HET OUDE MYSTERIESPEL De Erfgenaam van het Majoraat. tot bergplaats kon dienen. En hij bleefschen het vee, genoodzaakt reeds den spelen en winnen als een bezetene en eersten dag Zijns levens te vluchten wierp zijn handenvol louis op het la-1 voor de vervolgingen zijner vijanden, ken, zooals hem dat inviel en met eenEn dan die tegenstelling tusschen beweging van zekerheid en minach- i deze armoede en de vorstelijke pracht ting. Maar in zijn hart brandde er iets en hij dacht slechts aan de kleine be delaarster, die in de sneeuw sliep, aan het kind, dat hij bestolen had. Ze is nog op dezelfde plaatsZe ker, ze moet er nog zijn... Straks... ja, als het één uur slaatdatChristen bij het overdenken van deze zweer ikdan ga ik wegik zal1 gebeurtenissen en van hetgeen later van de drie Koningen uit het Oosten, die een lange reis hebben gemaakt om dit arme kind te komen aanbidden en het als geschenken te brengen het kostbaarste, wat zij weten te geven. Maar dit kind is dan ook een God Wat is natuurlijker dan dat de haar slapend in mijn armen nemen, haar mee naar huis nemen, in mijn bed te slapen leggen. En ik zal haar opvoeden, haar een bruidsgift volgt geraakt in een weemoedige en toch blijde stemming en met dank baarheid opgaat naar zijn bedehuis, elk jaar weer opnieuw, om God te geven, haar liefhebben als mijn eigendanken voor al wat Hij voor de men- kind en altijd voor haar blijven zor-schen heeft over gehad. Maar ook wat gen natuurlijker dan dat zelfs de o nge- Maar de klok sloeg één uur, kwartloovige wanneer hij van deze dingen erover, half twee. kwart voor twee en! leest, medegevoelt met de bewonde- nog steeds zat Lucien aan die ver- ving van den Christen en komt onder vloekte tafel. de bekoring van het schoone bijbel- Eindelijk. één minuut vóór tweeën verhaal, stond de chef van de tafel plotseling Dit maakt het Kerstfeest tot zulk op en zei met luider stem j een eigenaardig feest met een geheel De bank is gesprongen, heeren. bijzonder cachet, voor vandaag is het uit. Met een sprong was Lucien over- eind. Terwijl hij de spelers, die om hem stonden en hem afgunstig aan keken, ruw op zij duwde, snelde nij heen, de trappen af en naar de stee- nen bank. Van verre reeds bemerkte hij bij het gaslicht het meisje. Goddank, riep hij. Ze is er nog Hij naderde haar en greep haar hand. Ach, wat is ze koud Arme kleine Hij nam haar onder de armen en tilde haar op. Het hoofd van het Maar ook bij-omstandigheden wer ken mee. Zijn we met Paschen, wanneer de winterkou achter den rug is en de eerste mooie lente-dagen daar zijn, geneigd om het huis uit te snellen in de heerlijke, nu ontwakende natuur, met Kerstmis nopen kou, duisternis en algemeene onbehaaglijkheid bui ten ons het hoekje van den haard op te zoeken en dèAr vindt men toch ki'nd vie?* achterover "zonder" dat Üctj mïfr. Je g<*«Uigh<iM. Afwerige fa- ontwaakte I rmlieleden keeren terug, de kinderen Wat 'kan men slapen op dien krijgen vacantie, zelfs.een allerminst leeftijd Hij drukte haar tegen zijn borst om haar te verwarmen en, aangegrepen door een vage onrust, wilde hij haar poëtisch aangelegd lichaam als onze Tweede Kamer haast zich om wat nog afgedaan moet worden af te doen om daarna met Iverstvacantie te kunnen om zo uit dezen zworen slaap te doen j gaan, kortom de families zijnzooveel •ontwaken, op liet voorhoofd kussen. "10SfhJk voltallig en de afwezigen Maar toen bemerkte hij met schrik.«orden eens extra herdacht, dat de oogleden van het kind halt I Men het zich touts zoo gezel- geopend waren en daar tusschen zag -g mogelijk, de traditioneete Kerst- hij glazige, uitgedoofde, opi j schotels komen op tafel en de herst- ke oogappels. Een afschuwelijk ver- j kö0!," vormt het glanspunt van de moeden kwam in ziin hersens od hn tejjstylering. vooral in Engeland en Duitschland werd steeds van het Kerstfeest veel werk gemaakt en ontbreekt de Kerst- moeden kwam in zijn hersens ophij bracht zijn mond vlak bij dien van het kindgeen ademtocht kwam er uit. Terwijl Lucien een fortuin won met den louis dien hij dit kind ontstolen had, was zij van koude gestorven Lucien wilde een kreet uitstooten, maar de keel werd hem dichtgekne pen en in de poging, die hij daar bij deed, werd hij wakker op zijn bank in den speelzaal, waar hij even voor middernacht was ingeslapen en waar de zaalbediende. die het laatst tegen Yiif uur was heengegaan, hem iaarsa\ond. is in aantocht en ook deze had laten zitten uit medelijden met j B^eft aanleiding tot ernstige gedach- den geruïneerde. i ten en Prett,g samenzijn. Terecht Een mistige December-ochtend ver- f£^,ekt D?,en dan ook ^an Kerst" lichtte even de vensters. I 'Jd w®**e ?aam >vel»n bijzonder Lucien ging heen. beleende zijn hor- toepasselijk is op de dagen tusschen loge. nam eën bad, ontbeet en ging Kerstmis en Nieuwjaar. Daarom sprax naar het plaatsing-bureau, waar hij I dan ocdc boven van de eigen dienst nam voor het le regiment Afri- aardige periode Kerstmis Nieuwjaar, kaansche jagers. Nu is Lucien de Hem luitenanthij heeft slechts zijn tractement om van te leven, maar ziet daar kans toe, daar hij een ordelijk officier is en nooit een hand naar de kaarten uit-1 steekt. Het schijnt zelfs, dat hij nog kans ziet te sparen, want voor eenigen tijd zag een zijner kameraden, die achter hem liep in een straat van Algiers, dat hij een aalmoes gaf aan een kleine Spaansche, die was ingeslapen onder een poort. Nieuwsgierig om te zien, wat Lucien gegeven had, bemerkte hij tot zijn verwondering, dat in de hand van het kleine meisje een louis lag. KERSTMIS. Wanneer dit stuk onder de oogen der lezers van Haarlem s Dagblad komt, is de eigenaardige periode KerstmisNieuwjaar weer aangebro ken. Eigenaardig noem ik die periode, omdat die eenig is in het gansche jaar en ieder er den invloed van onder gaat. Zeker, Kerstmis is een groot feest voor den geloovigen Christen, maar dat is Paschen óók en toch verschillen de stemmingen bij die beide feesten hemelsbreed. Dat poëtische waas, dat over de Kerstfeestviering ligt, mist men bij elk ander feest. Ongetwijfeld vindt dat in de eerste plaats zijn oorsprong in de beteeke- nis van het feest-zelf. Wat is er mooier, aandoenlijker dan de gedach te, dat een God om het heil der menschheid zich offert en als eerste daad daartoe ter wereld komt als een klein hulploos kind in een armoede, zóó nijpend als zelfs de armsten on der ons niet kennen, in een stal tus- gebeurtenissen uit het leven van Christus of van de Heiligen tot on derwerp hebben. Hoe het M y s t er i e sp e 1 als van zelf ontstond en tot ontwikkeling kwam, laat zich gemakkelijk begrij pen. In de Kerk werd en wordt trouwens nog op iederen feestdag het bijbelsch verhaal der herdachte gebeurtenis voorgelezen. Sommige van die verhalen nu geven zeer gereede aanleiding tot dramatiseering. Zoo worden immers in de geschiedenis van Christus' lijden en dood de per sonen van den Zaligmaker, de rech ters, de getuigen, het volk, enz., spre kend ingevoerd. Wat lag dan meer voor de hand, dan deze dialogen ook door verschillende personen te doen spreken En hiermede was tevens het drama geboren. Elk der personen aanvankelijk alleen geestelijken die in deze voorlezing een aandeel hadden, stelde een historische figuur voor, had een rol te vervullen. Daar deze wijze van leeraren zeer practisch en voor de geloovigen zeer belang wekkend moest blijken, werd zij al spoedig bij alle voorname kerkelijke feesten toegepast. En waar nu het oorspronkelijk bijbelverhaal de noo- dige uitbreiding of de noodzakelijke dramatische kiem miste, daar zal de kunst hebben ingegrepen om het ont brekende aan te vullen. Zoo kregen dus naast den Schriftuur-tekst ook de vrij ingevoegde dialogen en geestelij ke liederen een plaats in het vaak zeer uitgebreid geheel. Juist deze uit gebreidheid de geheele voorstelling eischte somtijds eenige dagen zal wel de voornaamste oorzaak zijn ge weest dat de vertooning, waarbij in middels het Latijn door de volkstaal was vervangen, zich van uit de kerk in de open lucht verplaatste. Op het marktplein, of een andere geschikte plaats, richtte men een tooneel op, dat gewoonlijk uit drie verdiepingen bestond, waarvan de bovenste den hemel, de middelste de aarde en de onderste de hel of het voorgebergte der hel voorstelde. Over dit een en ander kan men nalezen, wat J. L. Pb. Duyser in zijn „Overzicht der Neder- landsche Letterkunde" er van zegt. Maar aardiger vind ik deze aanha ling uit „La Mystère de la Resurrec tion" betreffende die onderste tooneel- verdieping „Notez que le limbe doit estre en une habitation en la fason d' une grosse tour carrée, environnée de retz et de filetz ou d' autre chose clère, afin que parmi les assistans on puisse voir les ames qui y serontet derrière la dicte tour, en ung entre- eigen- tien, doit avoir plusieurs gens crians et gullans horriblement, tous a une voix ensemble, et 1' ung d' eux qui aura bonne voix et grosse, parlors pour lui et les autres ames dampnées Veel wordt er gedaan om ook den de sa compaignie." Dit lezende, zal men wel willen gelooven, dat gaandeweg ook het hu moristisch element aan de vertooning niet vreemd bleef en dat het volk in dit stadium van ontwikkeling wa ren de speelrollen allengs uit de han den der geestelijken in die van lee- ken („ghesellen van den spelle") overgegaan zijn ingeschapen zucht tot scherts en humor al heel gauw begon bot te vieren aan de bij de handeling betrokken, minder eerbied wekkende persoonlijkheden, als Judas Iscarioth, Barabas of dergelijken. Maar afgezien van deze ontaarding begonnen de spelen zelf meer en meer een wereldsch karakter aan te nemen Onze Nederlandsche letterkunde be zat reeds in het begin der 14de eeuw voorstellingen, die met de hier be sproken Mysterie-spelen niets, dan wellicht den vorm, gemeen had den. Nu brak ook de tijd der „abele spelen" en „sotterniën" aan en de „ghesellen van den spele" zochten een onderdak in de „kamers van rhe- torica". In eenige plaatsen van Duitschlancl echter bleef het geestelijk drama meer in 't bijzonder het Passiespel nog tot in de 18e eeuw voortbestaan en zelfs in onze dagen is het nog niet geheel verdwenen want zooals men weet, wordt nog altijd te Oberammergau in Beieren om de tien jaar een Passiespel ge geven, geheel in den geest der vroe gere mysterie-spelen en op een wijze, die de bewondering der geheele be- boom als 't ware in geen huisgezin. Eerst in latere jaren is ook in ons land het gebruik meer in zwang geko men om een Kerstboom te tooien en met cadeaux te behangen, werkelijk een aardig idee. De eigenaardige stemming, waarin liet Kerstfeest den mensch brengt, wijkt niet. wanneer het feest voorbij want Nieuwjaar, of liever Oude- minbedeelden een genoeglijk Kerst feest te bereiden en ik zou zeg gen er kan in die richting niet ge noeg gedaan worden. Het denkbeeld doet pijn, dat wij in onze goed ver warmde, comfortabele kamers zitten te genieten van het goede, dat de welvoorziene winkels leveren, terwijl anderen in hun armelijke woning zit ten te kleumen en misschien zelfs het noodzakelijke voedsel missen. Ik wil daarom aan het slot van dit artikeltje een opwekking toevoegen I aan elk, die wat te missen heeft, de- j zer dagen ook eens extra te denken aan de armenhet huiselijk feest zal dan een bijzonderen glans verkrijgen door het heerlijk gevoel, dat men een ander bet leven wat minder zwaar heeft gemaakt, het een ander mis schien mogelijk heeft gemaakt het mooie Kerstfeest onbekommerd te vieren. R. eu DEKEN MUELER'S W eihnachts-Oratoriimi, Het Geestelijk Drama mysterie- of mirakelspel genaamd stamt uit de middeneeuwen. Reeds Helena von Rossow, die in de tweede helft der tiende eeuw te Gandersheim leefde en meer bekend is onder haar klooster naam Roswitha, heeft, behalve berijmingen van bijbelsche stoffen, eenige tooneelspelen nagelaten, die schaafde wereld telkens opnieuw gaande maakt. Deze opvoeringen ge schieden ingevolge eener gelofte, dooi de geheele katholieke bevolking, ten tijde eener besmettelijke ziekte in het jaar 1633, gedaan. De spelers ruim 500 personen zijn uitsluitend boeren en beeldsnij ders uit het dorp. De tekst van dit drama, afkomstig van een monnik uit het nabij Oberammergau gelegen klooster Ettal, werd in 't begin van 1800 opnieuw bewerkt door Pastoor Weifsevenzoo de muziek door den onderwijzer Rochus Deiier. Het too neel is in de open lucht vóór het dorp. De ruimte voor de toeschouwers overdekt, meen ik biedt aan 6000 personen plaats. Het spel begint met den Intocht van Christus in Jeruzalem en sluit met de Opstanding. Iedere scène wordt geopend met een voor afbeelding, ontleend aan het Oude Testament en toegelicht door het koor. De geheele voorstelling moet zoo aan grijpend zijn en het spel van deze eenvoudige menschen aan zoo hooge kunsteischen beantwoorden, dat zelfs dramaturgen van naam, o.a. Eduard Devrient, daarvoor groote bewonde ring koesterden. Het is onder den indruk van dit grootsch drama, dat Deken Müller te Cassel in 1871 het besluit nam zijn „Weihnachts-Oratorium" te compo- neeren. Te Oberammergau was hij het allerdiepst getroffen geworden door die scènes, waarin een handeling door een z.g. „levend beeld" werd voorgesteld, terwijl een onzichtbaar koor op de eenvoudigste wijze de voorgestelde gebeurtenis bezong. Bij andere gedeelten moest hij het be treuren dat niet in den geest der middeleeuwsche mysterie-spelen een rijker gebruik was gemaakt van de oude, eenvoudige, krachtige en hartverheffende kerk- en geestelijke liederen, als: „Da Jezus jn den Garten ging", „O, Traurigkeit, o, Herzeleid" e. a. Deze en dergelijke gedachten brach ten bij hem het plan tot rijpheid een klein „Weihnachtsspiel" naar de bo ven aangegeven princiepen te compo- neeren. Ofschoon hij, onder den last van menigvuldige hoogere plichten en werkzaamheden aanvankelijk met dit werk niet naar wensch vorderde, ge lukte het toch, eenmaal ernstig be gonnen, zoo verrassend snel (ik schrijf dit een paar zinnen uit de Vorbe- merkung na), dat hij reeds in 1&75 een eerste uitvoering kon doen plaats hebben, die het volgende jaar op aanmerkelijk volmaaktere wijze kon worden herhaald. Die uitvoering werd bijgewoond door kunstenaars en geleerden, een voudige luidjes, dienstboden, kinde ren, ontwikkelden en onontwikkelden en allen schenen door het voorgestel de en gehoorde ten zeerste getroffen en gesticht. Door den druk onder ieders bereik gebracht, is het werk binnen den tijd van 3 of 4 jaren in ongeveer honderd-vijftig plaatsen van Duitschland, Oostenrijk en Zwitser land opgevoerd geworden en, waar dit met ernst en zaakkennis geschied de, bleef het succès niet uit. Maandag a.s. zullen ook wij, Haar lemmers. over Deken Müller's arbeid ons een oordeel kunnen vormen. Dan wordt in „De Kroon" een opvoering gegeven van het hier besproken Weihnacht s-0 ratorium, ge combineerd met het eenige jaren jon gere werk van dezelfde hand en in gelijken geest„Die heiligen Drei- könige". De zeer bevattelijke muziek voor solostemmen en gemengd koor zal, onder leiding van den heer Jac. de Jong, zeker tot haar volle recht ko men en de heer Frans Vos, die de tableaux zal stellen, heeft zich op dit terrein reeds meermalen zoo gunstig doen kennen, dat hier met volkomen zekerheid iets bij uitstek schoons mag worden verwacht. PHILIP LOOTS. DE BUITENPLAATSEN TE HEEMSTEDE BERKENRODE EN BENNEBROEK. door J. CBAANDIJK. Onder dezen titel heeft de heer A. van Damme, ambtenaar aan het Depot der Rijks-Archieven in Noord- Holland alhier, bij Gebrs. van Brede- rode, een aardig boekje gegeven; aar dig althans in dien zin, dat het be langrijke bijdragen levert tot de ge schiedenis der talrijke lusthoven, eer tijds en nog ten deele" te vinden in de genoemde drie gemeenten, die van ouds tot Haarlems schoone omstreken worden gerekend. De gegevens zijn, blijkens het Voor woord, grootendeels ontleend aan de Schepenacten boeken dier gemeenten, genaamd protocolle nvan trans porten van vaste goederen in het „depot" bewaard, 't Zijn dus officieele stukken, naar hunnen aard dor en droog, maar ten volle betrouw baar en daardoor onmisbaar voor wie een geschiedenis van Haarlem en den aan die stad zoo nauw verbonden om trek schrijven wil, terwijl er boven dien een aantal bijzonderheden in bewaard zijn, niet uitsluitend van plaatselijk belang. Gaarne wil ik nu en dan aan dit boekje de stof tot eenige mededee- lingen ontleenen, wanneer de geachte Redactie van Haarlem's Dagblad mij daarvoor plaats wil afstaan. Ik zou wenschen te beginnen met een overzicht van het zeer omslachti ge en uitvoerige stuk betreffende 's-Gravenmade (bi. 166171), dat mij om verschillende redenen het be langrijkste toeschijnt, 't Is gedateerd 3 Sept. 1464, in oud-Fransch geschre ven. De heer Van Damme deed wel, 't in zijn geheel te geven. In zijn „Inventaris yau het oud Archief van Bennebroek" (Haarlem, bij gebr. van Brederode 1892) gaf de heer Van Doorninck alleen den hoofd-in- houd op. (No. 1) In zulk een „regest" kan natuurlijk niet uitkomen, wat in het stuk zoozeer de aandacht ver dient ('t Blijkt tevens, dét niet van een zoon, maar van een kleinzoon van Hertog Jan van Beieren sprake is) Jan van Beieren, de bekende „Elect van Luik", de groote tegenstander van gravin Jacoba, had een bastaard zoon. met name Willem en deze had een zoontje Willequin (Willempje) van Beieren. In 1452 was de vader in een klooster gegaan en zijn destijds eenjarig zoontje was in huis genomen en verder opgevoed door Willem van Vleuten, kamerdienaar en juwelier van hertog Filips van Bourgondië, burger der stad Brugge. Het kind waa nu (1464) twaalf jaar geworden en de hertog was zeer voldaan over de wijze waarop de pleegvader het naar zijn stand had verzorgd. Deze had echter nooit iets genoten, al erkent de hertog, dat hij 't hem menigmaal beloofd had. Nu had de vorst besloten, zijn trouwen dienaar, als loon voor diens zorgen, kosten en moeiten, op zijn ootmoedig verzoek te begiftigen met een stuk lands, gelegen buiten „onze stad Haarlem". Her deftig begin in kanselarijstijl, met den aanhefWij Filips, bij de gratie Gods enz. belooft iets goeds voor den „beminden" kamerdienaar, die zich jegens den knaap „van 's vorsten Bloed" jarenlang zoo ver dienstelijk Had gemaakt." Maar wij lezen verder „Een stuk lands, gelegen buiten on ze stad Haarlem" in de wildernis, genaamd 's Gravenmade, waar hooi placht gewonnen te worden voor de wilde runderen, die daar waren, dat nu woest was en waar niets meer groeide, zoodat het voor den hertog, noch voor iemand anders van eenig nut was, ter grootte van 28 „mesu- res" om door hem en zijn nakome lingen erfelijk te worden bezeten en tot hun voordeel gebruikt, tegen beta ling van jaarlijks een erfpacht van zes grooten Vlaamsch, per „mesure", 't Was dus een stuk hooiland, tot het domein behoorende, zooals de naam ,,'s Graven made" ook aanwijst. Bijzonder begeerlijk schijnt deze be zitting ons niet en 't blijkt ook niet, waarom de burger van Brugge juist daarop zoo zeer zijn hart had gezet. Vermoedelijk had hij 't gezien, tijdens hij in 't gevolg van zijn meester, diens goede stad Haarlem had be zocht. Naar zijn naam te oordeelen, kan hij een Noord-Nederlander zijn ge weest, uit de buurt van Utrecht, af komstig. Had hij wellicht genoeg van zijn betrekking aan het hof en van de Zuidelijke gewesten, zoodat hij het kalme leven van landheer en ontginner in hem sympathieker land streek verkoos? Van verhuizing der waarts is dan echter niets gekomen. 't Blijkt nu verder, dat zulk een schenking van domeingrond met heel wat omslag gepaard ging. Het ver zoek van den suppliant werd om ad vies gezonden aan den Stadhouder, den Raad en den rentmeester van Holland, die 't niet durfden uitbren gen, dan na een onderzoek ter plaatse door twee commissarissen, de HH. Filips Ruygrock van derWerve en Willem van Zwieten, Raad en griffier. Deze rapporteerden als volgt: oude lieden hadden getuigd, dat men gewoon was, het hooi van dit stuk land te gebruiken om ossen, koeien, stieren, en ander dergelijk wild ge dierte in den winter te voederen op een bepaalde plaats in het bosch. De grootte was slechts 18 „mesures", waarvan twee gebruikt werden ter beplanting van de duinen aan de Noordzijde, om het stuivend zand te keeren. Wilde men er een pacht hoeve van maken, dan zou 't niet veel opbrengen, want de grond was droog en grof van gras. In 't geheele bosch waren ook niet meer dan drie groote runderen over. Er was moer en veen in den grond, maar zoo droog en zandig, dat men er geen turf van ma ken kon. Meer dan 12 nobelen per „mesure" voor eens was de bezitting niet waard en wilde men voortgaan beesten in dit bosch te houden, dan kon men elders wel plaatsen vinden, om hooi voor hen te winnen. Na dit rapport te hebben ontvan gen, zag de hertog wel in, dat de suppliant voor hetgeen hij ten behoe ve van Willequin gedaan had en nog doen wilde met deze schenking „niet boven mate beloond" zou zijn. Maar hij liet het er niet bij. De suppliant had hem gezegd, dat het stuk 28 „me sures" groot was. Bovendien hadden de heeren in Holland er niet over ge sproken met den Houtvester van Hol land, die er het best over kon oor deelen, en niet geraadpleegd met le den van de Kamer van Financiën. Het advies ging dus terug. De Hout vester de graaf van Oostervant (Frank van Borselen) was afwezig en de lui tenant-houtvester durfde niets te doen zonder er hem in te kennen. Hij reis de er dus heen, en ua zijn terugkomst verklaarde hij, dat met de opbrengst van het land nog slechts vier groote beesten werden gevoederd, die van weinig waarde waren, ongeveer vijf clincquairs van 18 grooten Vlaamsch het stuk. Werd het land ontgonnen, dan zou men moeite hebben, om er jaarlijks tien clincquars uit te halen. De herten en hinden in het bosch kregen dit hooi ook niet en de lui tenant-houtvester moest het elders op zijn kosten opdoen. Voor de groote beesten zou elders genoeg hooi van beter qualiteit genomen kunnen wor den. De luitenant adviseerde voorts, dat de hertog bezwaarlijk geringer gift aan den suppliant kon schenken, zooals hem toescheen. Nu volgt dan ook de schenking, met nog heel wat omslag en omhaal, bijna twee blad zijden lang, van de 16 mesures „met al hun toebehooren" tegen een jaarlijksche rente van zes grooten Vlaamsch per mesure. Het stuk is uit gevaardigd, „in ons kasteel He9din", den 3den September 1464, en getee- kend door den hertog zeiven en een aantal groote heeren. 't Werd inge schreven in de registers van de domei nen en financiën van den hertog van Bourgondië en Brabant, graaf van Holland, den 8sten October 1464. Met hoeveel zorg over de domeinen werd gewaakt, in die dagen althans, 1 blijkt wel uit deze oorkonde. Filips de Goede was een uitstekend finan cier en dat was waarlijk niet onnoo- dig. Dat de gift van vorstelijke mild heid en vorstelijke gratie getuigt, zou ik minder durven beweren. Maar blijkbaar was Willem van Vleuten er mede tevreden en gaf na de inschrij ving een obligatie onder zijn zegel, met belofte, de bepaalde rente erfe lijk te zullen betalen. De obligatie werd „besteedt" in de Thesaurie van Feuilleton. Naar het Duitsch van E. V O N WERNER. Speciaal bewerkt voor Haarlem's Dagblad. De oogsttijd was aangebroken. Overal op de velden was men in de weer, om de zomerschatten op te ber gen, want het was een overvloedige oogst. Waar het koren nog stond, golfden de gouden aren, en de schoo- ven. die stonden te wachten om afge haald te worden, waren bijna nooit zoo rijk en vol geweest. De Augustus zon scheen vroolijk op die bedrijvig heid neer en aan den helderen He mel van den zomeravond vertoonde zich geen wolkje. Het was prachtig oogstweer. Het landschap vertoonde wel is waar slechts den eenvoud van de Noordduitsche laagvlakte, en het oude heerenhuis, dat midden tusschen de velden lag. kreeg alleen door het uit gestrekte park, dat er achter lag, een mooien achtergrond. Het was een groot maar zeer eenvoudig huis. welks bouw nog, uit het begin der negen tiende eeuw dateerde, maar het maak te met zijn lange vensterrij en het hooge pannendak altijd een deftigen indruk. Guntersberg was gewoonlijk onbewoond, want de eigenaar, Frei- herr von Hohenfels, had de daarbij behoorende landerijen verpacht, om dat hij in staatsdienst was. Hij kwam alleen in den zomer gedurende zijn verlof eenige weken hierheen. Op dit oogenblik bewezen de opgetrokken gordijnen en de geopende vensters in een gedeelte der eerste verdieping, dat hij aanwezig was. De stralen van de namiddagzon ver lichtten helder de groote hoekkamer, welks inrichting volkomen overeen kwam met het geheele karakter van het huis, oud, degelijk maar stijf en koud, zooals in den ouden tijd de smaak geweest was. De gordijnen en het bekleedsel der stoelen getuigden ook van ouderdom wegens hun ver bleekt rooden kleur. Een paar fami lieportretten aan de wanden vormden het eenige versiersel, en een oude schilderij boven den schoorsteenman tel vertoonde den stamboom van Hohenfels in al zijne vertakkingen. De beide heeren, die zich in de ka mer bevonden, waren in een levendig gesprek gewikkeld. De eene, die voor 't venster stond, een man van even veertig jaar, met peper en zout ge kleurd haar, was een voorname ver schijning, met scherpe, besliste trek ken. Zij getuigden van een kouden ernst en de oogen hadden dien door dringenden blik, die zegt, dat de be zitter gewoon is de menschen en din gen tot in 't hart te kijken. De ande re, ongeveer van denzelfden leeftijd, verried in zijn geheele uiterlijk den landheer, die weinig met het stads leven in aanraking komt. Hij had een krachtige, tamelijk korte gestalte, en op zijn door de zon verbrand gelaat lag een uitdrukking van behagelijk heid en goedhartigheid. Hij zat in zeer gemakkelijke houding in een leunstoel en zei nu op eenigszins verwijtenden toon Ja, het is lang geleden, sinds wij elkaar gezien hebben. Je bent in een jaar niet hier geweest, Hohenfels, en geschreven heb je ook niet. Och, die regeeringslui hebben nooit tijd over voor ons eenvoudige dorpsmenschen. De hoogere politiek is toch altijd je stokpaardje geweest Ik heb wezenlijk geen tijd ge had, antwoordde Hohenfels. Je weet, hoe ik door verschillende bezigheden in beslag genomen ben, en Gunters berg is in goede handen. Je hebt mij vroeger zelf den tegenwoordigen pach ter aanbevolen. O ja. en het is een werkzame ke rel, die zijn zaakjes goed kent, maar ik zou daar toch niet mee op hebben. Op mijn landgoed wil ik alleen heer en meester zijn en blijven. Geen pach ter mag aan mijn Ottendorf raken. Jou aard is nu eenmaal geheel anders, Fernstein, jij bent landheer met lijf en ziel. Mij voldoet het nu eenmaal niet voor grondbezitter en majoraatsheer te spelen. Men wil toch iets zijn, iets beteekenen in de we reld, en hier De zin werd voltooid door het fron sen der wenkbrauwen en door een blik naar buiten. Daar was alles rus tig, doch onuitsprekelijk eentonig, niets dan velden en weiden, met hier en daar een stukje bosch en in de verte de toren en huizen van het dorp. Met het begrip „leven" had deze om geving niets uitstaande. Fernstein, de naaste grondbezitter en vriend uit de jeugd van Hohenfels, lachte, terwijl hij met goedhartigen spot antwoordde Ja, het is hier slechts gemoede lijk. Jeb^teekent zeker al veel daar ginds. Na den minister ben je zeker de hoofdpersoon aan het ministerie en weldra zul je ook den titel van Excel lentie krijgen. Zoo gauw nog niet, maar ééns waarschijnlijk wel, klonk het kalme antwoord. Maar je weet nog heele- maal niet, waarom ik eigenlijk over kom Joachim is dood Fernstein sprong plotseling uit den leunstoel op. Joachim je broer Reeds sinds drie weken. Het duurt altijd zoo eindeloos lang, eer de be richten daar uit het hooge Noorden ons bereiken en even lang had mijn antwoord werk om over te komen. Een ongeluk met zijn eigen jachtge weer, een onvoorzichtigheid, zoo schrijft men ten minste. Ik zal er wel meer van hooren. Dood dus herhaalde Fernstein langzaam. Gestorven in den vreemde. Ja gestorven en verdorven Je schijnt je den dood van je eigen broeder niet erg aan te trek ken. Voor mij was hij al lang dood, verklaarde Hohenfels, die inderdaad weinig ontroering toonde. Hij heeft zich vrijwillig van zijn familie, zijn vaderland en vrienden gescheiden. Zoo sterft men ook alleen in den vreemde. Ja, het was voor u allen een kruis, gaf Fernstein toe. Maar je hadt hem wel anders kunnen behandelen. Hij kon nu eenmaal niet met streng heid behandeld worden, en nu werd hij eindelijk naar Guntersberg ver bannen en werd dat huwelijk door gezet. Dat deed de deur dicht. Hoe moest die heethoofd, die de geheele wereld veroveren wilde, het hier uit houden in de eenzaamheid en geklon ken in de ketenen van zulk een hu welijk. Het was de laatste poging om Joachim te redden. Hij had zich toen al onmogelijk gemaakt bij zijn regi ment. Een Hohenfels, die met voor standers van een omwenteling om gaat en in 't openbaar zich hun vriend toont. Wij hoopten, dat hij hier tot andere gedachten zou komen, en wil den hem aan de gevaarlijke invloe den onttrekken, waarvoor hij in Ber lijn niet te behoeden was. Het plan mislukte En het huwelijk heb jij op je gewetenviel Fernstein hem in de rede. De dolle, geniale Joachim en- neem mij niet kwalijk, Hohenfels maar je schoonzuster met haar eeu wenouden gravinnentitel was beslist een gansje. De Freiherr trok de wenkbrauwen op, die harde opmerking scheen hem te hinderen, maar rustig antwoordde hij Zij was bij de verloving nog maar zestien jaar oud. Dan beschouwt men het gebrek aan geestesgaven nog als verlegenheid, als onervarenheid, zoo beschouwde ik het ook. Ik zal niet tegenspreken, dat het plan van mij uitging, maar Joachim wist daar niets van. Alleen een poging om hem tê dwingen, zou hem tot den heftigsten tegenstand geprikkeld hebben. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1903 | | pagina 6