", zei hij, „u is in
gestreng„Je kunt geen woord meer de war."
spreken, je bent stom, ik wil het." „En ik verzeker je, dat ik betaald
„Gossiemijne", zei hij, „uwe kijkt!heb", zei ik opnieuw, hem met mijn
blikken als 'tware doorborende.
Hij zei niets meer, gaf het sein van
stoppen en zei toen tot een agent, die
daar voorbijkwam
„Agent, wil je dezen kerel van den
wagen afzetten Hij wil me niet be
talen."
Dit werd een ernstig geval. Ik zag
in, dat ook de conducteur voor sug
gestie ongevoelig was en maakte de
zaak gauw in orde, door te zeggen,
„dat het maar een aardigheid was
geweest" en de vijf centen te betalen,
die de conducteur opstak, terwijl hij
met zijn vinger op zijn voorhoofd
wees en een knipoogje tot den agent
maakte, waarvan de voor mij belee-
digende beteekenis duidelijk was. De
agent van zijn kant staarde met een
barsch gezicht den wagen na, zoolang
bij dien zien kon.
Ontmoedigd kwam ik thuis, at met
martelaars-heldenmoed mijn grauwe
erwten met spek en besloot eindelijk
mij maar te bepalen tot een proef op
mijzelf. In een luien stoel liggende,
staarde ik zoolang op de blinkende
punt van een potlood, tot ik insliep.
Ik had althans mijzelven gehypno
tiseerd.
Toen ik dat, ik moet zeggen niet
zonder triomf, aan mijn vrouw ver
telde, lachte ze mij in mijn gezicht
uit en zei„Larie, je doet al sedert
jaren een middagdutje zonder te sta
ren op een potlood. Je hebt je gewone
dutje gedaan, beste man 1"
En daarover loop ik nu te tobben.
Ben ik in den gewonen slaap geweest
of in den hypnotischen slaap Ik
vraag 'tmïj af, maar krijg geen ant
woord. En wie anders zou mij er ant
woord op kunnen geven?
FIDELIO.