ongelukkigen vriend en zeide zacht
jes
Mijn vriend, hier is de eerste
pleisterplaats op den weg naar Sibe
rië en eindigt tevens mijn diensteen
ander officier zal u verder geleiden.
Voor alles zou ik, als ik u was, iets
eten. Men zal u slechts eens in de
vier-en-twintig uren eenig voedsel voor
zetten. Zeg niets, want ge zoudt u
lichamelijk verpraten en schik u in
alles; gij kunt uw lot eer verergeren
dan verbéteren.
Frogière schoof den schotel naar
zich toe en begon, al weenende, te
eten.
Wist ik toch maar, wat ik mis
daan heb. jammerde hij halfluid.
Twijfelt ge daar nog aan? Hebt
gij den Czaar niet beleedigd?
Ik, den Czaar O, nu denk ik er
aan En voor deze scherts....#
Die scherts was zoo dwaas niet
en zou zeker den Czaar niet beleedigd
hebben, als de angel der waarheid
er niet in gestoken had. Gij kent
l^aul, hij vergeet niets en vergeeft
nooit. Schik u in uw lot en zeg mij
of ik in Petersburg iets voor u kan
doen.
Doe een goed woordje voor me
bij den Keizer.
Ik zou je danken, dat kan mij
den kop kosten, maar hebt ge mis
schien geld of kostbaarheden, die ik
bewaren kan, totdat gij terugkomt
Dus keer ik dan toch terug en
ben niet levenslang verbannen Zeg
me nu nog. hoe lang ik in dat ellen
dige Siberië blijven moet.
Drie jaren, langer niet.
Drie jaren, ontzettend.
Frogière begon weer luid te schreien
en te zuchten, maar de soldaten ver
schenen, blinddoekten hem opnieuw
pakten hem in de slede en vervolgden
den rit.
De tooneelspeler weende, zich als
een stijfhoofdig kind, in slaap.
Toen hij ontwaakte, was 't weer het
zelfde liedje een boerenhut, een vet
kaars en een schötel gort.
Komaan, nu ben ik alweder een
dagreize verder van Petersburg. dacht
de arme verbannene, terwijl hij de
gort naar binnen werkte.
Nog eenmaal hernieuwde zich de rit
en het sobere maal in een met vet
kaars verlichte hut.
Toen de slede ten vierde male stil
hield, zei de ongelukkige bij zichzel-
ven dat is de vierde dagreis: had ik
nu maar een stukje papier, om eiken
<iag met een streepje aan te teekenen,
maar ik heb helaas niets bij mij, zelfs
niet eens geld... 'tis verschrikkelijk.
Ditmaal werd hij echter niet dooi
de soldaten, die hem uit de slede til
den. voortgedreven, maar zij droegen
hem en zetten hem ten slotte neer op
een houten bankje. Op het oogenblik,
dat hij den blinddoek dacht te zien
vallen, grepen een paar krachtige ar
men hem aan en boeide men hem
de handen.
Goede hemelwat zal er nu met
mij gebeuren gilde Frogière.
Niemand antwoordde.
Men ontdeed hem van zijn mantel
en zijn overhemd en hij voelde drie
ijskoude geweerloopen op zijn borst.
Vuurcommandeerde een zware
stem.
Er vielen drie schoten. Frogière ver
loor het bewustzijn. Toen hij weder
bijkwam, zat hij, van boeien en blind
doek verlost, op dezelfde plaats, waai
de scherpe scherts hem ontvallen was,
in dezelfde rijk versierde zaal, aan
denzelfden goed voorzienen disch.
Hij zag het welbekend gezelschap
om zich heen en naast zich den kei
zer, die hem spotachtig lachende aan
keek.
Frogière zag verbluft om zich heen
en het duurde eenigen tijd. voordat
hij zich hier weer tiiuis gevoelde.
Nu, vriendje, begon Paul, gij
veroorlooft u nogal tamelijk groote
vrijheden, zou ik zeggeneerst drinkt
gij voor drie, en daarna slaapt ge
voor zes, zoodat niemand bij machte
is u wakker te krijgen. Daartoe was
niets meer of minder noodig. dan dat
luitenant Passen een pistool af- j
schoot.
De acteur zette een ongeloovig ge
zicht.
Ik ben mij niet bewust, dat ik
geslapen heb, zei hij, maar als het
zoo is, dan is het een feit, dat ik af
schuwelijk gedroomd heb.
Czaar Paul begon luid te lachen en
de overigen niet minder.
En wat hebt ge dan wel ge
droomd. l-'rogière, vroeg de despoot.
Dat ik op reis was naar Siberië.
Nieuw gelach.
Toen de vroolijke gezellen bij het
aanbreken van den dag scheidden,
naderde de officier, die bij de reis
naar Siberië een zoo gewichtige rol
had gespeeld, den Franschman en zei
zachtjes tot hem Ik moet u even
spreken.
Rijd dan met me mee naar huis
antwoordde Frogière.
Toen zij in de slede zaten en deze
pijlsnel over de besneeuwde straten
voortvloog, begon de tooneelspeler
Zeg me nu toch eens, of ik wer
kelijk zoo vast geslapen heb en of dat
lieve reisje een droom is. Ik verbeeld
me toch, dat ik werkelijk drie dagrei
zen afgelegd en drie maal gort gege
ten heb.
Neen jongenge hebt niet ge
droomd, antwoordde de officier, maar
uw doodsangst heeft alles vergroot en
overdreven. Uw reis naar Siberië heeft
maar vier-en-twintig uren geduurd en
gij hebt Petersburg niet verlaten. Men
heeft u de stad rondgereden; gij zijt
driemaal in dezelfde hut geweest en
de keizer was in verschillende verklee
dingen getuige van uwe vertwijfeling
die hem buitengewoon scheen te ver
maken. Ilc zeg u dit alles om u voor
het vervolg te waarschuwen, opdat de
bange droom niet ontzettende werke
lijkheid worde.
Dank u voor uwe goede bedoeling,
zei de acteur, de Czaar heeft er voor
gezorgd, dat ik geen grappen meer
zal uithalen.
Van nu af was Frogière, als hij in
des keizers gezelschap was, steeds ern
stig en sprak hij weinig.
Toen Paul hem een avond verzocht
eens iets geestigs te zeggen, antwoord
de hij behoedzaam
't Is onmogelijk, Sire, mijn brein
is bevroren en mijne geestigheid is
een ijsklomp geworden. Ei, hoe en
waar is dit alles gebeurd
Zeer eenvoudig, Sire, op mijn reis
naar Siberië.
Rubriek voor Dames.
EEN PRAATJE OVER ALLERLEI.
Het hangt er maar van af van wel
ken kant en onder welken invloed ge
iets bekijkt om bet warm of koud,
mooi of leelijk, vroolijk of somber,
licht of donker enz. te vinden.
Ge logeert ergens, waar voldoende
hulp aanwezig is, om de huishoudp
lijke bezigheden vlug af te maken,
liet gevolg daarvan is, dat ge na het
ontbijt reeds met een boek of hand
werkje voor 't raam zit en eigenlijk
voor de ochtenduren met uw vrijen
tijd niet recht raad weet. Hè, ik
wou, dat die kachel wat beter brand
de, het is hier kil, ik huiver er van.
De huisvrouw komt binnen met iets
druks in haar bewegingen, zij is in
keuken en kelder bezig geweest, heeft
door 'thuis gedraafd om 'smiddags
tijdig klaar te zijn en binnen komen
de, zegt ze „Poeh, wat is het hier
warmIk kan tegenwoordig niet
meer tegen de warmte. En jij
Bijna schaamde ik mij om te zeg
gen," dat ik het juist zoo koud had.
Als het eindelijk aarzelend over mijn
lippen komt, zegt de huisvrouw
lachend „Dat komt van de vacan-
tie
Ge zijt zooeven bij een onverschilli
ge huisvrouw geweest, die het teveel
moeite schijnt te zijn, haar huis en
kinderen met smaak aan te kleeden
en thuiskomende, vindt ge uw eigen
omgeving veel mooier dan gewoon
lijk. Een week later komt ge een
heel elegant nestje binnenalles
ademt verfijnde smaak en weelde, die
huisvrouw weet aan het kleinste strik
je op een antimacasser een elegance
te geven, om jaloersch van te zijn en
zij weet alles in haar kamers zoo te
arrangeeren, dat het op zijn voordee-
ligst uitkomt en thuiskomende, vindt
ge uw eigen omgeving zoo stijf, zoo
smakeloos, in één woordleelijk.
Ge doet een frissche wandeling in
een echt Hollandsche omgeving.
Ge wandelt in 't najaar langs dij
ken, waarnaast slooten en weilanden
en zoover uw oog reikt, ziet ge niets
anders dan dijken, weilanden en wa
ter met hier en daar een paar hui
zen en aan den horizon op eenigen
afstand van elkaar kerktorens.
Ge wandelt daar met uw beste
vriendin, aan wie ge gewoon zijt al
les mee te deelen. Het gesprek is zeer
geanimeerd en zoo nu en dan klinkt
er een uitroep van uw kant tusschen
als ..Het Hollandsch landschap is
toch wel mooi, zie dat huis daar eens
schilderachtig liggen of wat is het
water mooi helder, hoe welvarend ziet
het vee er uit en wat gaat de zon
mooi onder in dien nevelachtigen he
mel".
Nu wandelt ge weer op denzelfden
dijk, maar nu alleen, uw vriendin is
verhuisd, de omgeving is precies zoo
als de vorige keer, maar nu is er
geen geanimeerd gesprek, geen vriend
schappelijk kloppend hart naast u.
Den dijk vindt ge lang, de weilanden
armoedig, het water eentonig, hè, het
Hollandsche landschap is ook zoo ont
zettend saai.
Ge zit te mopperen op de slechte
gloeikousjes van tegenwoordig. Het
gas brandt zoo slecht, ge kunt bijna
niets zien.Daar komt uw kleine spring
in 'tveld nog even binnen, die zich
op de slaapkamer in half donker heeft
uitgekleed.
Zij knijpt de oogjes toe en zegt half
lachend, half klagend: „Wat is het
hier licht
Zoodat ik maar weer terugkom op
mijn eerste gezegde. Het hangt er
maar van af, van welken kant men
het bekijkt.
Ook het ijs.
Kees, de held van tien jaar, ligt
nog op bed, maar vanuit het bed ziet
hij al, dat er bloemen op de ramen
staan en vroolijk roept hij „Moeder,
het heeft weer gevroren, mag ik nu
vandaag
„Tk zal eens zien", roept moeder
terug en heel in stilte kan zij de
egoïstische gedachte niet terug drin
gen ..Alweer gevroren, hè, dat ijs
bezorgt mij altijd zooveel angsten,die
Keesje is zoo'n waaghals en hij heeft
dan wel dol veel pleizier, maar ik ben
toch nooit op mijn gemak, vóór dat
hij heelhuids weer thuis is."
Kees roept,.Hè, dat iis in ma
jeur en moeder zucht„Hè, dat ijs
in mineur.
En zie, dat is nu juist de groote
moeilijkheid voor on^_ moeders, om
de kinderen aan te zetten tot lichaams
oefeningen, die wij weten, dat niet
geheel zonder gevaar zijn, maar die
moeten dienen om onze kinderen tot
flinke, gezonde inenschen te doen op
groeien.
Heeft men met jongens als de
genoemde Kees te maken, dan kan
een moeder alles aan zijn beloop la
ten. Zoo'n jongen leert natuurlijk
schaatsenrijden, maar er zijn ook
kinderen, die gauw geneigd zijn het
maar op te geven, omdat de eerste
oefeningen niet meevallen. Zulke kin
deren moeten aangespoord worden
en daarmee begint een uiterst moei
lijke taak voor de moeders.
Het is zoo moeilijk aan te zetten tot
iets, waarvan men het gevaar onmo
gelijk kan wegcijferen.
Zie, die taak wordt moeders zoo
dikwijls opgelegd en als ik daaraan
denk, dan kan ik mij nu ook het
dikwijls bekommerd gelaat van mijn
moeder verklaren, als ik in mijn
jeugd met mijn viertal broers en zus
iers naar het ijs trok.
Toen maakte mij dat altijd een
beetje wrevelig, omdat ik zoo graag
wilde, dat moeder evenals wij onver
deeld van het ijsvermaak zou kunnen
genieten.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. De beste manier om zilveren ket
tingen, armbanden of broches te doen
glimmen, is om ze in lauw zeepwater
af te wasschen en dan in droog
schuurzand te laten droogen.
II. Om vetvlekken uit boeken te
verwijderen, legt men op en onder de
gevlekte pagina velletjes vloeipapier,
om de andere pagina's te beschermen-,
strooi dan wat fijne magnesia op en
onder de vlekken en strijk met een
heete bout over het vloeipapier. Het
poeder slurpt het vet op en als het
weggeschud wordt, zijn de pagina's
geheel schoon.
DE MENSCHENETER
VAN LALPUR ARANI.
(Naar het Engelsch van
C. E. Gouldsbury.)
In Oost-Indië en andere landen,
waar men de grootere soorten van
verscheurende dieren vindt, wordt de
menschen-eter beschouwd en gevreesd
als een geesel, even erg als cholera,
malaria of een andere der ziekten,
waaraan in de tropen levende Euro
peanen onderhevig zijn.
Maar liet is te betwijfelen of de
vreeselijkste menscheneter, waarvan
ooit in eenig deel der wereld gehoord
is, zulk een schrikbewind uitoefende
in de streek, waar hij rondzwierf of
zooveel menschenlevens kostte als die,
waarvan de geschiedenis hier wordt
neergeschreven. In sommige gevallen
werden geheele families uitgemoord,
terwijl er nauwelijks een huishouden
was in den kring waarbinnen het
dier woedde, dat niet ten minste één
slachtoffer van zijn moordzucht telde.
Het dier, dat het onderwerp van
dit verhaal uitmaakt, was een lui
paard, die zijn verblijfplaats had ge
kozen in de jungle (uitgestrekte, dicht
met riet, bamboes, rottan en gras be
groeide terreinen in Indië) rondom
een groep dorpen in Noord-Bengalen,
waarvan één, Lalpur-Arani, hei voor
naamste was. Dit verhaal van zijn
woeden en daarop gevolgden dood, is
ontleend aan de aanteekeningen van
een voornaam overheidspersoon in
de streek, waar de gebeurtenissen
plaats vonden en die deel uitmaakte
van het gezelschap jagers, waardoor
de ongelukkige slachtoffers eindelijk
gewroken werden.
Het bedoelde district grensde aan
dat, waar de schrijver geplaatst was
in dien tijd en hij herinnert zich goed
de schrik, die in den omtrek heersch-
te, door het stijgend aantal personen
dat elke maand door het woeste mon
ster werd gedood en opgegeten.
De luipaard, die spoedig bekend
werd onder den naam van „de men
scheneter van Lalpur-Arani", gaf het
eerst blijk van zijn tegenwoordigheid
in het begin van Juli 1890, toen hij
een meisje van vier jaar, dat op het
voorplein speelde, wegsleepte en ver
slond. Later in dezelfde maand doodde
hij een jongen van acht jaar en ver
slond daarna een kind van achttien
maanden. Zijn volgend menschelijk
slachtoffer was een kind, dat in De
cember gedood werd.
Menig jacht werd georganiseerd,
zoowel door Europeanen als door in
landers om deze plaag te bestrijden,
maar zonder succes, want als jacht
op hem werd gemaakt, zocht het roof
dier een schuilplaats in een der vele
suikerrietvelden, die verscheidene
maanden van het jaar dicht begroeid
zijn. Deze rietvelden waren niet alleen
de beste schuilplaats voor het ver
volgde dier, maar daar zij een groote
waarde vertegenwoordigden, kon men
er geen cordon van olifanten door
heen zenden zonder groote schade toe
te brengen aan de eigenaars. Zoo
doende trotseerde de menscheneter de
geweren en zette zijn bloedig werk
voort.
Van Januari 1891 tot het einde van
December van dat jaar had bij juist;
honderd menschen gedood en geheel
of gedeeltelijk verslonden, meest vrou-i
wen en kinderen, en in het volgend
jaar tot den 6en April toen hij werd
neergeschoten, waren daar nog vier en
vijftig bij gekomen, zoodat het totaal
werd honderd vier en vijftig men
schen, gedood ineen tijdsverloop van
twintig maanden.
De angst, die ontstond door zulk
een vreeselijke slachting van men-
schelïjke wezens, in één enkele groep
dorpen is gemakkelijker te begrijpen
dan te beschrijven. Onder het volk
heerschte een paniek. Sommigen ver
lieten hun woonplaats en vluchtten
naar ver verwijderde dorpenande
ren die niet meer durfden slapen, bar
ricadeerden hun deuren en vensters
en waakten den geheelen nachtter
wijl sommigen van de jongere en
dapperder mannen, tot wanhoop ge
bracht door 't verlies van vrouw, kind
of een andere bloedverwant op den loer
gingen liggen naar dezen duivel in
dierengedaante en toen hij weer zijn
aanslag beproefde, hem gemeenschap-'
pelijk aanvielen, gewapend met stok
ken en steenen, maar telkens slechts
om onder henzelf eenige slachtoffers
te maken. Want het bloeddorstig dier,
aangemoedigd door vroeger wélsla
gen en volstrekt niet bang, deed stout
moedig een aanval op de bende, rechts
en links sprongen doend, er soms een;
of twee dopdend en steeds eenigen te
gen den grond slaand, terwijl het zelf
ongedeerd ontkwam.
Toen het monster ongeveer tachtig
vrouwen en kinderen had gedood wa
ren er dorpelingen geheel onder den
indruk van angst en schrik. Zij ke
ken argwanend en bang om zich heen,
zelfs als zij over het dier spraken, dat
zij nu beschouwden als een wezenlij
ken duivel, tegen wien het vergeefs
was te strijden en ze spraken fluiste
rend alsof ze bang waren, dat hij het
hooren zou en wraak zou nemen.
Intusschen zette het angstwekkend
dier zijn verwoestingen ongestoord
voort en op het eind van Maart 1891
had' het nogmaals vier en zeventig
personen gevoegd bij zijn toch reeds
verschrikkelijke lijst van slachtoffers.
Stoutmoediger geworden door zijn
verder wélslagen en aangemoedigd
door de straffeloosheid, waarmee het
zijn prooi kon bespringen en ver
slinden, bepaalde het zich nu niet
alleen meer tot vrouwen en kinderen,
maar begon ook mannen aan te val
len.
De bewegingen van den menschen
eter waren zóó verbazend snel, dat het
onmogelijk was te zeggen, wanneer
hij zou verschijnen of niet.
Bij voorbeeld den 19en Maart om zes
uur 's morgens doodde hij een vrouw
in een gehucht op vier mijlen ten
Zuiden van het hoofddorp. Denzelfden
middag vermoordde en verslond hij
een jongen op een plaats, vijf mijlen
Oostelijk gelegen en weer denzelfden
avond viel hij een man aan in een
dorp vier mijlen naar het Noord-Oos
ten en wondde hem zóó ernstig, dat
hij spoedig daarop stierf. Bij twaalf
gelegenheden doodde het verschrikke
lijk monster twee menschen op één
dag en bij drie gelegenheden zelfs drie
per dag.
Behalve in het eerste jaar van zijn
moordenaars-loopbaan was 17 dagen
de langste termijn, dat er niemand
vermoord werd.
Van het geheel aantal van honderd
vier en vijftig menschen, die hij dood
de verslond hij er twee en zeventig ge
heel of gedeeltelijk. Van de overige
twee en tachtig liet hij in sommige
gevallen de lichamen onaangeroerd
liggen, terwijl hij in andere gevallen
verjaagd werd vóór hij tijd gehad had
zijn maal te beginnendit waren ge
vallen, waarin gezien werd, dat hij
een slachtoffer maakte en dat hij ver
volgd werd door groote troepen
schreeuwende inlanders.
Het is niet te verwonderen,dat de
over het algemeen angstige en bijge-
loovige bevolking van Bengalen lang
zamerhand begon te gelooven dat het
ondier geen gewoon dier was, maar
een bovennatuurlijk monster van dui-
velschen oorsprong, expres gezonden
om hen uit te roeien. Werkelijk zou
een dergelijke beproeving, in bet be
schaafde Europa, zoo die daar moge
lijk ware, evengroote schrik versprei
den en in staat zijn bijgeloof aan iets
bovennatuurlijks te doen ontstaan.
Hoe het zij, de toestand had nu een
zeer verontrustend aanzien gekregen.
Honderd vier en vijftig slachtoffers
waren al gevallen tot buit van het op
menschenvleesch belust monster en
het was waarschijnlijk dat, zoo geen
voorzorgsmaatregelen werden geno
men. de betrokken dorpen spoedig ont
volkt zouden zijn.
De openbare meening maakte zich
er warm over, het onderwerp werd in
de pers behandeld en besproken op
een wijze, die niet juist vleiend was
voor de betrokken autoriteiten en het
volk zelf spaarde ook geen insinuaties.
Maar om de waarheid te zeggen, voel
den de plaatselijke autoriteiten wel de
noodzakelijkheid om tusschenbeide te
komen, maar zij waren machteloos.
Zij hadden alle mogelijke pogingen in
het werk gesteld om het ondier op te
zoeken en uit te roeien, maar tever
geefs. Het eenige, wat nog niet was
beproefd, was het dier te vergiftigen,
wat onder gewone omstandigheden en
met een gewoon dier hoogst waar
schijnlijk geslaagd zou zijn.
Deze overigens met sport-op-
vatting niet te rijmen wijze om
een gevaarlijk dier op te ruimen, zou
in dit geval vergeeflijk zijn geweest
en men zou er gaarne zijn toevlucht
toe hebben genomen, zóó treurig was
de toestand geworden. Ongelukkiglijk
echter was een der eigenschappen van
dit monster, dat bet nooit terugkeer
de tot de overblijfselen van zijn prooi,
na daarvan zijn eerste maal gedaan
te hebben, een bijzonderheid strijdig
met de bekende eigenschappen van de
wilde dieren van het kattengeslacht,
zoodat ook dit middel niet kon worden
aangegrepen.
Herhaalde beraadslagingen werden
gehouden door de betrokken over
heidspersonen en andere Europeeschc
en inlandsche heeren uit het district.
Ten slotte werd besloten op aanraden
van dengene, aan wiens aanteekenin
gen dit -verhaal te danken is, een
jacht te organiseeren op groote schaal
in het begin van April, wanneer het
suikerriet gesneden was en alleen de
gewone jungle overbleef. Men moest
zich gereed houden den len April en
zou elkaar ontmoeten bij het dorp,
waar het eerste slachtoffer na dien da
tum zou vallen waarop dan de geheele
jungle in den omtrek zou worden af
gejaagd.
Zij behoefden niet lang te wachten,
want den 2en April kwam bericht, dat
een jongen van 12 jaar gedood was en
verslonden iiï het dorp Arbab, zes
mijlen ten Noorden van Lalpur.
Den 4en waren alle deelnemers aan
de jacht, met ongeveer twintig olifan
ten op die plaats verzameld en den
5en 's morgens vroeg, jaagden zij de
jungle in het rond af, maar zonder
resultaat. Den morgen van den 6en
werden, daar geen bericht van een
nieuw slachtoffer was ingekomen, de
jungles van eenige omliggende dor
pen doorzocht. Om tien uur, toen de
jacht nog aan den gang was, kwam
een oud man aangeloopen met de tij
ding, dat hij den menscheneter gezien
had in de takken van een grooten ta
marinde-boom in zijn dorp en dat hij
hem eenigen tijd had gadegeslagen.
Daar hij hem eindelijk omlaag zag ko
men en een rottingstoel aan den voet
van de nboom binnengaan, was hij zóó
snel hij kon, gekomen om inlichting
te geven.
Men hechtte niet veel waarde aan
het verhaal van den opgewonden
ouden man, maar daar zijn dorp
slechts een mijl ver was, meende men
er wel heen te kunnen gaan om de
juistheid van zijn verhaal te onder
zoeken.
Op weg naar het dorp deelde de
oude man den jagers mee, dat zijn
eigen vrouw een paar maanden gele
den door den menscheneter was weg
gesleept, terwijl ze water haalde.
Toen het jachtgezelschap het dorp
bereikte, wees de oude man een plaats
onder den boom aan, die bedekt was
met dicht rottan, als de plaats, waai
de luipaard verscholen lag en tegen
over dewelke een ledig huis stond,
waai- de menscheneter eens iemand
gedood had. Zoo werden meer verla
ten huizen in het dorp gevonden.
De olifanten werden in de rottan-
jungle geleid, terwijl de drijvers met
de geweren de colonne begeleidden
daar het terrein te smal was om hen
op post uit te zetten.
Het was werkelijk een angstig
oogenblik. De meeste, zoo niet alle
jagers die tegenwoordig waren, wa
ren herhaaldelijk in de afgeloopen
twintig maanden erop uit getrokken
in de hoop den moordenaar van zoo
veel vrouwen en kinderen te ontmoe
ten en neer te leggen. Maar steeds te
vergeefs. Nu echter scheen alles een
goeden uitslag te voorspellen er was
gezien, dat het dier deze zelfde jungle
was binnen gegaan en het kon er niet
uit ontsnappen zonder gezien te wor
den. Allen waren vol hoop en elk
wenschte, dat z ij n schot het land zou
bevrijden van dezen vreeselijken gee
sel en den vrede en de veiligheid her
stellen onder de bevolking.
De linie, die dicht aaneengesloten en
voorzichtig voorttrok, had bijna het
einde van het begroeid terrein bereikt
toen plotseling een luipaard opsprong,
bijna onder de pooien van een der
olifanten. Er werd terstond op ge
schoten, maar het dier sprong terug
in het riet.
Nu omsingelde de linie snel de
plaats, waar het ondier het laatst was
gezien, en toen de olifanten naar het
midden daarvan aanrukten, verscheen
het dier opnieuw en werd weer be
groet door een schot uit betzelfde ge
weer, welk schot blijkbaar doel trof,
want het beantwoordde het met een
gehuil, terwijl hij door een deel der
omsingeling brak en naar een verder
gedeelte der jungle vluchtte.
Nu begonnen allen de achtervolging,
de jagers zoo dicht bij elkaar, dat geen
dier hen kon ontsnappen en spoedig
zag men hem liggen, zwaar gewond
:in een dicht rottanboschje waaruit ze
tevergeefs beproefden hem te ver
jagen.
i Ten slotte werd er een groote oli
fant in gezonden en toen deze de
plaats naderde, waar de luipaard lag,
richtte deze een oogenblik het lichaam
op alsof hij zijn geweldigen tegen-
I stander wilde aanvallen. Dit maakte
den reusachtigen, maar gewoonlijk
goedigen olifant zóó boos, dat hij snel
voorwaarts rende en beproefde den
luipaard met zijn poot te trappen,
maar de menscheneter, hoewel blijk
baar zwaar gewond, behield kracht
genoeg om die hevige slagen te ont
wijken en kroop een paar meters ver
der, zoodat alle jagers hem zien kon
den. Dezen, die hun geweren niet kon
den gebruiken tijdens den strijd tus-
schen den olifant en den luipaard,
grepen nu de gelegenheid aan. Zij
vuurden een salvo op het dier en toen
de rook optrok, zag men den luipaard
dood liggen.
Zóó stierf eindelijk de vreeselijke
menscheneter en had een veel eervol
ler dood dan zijn bloedig leven ver
diend had en lang niet zoo pijnlijk als
hij velen zijner slachtoffers had doen
ondergaan.
Men kan zich de vreugde der jagers
voorstellen nu zij eindelijk hadden
volbracht, wat zij zoo lang gewenscht
hadden en te vergeefs hadden be
proefd, maar een oogenblik twijfelde
men eraan of het gedoode dier wel
de menscheneter was, die zooveel
kwaad had gesticht.
Het lichaam werd nauwkeurig ge
meten en het bleek, dat men hier met
een groot mannelijk exemplaar te doen
had daar hij 6 voet 6 duim mat, een
reusachtigen kop en sterke schouders
had.
Om allen twijfel weg te nemen om
trent de identiteit van het dier .bleef
het jachtgezelschap verscheidene da
gen daar gekampeerd, maar van ver
dere moorden hoorde men niet meer.
Het was dus bewezen, dat de ge
doode luipaard werkelijk de gevrees
de menscheneter was.
ALLERLEI.
Bij den Antropome-
trischen dienst te Parijs
Uit het Fransch door F. H.
Evenals elk individu, om de een of
andere reden, in Frankrijk, gevan-
gen genomen, hebben de Humbert's
de antliropometrische bewerking moe
ten ondergaan.
Tot op het laatste oogenblik hadden
i zij gehoopt aan de weinig aangena
me formaliteit van de meting te mo
gen ontkomendoch de twee rechters
van instructie, de heeren Leydet en
André, hadden er zonder twijfel an
ders over gedacht.
Op hun bevel dan werden de leden
van dit hooge gezelschap achter el
kaar de werkkamer van den heer
Bertillon binnengeleid, langs een ver
borgen trap, die in onmiddellijke ver
binding staat met het Dépot van den
anthropometrischen dienst.
Romain Daurignac, Frédéric Hum-
bert en Emile Daurignac hebben geen
mond opengedaan gedurende den tijd,
dat men aan het meten en photo-
grafeeren was.
Mme. Humbert en Maria Daurignac
hebben zich aan deze meting niet
behoeven te onderwerpen; deze for
maliteit bestaat sedert tien jaren niet
meer voor de vrouwen. Men heeft
ze eenvoudig gephotografeerd.
Zoo even verklaarden wij, dat de
meting is een weinig aangename for
maliteit. Ziehier hoe het in werke
lijkheid toegaat
De gevangene wordt de kleedka
mer binnengebracht. Aldaar, onder
toezicht van eenige municipale gar
den, ontkleedt hij zich gedeeltelijk,
trekt zijn schoenen en sokken uit
en houdt niets anders aan het lijf
dan zijn hemd en zijn pantalon. Ver
volgens gaat hij naar een ander ver
trek, waar een ambtenaar zijn naam
dien, welken hij opgeeft op
schrijft op een kaart, zoo ook zijn
leeftijd, de plaats zijner geboorte, enz.
Dan vangt de meting eigenlijk ge
zegd pas aan het individu gaat staan
onder de maat, rekt de armen uit
langs een met graden verdeeld bord,
waarvan de strepen aanduiden de
nauwkeurige lengte van zijn „rek-
vermogen", biedt zijn linkerhand aan,
waarvan de middelvinger met een li
niaal wordt gemeten, steekt den arm
uit, opdat men de dimentie neme
van de „elleboogslengte'', gaat op
een bankje staan onder het omhoog
houden van het rechterbeen, opdat
geheel 't wicht van het lichaam ruste
op den linkervoet, waarvan de lengte
wordt opgenomenvervolgens komt
het meten van het rechteroor, van
de twee afmetingen van het hoofd
lengte en breedteeindelijk het
snelle onderzoek naar de litteekens
of bijzondere kenteekens op het ge
laat, op de handen, op de armen,
op de borst. De bewerking duurt
vier tot vijf minutende opgenomen
cijfers worden luide afgeroepen aan
een schrijver, die ze opteekent op
de keerzijde van de kaart, waarvan
de voorzijde reeds den naam draagt
van het sujet; en deze wordt weer
teruggebracht naar de kleedkamer en
vandaar naar het dépót.
De bewerking wordt in werkelijk
heid alleen gevreesd door recidivis
ten, die belang hebben bij het ver
bergen van hun antecedenten. Het
is hun bekend, dat met behulp van
eenige teekens, neergekrabbeld op een
stukje karton, geheel hun verleden,
op een onloochenbare wijze, zal wor
den opgeroepen.
Het aangenomen systeem is zoo
vindingrijk, dat het wel waard is met
eenige détails te worden uiteengezet.
Een aangeklaagde wordt de zützien
bestemd voor de indentificatie^ar v
binnengebracht. Hij houdt zijn najjnaen
verborgen, weigert zijn leeftijd oprr'
geven en te antwoorden op de \:e
gen, die hem worden gesteld, in \fs vel
band met zijn burgerschap en zian ee
antecedenten. Van de negen-en-neg] In d:
tig gevallen op de honderd, heeft teling'
zwijgen slechts één oorzaakttudee:
komt, omdat de gevangene reeds eajenen
of meermalen is gearresteerd ge w ei* ^.j^1
en dat hij er belang bij heeft de v,
te spelen van debutant om de Jet8
strengheid van het gerecht te v?en-
zachten of zelfs om te trachten g Baai
daan te krijgen van rechtsvervolgiernat
te worden ontslagen. Het is dg de
zaak het weder-opsporen van de ka&eree
van zijn vorige meting maar \vaLn d
die te zoeken in een onmeteiiju
massa kleine kartons, sedert twaP
jaren opeengehoopt, ten getale v?eve
ongeveer tweehonderd stuks per da»^erc
in de loketkasten van antliropomiurea1
trischen dienst rernai
Het individu wordt gemeten zije is
hoofd is lang, bij voorbeeld. 182 rojfhah
limeterde breedte van het hoJ\{_b
155 mM. de middelvinger van zij)
linkerhand meet 103 mM. zit6
voet 262 mM. en de eUeboogslengjft?8^
(van het uiteinde van den middtjan 8
vinger af tot het gewricht) 460 mM.wena:
Vervolgens worden opgenomen 4 Be
andere voorgeschreven aanwijzinge$0ort
zijn taille, zijn rekvermogen, de kle^aar
van zijn oogen, de afmetingen v% er
zijn rechteroor, de litteekens op zij?
armen, op zijn gelaat en op zijralr.
borst... en terstond is een persoo»en
lijke kaart ingericht, waarop ai de^am€
aanwijzingen vermeld. ne, 1
Zoo werkelijk de beschuldigde Oden
anthropometric reeds heeft ondergaaken
heeft deze kaart haar gelijke in
loketkasten van den heer Bertillon, ur,
en op die kaart zal de naam vet
meld staan, dien men verlangt r
weten, den naam, waaronder de be"?".011
schuldigde reeds een of meer veipjde
oordeelingen heeft ondergaan. Maaide i
nog eens, hoe zal men er toe gelige
raken haar op makkelijke wijze Who
ontdekken onder de honderdduizendef|jer
andere kaarten, waarvan de aanwijL i
zingen zeer weinig verschillen, daai
het menschelijk lichaam schier in den r.
zelfden vorm geschapen is? z.
Hier staan we dan voor honderihike
duizend kaarten, waaronder men moefRue
zoeken. Die honderdduizend kaartetQua
zijn weer verdeeld in drie klassen|en 1
lengte van „kleine" hoofden (van 8naa
tot 184)lengten van middelmatige*,,^
hoofden (van 185 tot 190)lengte^ h
van „groote" hoofden (van 191 tor
z)en elk van die klassen beval eenvers
weinig meer dan 33.000 bladen. Deiaai
lengte van het hoofd van onzen mamaal
bedraagt 182 mM.zijne kaart be-cial
vindt zich dus onder de 33.000 bladenden
Die 33.000' lengten van „kleine'ge]c
hoofden zijn op zichzelf verdeeld in!L
breedten van „kleine" hoofden van
a tot 152) „middelmatige" van IS®?5
tot 157)„groote" (van 158 tot zi;üen
en elk van die verdeelingen bevat hou
ongeveer 11.000 kaarten. De breedte' A
van het hoofcl van den beschuldigde, pro
zoo pas genieten, bedraagt 155 mM.^ij
en het is dus tot de 11.000 ,.mid- 0TJ€
delmatige", dat men het onderzoek! .5
moet bepalen.
Hier komt de lengte van den mid-1
delvinger tusschen beide. Men on-.stu
derscbeidt de 11.000 kaarten in drie °P£
categorieën: „kleine" middelvinger kui
(van a tot 100)„middelmatige" (van coi
101 tot 105' „groote" (van 106 tot z/.,en
De kaart, waaraan wij ons moeten V0(
houden, bevindt zich in de tweedeJm,
categorie, daar de meting van den c,
persoon in kwestie als lengte van 8e
zijn vinger heeft aangegeven 103 mM. ov
Er blijft ons dus bijgevolg niet meer en
over dan 3600 kaarten te doorloo- tu<
pen. De maat van den voet brengt!ne
dit getal terug op 1222 en die van
de elleboogslengte op 407.
Zoo hebben wij met niets anders
dan met behulp van de eerste vijf
antliropometrische metingen uit onze ae
nauwkeurige nazoekingen uitgescho
ten 99.600 kaarten, en onder de 400,
welke ons nog overblijven om te door- 3
loopen. moeten wij nog uitschieten
diewaarop de taillehet rekver- j
mogen, de lengte van het oor, de I 01
kleur der oogen geenszins overeen-ve
komen met de aanwijzingen, welke h(
de meting van den beschuldigde ons j g(
zoo even heeft opgeleverd... om kort dt
te gaan, twee of drie kaarten slechts n,
worden onderzocht zoo uit een oog
punt van de litteekens, van de bij-
zondere kenteekens, enz., en deze drie
overblijvende kaarten zullen zoo zeer 11
onder elkaar verschillen wat betreft w
de taille, het rekvermogen, of de I si
elleboogslengte, de afmetingen van v
den voet, het hoofd en al de andere n
successievelijk uitgeschoten afmetin- I s
gen, dat er geen twijfel mogelijk is j
en men er aldus toe geraakt te vin-
den de eenige, enkele kaart, welke e
op alle punten geheel en at over- n
eenkomt met de kaart, die zoo pas h
werd ingevuld. Het gaat eenvoudig, e
snel en zeker de anonymus is reeds g
hier geweest, hij kreeg een vonnis
in dat en dat jaar voor dat en dat ,j
misdrijf en hij heet zoo en zoo.
Aldus omschreven, schijnt de be
werking tamelijk ingewikkeld en lang
durig maar bij den anthropometri- c
schen dienst te Parijs gaat men te
werk op vlugge wijze en met een 1
bewonderenswaardige vastheid van 1
hand.
Voeg' bij dit alles het met een
uiterste zorg uitgevoerde photogra-
fische portret, en gij zult het eens
zijn, dat den recidivist weinig kans
overblijft te kunnen ontgaan aan het 1
personeel van den anthropometrischen
dienst.
(„Maasb.") i
Bescherming van jonge
Meisjes te Parijs.
Nergens wordt meer voor jonge
meisjes die op zichzelf staan, gezorgd
dan te Parijs.
Wie in Parijs geen bloedverwanten
heeft, kan daar jarenlang wonen, eer
hij vriendschappelijke opname in een
gezin vindt, want de Parijzenaar sluit
zijn huis voor al wat vreemd is. Bo
vendien is het daar gebruikelijk Zon
en feestdagen zooveel mogelijk bui
tenshuis door te brengen. Tijd om
gasten aan huis te ontvangen, ont-
breekt dus in burgerkringen. Een
jong meisje uit den vreemde is te Pa- I
rijs dus geheel aan zichzelf overge
laten, en het zou er bar voor haar