m^sm SS& SS KSflsëJ verwonderd. Eene zoo fijn gemanier de netheid, zonderlinge lotgevallen, die van mond tot mond verhaald wor den. een satrapische weelde jnen zect dat hij een zilveren badkuip te huis heeft), dit alles komt met over een met den eenvoud, dien men rnt recht verwachten kan bij een verte genwoordiger van eenvoudige lands lieden Het'is dan ook hoog tijd om een eind te maken aan dat verdicht ver haal. dat men van dezen Barras een zcon van een landman maken. wi.. lu ouders van Jan Mauriel bewonen een kasteel in Indre-et-Maine. Mevrouw Mauriel. die arglistig en geslepen is zooals gezegd wordt, ontvangt vele bezoeken, naar het schijnt. En, zeker om de volksgunst, waarin haar zoon staat, te onderhouden, is zij er in geslaagd eene partij te vormen, die der regeering vijandig is en zeer ge vaarlijk. Kan zij dien staat voeren met de toelage van den jeugdigen af gevaardigde Baudm heeft ons wel eer getoond, hoe men, met vijf-en-twin- tig franken sterft, de heer Mauriel laat ons zien, hoe men niet vijf-en- twintig franken het leven van een prins leidt, Neen neenneenDaar zal het mEnbj'i>iiblliV ui' zijn bed gesprongen en trekt koortsachtig zijn kleederen a^ü' ^'at doe je daar, vraagt zijne moeder verwonderd. Ik trek mijn kleeren aan. Waarom'? T. Vandaag is er Kamerzitting, ik ga er heen. Ben je gek? Neen 1 antwoordt de af ge vaar dig dc opgewonden. Ik zou gek zijn als ik mij nog vandaag met rechtvaardig de voor de oogen van geheel Frank rijk. Mijn stilzwijgen zou het geloof aan die hatelijke beschuldiging nog sterker makenIk moet noodzakelijk spreken... uitlegging geven. Maar de dokter verbiedt je uit te gaan, als je het doet, kun je weer opnieuw ziek worden... Wat geef ik om den dokter Als die ellendelingen nog maar mij alleen aanvielen! Maar zij vergrijpen zich aan u. aan mijne ouders, aan u. inocder, begrijp dat toch eensgoea. Dat is gemeen Mijn eer staat op het spel Mijn egr is de uwe, nietwaar Is die van geheel de streek, die mij gekozen heeft... Gij wilt toch met, dat die gekrenkt wordt? Ik zou niet graag willen, dat ge weer een kou pakte. Och Ik voel mij sterk genoeg! gij behoeft niet bang te zijn 1 De zit ting begint om half drie. Ik heb met veel tijd meer. .- Je gaat je dood maken i Adieu En de oude op zij dringend, die bevend en op zij gezet verbluft staat te kijken, heelt Mauriel zich iu een oogwenk aangekleed, want de veront waardiging geelt hem krachten, en 7an de trappen vliegend, is Mauriel verdwenen. Het is eene laagheid, mijne hee- reneene laagheidIk, Jan Mauriel, beschuldigd van omgekocht te zijn Het is eene laagheid... eene laag... Een hoestbui onderbrak plotseling den redenaar. Reeds een kwartier is bij aan het woord. Een van zijne po litieke tegenstanders heeft de neschul- diging herhaald en zoo juist op de spreektribune het venijnige artike TOlXe-satrapische weelde - de buitenkansjes van een weelderig le ven de zilveren badkuip ae moeder eene invloedrijke, argiistige dame eene soort Madame Déca mier het gevaarlijke politieke kornplot - niets heeft hij overgesla gen. Mauriel is opgesprongen vol veropt woordiging 1 Hij verdedigt zich met eene woedende hevigheid. Maar hijs nog zwak. en langzamerhand wordt zijn stem klankloozer... de krach'e 1 van /line beterschap begeven hem. Toch houdt hij de tribune krampach- tig va«t. In een rossig schijnsel ziel hij gezichten vol aandacht, eene rij kale of woestharige schedels booger op bewegen zich eene menigte hoof- den. omlijst door het hoogroode ti >o der verheven zitbanken. Over dac alles valt uit den licl.lgevendan koepcleei netsche schemering. Door een niterste krachtsinspanning van z>jnen w-ü her vat Mauriel het woord en met toorn en spot in zijne woorden, gaat hij Men beschuldigt mij van omge- kocht te zijn, omdat ik het schaam teloos gedrag niet leid, dat sommigen a)s noodzakelijk verbonden meenen aan de vertegenwoordiging van he. '"uw ik vraag het u, mijne hee- renen ik riclit mij tot allen, die gezond verstand hebben is het noodzakelijk zich voor taoa" e.e™ wilde man met ongekamde haren, om de verklaring te erlangen, dat men met omkoopbaar is? Kan me"?'cl:ï;ts dan het Fransche volk waardig ver tegenwoordtge.il, als men een sloch "foireenf'ovéSniving komt mij voor als een comediespel. Ik houd het. cr voor, dat eene 8ezonhegdl,Jeü"adia vertegenwoordigers moet hebben, die haar waardig zijn. Men spreekt van mijn weelde I Men zegt, dat miine ouders een kasteel bewonen m Indre aPMalno waar zij. zooals liet schijnt een gevaarlijk staatkundig complot crpiineed hebben Beveel een onder foek mijne heeren! Dat men mijn levensloop onderzoeke Ik houd mets verborgen. Ik kef alleen, m eene een- voM'iige woning in de Rue c°yYc^'t Daar is geeu badkuip (en dat p mii wel). Wat mijne oudais aangaai. 'die belasterde m'?sch™ z''n die» landlieden, die den akker dbd u wen en daarin stel ik mijne e-r. Hm kasteel Hei is eene eenvoudisr» bovenwoning, die zij /««hunnen ee2-ZaanrpgraateT? Welnu, gedt gij het tegenbewijs?.. In dat geva1-- Mauriel kan van toorn geen adem meer halen. Eene nieuwe hoestbui overvalt hem en duurt deze keervnj lyng. Het zweet stroomt over zijr. go- laat. Zijne haren kleven aan zijne sla pen Hij kan niet meer spreken, .e- vergeefs beproeft hij het hij wordt e in gehinderd door het geraas met de schrijftafels die. waarmede zijne«o- Jega's. als schooljongens m opstand voortdurend klapperen. De zitting is geschorst', zegt de voorzitter, terwijl hij met de bel het! teeken geeft; dan buigt hij zich voor over tot den spreker Rust een oogenblik, mijnheer de afgevaardigde. Wij zullen aanstonds weer beginnen. Mijnheer Je afgevaardigde verlaat de tribune, droogt zich het zweet van zijn aangezicht en gaat naar de gan gen. Hij ziet daar eenige van zijn vrienden. Maar deze ontwijken hem en maken zich uit de voeten. Zij ver bergen behoedzaam hunne gemoeds stemming, wachten het einde der gebeurtenissen af en 'tslot van Mau- riel's antwoord. De zitting vangt aan roept de pedel niet krijschende stem. Een ieder begint haast te makendie nog maar alleen aan de buvette staat, verwij dert zich snel. Maar oi> zijn weg houdt eene hand hem tegen. Hij ziet om. Mama I Ja... ik heb het maar gedurfd ik ben je gevolgd. Waarom Je hebt Je flanel vergeten Welnu Wat ben je heetJe zwemt in je zweet. Arme jongen!... en wat ben je bleek!... Wat zou de dokter zeggen als hij wist, dat je zonder flanel ben uitgegaan, na zoo ziek te zijn ge weest? Ik heb het je meegebracht... En haastig maakt ze een pakje open en spreidt voor de oogen van den ver baasden afgevaardigde een grooten flanellen borstrok uit Gauw Aangetrokken zegt zij. Verlegen, maar toch hartelijk, sta melt Jan Dank je mamaAanstonds, na de zitting. Neen, terstond. Dat is onmogelijk... Ik was juist in het volle van eene groote redevoe ring... De zitting begint weer... Inde Kamer wachten ze op mij... De mi nisters... En ik zou er den brui van geven, van die Kamer en van die ministers. Als je weer een zware pleurezij op- geloopen hebt... als je dood zult zijn... zijn zij het dan, die je aan je moeder zullen teruggeven? Trek ze aan, zoo als ik het je zeg Hij trachtte haar nog te ontloopen. Maar zij hield hem stevig vast Reeds waren eenige van zijn col lega's, die zich wat verlaat hadden, blijven staan, om dat vreemde too- neeltje even aan te zien en lachten er heimelijk om. Jan las in die oogen van eene on verzettelijke boerin eene onoverwinne lijke weerspannigheid. Hij begreep, dat geen menschelijke macht hart eenmaal vastgezette gedachte zou kunnen veranderen. Hij zag zich al, terwijl hij over de tribune naar zijne plaats ging, achtervolgd door die goede vrouw, die de noodige borstrok met de hand door de ruimte deed wuiven, terwijl de oogen van geheel de Kamer op hem gevestigd waren... Toen zag hij in, dat er maar één kans was om zich te redden in haast ge hoorzamen. Opeens neemt lyij de fla nellen borstrok, die zij hem toereikte op smeekende, maar tevens vastbera den manier, hij ging in eene kleed kamer, waar hij zich ontkleedde. De zitting gaat door, zegt de voorzitter. De achtbare Mauriel heeft het woord. Niemand. Met de oogen zoekt men Jan Mauriel. Zijne plaats is onbezet. Een afkeurend gemompel klinkt langs de zitplaatsen. De hevigste te genstander van Jan Mauriel, zijn aan klager. riep met luide stem Hij houdt zich schuil. Zijn vlucht is eene bekentenis. Ja Ja herhaalden in koor eeni ge stemmen. Het gemompel werd luider en zwol als een golf. Verschillende partijen maakten koor. Het publiek, wiens belangstel ling opgewekt was door het begin van de zitting, en dat angstig verlangde ook het vervolg van den strijd bij te wonen, voelde zich teleurgesteld in zijne verwachting en begon mede te doen. Men riep - Weg met Jan Maurielweg met den omgekochte De voorzitter bracht de bel in be weging. Het rumoer hield op. Is de achtbare afgevaardigde van Indre-et-Maine weggegaan? vroeg hij. Toen hoorde men van boven komen, eene scherpe stem, die met een lande lijke tongval antwoordde Neen, hij zal aanstonds komen Hij is bezig zijtf flanel aan te doen. Een uitbundig gelach weerklonk door de Kamer. Men dacht met een grap te doen te hebben. Alle hoofden draaiden zich om, en men bemerkte op de tribune, voor het publiek bestemd, een oude, kleine boerin met een witte muts metbreede banden op en met een zwarten schou dermantel. De uitdrukking van haar gelaat teekende eene kommervolle onthutsing. Terstond bedaarde het lachen. Men werd nieuwsgierig... Wat zou dat wel beduiden Zoo half begrijpend, dat het om haar jongen te doen was, en hem tegenover allen willende verdedigen, stamelde de oude verlegen Hij komt zoo net uit eene ziek te... Hij zwom als 't ware in zijn zweetDaarom wilde ik, dat hij zich goed aankleedde. En zij voegde cr bij Ik ben zijn moe 1 Zijne moederdie boerin met die muts op Die was dan die geslepen, kruipende kasteel-dame, die andere madame Récamier, die eene partij gevormd had, zoo gevaarlijk voorden staat In. tegenwoordigheid van die onge manierde verschijning, zoo treffend om hare ongekunstelde teerhartigheid begon men zoo iets te raden. Men herinnerde zich de woorden van den afgevaardigde, zijne hoestbui. Het voorval werd begrepen. Opeens kwam voor den geest een vluchtige voorstelling van een huiselijke, ^een voudige woonkamer, van den zieken zoon, van de moeder, die van het land gekomen was, om hem op te passen... en die menigte van Parijze- naars, die lacht en weent met eene zelfde luchthartigheid, die menigte voelde zich getroffen. Het leven van Jan Mauriel toonde zich daar voor het gansche publiek. OmgekochtHij Nou nog mooier Te gek om aan te denken De beschuldigingen vielen, de eene na de andere. Een afgevaardigde was de tolk van aller gevoelen, als hij riep Bravo, moedertje Op hetzelfde oogenblik komt Mau riel in de zaal en bestijgt het spreek gestoelte. Maar tot zijn groote ver wondering, nog vóór dat hij zijn mond geopend had, brak er een don derende toejuiching los over de ban ken der Kamer. Van alle zijden riep men„Leve Mauriel Van verwondering geen woord kun nende spreken, heft hij zijn hoofd op en bemerkt daar heel in de hoogte de goede vrouw, die hem wenkte ge rust te zijn. Toen begreep hij alles en zonder valsche schaamte, in tegen woordigheid van allen, maakte hij een ongekunsteld gebaar en wierp een kushand naar zijn moeder. Rubriek voor Dames. DE TERUGKEER VAN SHERLOCK HOLMES HET AVONTUUR VAN DE KOSTSCHOOL. Uit het Engelschvan CONAN DOYLE. (Vervolg van het No. van Haarlem's Dagblad van 11 Februari). indiaansch parelwerk. Een bekoorlijke nieuwigheid op 1eet eebied van gordels, horloge- en w erketüngen kwani tot on* u.tj.et verre Westen van Amen Ra, ^^dMhetSo°=^ men mTkleine spijkertjes opslaande ven^p^e'j^de^ljwanden^ timmert wTarla? men de parelsj rijgt, dunner 'SetdeL j Cer°^eS£spand-«d «gj en ™^?YeatPmat dfwaafdraad on- j g^ïïMdoji d*' tus.ri.en iederl£ SïïJ dto SS bovèn <le span draden parelen heen, da punt aangeland geefdraad onder wijze voort .erst den wee ^i de spandraden te legg d ie. I dan naar boven tehalen e der der P?/ele«^„ E kan als draad stijf aa«p^00B kruissteek-pa- patroon ieder gew er 0|n deMeenSS teeds pareSeiSean gelijke grootte te nemen. rfrreide blouses. Deze hfouse» schijnen bijzonder^n, den smaak te va'jc" J?d'en in t bij- 3£g~£g— hoog-rood of maiine ipdere ande- WLnogeTbpJendewordtuit elkaar genomen of an.J® mcn vol. ?Sr<SeÖuendeJeefenoJr|. Skte dTenkeïe deelen natuurlijk naalden de enke t<j rekcncll. De zonder de „kken moet recht ge rand der yoorf*u n neemt ze eenige breid worden nm" rs omgelegd c.M. breeder die a^ itormknoopen en met 3 d v00rzien ieder op breit men boord moeten woriien. Da e slllkken, en manchetten, oeio men ze maar 'weemaal zoo to l ft nnar hebben Wil. daar z,j voor wordpB buiten omgeslage boQrd en mau- Senr?£ "een S^andere Waur SefrTollSuw o, donkeen mct Het werk vordert Vlug Wouses r,ndnenn» ««„Jf warm enS staan velen uitstekend. huishoudelijke wenken. goed geklopt eiw b is lclltbnnr gebroken maar het weer aan elkaar iJ wasschen zijn. moet vooruit goed alg ^ftWOrden ii. Om maken moet men zijn, weer zacht te maken, ze vier-en-twintig uitspoelcn m •weeken zetten en haal dit proces, warme terpentijn, wasch ze In warm water en ^oda met zachte zeep. Hoera riep ik. Wij hehben het. Maar Holmes schudde het hoofd en zijn gelaat drukte meer verbazing en verwachting dan vreugde uit. Zeker, een fiets, maar niet .,de" fiets, zeide hij. Ik ken twee-en-veerlig verschillende indrukken, die fietsban den kunnen achterlaten. Zooals ie ziet, is dit een Dunlop met een gere pareerde plek op den buitenband. Heidegger had Palmerbanden, die langsstrepen achterlaten. Aveling, de leeraar in wiskunde, wist dat heel zeker. Dit is dus niet het spoor van Heidegger. Van den jongen dan Mogelijk, als wij konden oewij- zen, dat hij in het bezit van een fiets was. Maar dat hebben wij niet kun nen doen. Zooals je ziet, is dit spoor gemaakt door een wielrijder, die van de school kwam rijden. Of er heen Neen. neen, waarde Watson. Hat achterwiel laat natuurlijk den diep- sten indruk achter, want daar rust het heele gewicht op. Je kunt hier ver scheidene plekken zien, waar het over het vóórwiel heengegaan is en het spoor, daarvan bijna geheel uitge- wischt heeft. Hij reed ontegenzeglijk van de school weg. Het is mogelijk, dat het met ons onderzoek te maken heeft, maar alvorens verder te gaan, zullen wij het terug volgen. Dit deden wij en een paar honderd meters verder, aan het eind van den moerasgrond van de heide, raakten wij het spoor kwijt. Wij liepen over het pad terug en zochten een andere plek op, waar zich een bron bevond. Hier zagen wij weer het spoor van de fiets, maar het -was bijna geheel weg getrapt door de indrukken van koeien- hoeven. Verder zagen wij er iets meer van, maar het pad liep regel recht in de Ragged Shaw, het bosch achter de school, uit. Hier moest de fiets uitgekomen zijn. Holmes ging op een grooten steen zitten en liet zijn kin op zijn handen rusten. Voor dat hij opstond, had ik reeds twee siga retten opgerookt. Welnu, zeide hij. Het is natuur lijk mogelijk, dat een geslepen man van fietsband verwisselt, om een ver keerd spoor achter te laten. Een mis dadiger, die aan zoo iets weet te den ken, is iemand, op wiens kennisma king ik trotsch zou zijn. Wij zullen deze quaestie in het midden laten en weer naar ons moeras terugkeeren, want wij hebben daarvan nog een heel stuk te doorzoeken. Systematisch zochten wij verder op den rand van den weeken grond van de heide en weldra werd onze vol harding beloond. Aan den overkant van het lagere gedeelte van het moe ras liep een modderig pad. Holmes liet een vreugdekreet hooren, toen hij het naderde. Er midden over liep een spoor als van een fijnen bundel tele graafdraden. Het was de Palmerband. Hier is dan toch Herr Heidegger, riep Holmes opgetogen. Mijn redenee ring was dus juist, Watson. Ik feliciteer je. Maar wij moeten nog een neei eind loopen. Wees zoo goed niet op het pad te trappen. Laat ons nu het spoor volgen. Ik vrees, dat het niet heel ver zal leiden. Onderweg bemerkten wij echter, dat zich op dit gedeelte van de heide hier en daar weeke plekkenbevonden 'n ofschoon het spoor telkens verdween, vonden wij het altijd weer terug. Zie je wel, dat de fietser hier zijn vaart versneld heeft?" zeide Hol mes. Daar valt niet aan te twijfelen. Kijk maar eens naar de indrukken van de beide banden. Zij zijn beide even diep. Dat beteekent niets anders, dan dat de wielrijder met zijn volle gewicht op het stuur leunt, als iemand, die alle kracht bijzet Verdui veld hij is gevallen. Er was een breede veeg, die zich over een paar ellen van het pad uit strekte. Verder een paar voetstappen en dan weer het spoor van den band. Geslipt, merkte ik op. Holmes hield een verschrompeld takje bloeiende brem in de hoogte. Tot mijn afschuw zag ik, dat de bloesems met rood bevlekt waren. Op het pad en tusschen de heideplantjes bevonden zich eveneens plekken ge ronnen bloed. Dat is leelijkzeide Holmes. Zeer leelijk blijf staan, waar je staat, Watson geen noodelooze voetstap wat zie ik hieruit? Hij is gewond neergevallen, opgestaan, weer op de fiets gestapt en verder gereden. Maar hier is een ander spoor. Vee op dit zijpad hij is toch niet door een stier gestooten onmogelijkmaar ik zie geen andere sporen. Wij moeten ver der, Watson. Nu wij behalve het spoor nog de bloedvlakken hebben, kan hij ons niet ontsnappen. Wij behoefden niet lang te zoeken. De indrukken van de banden begon nen fantastische bochten te maken op het glimmende, natte pad. Eensklaps zag ik, voor mij uitkijkend, tusschen de dichte bremstruiken metaal glin steren. Wij trokken er een fiets uit te voorschijn met Palmerbanden, met een verbogen trapper en aan den voorkant afschuwelijk besmeerd met bloed. Aan den anderen kant van de struiken stak een schoen uit. Wij lie- PARVENU. Kom, kom zonder omslag, je gaat van avond met me in Riche di- neeren, zei de man, die met specu- leeren eenige tonnen bij elkaar had. Onmogelijk, ik ga van avond naar Lohengrin. 't Komt er op een niet aan, ouwe jongen, breng hem maar mee. •N RECORD. Denk eens, buurvrouw, we heb ben vandaag in den sneltrein ge spoord, en nog wel in den eetwagen, daar hebben wij vijf en veertig kilometer lang gegeten Hl Waar moet u heen Naar Holderness Hall. Vrienden van den hertog zeide de waard met een ironij blik op onze bemodderde kleerei Holmes lachte goedig. t* Hij zal in ieder geval blijjrte als hij ons ziet. K' Waarom Omdat wij hem tijding bré gc over zijn vermisten zoon. De waard ontstelde merkbaar. Wat, is u dien op het spooijTg Men heeft hem in Liverpor" zien en hoopt hem ieder oogen» krijgen. Weer onderging het ruwe, schoren gezicht een groote, snell andering. Hij werd eensklaps or delijk. o«l Ik heb minder reden dan ie anders om den hertog iets goec iin te wenschen, zeide hij, want il& vroeger zijn eerste koetsier en 10C leelijk heeft hij mij behandeld. '<jl gaf mij de bons zonder getuigs." en wel op het zeggen van een le achtigen korenhandelaar. Maar 'Om doet mij toch plezier te hooren de jonge lord in Liverpool gezii en wil meewerken om die ti^a£ naar de Hall te laten brengen. F Dank u, zeide Holmes. Wij 2PP eerst wat eten. Daarna kan u de!c'vf voor laten komen. zoek liefst voortzetten, want wij heb ben al zooveel tijd verspild, dat wij geen uur meer verloren mogen laten gaan. Aan een anderen kant, is het onze plicht de politie met onze ontdek king in kennis te stellen en er voor te zorgen, dat het lijk van den armen man behoorlijk wordt behandeld. Ik zou een briefje kunnpn bren gen —Maar ik heb je gezelschap en je hulp noodig. Wacht eens daar is een man bezig met het steken van turf. Roep hem hier, dan kan hij de politie waarschuwen. Ik riep den boer en Holmes zond den verschrikten man met een briefje naar dr. I-Iuxtable. Nu, Watson, zeide hij, wij heb ben vandaag twee leiddraden gevon den. De eene is de fiets met de Pal merbanden en wij zien, waartoe die geleid heeft. De andere is de fiets met den gerepareerden Dunlopbanu. Laat ons, voordat wij verder zoeken, na- j ik heb geen fiets, gaan, wat wij eigenlijk weten, zoodat ik heb geen fiets, wij daar zooveel mogelijk partij j Holmes hield den souverein ii van kunnen trekken en het belang- j hoogte. rijke van het toeval scheiden. Man, ik zeg je, dat ik er Ten eerste moet je weten, dat heb. Ik zal u twee paarden geve de jongen zeer zeker vrijwillig is mee- u naar de Hall te brengen. gegaan. Hij is uit zijn venster ge- j Nu, zeide Holmes, als wij geeen klommen en alleen of met iemand an-hebben, zullen wij daar nog we ders gevlucht. Dat staat vast. over praten. !er Ik stemde dit toe. I Toen wij alleen waren in de k< Zoo. laat ons nu eens tot dien met steenen vloer, was het woao€ ongelukkigen Duitschen leeraar te- j baarlijk, zoo vlug als die verz rugkeeren. De jongen was geheel ge- enkel genas. Het was bijna avoi t kleed, toen hij vluchtte. Hij wist duswij hadden sedert den vroegen ae vooruit, dat hij het doen zou. Maar j gen niets gegeten, zoodat ons dc Duitscher is zonder sokken ge- nogal lang duurde. Holmes zat ile. gaan. Hij is dus heel overhaast ge- dachten verdiept, een paar male b\e vlucht. j hij naar het venster en keek er dig Ongetwijfeld. naar buiten. Dit zag uit op een WÉj Waarom is hij gegaan? omdat sige binnenplaats. In den verst 1 hij door zijn slaapkamervenster den wijderden hoek stond een sn jongen zag vluchten. Omdat hij hem waar een onzindelijke jongen aaijP wilde inhalen en terugbrengen. Hij werk was. Aan de andere zijde ^de greep zijn fiets, reed den jongen ach- de stal. Na een van die omwani E terna. en zoo zijn dood tegemoet. gen was Holmes weer gaan z ier Dat schijnt wel zoo. maar sprong eensklaps met een lua? Nu kom ik aan het kritieke punt uitroep op I d11 van mijn redeneering. De natuurlijk-Bij God Watson, ik geloof ste manier, waarop een man een jon-; ik het heb! riep hij. Ja, ja, 7,00 I iaw 'Ra: gen zou achtervolgen, zou zijn doorhet zijn. Watson, herinner jij jel hem achterna te loopen. Hij wist dan '^*5"" toch zeker, dat hij hem zou inhalen. Maar de Duitscher doet dat niet. Die grijpt naar zijn fiets. Ik heb gehoord, dat hij een uitstekend wielrijder was. i.™ "c 1 Hij zou dat niet doen,als hij niet ge- waar het lijk van den armen Ha zien had, dat de jongen een of ander ger lag. snel vervoermiddel voor zijn vlucht] Juist. Welnu Watson, ho| koeien heb je op de heide gezien daag koeiensporen gezien te hebj Ja. verscheidene. Waar Wel, overal. Op het moersi op het pad en dan weer op de Ik kan er mij geen herinner Zonderling, Watson, dat wij al sporen zouden zien zonder ei Rc be df had. De andere fiets. Laat ons de redeneering voortzet ten. Zoowat vijf mijlen van de school, vindt hij den dood - niet door een op d*e heele heide een enkele ka kogel, let wel, die zelfs door een jon- gen te komenzeer vreemd, Wal gen afgevuurd zou kunnen worden, 1 vindt je niet'? maar door den woesten slag van een Ja, het is vreemd, krachtigen arm. De jongen was dus Nu Watson, bedenk je eens niet alleen in zijn vlucht. En hij Zie je in je verbeelding die spor] vluchtte snel, aangezien een bekwaam het pad weer voor je fietser hem zelfs eerst vijf mijlenver- j Ja. der inhaalde. Toch vinden wij bij het j Herinner jij je nog, dat de sd onderzoeken van den grond, waar het zoowat zoo liepen, Watson, treurspel plaats had, niets dan een legde een reeks broodkruimels oa paar sporen van vee. Ik heb een heel wijze neer en somj eind omgeloopen en er bevindt zich 1 ---en van tijd tof binnen vijftig ellen geen pad. Een an-j zoo Kan jij ji der fietser kan met den eigenlijken nog herinneren moord niets te maken hebben gehad, j Neen. Er waren ook geen menschelijke voet-Maar ik wel. Ik zou er op stappen. nen zweren. Maar wij zullen er o| Holmes, riep ik, dat is onmoge- gemak nog eens heengaan en 01 lijk. van overtuigen. Wat 'n blinde kil Prachtigzeide hij. Een schitte-ik toch geweest, dat ik daar nie| rende opmerking. Zooals ik het voor-der aan gedacht heb. stel is het onmogelijk en dus moet ik j Waaraan ergens een fout gemaakt hebben.Dat het een merkwaardige ko d Maar je hebt het toch zelf gezien. Kandie stapt, draaft en galoppeert. I 1> jij ergens een vergissing aanwijzen'? draaid Watson, dat is niet ui E Kan hij zijn schedel niet bij een brein van een dorpsherbergier i u val verbrijzeld hebbenj men Er schijnt hier op het ooge] E In een moeras. Watson niemand te zijn dan die jongen j E Ik ben ten einde raad. smederij. Laat ons gaan zien, wal v Tuut, tuut, wij hebben wel eensz'en kunnen, raadselachtiger vraagstukken opge- i den vervallen stal stonden lost. Wij hebben ten minste volop ma- i ongeroskamde, ruwharige paa^ teriaal, als wij het maar weten te Holmes tilde den poot van een v gebruiken. Kom, en als wij den Pal- i twee op en lachte hardop, mer uitgeput hebben, kunnen wij eensOude hoefijzers, maar pas zien, wat de gerepareerde Dunlop-Sen oude hoefijzers, maar nil band ons te vertellen heeft. spijkers. Dit is een interessant g Wij zochten het spoor weer op en Laat ons naar de smederij gaan. volgden het een eind vermaar wel- 1 He jongen zette, zonder op on| dra steeg de heide tot een lange met letten, zijn werk voort. Ik zag, heideplantjes begroeide helling en lie- Holmes zijn oog rechts en links, ten wij het water achter ons liggen. het oude ijzer en hout liet gaan] Op de plek waar wij den Dunlopband °P den grond verspreid lag. 1 het laatst zagen, kon deze evengoed k]aPS hoorden wij echter een zwj geleid hebben naar Holderness Hall, staP achter ons en daar stond| waarvan de statige torens eenige mij lijn links van ons uitstaken, of an ders naar een klein, grijs dorp, dat vóór ons lag en aanwees, waar de Chesterfieldsche weg begon. Toen wij de sombere onzindelijke herberg met een uithangbord met een kemphaan er op naderden, liet Hol mes eensklaps een luid gekerm hoo ren en greep mij bij den schouder om niet te vallen. Hij had zich hevig den enkel verzwikt. Met moeite strompelde hij naar de deur,waar een korte, don kere vrij oude man een zwart aarden pijp stond te rooken. Hoe gaat het u, mijnheer Reuben Hayes? vroeg Holmes. Wie is u, en hoe weet u mijn naam zoo precies antwoordde de man met een wantrouwenden blik uit een paar sluwe oogen. Wel, die staat op het uithangbord pen er heen en daar lag de ongeluk- boven uw hoofd gedrukt. Men kan kige berijder. Hij was een lang man, met vollen baard en een bril, waaruit één glas was weggeslagen. Zijn dood was veroorzaakt door een ontzetten- den slag op het hoofd, waardoor zijn schedel gedeeltelijk verbrijzeld was. Het pleitte wel voor de geestkrachten moed van den man, dat hij zoo ver wond nog verder was gereden. Hij had schoenen aan, maar geen sokken en onder zijn jas eqp. nachthemd. Het was ongetwijfeld de Duitsche onder wijzer. Holmes keerde eerbiedig het lijk om en onderzocht het nauwkeu rig. Toen zat hij een oogenblik in diep nadenken verzonken en ik zag aan zijn gefronst voorhoofd, dat deze grie zelige ontdekking ons veel verder had gebracht met ons onderzoek. Het is moeilijk te zeggen, wat wij nu moeten doen, Watson, zeide hij eindelijk. Ik voor mij zou het onder den heer des huizes gemakkelijk ge noeg herkennen. U heeft bijgeval geen rijtuig in uw stal? Neen, ik heb er geen. Ik kan mijn voet bijna niet op den grond zetten. Zet hem dan niet op den grond. Maar, ik kan niet loopen. Hink dan. Mijnheer Reuben Hayes' manieren waren verre van toeschietelijk, maar Holmes nam het nogal kalm op. Hoor eens hier, vriend, zeide hij. Ik zit werkelijk erg in 't nauw. Het kan mij niet schelen op welke manier ik verder kom. Mij ook niet, zeide de stugge waard. Het is een zaak van groot ge wicht. Ik zal je een souverein geven voor het huren van een fiets. De waard spitste zijn ooren. waard. Zijn dikke wenkbrauwen| ren gefronst, zijn donkere gelaat: ken verwrongen van drift. Hij had een korten stok met ii len knop in de hand en kwanj dreigend naar ons toe, dat ik blij dat ik mijn revolver in mijn zak| Verwenschte spionnen riej man. Wat doen jullie hier? Wel, mijnheer Reuben Hayes] de Holmes koel, men zou bijna denken, dat u hang was, dat wijl zouden ontdekken. De man herstelde zich met gij moeite en liet een valschen lach ren, die nog dreigender scheen zijn drift. U mag in mijn smederij zol zooveel als 11 wil, zeide hij, maar) eens, mijnheer, ik houd er niet dat de menschen zonder mijn pei sie in mijn huis loopen te snuff hoe eerder u dus maakt, dat u komt. hoe liever het mij zal zijn Heel goed, mijnheer Hayes - was zoo kwaad niet gemeend. Wij ben eens naar uw paarden gek« maar ik denk, dat ik toch maar pen zal. Het is. geloof ik, niet Niet meer dnn twee mijlen de poort van de Hall. Dat is de naar links. Hij keek ons somber na, tot wij1 zijn erf verdwenen waren. Wij hadden nog niet ver gelod toen Holmes, zoodra de kromming den weg ons aan het oog van waard onttrok, bleef staan. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 6