HET OUDE MYSTERIESPEL
De Erfgenaam van
het Majoraat.
tot bergplaats kon dienen. En hij bleefschen het vee, genoodzaakt reeds den
spelen en winnen als een bezetene en eersten dag Zijns levens te vluchten
wierp zijn handenvol louis op het la-1 voor de vervolgingen zijner vijanden,
ken, zooals hem dat inviel en met eenEn dan die tegenstelling tusschen
beweging van zekerheid en minach- i deze armoede en de vorstelijke pracht
ting.
Maar in zijn hart brandde er iets
en hij dacht slechts aan de kleine be
delaarster, die in de sneeuw sliep, aan
het kind, dat hij bestolen had.
Ze is nog op dezelfde plaatsZe
ker, ze moet er nog zijn... Straks...
ja, als het één uur slaatdatChristen bij het overdenken van deze
zweer ikdan ga ik wegik zal1 gebeurtenissen en van hetgeen later
van de drie Koningen uit het Oosten,
die een lange reis hebben gemaakt om
dit arme kind te komen aanbidden
en het als geschenken te brengen het
kostbaarste, wat zij weten te geven.
Maar dit kind is dan ook een God
Wat is natuurlijker dan dat de
haar slapend in mijn armen nemen,
haar mee naar huis nemen, in mijn
bed te slapen leggen. En ik zal
haar opvoeden, haar een bruidsgift
volgt geraakt in een weemoedige en
toch blijde stemming en met dank
baarheid opgaat naar zijn bedehuis,
elk jaar weer opnieuw, om God te
geven, haar liefhebben als mijn eigendanken voor al wat Hij voor de men-
kind en altijd voor haar blijven zor-schen heeft over gehad. Maar ook wat
gen natuurlijker dan dat zelfs de o nge-
Maar de klok sloeg één uur, kwartloovige wanneer hij van deze dingen
erover, half twee. kwart voor twee en! leest, medegevoelt met de bewonde-
nog steeds zat Lucien aan die ver- ving van den Christen en komt onder
vloekte tafel. de bekoring van het schoone bijbel-
Eindelijk. één minuut vóór tweeën verhaal,
stond de chef van de tafel plotseling Dit maakt het Kerstfeest tot zulk
op en zei met luider stem j een eigenaardig feest met een geheel
De bank is gesprongen, heeren. bijzonder cachet,
voor vandaag is het uit.
Met een sprong was Lucien over-
eind. Terwijl hij de spelers, die om
hem stonden en hem afgunstig aan
keken, ruw op zij duwde, snelde nij
heen, de trappen af en naar de stee-
nen bank.
Van verre reeds bemerkte hij bij het
gaslicht het meisje.
Goddank, riep hij. Ze is er nog
Hij naderde haar en greep haar hand.
Ach, wat is ze koud Arme
kleine
Hij nam haar onder de armen en
tilde haar op. Het hoofd van het
Maar ook bij-omstandigheden wer
ken mee.
Zijn we met Paschen, wanneer de
winterkou achter den rug is en de
eerste mooie lente-dagen daar zijn,
geneigd om het huis uit te snellen in
de heerlijke, nu ontwakende natuur,
met Kerstmis nopen kou, duisternis
en algemeene onbehaaglijkheid bui
ten ons het hoekje van den haard op
te zoeken en dèAr vindt men toch
ki'nd vie?* achterover "zonder" dat Üctj mïfr. Je g<*«Uigh<iM. Afwerige fa-
ontwaakte I rmlieleden keeren terug, de kinderen
Wat 'kan men slapen op dien krijgen vacantie, zelfs.een allerminst
leeftijd
Hij drukte haar tegen zijn borst om
haar te verwarmen en, aangegrepen
door een vage onrust, wilde hij haar
poëtisch aangelegd lichaam als onze
Tweede Kamer haast zich om wat nog
afgedaan moet worden af te doen om
daarna met Iverstvacantie te kunnen
om zo uit dezen zworen slaap te doen j gaan, kortom de families zijnzooveel
•ontwaken, op liet voorhoofd kussen. "10SfhJk voltallig en de afwezigen
Maar toen bemerkte hij met schrik.«orden eens extra herdacht,
dat de oogleden van het kind halt I Men het zich touts zoo gezel-
geopend waren en daar tusschen zag -g mogelijk, de traditioneete Kerst-
hij glazige, uitgedoofde, opi j schotels komen op tafel en de herst-
ke oogappels. Een afschuwelijk ver- j kö0!," vormt het glanspunt van de
moeden kwam in ziin hersens od hn tejjstylering.
vooral in Engeland en Duitschland
werd steeds van het Kerstfeest veel
werk gemaakt en ontbreekt de Kerst-
moeden kwam in zijn hersens ophij
bracht zijn mond vlak bij dien van
het kindgeen ademtocht kwam er
uit.
Terwijl Lucien een fortuin won met
den louis dien hij dit kind ontstolen
had, was zij van koude gestorven
Lucien wilde een kreet uitstooten,
maar de keel werd hem dichtgekne
pen en in de poging, die hij daar
bij deed, werd hij wakker op zijn
bank in den speelzaal, waar hij even
voor middernacht was ingeslapen en
waar de zaalbediende. die het laatst
tegen Yiif uur was heengegaan, hem iaarsa\ond. is in aantocht en ook deze
had laten zitten uit medelijden met j B^eft aanleiding tot ernstige gedach-
den geruïneerde. i ten en Prett,g samenzijn. Terecht
Een mistige December-ochtend ver- f£^,ekt D?,en dan ook ^an Kerst"
lichtte even de vensters. I 'Jd w®**e ?aam >vel»n bijzonder
Lucien ging heen. beleende zijn hor- toepasselijk is op de dagen tusschen
loge. nam eën bad, ontbeet en ging Kerstmis en Nieuwjaar. Daarom sprax
naar het plaatsing-bureau, waar hij I dan ocdc boven van de eigen
dienst nam voor het le regiment Afri- aardige periode Kerstmis Nieuwjaar,
kaansche jagers.
Nu is Lucien de Hem luitenanthij
heeft slechts zijn tractement om van
te leven, maar ziet daar kans toe,
daar hij een ordelijk officier is en
nooit een hand naar de kaarten uit-1
steekt.
Het schijnt zelfs, dat hij nog kans
ziet te sparen, want voor eenigen tijd
zag een zijner kameraden, die achter
hem liep in een straat van Algiers, dat
hij een aalmoes gaf aan een kleine
Spaansche, die was ingeslapen onder
een poort. Nieuwsgierig om te zien,
wat Lucien gegeven had, bemerkte hij
tot zijn verwondering, dat in de hand
van het kleine meisje een louis lag.
KERSTMIS.
Wanneer dit stuk onder de oogen
der lezers van Haarlem s Dagblad
komt, is de eigenaardige periode
KerstmisNieuwjaar weer aangebro
ken.
Eigenaardig noem ik die periode,
omdat die eenig is in het gansche jaar
en ieder er den invloed van onder
gaat.
Zeker, Kerstmis is een groot feest
voor den geloovigen Christen, maar
dat is Paschen óók en toch verschillen
de stemmingen bij die beide feesten
hemelsbreed. Dat poëtische waas, dat
over de Kerstfeestviering ligt, mist
men bij elk ander feest.
Ongetwijfeld vindt dat in de eerste
plaats zijn oorsprong in de beteeke-
nis van het feest-zelf. Wat is er
mooier, aandoenlijker dan de gedach
te, dat een God om het heil der
menschheid zich offert en als eerste
daad daartoe ter wereld komt als een
klein hulploos kind in een armoede,
zóó nijpend als zelfs de armsten on
der ons niet kennen, in een stal tus-
gebeurtenissen uit het leven van
Christus of van de Heiligen tot on
derwerp hebben.
Hoe het M y s t er i e sp e 1 als van
zelf ontstond en tot ontwikkeling
kwam, laat zich gemakkelijk begrij
pen. In de Kerk werd en wordt
trouwens nog op iederen feestdag
het bijbelsch verhaal der herdachte
gebeurtenis voorgelezen. Sommige van
die verhalen nu geven zeer gereede
aanleiding tot dramatiseering. Zoo
worden immers in de geschiedenis
van Christus' lijden en dood de per
sonen van den Zaligmaker, de rech
ters, de getuigen, het volk, enz., spre
kend ingevoerd. Wat lag dan meer
voor de hand, dan deze dialogen ook
door verschillende personen te doen
spreken En hiermede was tevens het
drama geboren. Elk der personen
aanvankelijk alleen geestelijken
die in deze voorlezing een aandeel
hadden, stelde een historische figuur
voor, had een rol te vervullen. Daar
deze wijze van leeraren zeer practisch
en voor de geloovigen zeer belang
wekkend moest blijken, werd zij al
spoedig bij alle voorname kerkelijke
feesten toegepast. En waar nu het
oorspronkelijk bijbelverhaal de noo-
dige uitbreiding of de noodzakelijke
dramatische kiem miste, daar zal de
kunst hebben ingegrepen om het ont
brekende aan te vullen. Zoo kregen
dus naast den Schriftuur-tekst ook de
vrij ingevoegde dialogen en geestelij
ke liederen een plaats in het vaak
zeer uitgebreid geheel. Juist deze uit
gebreidheid de geheele voorstelling
eischte somtijds eenige dagen zal
wel de voornaamste oorzaak zijn ge
weest dat de vertooning, waarbij in
middels het Latijn door de volkstaal
was vervangen, zich van uit de kerk
in de open lucht verplaatste. Op het
marktplein, of een andere geschikte
plaats, richtte men een tooneel op,
dat gewoonlijk uit drie verdiepingen
bestond, waarvan de bovenste den
hemel, de middelste de aarde en de
onderste de hel of het voorgebergte
der hel voorstelde. Over dit een en
ander kan men nalezen, wat J. L. Pb.
Duyser in zijn „Overzicht der Neder-
landsche Letterkunde" er van zegt.
Maar aardiger vind ik deze aanha
ling uit „La Mystère de la Resurrec
tion" betreffende die onderste tooneel-
verdieping „Notez que le limbe doit
estre en une habitation en la fason
d' une grosse tour carrée, environnée
de retz et de filetz ou d' autre chose
clère, afin que parmi les assistans on
puisse voir les ames qui y serontet
derrière la dicte tour, en ung entre-
eigen- tien, doit avoir plusieurs gens crians
et gullans horriblement, tous a une
voix ensemble, et 1' ung d' eux qui
aura bonne voix et grosse, parlors
pour lui et les autres ames dampnées
Veel wordt er gedaan om ook den de sa compaignie."
Dit lezende, zal men wel willen
gelooven, dat gaandeweg ook het hu
moristisch element aan de vertooning
niet vreemd bleef en dat het volk
in dit stadium van ontwikkeling wa
ren de speelrollen allengs uit de han
den der geestelijken in die van lee-
ken („ghesellen van den spelle")
overgegaan zijn ingeschapen zucht
tot scherts en humor al heel gauw
begon bot te vieren aan de bij de
handeling betrokken, minder eerbied
wekkende persoonlijkheden, als Judas
Iscarioth, Barabas of dergelijken.
Maar afgezien van deze ontaarding
begonnen de spelen zelf meer en meer
een wereldsch karakter aan te nemen
Onze Nederlandsche letterkunde be
zat reeds in het begin der 14de eeuw
voorstellingen, die met de hier be
sproken Mysterie-spelen niets,
dan wellicht den vorm, gemeen had
den. Nu brak ook de tijd der „abele
spelen" en „sotterniën" aan en de
„ghesellen van den spele" zochten
een onderdak in de „kamers van rhe-
torica". In eenige plaatsen van
Duitschlancl echter bleef het geestelijk
drama meer in 't bijzonder het
Passiespel nog tot in de 18e eeuw
voortbestaan en zelfs in onze dagen
is het nog niet geheel verdwenen
want zooals men weet, wordt nog
altijd te Oberammergau in Beieren
om de tien jaar een Passiespel ge
geven, geheel in den geest der vroe
gere mysterie-spelen en op een wijze,
die de bewondering der geheele be-
boom als 't ware in geen huisgezin.
Eerst in latere jaren is ook in ons
land het gebruik meer in zwang geko
men om een Kerstboom te tooien en
met cadeaux te behangen, werkelijk
een aardig idee.
De eigenaardige stemming, waarin
liet Kerstfeest den mensch brengt,
wijkt niet. wanneer het feest voorbij
want Nieuwjaar, of liever Oude-
minbedeelden een genoeglijk Kerst
feest te bereiden en ik zou zeg
gen er kan in die richting niet ge
noeg gedaan worden. Het denkbeeld
doet pijn, dat wij in onze goed ver
warmde, comfortabele kamers zitten
te genieten van het goede, dat de
welvoorziene winkels leveren, terwijl
anderen in hun armelijke woning zit
ten te kleumen en misschien zelfs het
noodzakelijke voedsel missen.
Ik wil daarom aan het slot van
dit artikeltje een opwekking toevoegen
I aan elk, die wat te missen heeft, de-
j zer dagen ook eens extra te denken
aan de armenhet huiselijk feest zal
dan een bijzonderen glans verkrijgen
door het heerlijk gevoel, dat men een
ander bet leven wat minder zwaar
heeft gemaakt, het een ander mis
schien mogelijk heeft gemaakt het
mooie Kerstfeest onbekommerd te
vieren.
R.
eu DEKEN MUELER'S
W eihnachts-Oratoriimi,
Het Geestelijk Drama mysterie-
of mirakelspel genaamd stamt uit
de middeneeuwen. Reeds Helena von
Rossow, die in de tweede helft der
tiende eeuw te Gandersheim leefde en
meer bekend is onder haar klooster
naam Roswitha, heeft, behalve
berijmingen van bijbelsche stoffen,
eenige tooneelspelen nagelaten, die
schaafde wereld telkens opnieuw
gaande maakt. Deze opvoeringen ge
schieden ingevolge eener gelofte, dooi
de geheele katholieke bevolking, ten
tijde eener besmettelijke ziekte in het
jaar 1633, gedaan.
De spelers ruim 500 personen
zijn uitsluitend boeren en beeldsnij
ders uit het dorp. De tekst van dit
drama, afkomstig van een monnik
uit het nabij Oberammergau gelegen
klooster Ettal, werd in 't begin van
1800 opnieuw bewerkt door Pastoor
Weifsevenzoo de muziek door den
onderwijzer Rochus Deiier. Het too
neel is in de open lucht vóór het dorp.
De ruimte voor de toeschouwers
overdekt, meen ik biedt aan 6000
personen plaats. Het spel begint met
den Intocht van Christus in Jeruzalem
en sluit met de Opstanding. Iedere
scène wordt geopend met een voor
afbeelding, ontleend aan het Oude
Testament en toegelicht door het koor.
De geheele voorstelling moet zoo aan
grijpend zijn en het spel van deze
eenvoudige menschen aan zoo hooge
kunsteischen beantwoorden, dat zelfs
dramaturgen van naam, o.a. Eduard
Devrient, daarvoor groote bewonde
ring koesterden.
Het is onder den indruk van dit
grootsch drama, dat Deken Müller
te Cassel in 1871 het besluit nam zijn
„Weihnachts-Oratorium" te compo-
neeren. Te Oberammergau was hij
het allerdiepst getroffen geworden
door die scènes, waarin een handeling
door een z.g. „levend beeld" werd
voorgesteld, terwijl een onzichtbaar
koor op de eenvoudigste wijze de
voorgestelde gebeurtenis bezong. Bij
andere gedeelten moest hij het be
treuren dat niet in den geest der
middeleeuwsche mysterie-spelen
een rijker gebruik was gemaakt van
de oude, eenvoudige, krachtige en
hartverheffende kerk- en geestelijke
liederen, als: „Da Jezus jn den
Garten ging", „O, Traurigkeit, o,
Herzeleid" e. a.
Deze en dergelijke gedachten brach
ten bij hem het plan tot rijpheid een
klein „Weihnachtsspiel" naar de bo
ven aangegeven princiepen te compo-
neeren.
Ofschoon hij, onder den last van
menigvuldige hoogere plichten en
werkzaamheden aanvankelijk met dit
werk niet naar wensch vorderde, ge
lukte het toch, eenmaal ernstig be
gonnen, zoo verrassend snel (ik schrijf
dit een paar zinnen uit de Vorbe-
merkung na), dat hij reeds in
1&75 een eerste uitvoering kon doen
plaats hebben, die het volgende jaar
op aanmerkelijk volmaaktere wijze
kon worden herhaald.
Die uitvoering werd bijgewoond
door kunstenaars en geleerden, een
voudige luidjes, dienstboden, kinde
ren, ontwikkelden en onontwikkelden
en allen schenen door het voorgestel
de en gehoorde ten zeerste getroffen
en gesticht. Door den druk onder
ieders bereik gebracht, is het werk
binnen den tijd van 3 of 4 jaren in
ongeveer honderd-vijftig plaatsen van
Duitschland, Oostenrijk en Zwitser
land opgevoerd geworden en, waar
dit met ernst en zaakkennis geschied
de, bleef het succès niet uit.
Maandag a.s. zullen ook wij, Haar
lemmers. over Deken Müller's arbeid
ons een oordeel kunnen vormen. Dan
wordt in „De Kroon" een opvoering
gegeven van het hier besproken
Weihnacht s-0 ratorium, ge
combineerd met het eenige jaren jon
gere werk van dezelfde hand en in
gelijken geest„Die heiligen Drei-
könige".
De zeer bevattelijke muziek voor
solostemmen en gemengd koor zal,
onder leiding van den heer Jac. de
Jong, zeker tot haar volle recht ko
men en de heer Frans Vos, die de
tableaux zal stellen, heeft zich op dit
terrein reeds meermalen zoo gunstig
doen kennen, dat hier met volkomen
zekerheid iets bij uitstek schoons mag
worden verwacht.
PHILIP LOOTS.
DE BUITENPLAATSEN TE HEEMSTEDE
BERKENRODE EN BENNEBROEK.
door J. CBAANDIJK.
Onder dezen titel heeft de heer A.
van Damme, ambtenaar aan het
Depot der Rijks-Archieven in Noord-
Holland alhier, bij Gebrs. van Brede-
rode, een aardig boekje gegeven; aar
dig althans in dien zin, dat het be
langrijke bijdragen levert tot de ge
schiedenis der talrijke lusthoven, eer
tijds en nog ten deele" te vinden in de
genoemde drie gemeenten, die van
ouds tot Haarlems schoone omstreken
worden gerekend.
De gegevens zijn, blijkens het Voor
woord, grootendeels ontleend aan de
Schepenacten boeken dier gemeenten,
genaamd protocolle nvan trans
porten van vaste goederen in
het „depot" bewaard, 't Zijn dus
officieele stukken, naar hunnen aard
dor en droog, maar ten volle betrouw
baar en daardoor onmisbaar voor wie
een geschiedenis van Haarlem en den
aan die stad zoo nauw verbonden om
trek schrijven wil, terwijl er boven
dien een aantal bijzonderheden in
bewaard zijn, niet uitsluitend van
plaatselijk belang.
Gaarne wil ik nu en dan aan dit
boekje de stof tot eenige mededee-
lingen ontleenen, wanneer de geachte
Redactie van Haarlem's Dagblad mij
daarvoor plaats wil afstaan.
Ik zou wenschen te beginnen met
een overzicht van het zeer omslachti
ge en uitvoerige stuk betreffende
's-Gravenmade (bi. 166171), dat
mij om verschillende redenen het be
langrijkste toeschijnt, 't Is gedateerd
3 Sept. 1464, in oud-Fransch geschre
ven. De heer Van Damme deed wel,
't in zijn geheel te geven. In zijn
„Inventaris yau het oud Archief van
Bennebroek" (Haarlem, bij gebr. van
Brederode 1892) gaf de heer Van
Doorninck alleen den hoofd-in-
houd op. (No. 1) In zulk een „regest"
kan natuurlijk niet uitkomen, wat in
het stuk zoozeer de aandacht ver
dient ('t Blijkt tevens, dét niet van
een zoon, maar van een kleinzoon
van Hertog Jan van Beieren sprake is)
Jan van Beieren, de bekende „Elect
van Luik", de groote tegenstander
van gravin Jacoba, had een bastaard
zoon. met name Willem en deze had
een zoontje Willequin (Willempje)
van Beieren. In 1452 was de vader in
een klooster gegaan en zijn destijds
eenjarig zoontje was in huis genomen
en verder opgevoed door Willem van
Vleuten, kamerdienaar en juwelier
van hertog Filips van Bourgondië,
burger der stad Brugge. Het kind waa
nu (1464) twaalf jaar geworden en de
hertog was zeer voldaan over de
wijze waarop de pleegvader het naar
zijn stand had verzorgd. Deze had
echter nooit iets genoten, al erkent
de hertog, dat hij 't hem menigmaal
beloofd had. Nu had de vorst besloten,
zijn trouwen dienaar, als loon voor
diens zorgen, kosten en moeiten, op
zijn ootmoedig verzoek te begiftigen
met een stuk lands, gelegen buiten
„onze stad Haarlem".
Her deftig begin in kanselarijstijl,
met den aanhefWij Filips, bij de
gratie Gods enz. belooft iets goeds
voor den „beminden" kamerdienaar,
die zich jegens den knaap „van
's vorsten Bloed" jarenlang zoo ver
dienstelijk Had gemaakt." Maar wij
lezen verder
„Een stuk lands, gelegen buiten on
ze stad Haarlem" in de wildernis,
genaamd 's Gravenmade, waar
hooi placht gewonnen te worden voor
de wilde runderen, die daar waren,
dat nu woest was en waar niets meer
groeide, zoodat het voor den hertog,
noch voor iemand anders van eenig
nut was, ter grootte van 28 „mesu-
res" om door hem en zijn nakome
lingen erfelijk te worden bezeten en
tot hun voordeel gebruikt, tegen beta
ling van jaarlijks een erfpacht van
zes grooten Vlaamsch, per „mesure",
't Was dus een stuk hooiland, tot het
domein behoorende, zooals de naam
,,'s Graven made" ook aanwijst.
Bijzonder begeerlijk schijnt deze be
zitting ons niet en 't blijkt ook niet,
waarom de burger van Brugge juist
daarop zoo zeer zijn hart had gezet.
Vermoedelijk had hij 't gezien, tijdens
hij in 't gevolg van zijn meester,
diens goede stad Haarlem had be
zocht.
Naar zijn naam te oordeelen, kan
hij een Noord-Nederlander zijn ge
weest, uit de buurt van Utrecht, af
komstig. Had hij wellicht genoeg
van zijn betrekking aan het hof en
van de Zuidelijke gewesten, zoodat
hij het kalme leven van landheer en
ontginner in hem sympathieker land
streek verkoos? Van verhuizing der
waarts is dan echter niets gekomen.
't Blijkt nu verder, dat zulk een
schenking van domeingrond met heel
wat omslag gepaard ging. Het ver
zoek van den suppliant werd om ad
vies gezonden aan den Stadhouder,
den Raad en den rentmeester van
Holland, die 't niet durfden uitbren
gen, dan na een onderzoek ter
plaatse door twee commissarissen, de
HH. Filips Ruygrock van derWerve
en Willem van Zwieten, Raad en
griffier. Deze rapporteerden als volgt:
oude lieden hadden getuigd, dat men
gewoon was, het hooi van dit stuk
land te gebruiken om ossen, koeien,
stieren, en ander dergelijk wild ge
dierte in den winter te voederen op
een bepaalde plaats in het bosch. De
grootte was slechts 18 „mesures",
waarvan twee gebruikt werden ter
beplanting van de duinen aan de
Noordzijde, om het stuivend zand te
keeren. Wilde men er een pacht
hoeve van maken, dan zou 't niet veel
opbrengen, want de grond was droog
en grof van gras. In 't geheele bosch
waren ook niet meer dan drie groote
runderen over. Er was moer en veen
in den grond, maar zoo droog en
zandig, dat men er geen turf van ma
ken kon. Meer dan 12 nobelen per
„mesure" voor eens was de bezitting
niet waard en wilde men voortgaan
beesten in dit bosch te houden, dan
kon men elders wel plaatsen vinden,
om hooi voor hen te winnen.
Na dit rapport te hebben ontvan
gen, zag de hertog wel in, dat de
suppliant voor hetgeen hij ten behoe
ve van Willequin gedaan had en nog
doen wilde met deze schenking „niet
boven mate beloond" zou zijn. Maar
hij liet het er niet bij. De suppliant
had hem gezegd, dat het stuk 28 „me
sures" groot was. Bovendien hadden
de heeren in Holland er niet over ge
sproken met den Houtvester van Hol
land, die er het best over kon oor
deelen, en niet geraadpleegd met le
den van de Kamer van Financiën.
Het advies ging dus terug. De Hout
vester de graaf van Oostervant (Frank
van Borselen) was afwezig en de lui
tenant-houtvester durfde niets te doen
zonder er hem in te kennen. Hij reis
de er dus heen, en ua zijn terugkomst
verklaarde hij, dat met de opbrengst
van het land nog slechts vier groote
beesten werden gevoederd, die van
weinig waarde waren, ongeveer vijf
clincquairs van 18 grooten Vlaamsch
het stuk. Werd het land ontgonnen,
dan zou men moeite hebben, om er
jaarlijks tien clincquars uit te halen.
De herten en hinden in het bosch
kregen dit hooi ook niet en de lui
tenant-houtvester moest het elders op
zijn kosten opdoen. Voor de groote
beesten zou elders genoeg hooi van
beter qualiteit genomen kunnen wor
den. De luitenant adviseerde voorts,
dat de hertog bezwaarlijk geringer
gift aan den suppliant kon schenken,
zooals hem toescheen. Nu volgt dan
ook de schenking, met nog heel wat
omslag en omhaal, bijna twee blad
zijden lang, van de 16 mesures „met
al hun toebehooren" tegen een
jaarlijksche rente van zes grooten
Vlaamsch per mesure. Het stuk is uit
gevaardigd, „in ons kasteel He9din",
den 3den September 1464, en getee-
kend door den hertog zeiven en een
aantal groote heeren. 't Werd inge
schreven in de registers van de domei
nen en financiën van den hertog van
Bourgondië en Brabant, graaf van
Holland, den 8sten October 1464.
Met hoeveel zorg over de domeinen
werd gewaakt, in die dagen althans, 1
blijkt wel uit deze oorkonde. Filips
de Goede was een uitstekend finan
cier en dat was waarlijk niet onnoo-
dig. Dat de gift van vorstelijke mild
heid en vorstelijke gratie getuigt, zou
ik minder durven beweren. Maar
blijkbaar was Willem van Vleuten er
mede tevreden en gaf na de inschrij
ving een obligatie onder zijn zegel,
met belofte, de bepaalde rente erfe
lijk te zullen betalen. De obligatie
werd „besteedt" in de Thesaurie van
Feuilleton.
Naar het Duitsch van
E. V O N WERNER.
Speciaal bewerkt voor
Haarlem's Dagblad.
De oogsttijd was aangebroken.
Overal op de velden was men in de
weer, om de zomerschatten op te ber
gen, want het was een overvloedige
oogst. Waar het koren nog stond,
golfden de gouden aren, en de schoo-
ven. die stonden te wachten om afge
haald te worden, waren bijna nooit
zoo rijk en vol geweest. De Augustus
zon scheen vroolijk op die bedrijvig
heid neer en aan den helderen He
mel van den zomeravond vertoonde
zich geen wolkje. Het was prachtig
oogstweer.
Het landschap vertoonde wel is
waar slechts den eenvoud van de
Noordduitsche laagvlakte, en het oude
heerenhuis, dat midden tusschen de
velden lag. kreeg alleen door het uit
gestrekte park, dat er achter lag, een
mooien achtergrond. Het was een
groot maar zeer eenvoudig huis. welks
bouw nog, uit het begin der negen
tiende eeuw dateerde, maar het maak
te met zijn lange vensterrij en het
hooge pannendak altijd een deftigen
indruk. Guntersberg was gewoonlijk
onbewoond, want de eigenaar, Frei-
herr von Hohenfels, had de daarbij
behoorende landerijen verpacht, om
dat hij in staatsdienst was. Hij kwam
alleen in den zomer gedurende zijn
verlof eenige weken hierheen. Op dit
oogenblik bewezen de opgetrokken
gordijnen en de geopende vensters in
een gedeelte der eerste verdieping, dat
hij aanwezig was.
De stralen van de namiddagzon ver
lichtten helder de groote hoekkamer,
welks inrichting volkomen overeen
kwam met het geheele karakter van
het huis, oud, degelijk maar stijf en
koud, zooals in den ouden tijd de
smaak geweest was. De gordijnen en
het bekleedsel der stoelen getuigden
ook van ouderdom wegens hun ver
bleekt rooden kleur. Een paar fami
lieportretten aan de wanden vormden
het eenige versiersel, en een oude
schilderij boven den schoorsteenman
tel vertoonde den stamboom van
Hohenfels in al zijne vertakkingen.
De beide heeren, die zich in de ka
mer bevonden, waren in een levendig
gesprek gewikkeld. De eene, die voor
't venster stond, een man van even
veertig jaar, met peper en zout ge
kleurd haar, was een voorname ver
schijning, met scherpe, besliste trek
ken. Zij getuigden van een kouden
ernst en de oogen hadden dien door
dringenden blik, die zegt, dat de be
zitter gewoon is de menschen en din
gen tot in 't hart te kijken. De ande
re, ongeveer van denzelfden leeftijd,
verried in zijn geheele uiterlijk den
landheer, die weinig met het stads
leven in aanraking komt. Hij had een
krachtige, tamelijk korte gestalte, en
op zijn door de zon verbrand gelaat
lag een uitdrukking van behagelijk
heid en goedhartigheid.
Hij zat in zeer gemakkelijke
houding in een leunstoel en zei nu op
eenigszins verwijtenden toon
Ja, het is lang geleden, sinds wij
elkaar gezien hebben. Je bent in een
jaar niet hier geweest, Hohenfels, en
geschreven heb je ook niet. Och, die
regeeringslui hebben nooit tijd over
voor ons eenvoudige dorpsmenschen.
De hoogere politiek is toch altijd je
stokpaardje geweest
Ik heb wezenlijk geen tijd ge
had, antwoordde Hohenfels. Je weet,
hoe ik door verschillende bezigheden
in beslag genomen ben, en Gunters
berg is in goede handen. Je hebt mij
vroeger zelf den tegenwoordigen pach
ter aanbevolen.
O ja. en het is een werkzame ke
rel, die zijn zaakjes goed kent, maar
ik zou daar toch niet mee op hebben.
Op mijn landgoed wil ik alleen heer
en meester zijn en blijven. Geen pach
ter mag aan mijn Ottendorf raken.
Jou aard is nu eenmaal geheel
anders, Fernstein, jij bent landheer
met lijf en ziel. Mij voldoet het nu
eenmaal niet voor grondbezitter en
majoraatsheer te spelen. Men wil toch
iets zijn, iets beteekenen in de we
reld, en hier
De zin werd voltooid door het fron
sen der wenkbrauwen en door een
blik naar buiten. Daar was alles rus
tig, doch onuitsprekelijk eentonig,
niets dan velden en weiden, met hier
en daar een stukje bosch en in de
verte de toren en huizen van het dorp.
Met het begrip „leven" had deze om
geving niets uitstaande.
Fernstein, de naaste grondbezitter
en vriend uit de jeugd van Hohenfels,
lachte, terwijl hij met goedhartigen
spot antwoordde
Ja, het is hier slechts gemoede
lijk. Jeb^teekent zeker al veel daar
ginds. Na den minister ben je zeker
de hoofdpersoon aan het ministerie en
weldra zul je ook den titel van Excel
lentie krijgen.
Zoo gauw nog niet, maar ééns
waarschijnlijk wel, klonk het kalme
antwoord. Maar je weet nog heele-
maal niet, waarom ik eigenlijk over
kom Joachim is dood
Fernstein sprong plotseling uit den
leunstoel op.
Joachim je broer
Reeds sinds drie weken. Het duurt
altijd zoo eindeloos lang, eer de be
richten daar uit het hooge Noorden
ons bereiken en even lang had mijn
antwoord werk om over te komen.
Een ongeluk met zijn eigen jachtge
weer, een onvoorzichtigheid, zoo
schrijft men ten minste. Ik zal er
wel meer van hooren.
Dood dus herhaalde Fernstein
langzaam. Gestorven in den vreemde.
Ja gestorven en verdorven
Je schijnt je den dood van je
eigen broeder niet erg aan te trek
ken.
Voor mij was hij al lang dood,
verklaarde Hohenfels, die inderdaad
weinig ontroering toonde. Hij heeft
zich vrijwillig van zijn familie, zijn
vaderland en vrienden gescheiden.
Zoo sterft men ook alleen in den
vreemde.
Ja, het was voor u allen een
kruis, gaf Fernstein toe. Maar je hadt
hem wel anders kunnen behandelen.
Hij kon nu eenmaal niet met streng
heid behandeld worden, en nu werd
hij eindelijk naar Guntersberg ver
bannen en werd dat huwelijk door
gezet. Dat deed de deur dicht. Hoe
moest die heethoofd, die de geheele
wereld veroveren wilde, het hier uit
houden in de eenzaamheid en geklon
ken in de ketenen van zulk een hu
welijk.
Het was de laatste poging om
Joachim te redden. Hij had zich toen
al onmogelijk gemaakt bij zijn regi
ment. Een Hohenfels, die met voor
standers van een omwenteling om
gaat en in 't openbaar zich hun vriend
toont. Wij hoopten, dat hij hier tot
andere gedachten zou komen, en wil
den hem aan de gevaarlijke invloe
den onttrekken, waarvoor hij in Ber
lijn niet te behoeden was. Het plan
mislukte
En het huwelijk heb jij op je
gewetenviel Fernstein hem in de
rede. De dolle, geniale Joachim en-
neem mij niet kwalijk, Hohenfels
maar je schoonzuster met haar eeu
wenouden gravinnentitel was beslist
een gansje.
De Freiherr trok de wenkbrauwen
op, die harde opmerking scheen hem
te hinderen, maar rustig antwoordde
hij
Zij was bij de verloving nog maar
zestien jaar oud. Dan beschouwt men
het gebrek aan geestesgaven nog als
verlegenheid, als onervarenheid, zoo
beschouwde ik het ook. Ik zal niet
tegenspreken, dat het plan van mij
uitging, maar Joachim wist daar niets
van. Alleen een poging om hem tê
dwingen, zou hem tot den heftigsten
tegenstand geprikkeld hebben.
(Wordt vervolgd.)