NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD. Haarlemmer Halletjes. 21e Jaargang. No. 6285 Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. VRIJDAG 25 DECEMBER 1903. B HAARLEM S DAGBLAD ABONNEMENTEN ADVERTENTIËN: Voor Haarlem flf-R MAANDEN: Van 15 regels 50 Cts.iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement Voor de dorpen'in'dén omtrek waar êeii Agent gevestigd is (kom der Haarlem van 1—5 regels ƒ0.75, elke regel meer ƒ0.15. Reclames 30 Cent per reget gemeente) n 1.30 Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Franco per post door Nederland1.65 Kleine advertentiën 3 maal plaatsen voor 2 maal betalen. Afzonderlijke nummers B 0.02>£ ^T^ja Geïllustreerd Zondagsblad, voor HaarlemI 0.37JUf Hoofdbureau en DrukkerijZuider Buitenspaarne No. 6. de omstreken en franco per post 0.45 Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 122. Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Bijkantoor: Groote Houtstraat No. 55. Telefoonnummer 724. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze Agenten en door alle Boekhandelaren en Courantiers. Met uitzondering van het Arrondissement Haarlem is het uitsluitend recht tot plaatsing van Advertentiën en Reclames betreffende Handel, Nijverheid en Geldwezen, opgedragen aan het Algemeen Advertentie-Bureau A. DE LA MAR Azn. te Amsterdam. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangère G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONES, Succ., Parijs, 31Ms Faubourg Montmartre. Tweede Blad. ZONDARSBRIEVEN. L Over Eerste Indrukken. Amice! Of 't waar zou zijn zoo vraagt gij dat men op den indruk, gun stig of ongunstig, bij een eerste ont moeting door menschen op menschen' teweeggebracht, veilig mag afgaan Men zegt zoo. En u schijnt er veel voor te pleiten, dat die opvatting juist isdat men inderdaad zich verlaten mag op de aandoening van ingenomenheid, óf omgekeerd van onverschilligheid of afkeer, ons ingeboezemd bij een eer ste kennismaking. Het welbehagen, dat de een bij u wekt, zoowel als de tegenzin, dien de ander doet opkomen, ze wellen, meent zoo „van-zelf" op, dat er iets on bedrieglijks in moet liggen. Te meer, indien bij het ontmoeten, het moge dan kort zijn geweest, geen sprake was van vooraf gewekte voor- of te- gen-ingenomenheid. De eene keer zóo trouw een oog, zoo nobele gelaatstrekken, zoo innig goedhartig een uiting, zoo helder een oordeel, zoo innemend of pakkend heel die verschijning... hoe wou uw indruk falen Een ander maaldie opgetrokken neus en die spaarzame woorden,... een hooghartig en zelfgenoegzaam persoontje, zegt ge. Nieuwe geburen zien elkaar en „voelen" als bij in geving bij elkander niet te passen. Een vervelende geslotenheid is den een, een hinderlijke welbespraaktheid den ander opgevallen. Beiden schei den in de overtuiging, dat ze hun buurman vrijwel „in den zak heb ben". Annie en Clara worden aan elkan der voorgesteld. Dc jonge djttnes slij ten een gezellig half uurtje. En als ze elkaar vaarwel zeggen, zou Annie willen zweren, dat die frissche, blon de, guitige Claar een „hartje van goud" moet zijn. Welnu, laat het zich niet hooren, dat inderdaad die bekoring van het nieuwe, het opwekkende van het eerste samentreffenons waarne mingsvermogen spannen en daardoor onbewust zekere frischheid en kracht eraan bijzetten, als gevolg waarvan de lijnen van het in de ziel geworpen beeld een ongemeene scherpte ver krijgen Eigenlijk gezegd, mijn waarde, ge loof ik daar maar een klein beetje van. Zeker, de bewering omtrent het be slissende van dien eersten indruk is niet geheel uit de lucht gegrepen. Het ligt voor de hand, dat bij een nieu we kennismaking onze nieuwsgierig heid min of meer gespannen is, zoo dat we allicht onze kijkers goed open zetten. En ter andere zijde is het niet te loochenen, dat er eigenaardighe den, fouten en deugden zijn, die snel naar buiten treden. Uit zekere manie ren van zeggen, doen en zijn valt ge makkelijk iets soms veel van den innerlijken inensch te raden. Maar ziedaar ook al heel wat ten gunste van uw meening gezegd.. Want eerstens zijn de lieden over het geheel niet van zoo scherp ge- teekende persoonlijkheid, zijn zij niet zulke „karakters", dat er sprake zou kunnen wezen van een indruk, die zich onweerstaanbaar opdringt. Hoe velen zijn van een gehalte, dat men gewoon is bij politieke verkie zingen spottend aan te duiden als de „kleurlooze middenstof". En voor zoover de menschen wèl „iets" zijn, wie keert er op de markt des levens zoo maar aanstonds zijn ziel binnenst buiten? Een Hol lander althans niet tot zijn sêhét en meestal niet tot zijn schande is in den regel daarmee niet zoo erg grif. Doch we hebben te rekenen vooral met iets anders. Indien ieders blik even scherp, ieders menschenkennis voldoende ont wikkeld ware Dan ware 't een ander geval. Dat schiet schromelijk te kort. nietwaar Gij spreekt immers van de menschen in doorsnee Wat weet Annie wat kan ze we ten van de wereld, van de b 0 0 z e wereld Zij, opgevoed te midden van vriendelijke, toegenegen gemoederen? Is het héér toevertrouwd de men- schenharten fluks zoo maar te schei den in gulden en ijzeren? De buurlui, die we elkaar lieten ontmoeten brave burgers, hè? ter dege thuis in hun vak. Maar van den speurneus van den detective, van het scherpe oog van den ervaren op voeder, die bij het monsteren van zijn nieuwe klasse zonder veel moeite de lastigen er uitpikt geen zweem Bovendien ge spreekt van den 0 n- bevoor oordeelden blikdien wij ter keuring van onze nieuwe „kennissen" zouden meebrengen. We weten, volgens u, noch goed, noch kwaad van hem of van haar. Wacht even In verreweg de minste gevallen doet een zoo volslagen onbe kendheid zich voor. Nochtans, al wa re het zoo we weten goed èn kwaad van andere menschen. En we zit ten vol van onze sympathieën en be vangenheden van onze voor- en te- gen-ingenomenheidvan theorieën, waarin we ons hebben vastgeschroefd; vol van een averechtsche menschen kennis, die wij toepassen, aleer nog de ander zijn eersten zin voltooid heeft. Al te goed van vertrouwen, noemt men terecht den een. Maar de ander vindt zijn hoogste wijsheid in een wantrouwen, dat zich soms eigenaar dig uit in de stellingdaar deugt er geen éen. Ik heb iemand gekend, oud-politie man, wiens latere betrekking als hoofd van een weldadigheidsinrich ting mij aanleiding gaf hem nu en dan inlichtingen te vragen omtrent behoeftigen. De politieman van voor heen ziedaar wat merkwaardig was bleef in zijn oordeel en ver moedens, ook over menschen, van wie hij niets kwaads wist, altijd dooi de gaten van den mantel gluren. Had ik willen aanvaarden het aanbod, een enkele maal vriendelijk gedaan, om „het zaakje voor mij op te knappen", hij ware wis opgetreden als viel er een overtreden „verordening" te con- stateeren. In trouweonbevangen te staan tegenover een eersten indruk, valt niet zoo gemakkelijk. Daar komt nog iets hij. Een factor van het hoogste gewicht.Evenmin als de menschen altijd gezond zijn of altijd hun gewone daagsche pakje dragen, evenmin is hun geestelijke plunje, hun gemoedsstemming dèt, waarop ge voornamelijk zult afgaan; ten allen tijde in gewonen doen. Wie waarborgt u, dat de mensch, dien ge voor de eerste maal mocht ontmoeten, zich voordeed gelijk hij is Misschien kon hij 't niet helpenbe moeienissen, smarten, vreugden, er gernis, honderd dingen in ons leven pakken ons beet. Misschien ook we houden wel van een beetje comedie waren het enkel fratsen. Hier kom ik, waar ik wezen wil. Hier leg ik den vinger op het hoofd bezwaar tegen uw stelling. Het ligt niet enkel hieraan, dat niet ieder,een een sterk geteekende per soonlijkheid is. Ook onze gebrekkige gave van op merken is niet de eenige hinderpaal. De schoen wringt elders. De men schen doen zich anders voor dan zij zijn. In de kunst van, zooal niet een mom te dragen, dan toch bij zulke gelegenheden ons beste beentje voor te zetten gelijk van zelf spreekt opdat wij beter, beminnelijker, edel moediger, royaler zouden schijnen, dan wij werkelijk zijn in die kunst hebben we Teen heel eind gebracht. Die hebbelijkheid speelt ons parten. O, dat gemis aan eenvoud en natuurlijkheid! Maar daarover aanstaande week. t.t. LECTORI SALUTEM. De LOUIS D OR. Een Kerstverhaal. Vrij naar het Fransch van Francois Coppée. Toen Lucien de Hem zijn laatste biljet van honderd francs zag weg har ken door den croupier en hij van de roulet-tafel was opgestaan, waaraan hij het restant van zijn klein fortuin had verloren, dat hij voor deze laat ste poging bij elkaar had gebracht, voelde hij als een duizeling en meen de, dat hij zou gaan vallen. Met verwarde hersenen ging hij op de groote lederen bank zitten, die langs den muur staat. Gedurende eenige minuten ging het leven aan zijn geest voorbij, waarin hij de mooi ste jaren zijner jeugd had wegge worpen, keek hij naar de ontdane ge zichten der spelers, door de drie groo te kaplampen matig verlicht en luis terde naar het lichte geluid van het goud op het laken. Hij bedacht, dat hij geruïneerd, verloren was en herin nerde zich, dat hij thuis in een la de dienstpistolen had, waarvan zijn va der zich zoo goed bediend had in den slag van Zaatcha, daarna sliep hij, gebroken van vermoeienis, in. Toen hij weer wakker werd, sloeg hij een blik op de klok en bemerkte dat hij nauwelijks een half uur ge slapen hadhij voelde een dringende behoefte de nachtlucht te gaan inade men. De klok wees kwart voor twaal ven aan. Terwijl hij opstond en zich uitrekte, herinnerde Lucien zich, dat het de avond voor Kerstmis was en door een spel der herinnering zag hij zich terug als klein kind en hoe hij, alvorens te gaan slapen, zijn schoe nen onder den schoorsteen zette. Op dit oogenblik naderde de oude Dronski, een vaste klant van de speel- bank, de klassieke Pool, in versleten jas, Lucien en mompelde eenige woor den in zijn viezen, grijzen baard. Leen me een vijffrancsstuk, mijn heer. Ik ben nu al twee dagen geen oogenblik van de bank weg geweest en in die twee dagen is geen enkele maal de 17 uitgekomenLach me uit als u wilt, maar ik zou mijn hand eronder durven verwedden, dat straks, met slaan van middernacht, dat num mer uit zal komen. Lucien de Hem haalde zijn schou ders ophij had zelfs niet meer in zijn zak, wat de habitué's noemde „de honderd sous van den Pool". Hij ging door de antichambre, zette zijn hoed op, trok zijn pels aan en ging koortsig snel de trap af. In de vier uren, dat Lucien binnen was geweest, had het hard gesneeuwd en de straat een straat in 't hartje van Parijs, nauw en met hooge hui zen was geheel wit. In den nu weer helderen hemel fon kelden sterren. De geruïneerde speler huiverde on der zijn pels en ging op weg, terwijl allerlei wanhopige gedachten in zijn brein spookten en terwijl hij meer dan ooit dacht aan den pistoolkist in de lade van zijn kast, maar na eenige passen gedaan te hebben hield hij plotseling stil voor een bedroevend schouwspel. Op een steenen bank, volgens vroe ger gebruik geplaatst voor de monu mentale poort van een hotel, zat in de sneeuw een meisje van een jaar of zes, zeven, dat nauwelijks gedekt was met een zwart, geheel versleten jurkje.- Zij was daar ingeslapen, niet tegenstaande de bittere koude, in een houding, die de uiterste "vermoeidheid verried en haar arm hoofdje en klei ne schouder rustten in een hoek van den muur op de steenen. Een der klompen van het kind was van het voetje gevallen, dat van de bank af hing. Onwillekeurig bracht Lucien de hand naar zijn vestzakje, maar hij herinnerde zich, dat hij een oogen blik tevoren daar tevergeefs naar een vijffrancsstuk gezocht had en dat hij den bediende geen fooi had kunnen geven. Toch naderde hij, gedreven door een gevoel van medelijden het meisje en misschien ging hij haar in zijn armen dragen om haar een schuilplaats voor den nacht te geven, toen hij in het klompje op den grond iets zag blinken. Hij hukte zich, het was een goud stuk. Een weldadige, een vrouw ongetwij feld, was daar voorbij gekomen, had in dezen Kerstnacht het klompje van de kleine slaapster zien staan en, zich de aandoenlijke legende herinne rend. met bescheiden hand daar deze mooie aalmoes in gelegd, opdat de kleine zwervelinge kon gelooven aan een gift van het Christus-kind en, niettegenstaande haar ongelukeenig vertrouwen en eenige hoop kon be houden in de goedheid van de Voor zienigheid Een louis Dat beteekende verschei dene dagen van rust en rijkdom voor het bedelaresje, en Lucien was op net punt om haar te wekken, om het haar te zeggen, toen hij als in zinsverbijs tering aan zijn oor een stem hoorde, de stem van den Pool, die in zijn eigenaardig sleepend accent zacht de ze woorden fluisterde „Ik ben nu al twee dagen geen oogenblik van de bank weg geweest en in die twee da gen is geen enkele maal de 17 uitge komenik zou mijn hand eronder durven verwedden, dat straks, met slaan van middernacht, dat nummef uit zal komen." Toen kwam in dien jongen man van drie en twintig jaar, gesproten uit een ras van eerlijke menschen, die een naam droeg van goeden klank in de militaire wereld en die nooit tegen de eer gezondigd had, een afschuwe lijke gedachte op een krankzinnige, monsterachtige neiging kwam bij hem op. Met één blik overtuigde hij zich dat hij alleen was in de eenzame straat en, zich bukkend, stak hij voor zichtig de bevende hand uit en stal den louis uit het gevallen klompje. Daarna liep hij zoo hard hij kon, kwam in het speelhuis terug, sprong met drie treden tegelijk de trap op, wierp de deur van de vervloekte zaal open, kwam daar binnen juist op bet oogenblik, dat de klok den eersten slag van twaalf ging slaan en wierp het goudstuk op het laken, roepend in zijn geheei op 17. De 17 won. Met een beweging van de hand schoof hij de zes en dertig goudstuk ken op rood. Rood won. Hij liet de twee en zeventig stuk ken op dezelfde kleur en weer kwam rood uit. Nog twee, driemaal liet hij den ver dubbelden inzet staan met hetzelfde gelukkig resultaat. Hij had nu een hoop goud en bank biljetten voor zich en begon koortsig het groene laken te heieggen, colon ne, het dozijn, het geheele nummer, al zijn combinaties gelukten. Hij had een ongehoord, onnatuurlijk ge luk. Men zou gezegd hebben, dat de kleine ivoren bal, die in de roulette rondging, betooverd was door den blik van dezen speler en hem gehoor zaamde. In een dozijn slagen had hij de on- noozele enkele duizenden francs, die zijn laatsten hoop hadden uitgemaakt, teruggewonnen. Nu zette hij twee h drie honderd louis tegelijk en, dank zij zijn geluk, begon hij weldra meer te winnen dan het kapitaal bedroeg, dat hij in weinige jaren had verkwist en zijn fortuin te herstellen. In zijn haast om het spel te hervatten, had hij zijn zwaren pels niet uitgetrok ken reeds had hij de zakken ervan volgepropt met bundels bankbiljetten en rollen goud en, niet wetende waar het verder te bergen, stopte hij nu ook zijn andere zakken vol, ja zelfs zijn sigarenkoker, zakdoek, alles wat Een Zaterdagavondpraatje. Daar een mensch in de laatste da gen van het jaar nu eenmaal altijd een gewaarwording krijgt, dat hij zich niet meer zoo buitengewoon be hoeft in te spannen, omdat immers de eventueel verluierde dagen door over- matigen ijver thans niet meer kun nen worden ingehaald en het somme- dat nog aan ons millioen ont breekt, nu niet meer kan worden bij verdiend, had ik in de laatste dagen besloten, mij meer in het bijzonder te wijden aan mijn letterkundige en wetenschappelijke opleiding. En alsof dat zoo treffen moest, kwam de hypnotiseur Mielke en wist de menschen wijs te maken, dat zij zich bevonden in toestanden, die niet bestonden. „Waarom", zoo dacht ik, zou dat zelfde, wat deze1 Duitscher kanmij ook niet gelukken Ben ik niet een man van eenige beteekenis in de maatschappij? Zou ik geen invloed kunnen uitoefe nen op mijn medeburgers, beter nog dan die vreemdeling, die daar maar |zoo eens komt aanwaaien?" Ik moet erkennen, dat de eerste proef, die ik nam, niet al te best slaagde. Mijn brave vrouw had mij namelijk voorbereid op een middag maal van grauwe erwten met spek en daar dit een kostje is, waaraan ik van jongs af aan een buitenge wone haat heb gezworen, besloot ik joen poging te doen om iets enders daarvoor in de plaaxs te krijgen. Be besloot haar op het alleronverwachtst te verrassen en zei, dadelijk na het ontbijt, als wanneer de mensch, zoo als iedereen weet, veelal nog niet op zijn scherpst is „Vrouw, geef me je band." „Hè", zei ze, „is er iemand in mijn familie jarig Dit was, in 't voorbij gaan gezegd, een steek onder water, daar zij juist den vorigen dag mij er een verwijt van gemaakt had, dat ik vergeten bad haar te feliciteeren met den verjaardag van een negentigjari ge oud-tante, ergens in Lutjebroek. „Geef mij je hand", herhaalde ik, „en kijk me goed in de oogen." „Wat doe je eng", zei ze, maar gaf me toch haar hand. Ik richtte een blik op haar, doordringend genoeg om in geval van noodzakelijkheid drie menschen te doorboren, maar al 't effect, dat ik me voorstelde, ging verloren, toen ze opeens uitriep „gut man, je hebt een zwarten veeg op je neus." Hierdoor liet ik mij evenwel niet van mijn stuk brengen, keek haar strak in de oogen en zei met zeer be sliste stem „Boerekool met rookworst van daag 1" „Volstrekt niet", zei ze, „grauwe erwten met spek." Haar nog strakker in de oogen tu rende maakte ik met de hand, die ik vrij had, een paar cirkels om haar oogen heen en zei met onovertrefbare nadrukkelijkheid„Boerekool met rookworst." „Ik denk er niet over", zei I kalmpjes, „de erwten zijn al in de week en de slager komt dadelijk met het spek." Blijkbaar was mijn vrouw geen ge makkelijk sujet om te hypnotiseeren. Meenende, dat misschien het geheele menu niet ineens tot haar doordrin gen kon, splitste ik de gegevens en i kon het sujet weg. Als je in '1 midden 1 als een tijger. Nou, zooals ik zei, stond kon je geen arm recht uitstrek-Van Poeteren dus 1U9 uur en dan de „Boerekool 1" J ken, of je raakte de wand. De kan-1 houtschroeven (ik begreep, dat dit „Met rookworst, jawel. De volgende toorkruk, waarop hij zat, had zelfs liet woord was tussclien een toren- week, hoor, vandaag eten we grauwe geen ruimte om te vallen. Bovendien erwten met spek." En daar op dat was het er snikheet. Ik begreep, dat oogenblik de kruidenier aanbelde ende timmerman in mijn macht was. de dienstbode binnenkwam, om te zeggen, dat er suiker noodig was en stroop en petroleum, begreep ik, dat met deze artikelen in 't hoofd, mijn j veel te hoog. vrouw voor suggestie niet vatbaar we-j „Hoe zeit u?" vroeg hij. zen zou en liet dus de proef varen, „Deze rekening is veel Mijn oogen op de zijne richtende met al de geestkracht, waarover ik beschikte, zei ik„Deze rekening is spits en een zandkoek in) en de spij kers en de draadnagels, allemaal eer lijk geleverd, zoowaar als ik leef. Van Gunsteren en Van Poeteren kun nen het getuigen met eeh woord van waarachtigheid. Samen drie-en-tach tig gulden, zeven-en-tachtig-en-een- halve cent. Als 'tu soms schikte, zou hoog", j ik wel graag de volgende maand dis mij daardoor overgevende aan mijn j herhaalde ik, „ik verzeker u, dat deze poneeren, je kent geen geld Noodlot, in den vorm van grauwe rekening veel te hoog is, ik verklaar menschen loskrijgen van de erwten en uitgebakken spek. u nadrukkelijk, dat deze rekening Het bleek duidelijk, dat ik mijn i veel te hoog is, gij zult erkennen, dat succes elders zou moeten zoeken derhalve stak ik een rekening van den timmerman in mijn zak en wandelde de straat op, naar zijn werkplaats. Iedereen weet, dat een timmermans rekening een van de grootste raadse len der wereld is je kunt, als het moet eerder de as van de aarde ontdek ken, dan een timmermansrekening doorgronden. De mijne viel geheel niet uit het gebruikelijke soort. Zij bevatte een lange opgave van zooveel uur arbeidsloon voor Jan van Gun steren en zooveel uren voor Willem van Poeteren, vervolgens eenige pos ten, die niemand lezen kon en waar een woord in stond, dat het midden hield tusschen torenspits en zandkoek (wat het geen van beide beteekenen kon) en ten slotte een mededeeling van het gewicht aan gebruikte spij kers en draadnagels, die ik alleen had kunnen controleeren door er al die spijkers en draadnagels uit te trek ken en te gaan wegen. De baas was thuis. Ik vond hem in zijn kantoortje. Een ideale plaats om iemand te hypnotiseeren. Nergens deze rekening veel te hoog is, ik sug gereer u, dat deze rekening veel te hoog is..." Hoewel ik al mijn kracht ïn mijn oogen concentreerde, gelukte het mij niet, hem het denkbeeld, dat de reke ning te hoog was, te suggereeren. In tegendeel trachtte hij in een stroom van woorden mij van de juistheid van de rekening te overtuigen. „Gelooft uwe ine nou, er kan geen cent af. Jan van Gunsteren, die lange, Nu beving mij angst. Het was zoo helder als glas, dat deze man aller- ongeschiktst was om te worden ge hypnotiseerd of gesuggereerd. Zelfs voelde ik met schrik, dat de hitte in j het kleine kantoortje mijn oogleden zoo zwaar maakte als lood, alsof ik op 'tpunt stond in slaap te vallen. Ik nam dus maar gauw afscheid, vast besloten evenwel om nog een derde poging te doen. De gelegenheid deed zich al heel 1 gauw voor. Er kwam een electrische tram de straat door. Ik sprong op het weet u wel, met zijn schele oog, die I achterbalcon. Daar stond niemand. is zeven-en-zeventig uur bij uwe aan 't werk geweest, welgeteld en Willem van Poeteren, dat is die korte dikke, met die pruim in zijn mond. die heeft gewerkt honderd-negen uur, ik kan 'tuwe op de werkbrieffies laten zien." Hier hield hij een oogenblik op om adem te scheppen, waarvan ik ge bruik maakte, om een andere proef op hem te probeeren. Haastig be- behalve de conducteur. „Eén sectie", zei ik. Hij gaf mij een kaartje. Ik keek hem strak in de oogen en zei „betaald heb ik je al 1" „U vergist u", zei hij. Ik maakte een paar gebaren voor zijn oogen en zei met den grootst mo gelijken nadruk „Ik verzeker je, dat ik betaald schreef ik met mijn handen een stuk heb. of wat cirkels om zijn mond en zei „Wezenlijk niet", zei hij, „u is in gestreng„Je kunt geen woord meer de war." spreken, je bent stom, ik wil het." „En ik verzeker je, dat ik betaald „Gossiemijne", zei hij, „uwe kijkt!heb", zei ik opnieuw, hem met mijn blikken als 'tware doorborende. Hij zei niets meer, gaf het sein van stoppen en zei toen tot een agent, die daar voorbijkwam „Agent, wil je dezen kerel van den wagen afzetten Hij wil me niet be talen." Dit werd een ernstig geval. Ik zag in, dat ook de conducteur voor sug gestie ongevoelig was en maakte de zaak gauw in orde, door te zeggen, „dat het maar een aardigheid was geweest" en de vijf centen te betalen, die de conducteur opstak, terwijl hij met zijn vinger op zijn voorhoofd wees en een knipoogje tot den agent maakte, waarvan de voor mij belee- digende beteekenis duidelijk was. De agent van zijn kant staarde met een barsch gezicht den wagen na, zoolang bij dien zien kon. Ontmoedigd kwam ik thuis, at met martelaars-heldenmoed mijn grauwe erwten met spek en besloot eindelijk mij maar te bepalen tot een proef op mijzelf. In een luien stoel liggende, staarde ik zoolang op de blinkende punt van een potlood, tot ik insliep. Ik had althans mijzelven gehypno tiseerd. Toen ik dat, ik moet zeggen niet zonder triomf, aan mijn vrouw ver telde, lachte ze mij in mijn gezicht uit en zei„Larie, je doet al sedert jaren een middagdutje zonder te sta ren op een potlood. Je hebt je gewone dutje gedaan, beste man 1" En daarover loop ik nu te tobben. Ben ik in den gewonen slaap geweest of in den hypnotischen slaap Ik vraag 'tmïj af, maar krijg geen ant woord. En wie anders zou mij er ant woord op kunnen geven? FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 5