ongelukkigen vriend en zeide zacht jes Mijn vriend, hier is de eerste pleisterplaats op den weg naar Sibe rië en eindigt tevens mijn diensteen ander officier zal u verder geleiden. Voor alles zou ik, als ik u was, iets eten. Men zal u slechts eens in de vier-en-twintig uren eenig voedsel voor zetten. Zeg niets, want ge zoudt u lichamelijk verpraten en schik u in alles; gij kunt uw lot eer verergeren dan verbéteren. Frogière schoof den schotel naar zich toe en begon, al weenende, te eten. Wist ik toch maar, wat ik mis daan heb. jammerde hij halfluid. Twijfelt ge daar nog aan? Hebt gij den Czaar niet beleedigd? Ik, den Czaar O, nu denk ik er aan En voor deze scherts....# Die scherts was zoo dwaas niet en zou zeker den Czaar niet beleedigd hebben, als de angel der waarheid er niet in gestoken had. Gij kent l^aul, hij vergeet niets en vergeeft nooit. Schik u in uw lot en zeg mij of ik in Petersburg iets voor u kan doen. Doe een goed woordje voor me bij den Keizer. Ik zou je danken, dat kan mij den kop kosten, maar hebt ge mis schien geld of kostbaarheden, die ik bewaren kan, totdat gij terugkomt Dus keer ik dan toch terug en ben niet levenslang verbannen Zeg me nu nog. hoe lang ik in dat ellen dige Siberië blijven moet. Drie jaren, langer niet. Drie jaren, ontzettend. Frogière begon weer luid te schreien en te zuchten, maar de soldaten ver schenen, blinddoekten hem opnieuw pakten hem in de slede en vervolgden den rit. De tooneelspeler weende, zich als een stijfhoofdig kind, in slaap. Toen hij ontwaakte, was 't weer het zelfde liedje een boerenhut, een vet kaars en een schötel gort. Komaan, nu ben ik alweder een dagreize verder van Petersburg. dacht de arme verbannene, terwijl hij de gort naar binnen werkte. Nog eenmaal hernieuwde zich de rit en het sobere maal in een met vet kaars verlichte hut. Toen de slede ten vierde male stil hield, zei de ongelukkige bij zichzel- ven dat is de vierde dagreis: had ik nu maar een stukje papier, om eiken <iag met een streepje aan te teekenen, maar ik heb helaas niets bij mij, zelfs niet eens geld... 'tis verschrikkelijk. Ditmaal werd hij echter niet dooi de soldaten, die hem uit de slede til den. voortgedreven, maar zij droegen hem en zetten hem ten slotte neer op een houten bankje. Op het oogenblik, dat hij den blinddoek dacht te zien vallen, grepen een paar krachtige ar men hem aan en boeide men hem de handen. Goede hemelwat zal er nu met mij gebeuren gilde Frogière. Niemand antwoordde. Men ontdeed hem van zijn mantel en zijn overhemd en hij voelde drie ijskoude geweerloopen op zijn borst. Vuurcommandeerde een zware stem. Er vielen drie schoten. Frogière ver loor het bewustzijn. Toen hij weder bijkwam, zat hij, van boeien en blind doek verlost, op dezelfde plaats, waai de scherpe scherts hem ontvallen was, in dezelfde rijk versierde zaal, aan denzelfden goed voorzienen disch. Hij zag het welbekend gezelschap om zich heen en naast zich den kei zer, die hem spotachtig lachende aan keek. Frogière zag verbluft om zich heen en het duurde eenigen tijd. voordat hij zich hier weer tiiuis gevoelde. Nu, vriendje, begon Paul, gij veroorlooft u nogal tamelijk groote vrijheden, zou ik zeggeneerst drinkt gij voor drie, en daarna slaapt ge voor zes, zoodat niemand bij machte is u wakker te krijgen. Daartoe was niets meer of minder noodig. dan dat luitenant Passen een pistool af- j schoot. De acteur zette een ongeloovig ge zicht. Ik ben mij niet bewust, dat ik geslapen heb, zei hij, maar als het zoo is, dan is het een feit, dat ik af schuwelijk gedroomd heb. Czaar Paul begon luid te lachen en de overigen niet minder. En wat hebt ge dan wel ge droomd. l-'rogière, vroeg de despoot. Dat ik op reis was naar Siberië. Nieuw gelach. Toen de vroolijke gezellen bij het aanbreken van den dag scheidden, naderde de officier, die bij de reis naar Siberië een zoo gewichtige rol had gespeeld, den Franschman en zei zachtjes tot hem Ik moet u even spreken. Rijd dan met me mee naar huis antwoordde Frogière. Toen zij in de slede zaten en deze pijlsnel over de besneeuwde straten voortvloog, begon de tooneelspeler Zeg me nu toch eens, of ik wer kelijk zoo vast geslapen heb en of dat lieve reisje een droom is. Ik verbeeld me toch, dat ik werkelijk drie dagrei zen afgelegd en drie maal gort gege ten heb. Neen jongenge hebt niet ge droomd, antwoordde de officier, maar uw doodsangst heeft alles vergroot en overdreven. Uw reis naar Siberië heeft maar vier-en-twintig uren geduurd en gij hebt Petersburg niet verlaten. Men heeft u de stad rondgereden; gij zijt driemaal in dezelfde hut geweest en de keizer was in verschillende verklee dingen getuige van uwe vertwijfeling die hem buitengewoon scheen te ver maken. Ilc zeg u dit alles om u voor het vervolg te waarschuwen, opdat de bange droom niet ontzettende werke lijkheid worde. Dank u voor uwe goede bedoeling, zei de acteur, de Czaar heeft er voor gezorgd, dat ik geen grappen meer zal uithalen. Van nu af was Frogière, als hij in des keizers gezelschap was, steeds ern stig en sprak hij weinig. Toen Paul hem een avond verzocht eens iets geestigs te zeggen, antwoord de hij behoedzaam 't Is onmogelijk, Sire, mijn brein is bevroren en mijne geestigheid is een ijsklomp geworden. Ei, hoe en waar is dit alles gebeurd Zeer eenvoudig, Sire, op mijn reis naar Siberië. Rubriek voor Dames. EEN PRAATJE OVER ALLERLEI. Het hangt er maar van af van wel ken kant en onder welken invloed ge iets bekijkt om bet warm of koud, mooi of leelijk, vroolijk of somber, licht of donker enz. te vinden. Ge logeert ergens, waar voldoende hulp aanwezig is, om de huishoudp lijke bezigheden vlug af te maken, liet gevolg daarvan is, dat ge na het ontbijt reeds met een boek of hand werkje voor 't raam zit en eigenlijk voor de ochtenduren met uw vrijen tijd niet recht raad weet. Hè, ik wou, dat die kachel wat beter brand de, het is hier kil, ik huiver er van. De huisvrouw komt binnen met iets druks in haar bewegingen, zij is in keuken en kelder bezig geweest, heeft door 'thuis gedraafd om 'smiddags tijdig klaar te zijn en binnen komen de, zegt ze „Poeh, wat is het hier warmIk kan tegenwoordig niet meer tegen de warmte. En jij Bijna schaamde ik mij om te zeg gen," dat ik het juist zoo koud had. Als het eindelijk aarzelend over mijn lippen komt, zegt de huisvrouw lachend „Dat komt van de vacan- tie Ge zijt zooeven bij een onverschilli ge huisvrouw geweest, die het teveel moeite schijnt te zijn, haar huis en kinderen met smaak aan te kleeden en thuiskomende, vindt ge uw eigen omgeving veel mooier dan gewoon lijk. Een week later komt ge een heel elegant nestje binnenalles ademt verfijnde smaak en weelde, die huisvrouw weet aan het kleinste strik je op een antimacasser een elegance te geven, om jaloersch van te zijn en zij weet alles in haar kamers zoo te arrangeeren, dat het op zijn voordee- ligst uitkomt en thuiskomende, vindt ge uw eigen omgeving zoo stijf, zoo smakeloos, in één woordleelijk. Ge doet een frissche wandeling in een echt Hollandsche omgeving. Ge wandelt in 't najaar langs dij ken, waarnaast slooten en weilanden en zoover uw oog reikt, ziet ge niets anders dan dijken, weilanden en wa ter met hier en daar een paar hui zen en aan den horizon op eenigen afstand van elkaar kerktorens. Ge wandelt daar met uw beste vriendin, aan wie ge gewoon zijt al les mee te deelen. Het gesprek is zeer geanimeerd en zoo nu en dan klinkt er een uitroep van uw kant tusschen als ..Het Hollandsch landschap is toch wel mooi, zie dat huis daar eens schilderachtig liggen of wat is het water mooi helder, hoe welvarend ziet het vee er uit en wat gaat de zon mooi onder in dien nevelachtigen he mel". Nu wandelt ge weer op denzelfden dijk, maar nu alleen, uw vriendin is verhuisd, de omgeving is precies zoo als de vorige keer, maar nu is er geen geanimeerd gesprek, geen vriend schappelijk kloppend hart naast u. Den dijk vindt ge lang, de weilanden armoedig, het water eentonig, hè, het Hollandsche landschap is ook zoo ont zettend saai. Ge zit te mopperen op de slechte gloeikousjes van tegenwoordig. Het gas brandt zoo slecht, ge kunt bijna niets zien.Daar komt uw kleine spring in 'tveld nog even binnen, die zich op de slaapkamer in half donker heeft uitgekleed. Zij knijpt de oogjes toe en zegt half lachend, half klagend: „Wat is het hier licht Zoodat ik maar weer terugkom op mijn eerste gezegde. Het hangt er maar van af, van welken kant men het bekijkt. Ook het ijs. Kees, de held van tien jaar, ligt nog op bed, maar vanuit het bed ziet hij al, dat er bloemen op de ramen staan en vroolijk roept hij „Moeder, het heeft weer gevroren, mag ik nu vandaag „Tk zal eens zien", roept moeder terug en heel in stilte kan zij de egoïstische gedachte niet terug drin gen ..Alweer gevroren, hè, dat ijs bezorgt mij altijd zooveel angsten,die Keesje is zoo'n waaghals en hij heeft dan wel dol veel pleizier, maar ik ben toch nooit op mijn gemak, vóór dat hij heelhuids weer thuis is." Kees roept,.Hè, dat iis in ma jeur en moeder zucht„Hè, dat ijs in mineur. En zie, dat is nu juist de groote moeilijkheid voor on^_ moeders, om de kinderen aan te zetten tot lichaams oefeningen, die wij weten, dat niet geheel zonder gevaar zijn, maar die moeten dienen om onze kinderen tot flinke, gezonde inenschen te doen op groeien. Heeft men met jongens als de genoemde Kees te maken, dan kan een moeder alles aan zijn beloop la ten. Zoo'n jongen leert natuurlijk schaatsenrijden, maar er zijn ook kinderen, die gauw geneigd zijn het maar op te geven, omdat de eerste oefeningen niet meevallen. Zulke kin deren moeten aangespoord worden en daarmee begint een uiterst moei lijke taak voor de moeders. Het is zoo moeilijk aan te zetten tot iets, waarvan men het gevaar onmo gelijk kan wegcijferen. Zie, die taak wordt moeders zoo dikwijls opgelegd en als ik daaraan denk, dan kan ik mij nu ook het dikwijls bekommerd gelaat van mijn moeder verklaren, als ik in mijn jeugd met mijn viertal broers en zus iers naar het ijs trok. Toen maakte mij dat altijd een beetje wrevelig, omdat ik zoo graag wilde, dat moeder evenals wij onver deeld van het ijsvermaak zou kunnen genieten. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. De beste manier om zilveren ket tingen, armbanden of broches te doen glimmen, is om ze in lauw zeepwater af te wasschen en dan in droog schuurzand te laten droogen. II. Om vetvlekken uit boeken te verwijderen, legt men op en onder de gevlekte pagina velletjes vloeipapier, om de andere pagina's te beschermen-, strooi dan wat fijne magnesia op en onder de vlekken en strijk met een heete bout over het vloeipapier. Het poeder slurpt het vet op en als het weggeschud wordt, zijn de pagina's geheel schoon. DE MENSCHENETER VAN LALPUR ARANI. (Naar het Engelsch van C. E. Gouldsbury.) In Oost-Indië en andere landen, waar men de grootere soorten van verscheurende dieren vindt, wordt de menschen-eter beschouwd en gevreesd als een geesel, even erg als cholera, malaria of een andere der ziekten, waaraan in de tropen levende Euro peanen onderhevig zijn. Maar liet is te betwijfelen of de vreeselijkste menscheneter, waarvan ooit in eenig deel der wereld gehoord is, zulk een schrikbewind uitoefende in de streek, waar hij rondzwierf of zooveel menschenlevens kostte als die, waarvan de geschiedenis hier wordt neergeschreven. In sommige gevallen werden geheele families uitgemoord, terwijl er nauwelijks een huishouden was in den kring waarbinnen het dier woedde, dat niet ten minste één slachtoffer van zijn moordzucht telde. Het dier, dat het onderwerp van dit verhaal uitmaakt, was een lui paard, die zijn verblijfplaats had ge kozen in de jungle (uitgestrekte, dicht met riet, bamboes, rottan en gras be groeide terreinen in Indië) rondom een groep dorpen in Noord-Bengalen, waarvan één, Lalpur-Arani, hei voor naamste was. Dit verhaal van zijn woeden en daarop gevolgden dood, is ontleend aan de aanteekeningen van een voornaam overheidspersoon in de streek, waar de gebeurtenissen plaats vonden en die deel uitmaakte van het gezelschap jagers, waardoor de ongelukkige slachtoffers eindelijk gewroken werden. Het bedoelde district grensde aan dat, waar de schrijver geplaatst was in dien tijd en hij herinnert zich goed de schrik, die in den omtrek heersch- te, door het stijgend aantal personen dat elke maand door het woeste mon ster werd gedood en opgegeten. De luipaard, die spoedig bekend werd onder den naam van „de men scheneter van Lalpur-Arani", gaf het eerst blijk van zijn tegenwoordigheid in het begin van Juli 1890, toen hij een meisje van vier jaar, dat op het voorplein speelde, wegsleepte en ver slond. Later in dezelfde maand doodde hij een jongen van acht jaar en ver slond daarna een kind van achttien maanden. Zijn volgend menschelijk slachtoffer was een kind, dat in De cember gedood werd. Menig jacht werd georganiseerd, zoowel door Europeanen als door in landers om deze plaag te bestrijden, maar zonder succes, want als jacht op hem werd gemaakt, zocht het roof dier een schuilplaats in een der vele suikerrietvelden, die verscheidene maanden van het jaar dicht begroeid zijn. Deze rietvelden waren niet alleen de beste schuilplaats voor het ver volgde dier, maar daar zij een groote waarde vertegenwoordigden, kon men er geen cordon van olifanten door heen zenden zonder groote schade toe te brengen aan de eigenaars. Zoo doende trotseerde de menscheneter de geweren en zette zijn bloedig werk voort. Van Januari 1891 tot het einde van December van dat jaar had bij juist; honderd menschen gedood en geheel of gedeeltelijk verslonden, meest vrou-i wen en kinderen, en in het volgend jaar tot den 6en April toen hij werd neergeschoten, waren daar nog vier en vijftig bij gekomen, zoodat het totaal werd honderd vier en vijftig men schen, gedood ineen tijdsverloop van twintig maanden. De angst, die ontstond door zulk een vreeselijke slachting van men- schelïjke wezens, in één enkele groep dorpen is gemakkelijker te begrijpen dan te beschrijven. Onder het volk heerschte een paniek. Sommigen ver lieten hun woonplaats en vluchtten naar ver verwijderde dorpenande ren die niet meer durfden slapen, bar ricadeerden hun deuren en vensters en waakten den geheelen nachtter wijl sommigen van de jongere en dapperder mannen, tot wanhoop ge bracht door 't verlies van vrouw, kind of een andere bloedverwant op den loer gingen liggen naar dezen duivel in dierengedaante en toen hij weer zijn aanslag beproefde, hem gemeenschap-' pelijk aanvielen, gewapend met stok ken en steenen, maar telkens slechts om onder henzelf eenige slachtoffers te maken. Want het bloeddorstig dier, aangemoedigd door vroeger wélsla gen en volstrekt niet bang, deed stout moedig een aanval op de bende, rechts en links sprongen doend, er soms een; of twee dopdend en steeds eenigen te gen den grond slaand, terwijl het zelf ongedeerd ontkwam. Toen het monster ongeveer tachtig vrouwen en kinderen had gedood wa ren er dorpelingen geheel onder den indruk van angst en schrik. Zij ke ken argwanend en bang om zich heen, zelfs als zij over het dier spraken, dat zij nu beschouwden als een wezenlij ken duivel, tegen wien het vergeefs was te strijden en ze spraken fluiste rend alsof ze bang waren, dat hij het hooren zou en wraak zou nemen. Intusschen zette het angstwekkend dier zijn verwoestingen ongestoord voort en op het eind van Maart 1891 had' het nogmaals vier en zeventig personen gevoegd bij zijn toch reeds verschrikkelijke lijst van slachtoffers. Stoutmoediger geworden door zijn verder wélslagen en aangemoedigd door de straffeloosheid, waarmee het zijn prooi kon bespringen en ver slinden, bepaalde het zich nu niet alleen meer tot vrouwen en kinderen, maar begon ook mannen aan te val len. De bewegingen van den menschen eter waren zóó verbazend snel, dat het onmogelijk was te zeggen, wanneer hij zou verschijnen of niet. Bij voorbeeld den 19en Maart om zes uur 's morgens doodde hij een vrouw in een gehucht op vier mijlen ten Zuiden van het hoofddorp. Denzelfden middag vermoordde en verslond hij een jongen op een plaats, vijf mijlen Oostelijk gelegen en weer denzelfden avond viel hij een man aan in een dorp vier mijlen naar het Noord-Oos ten en wondde hem zóó ernstig, dat hij spoedig daarop stierf. Bij twaalf gelegenheden doodde het verschrikke lijk monster twee menschen op één dag en bij drie gelegenheden zelfs drie per dag. Behalve in het eerste jaar van zijn moordenaars-loopbaan was 17 dagen de langste termijn, dat er niemand vermoord werd. Van het geheel aantal van honderd vier en vijftig menschen, die hij dood de verslond hij er twee en zeventig ge heel of gedeeltelijk. Van de overige twee en tachtig liet hij in sommige gevallen de lichamen onaangeroerd liggen, terwijl hij in andere gevallen verjaagd werd vóór hij tijd gehad had zijn maal te beginnendit waren ge vallen, waarin gezien werd, dat hij een slachtoffer maakte en dat hij ver volgd werd door groote troepen schreeuwende inlanders. Het is niet te verwonderen,dat de over het algemeen angstige en bijge- loovige bevolking van Bengalen lang zamerhand begon te gelooven dat het ondier geen gewoon dier was, maar een bovennatuurlijk monster van dui- velschen oorsprong, expres gezonden om hen uit te roeien. Werkelijk zou een dergelijke beproeving, in bet be schaafde Europa, zoo die daar moge lijk ware, evengroote schrik versprei den en in staat zijn bijgeloof aan iets bovennatuurlijks te doen ontstaan. Hoe het zij, de toestand had nu een zeer verontrustend aanzien gekregen. Honderd vier en vijftig slachtoffers waren al gevallen tot buit van het op menschenvleesch belust monster en het was waarschijnlijk dat, zoo geen voorzorgsmaatregelen werden geno men. de betrokken dorpen spoedig ont volkt zouden zijn. De openbare meening maakte zich er warm over, het onderwerp werd in de pers behandeld en besproken op een wijze, die niet juist vleiend was voor de betrokken autoriteiten en het volk zelf spaarde ook geen insinuaties. Maar om de waarheid te zeggen, voel den de plaatselijke autoriteiten wel de noodzakelijkheid om tusschenbeide te komen, maar zij waren machteloos. Zij hadden alle mogelijke pogingen in het werk gesteld om het ondier op te zoeken en uit te roeien, maar tever geefs. Het eenige, wat nog niet was beproefd, was het dier te vergiftigen, wat onder gewone omstandigheden en met een gewoon dier hoogst waar schijnlijk geslaagd zou zijn. Deze overigens met sport-op- vatting niet te rijmen wijze om een gevaarlijk dier op te ruimen, zou in dit geval vergeeflijk zijn geweest en men zou er gaarne zijn toevlucht toe hebben genomen, zóó treurig was de toestand geworden. Ongelukkiglijk echter was een der eigenschappen van dit monster, dat bet nooit terugkeer de tot de overblijfselen van zijn prooi, na daarvan zijn eerste maal gedaan te hebben, een bijzonderheid strijdig met de bekende eigenschappen van de wilde dieren van het kattengeslacht, zoodat ook dit middel niet kon worden aangegrepen. Herhaalde beraadslagingen werden gehouden door de betrokken over heidspersonen en andere Europeeschc en inlandsche heeren uit het district. Ten slotte werd besloten op aanraden van dengene, aan wiens aanteekenin gen dit -verhaal te danken is, een jacht te organiseeren op groote schaal in het begin van April, wanneer het suikerriet gesneden was en alleen de gewone jungle overbleef. Men moest zich gereed houden den len April en zou elkaar ontmoeten bij het dorp, waar het eerste slachtoffer na dien da tum zou vallen waarop dan de geheele jungle in den omtrek zou worden af gejaagd. Zij behoefden niet lang te wachten, want den 2en April kwam bericht, dat een jongen van 12 jaar gedood was en verslonden iiï het dorp Arbab, zes mijlen ten Noorden van Lalpur. Den 4en waren alle deelnemers aan de jacht, met ongeveer twintig olifan ten op die plaats verzameld en den 5en 's morgens vroeg, jaagden zij de jungle in het rond af, maar zonder resultaat. Den morgen van den 6en werden, daar geen bericht van een nieuw slachtoffer was ingekomen, de jungles van eenige omliggende dor pen doorzocht. Om tien uur, toen de jacht nog aan den gang was, kwam een oud man aangeloopen met de tij ding, dat hij den menscheneter gezien had in de takken van een grooten ta marinde-boom in zijn dorp en dat hij hem eenigen tijd had gadegeslagen. Daar hij hem eindelijk omlaag zag ko men en een rottingstoel aan den voet van de nboom binnengaan, was hij zóó snel hij kon, gekomen om inlichting te geven. Men hechtte niet veel waarde aan het verhaal van den opgewonden ouden man, maar daar zijn dorp slechts een mijl ver was, meende men er wel heen te kunnen gaan om de juistheid van zijn verhaal te onder zoeken. Op weg naar het dorp deelde de oude man den jagers mee, dat zijn eigen vrouw een paar maanden gele den door den menscheneter was weg gesleept, terwijl ze water haalde. Toen het jachtgezelschap het dorp bereikte, wees de oude man een plaats onder den boom aan, die bedekt was met dicht rottan, als de plaats, waai de luipaard verscholen lag en tegen over dewelke een ledig huis stond, waai- de menscheneter eens iemand gedood had. Zoo werden meer verla ten huizen in het dorp gevonden. De olifanten werden in de rottan- jungle geleid, terwijl de drijvers met de geweren de colonne begeleidden daar het terrein te smal was om hen op post uit te zetten. Het was werkelijk een angstig oogenblik. De meeste, zoo niet alle jagers die tegenwoordig waren, wa ren herhaaldelijk in de afgeloopen twintig maanden erop uit getrokken in de hoop den moordenaar van zoo veel vrouwen en kinderen te ontmoe ten en neer te leggen. Maar steeds te vergeefs. Nu echter scheen alles een goeden uitslag te voorspellen er was gezien, dat het dier deze zelfde jungle was binnen gegaan en het kon er niet uit ontsnappen zonder gezien te wor den. Allen waren vol hoop en elk wenschte, dat z ij n schot het land zou bevrijden van dezen vreeselijken gee sel en den vrede en de veiligheid her stellen onder de bevolking. De linie, die dicht aaneengesloten en voorzichtig voorttrok, had bijna het einde van het begroeid terrein bereikt toen plotseling een luipaard opsprong, bijna onder de pooien van een der olifanten. Er werd terstond op ge schoten, maar het dier sprong terug in het riet. Nu omsingelde de linie snel de plaats, waar het ondier het laatst was gezien, en toen de olifanten naar het midden daarvan aanrukten, verscheen het dier opnieuw en werd weer be groet door een schot uit betzelfde ge weer, welk schot blijkbaar doel trof, want het beantwoordde het met een gehuil, terwijl hij door een deel der omsingeling brak en naar een verder gedeelte der jungle vluchtte. Nu begonnen allen de achtervolging, de jagers zoo dicht bij elkaar, dat geen dier hen kon ontsnappen en spoedig zag men hem liggen, zwaar gewond :in een dicht rottanboschje waaruit ze tevergeefs beproefden hem te ver jagen. i Ten slotte werd er een groote oli fant in gezonden en toen deze de plaats naderde, waar de luipaard lag, richtte deze een oogenblik het lichaam op alsof hij zijn geweldigen tegen- I stander wilde aanvallen. Dit maakte den reusachtigen, maar gewoonlijk goedigen olifant zóó boos, dat hij snel voorwaarts rende en beproefde den luipaard met zijn poot te trappen, maar de menscheneter, hoewel blijk baar zwaar gewond, behield kracht genoeg om die hevige slagen te ont wijken en kroop een paar meters ver der, zoodat alle jagers hem zien kon den. Dezen, die hun geweren niet kon den gebruiken tijdens den strijd tus- schen den olifant en den luipaard, grepen nu de gelegenheid aan. Zij vuurden een salvo op het dier en toen de rook optrok, zag men den luipaard dood liggen. Zóó stierf eindelijk de vreeselijke menscheneter en had een veel eervol ler dood dan zijn bloedig leven ver diend had en lang niet zoo pijnlijk als hij velen zijner slachtoffers had doen ondergaan. Men kan zich de vreugde der jagers voorstellen nu zij eindelijk hadden volbracht, wat zij zoo lang gewenscht hadden en te vergeefs hadden be proefd, maar een oogenblik twijfelde men eraan of het gedoode dier wel de menscheneter was, die zooveel kwaad had gesticht. Het lichaam werd nauwkeurig ge meten en het bleek, dat men hier met een groot mannelijk exemplaar te doen had daar hij 6 voet 6 duim mat, een reusachtigen kop en sterke schouders had. Om allen twijfel weg te nemen om trent de identiteit van het dier .bleef het jachtgezelschap verscheidene da gen daar gekampeerd, maar van ver dere moorden hoorde men niet meer. Het was dus bewezen, dat de ge doode luipaard werkelijk de gevrees de menscheneter was. ALLERLEI. Bij den Antropome- trischen dienst te Parijs Uit het Fransch door F. H. Evenals elk individu, om de een of andere reden, in Frankrijk, gevan- gen genomen, hebben de Humbert's de antliropometrische bewerking moe ten ondergaan. Tot op het laatste oogenblik hadden i zij gehoopt aan de weinig aangena me formaliteit van de meting te mo gen ontkomendoch de twee rechters van instructie, de heeren Leydet en André, hadden er zonder twijfel an ders over gedacht. Op hun bevel dan werden de leden van dit hooge gezelschap achter el kaar de werkkamer van den heer Bertillon binnengeleid, langs een ver borgen trap, die in onmiddellijke ver binding staat met het Dépot van den anthropometrischen dienst. Romain Daurignac, Frédéric Hum- bert en Emile Daurignac hebben geen mond opengedaan gedurende den tijd, dat men aan het meten en photo- grafeeren was. Mme. Humbert en Maria Daurignac hebben zich aan deze meting niet behoeven te onderwerpen; deze for maliteit bestaat sedert tien jaren niet meer voor de vrouwen. Men heeft ze eenvoudig gephotografeerd. Zoo even verklaarden wij, dat de meting is een weinig aangename for maliteit. Ziehier hoe het in werke lijkheid toegaat De gevangene wordt de kleedka mer binnengebracht. Aldaar, onder toezicht van eenige municipale gar den, ontkleedt hij zich gedeeltelijk, trekt zijn schoenen en sokken uit en houdt niets anders aan het lijf dan zijn hemd en zijn pantalon. Ver volgens gaat hij naar een ander ver trek, waar een ambtenaar zijn naam dien, welken hij opgeeft op schrijft op een kaart, zoo ook zijn leeftijd, de plaats zijner geboorte, enz. Dan vangt de meting eigenlijk ge zegd pas aan het individu gaat staan onder de maat, rekt de armen uit langs een met graden verdeeld bord, waarvan de strepen aanduiden de nauwkeurige lengte van zijn „rek- vermogen", biedt zijn linkerhand aan, waarvan de middelvinger met een li niaal wordt gemeten, steekt den arm uit, opdat men de dimentie neme van de „elleboogslengte'', gaat op een bankje staan onder het omhoog houden van het rechterbeen, opdat geheel 't wicht van het lichaam ruste op den linkervoet, waarvan de lengte wordt opgenomenvervolgens komt het meten van het rechteroor, van de twee afmetingen van het hoofd lengte en breedteeindelijk het snelle onderzoek naar de litteekens of bijzondere kenteekens op het ge laat, op de handen, op de armen, op de borst. De bewerking duurt vier tot vijf minutende opgenomen cijfers worden luide afgeroepen aan een schrijver, die ze opteekent op de keerzijde van de kaart, waarvan de voorzijde reeds den naam draagt van het sujet; en deze wordt weer teruggebracht naar de kleedkamer en vandaar naar het dépót. De bewerking wordt in werkelijk heid alleen gevreesd door recidivis ten, die belang hebben bij het ver bergen van hun antecedenten. Het is hun bekend, dat met behulp van eenige teekens, neergekrabbeld op een stukje karton, geheel hun verleden, op een onloochenbare wijze, zal wor den opgeroepen. Het aangenomen systeem is zoo vindingrijk, dat het wel waard is met eenige détails te worden uiteengezet. Een aangeklaagde wordt de zützien bestemd voor de indentificatie^ar v binnengebracht. Hij houdt zijn najjnaen verborgen, weigert zijn leeftijd oprr' geven en te antwoorden op de \:e gen, die hem worden gesteld, in \fs vel band met zijn burgerschap en zian ee antecedenten. Van de negen-en-neg] In d: tig gevallen op de honderd, heeft teling' zwijgen slechts één oorzaakttudee: komt, omdat de gevangene reeds eajenen of meermalen is gearresteerd ge w ei* ^.j^1 en dat hij er belang bij heeft de v, te spelen van debutant om de Jet8 strengheid van het gerecht te v?en- zachten of zelfs om te trachten g Baai daan te krijgen van rechtsvervolgiernat te worden ontslagen. Het is dg de zaak het weder-opsporen van de ka&eree van zijn vorige meting maar \vaLn d die te zoeken in een onmeteiiju massa kleine kartons, sedert twaP jaren opeengehoopt, ten getale v?eve ongeveer tweehonderd stuks per da»^erc in de loketkasten van antliropomiurea1 trischen dienst rernai Het individu wordt gemeten zije is hoofd is lang, bij voorbeeld. 182 rojfhah limeterde breedte van het hoJ\{_b 155 mM. de middelvinger van zij) linkerhand meet 103 mM. zit6 voet 262 mM. en de eUeboogslengjft?8^ (van het uiteinde van den middtjan 8 vinger af tot het gewricht) 460 mM.wena: Vervolgens worden opgenomen 4 Be andere voorgeschreven aanwijzinge$0ort zijn taille, zijn rekvermogen, de kle^aar van zijn oogen, de afmetingen v% er zijn rechteroor, de litteekens op zij? armen, op zijn gelaat en op zijralr. borst... en terstond is een persoo»en lijke kaart ingericht, waarop ai de^am€ aanwijzingen vermeld. ne, 1 Zoo werkelijk de beschuldigde Oden anthropometric reeds heeft ondergaaken heeft deze kaart haar gelijke in loketkasten van den heer Bertillon, ur, en op die kaart zal de naam vet meld staan, dien men verlangt r weten, den naam, waaronder de be"?".011 schuldigde reeds een of meer veipjde oordeelingen heeft ondergaan. Maaide i nog eens, hoe zal men er toe gelige raken haar op makkelijke wijze Who ontdekken onder de honderdduizendef|jer andere kaarten, waarvan de aanwijL i zingen zeer weinig verschillen, daai het menschelijk lichaam schier in den r. zelfden vorm geschapen is? z. Hier staan we dan voor honderihike duizend kaarten, waaronder men moefRue zoeken. Die honderdduizend kaartetQua zijn weer verdeeld in drie klassen|en 1 lengte van „kleine" hoofden (van 8naa tot 184)lengten van middelmatige*,,^ hoofden (van 185 tot 190)lengte^ h van „groote" hoofden (van 191 tor z)en elk van die klassen beval eenvers weinig meer dan 33.000 bladen. Deiaai lengte van het hoofd van onzen mamaal bedraagt 182 mM.zijne kaart be-cial vindt zich dus onder de 33.000 bladenden Die 33.000' lengten van „kleine'ge]c hoofden zijn op zichzelf verdeeld in!L breedten van „kleine" hoofden van a tot 152) „middelmatige" van IS®?5 tot 157)„groote" (van 158 tot zi;üen en elk van die verdeelingen bevat hou ongeveer 11.000 kaarten. De breedte' A van het hoofcl van den beschuldigde, pro zoo pas genieten, bedraagt 155 mM.^ij en het is dus tot de 11.000 ,.mid- 0TJ€ delmatige", dat men het onderzoek! .5 moet bepalen. Hier komt de lengte van den mid-1 delvinger tusschen beide. Men on-.stu derscbeidt de 11.000 kaarten in drie °P£ categorieën: „kleine" middelvinger kui (van a tot 100)„middelmatige" (van coi 101 tot 105' „groote" (van 106 tot z/.,en De kaart, waaraan wij ons moeten V0( houden, bevindt zich in de tweedeJm, categorie, daar de meting van den c, persoon in kwestie als lengte van 8e zijn vinger heeft aangegeven 103 mM. ov Er blijft ons dus bijgevolg niet meer en over dan 3600 kaarten te doorloo- tu< pen. De maat van den voet brengt!ne dit getal terug op 1222 en die van de elleboogslengte op 407. Zoo hebben wij met niets anders dan met behulp van de eerste vijf antliropometrische metingen uit onze ae nauwkeurige nazoekingen uitgescho ten 99.600 kaarten, en onder de 400, welke ons nog overblijven om te door- 3 loopen. moeten wij nog uitschieten diewaarop de taillehet rekver- j mogen, de lengte van het oor, de I 01 kleur der oogen geenszins overeen-ve komen met de aanwijzingen, welke h( de meting van den beschuldigde ons j g( zoo even heeft opgeleverd... om kort dt te gaan, twee of drie kaarten slechts n, worden onderzocht zoo uit een oog punt van de litteekens, van de bij- zondere kenteekens, enz., en deze drie overblijvende kaarten zullen zoo zeer 11 onder elkaar verschillen wat betreft w de taille, het rekvermogen, of de I si elleboogslengte, de afmetingen van v den voet, het hoofd en al de andere n successievelijk uitgeschoten afmetin- I s gen, dat er geen twijfel mogelijk is j en men er aldus toe geraakt te vin- den de eenige, enkele kaart, welke e op alle punten geheel en at over- n eenkomt met de kaart, die zoo pas h werd ingevuld. Het gaat eenvoudig, e snel en zeker de anonymus is reeds g hier geweest, hij kreeg een vonnis in dat en dat jaar voor dat en dat ,j misdrijf en hij heet zoo en zoo. Aldus omschreven, schijnt de be werking tamelijk ingewikkeld en lang durig maar bij den anthropometri- c schen dienst te Parijs gaat men te werk op vlugge wijze en met een 1 bewonderenswaardige vastheid van 1 hand. Voeg' bij dit alles het met een uiterste zorg uitgevoerde photogra- fische portret, en gij zult het eens zijn, dat den recidivist weinig kans overblijft te kunnen ontgaan aan het 1 personeel van den anthropometrischen dienst. („Maasb.") i Bescherming van jonge Meisjes te Parijs. Nergens wordt meer voor jonge meisjes die op zichzelf staan, gezorgd dan te Parijs. Wie in Parijs geen bloedverwanten heeft, kan daar jarenlang wonen, eer hij vriendschappelijke opname in een gezin vindt, want de Parijzenaar sluit zijn huis voor al wat vreemd is. Bo vendien is het daar gebruikelijk Zon en feestdagen zooveel mogelijk bui tenshuis door te brengen. Tijd om gasten aan huis te ontvangen, ont- breekt dus in burgerkringen. Een jong meisje uit den vreemde is te Pa- I rijs dus geheel aan zichzelf overge laten, en het zou er bar voor haar

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8