Ie BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD s 1" f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. 55. Haarlemmer Halletjes. ZATERDAG 20 FEBRUARI 1S04 L. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6 IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. ZOffDAGSBRIEVEJÏ. T rag Ohz© behoeftig® oudjes. Geacht* Mevrouio, Ik dank u zeer voor ai de moeite, die gij u hebt getroost en voor uw persoonlijke groote bijdrage. Nu ge nieten we althans de voldoening ons doel bereikt te hebben. Onze vriend aas zit dan veilig en wel in de [Marcus-stichting en we hopen dat hij er een ouden dag mag vinden, zooals hij zich gedroomd heeft. Wie van ons beiden hem 't eerst gaat opzoeken, geeft den ander wel verslag van z'n bevinding, niet waar? Ik weet wel, u zult niet geneigd lijn zoo grifweg te onderschrijven, dat we ons doel hebben bereikt. Uw bezwaren tegen „gestichten", waar door u Klaas liever in een gezin hadt rien ondergebracht, als 't mogelijk ware geweest, zullen dezer dagen nog iwel voedsel hebben gekregen door al wat er geschreven is in de kranten naar aanleiding van Heyermans' „Bloeimaand". Die heeft door zijn tooneelstuk heel wat pennen in be- weging gebracht over bejaardenver- E pleging, besjeshuizen en wat dies meer zij. Meen niet dat ik voor al die bezwaren blind ben. Vele ervan zag ik met eigen oogen ik ben niet onge neigd op hun gewicht nadruk te leg gen. Wat Klaas betreft, is u met mij overtuigd, dat wij in een huisgezin niet bevredigend konden slagen en dat er trouwens in de eigenaardigheden van onzen beschermeling een en an der is, waardoor de genomen beslis- eing zich aanbeveelt. Overigens, onge- 3 hvijfeld, het beeld van de grijsheid te midden van jeugdiger zorgzame, toe- 1 gnegen harten, is aantrekkelijk. En ieder heeft wel kleuren op zijn palet er een aanminnig schilderijtje q| van te maken. Daarmede evenwel is niet alles ge zegd. Ik ga er graag eens over door. tr, Ouden van dagen een zoo goed mo gelijken, kan 't zijn een gelukkigen levensavond te verschaffen, is een edel streven. Indien onze tijd zich daarover meer bekommert dan voor heen, dan dient hij daarvoor gepre zen te worden. Wat wordt daartoe vereischt? Zonder te zeggen dat ik de elemen- !n voor dit geluk uitput en na tuurlijk op zijn plaats latend dai hooger geestelijk geluk, dat boven alles gaat, dat van de omstandighe den onafhankelijk is, maar dat wij den menschen van buiten niet kun nen aanbrengen noem ik er drie rust van arbeid, ten eerste zoo weinig mogelijk stoffe lijke zorgen in de tweede plaats; en ten derde zooveel mogelijk vrijheid van beweging. Mij dunkt, er is wel niemand, die de vraag zal opwerpen of daarnaar verlangd wordt? M. a. w. of er velen zijn, wien de vrees bekruipt, dat ze deze dingen in hun ouderdom zullen missen en of men omgekeerd het ge not ervan zich voorspiegelt als een wenschelijk iets? Ik wil ten overvloede uit mijn ervaring het bewijs ervan bijbrengen. Wij denken, gelijk van zelf spreekt, aan de arbeidersklasse. Menigmaal heb ik het vernomen, dat over zulk een toestand werd gespro ken met blij verlangen dat het denk beeld vertroostend werkte en verzoen de met veel gemis en met onafge broken dagelijkschen arbeid, jaar in, jaar uitmet het onvermijdelijke in dienst zijn van anderen, het heele leven door. „Als we nog maar op ze keren leeftijd een vrijen en goeden ouden dag kregen", heb ik menig- werf in allerlei toonaard hooren zeg gen. En omgekeerd heb ik gehoord, hoe de vrees dat „daar toch wel niet van komen zou" met onlust en wre vel, vaak ook met groote zorg ver vulde. Neen, men wane waarlijk niet, dat het uitzicht op deze gewisheid de harten van duizenden niet vervul len zou met arbeids- en levenslust en te gelijker tijd ontheffen van groo te bekommernis. Het werk begint bij 't klimmen der jaren zwaarder te val len men voorziet dat dit erger zal worden; men vreest de lasten daarvan of een ontslag uit den dienstmen ziet andere bejaarden uit beteren stand genieten van die rust; het ideaal zweeft verlokkend voor oogen; en „als ik dat ook nog maar eens een jaar of wat hebben mocht", rijst hartgrondig uit de ziel, zooals ik het meer dan eens vernam. Dochzij zien bij velen van hun standgenoo- ten, dat die zegen komt als 't te laat is, als er voor 't minst weinig meer van genoten kan worden. En waar dit gelukkig bestaan wel aanwezig was, als de tijd ddar was, ten gevolge van iets beter omstandig heden, of door de liefde en zorg van kinderen of vrijgevigheid van pa troons, daar heb ik er ruimschoots en dankbaar van zien genieten. Hoe het hun te verschaffen? Het weldadig woordOuderdoms pensioen komt ons allen voor den geest. Doch over d i t vraagstuk be paaldelijk wil ik thans niet spreken. Het is ons te doen om de vraag G e- stichtsverpleging öf opname en verzorging in een huisgezin? Wat verdient de voorkeur? De voorrechten en voordeelen van huisverpleging, als ik haar zoo eens noemen mag, zijn vele. Voorop sta, dat ik gehuwde oudjes in hun eigen doen zou willen laten, zoolang maar eenigszins mogelijk is. Dat is de beste huisverpleging, die er be staat. Zijn ze niet beiden hulpeloos, of in een staat waarin ze gevaar op leveren voor de buren, dan late men hun de lief geworden omgeving, het voorrecht van eigen heer en meester zijn, de vrijheid van beweging, het ge not van anderen in eigen woning te ontvangen, van eigen potje te koken, voorrechten, ons allen, Nederlanders, zoo innig dierbaar. „Eigen haard is goud waard", ook al is die eigen haard een potkacheltje van de een voudigste soort. „De voeten onder •igen tafel te steken", ook al moet er een klosje onder éen der pooten, opdat zij vast sta, is een typisch Hollandsché zaligheid. Eerbiedig haar, zoolang de gebiedende noodzakelijk heid niet dwingt er een eind aan te maken. Doch er zijn vrijgezellen van bei derlei kunne, er zijn weduwnaars en weduwen, wier lot in den ouderdom we ons hebben aan te trekken, met wie het anders geschapen staat. Toch, ook hier ik' denk vooral aan we duwen is het laatst gezegde vaak evenzeer van toepassing. Het wa» mij altijd een behoefte, waar 't mij voorkwam, in de bres te springen voor een besje, dat onverbeterlijk aan haar kamertje was gehecht en dat de bezwaren tegen een gesticht, een armenhuis tegen „h e t Huis" niet wist te overwinnen. Ja, 't is mij eens voorgekomen dat ik de advo- caat werd van een bejaarden vrijge- j zei, die zijn gansche leven „ge kluisd" had (gelijk 't eigenaardig in j de volkstaal heette), en die 't liever I wat soberder en wat „vrijgezelliger" bleef houden in zijn eenzaamheid met zijn poes en zijn koffiekan en zijn oude latefel uit moeders huis en i ,zijn bedstee met gesloten deurtjes, idan zonder poes te gaan slapen in het open ledikant, van waar uit hij de koperen trekkers van de wrakke „siffejaar" niet meer zou aanschou wen. Niettemin, „het leven is een staag verreizen en vertrekken", en ook te genover den ouderdom moet dat leven somtijds hard zijn. Waar dan heen? Wij zeiden het reeds, als er een huisgezin is, dat een bejaarde op neemt, uit liefde en dankbaarheid, of omdat het, tegen een geldelijke ver goeding die 't zich verplicht ziet te aanvaarden of die 't gaarne zoekt, er niet tegen op ziet een oude van dagen onderkomen te verschaffen, dan doet zulk een gezin een goed werk. Er komt vaak een zegen mee in huis. Opgewekte oudjes werpen zonnestraaltjes rond zich heen. Oud jes koesteren kweekt harten op. Kin deren leeren met de grijsheid omgaan en haar den eerbied bewijzen, dien zij verdient, is een kostelijk opvoe dingsmiddel. Kinderen zijn er te be ter om, als ze dè,t geleerd hebben. En omgekeerd, het verkeer met de jon- geren houdt er bij den ouderdom menigwerf zoo lang mogelijk de fleur in. Vooral waar de banden des bloeds het hunne doen, kan dit samenwonen allervriendelijkst zijn. Men heeft niet veel verbeeldingskracht noodig om grootvader te zien genieten van zijn kleinen naamgenoot aan zijn knie of den ouden heer vroolijk houtjes te zien hakken en allergezelligst de pap roeren, „alsof 'ie dat niet meer ge daan had in zijn leven 1" Men teekent gemakkelijk grootmoeder, die al 't verstelgoed in orde houdt en wier stoel groen te maken op haar verjaar dag der kinderen reine vreugde Ia. Ja, ik heb een „Oom» Jan" gekend eigenlijk wa3 hij maar een verre neef die „van z'n leven niet aan trouwen had gedacht", en op wien 1 al de grootere kinderen uit het gezin, waar hij inwoonde, eveo gek waren, terwijl hij met de kleintjes wist om te springen als een baker. Dergelijke voorstellingen nu lijn aantrekkelijk en ieder hecht er zijn zegel aan. Ook zijn ze niet louter aan de fantasie ontleend. Alles behalve Nietteminmen wachte zich bij deze voorstelling voor het gevaar der eenzijdigheid. Niet altijd is de band zoo innig en niet altijd zijn er zonen en dochteren, die hem kunnen vlech ten. Niet alle ouderen ook zijn ervoor j geschikt en zijn erop gesteld. Drukke kinderen, woelige omgeving, lastige humeuren kunnen niet worden bezwo- ren. Huisjes zijn te klein en inkomen- tjes te schraal. Er blijven oudjes ge noeg over, die niet in een gezin te plaatsen zijn. 't Is zelfs de vraag of zij, zoo lang de volmaaktheid niet ge- komen is, niet de meerderheid zullen uitmaken. Een andere weg zal zich j blijven aanbevelen, zal een eisch blij- ven der noodzakelijkheid. Gestichts- j verpleging zullen we niet kunnen ontberen, oude mannen- en vrou- j wenhuizen zullen noodig blijven, j En „noodig blijven", niet als een j noodzakelijk kwaad, maar als een j eere voor den lande en een lust voor de oudjes, die we er niet in wegber- j gen, maar voor wie wij ze openstel- len als een gelukkige en een gezegen- j j de toevlucht der grijsheid, j Indien wij die toevluchtsoorden er j maar naar inrichten, Mevrouw In- dien de liefde en de goede wil, het j gezond verstand en het beleid, indien de afkeer van de sleur maar aan het 1 werk tijgen. En dan behoeven ze j waarlijk zooyeel niet te kosten. j Voor die door liefde en verstandig inzicht hervormde gestichten voor ouden van dagen neem ik het gaar- J ne op. Vergun mij, geachte Mevrouw, met dat onderwerp, als vervolg op heden, u aanstaande week bezig te I houden en intusschen u te verzekeren J dat "TH recht gaarne ben uw dienstvaardige I LECTORI SALUTEM. EINDELIJK BELOOND Eiken middag om twaalf uur pre cies om twaalf uur maakt de ge- pensionneerde majoor Langhagen zich gereed om uit te gaan. Of de zon aan den hemel straalt, dat de lucht gloeit als in een oven of de regen stroomt of de sneeuw neervalt of het zoo koud is, dat de musschen half be vroren met den kop in de veeren zitten en klagend tjilpen eiken middag precies om twaalf uur bergt de ma joor het manuscript van het militaire werk, waarmee hij bezig is, zorgvul dig weg, wrijft even met de mouw over zijn hoogen hoed, zet dezen voor zichtig op zijn kort geknipt peper- en zoutkleurig haar, borstelt zijn knevel zorgvuldig op, neemt den etok met ivoren knop en gaat uit. Hij gaat door de nauwe, stille straat van het kleine plaatsje, over het marktplein, waar de fontein ruischt en de lindeboomen staan en voor het postkantoor een paar van de aanzien lijke burgers op hunne courant wach ten, naar eene andere stille straat en door deze steeds verder tot daar, waar de laatste huizen staan. Het allerlaat ste huisje kon hij reed» van verre zien, heel van verre. In 't midden van den gevel is de deur, aan weerskanten daarvan ziet men een vensterde bovenverdieping heeft drie ramen. Voor het huis is een tuintje met perken, die door palm- struiken zijn omzoomddaarop bloei en des zomers rozen, reseda, helio troop en anjelieren. En achter het venster links, waar het gordijn een weinig naar den kant is geschoven, en waar altijd een pot met eene myrtenstruik staat, daar ziet men het hoofd eener vrouw over het werk gebogen, en als de majoor nader komt, neemt hij een flinke hou ding aan, groet door den hoed diep af te nemen, maakt eene stijve bui ging, richt zich weer flink op en gaat dan verder. Menigmaal in het voorjaar, als de lucht zoel is en in den kleinen tuin de eerste viooltjes bloeien, dan is het venster een weinig geopend, de myr tenstruik staat buiten en het vrouwen hoofd is dan duidelijk te zien. Dan blijft de majoor een oogenblik voor het hek staan en het venster wordt geheel geopend. Hij maakt nog maals eene buiging en dan doet hij zijn best om zijne commando-stem zooveel, mogelijk te dempen en op zachten toon vraagt hij Hoe gaat het vandaag met uw papa, juffrouw? Dan antwoordt eene zeer gedempte vrouwenstem Ik dank u, majoor, het gaat- zoo als altijd. In zoover heel goed. De majoor maakt weer eene bui ging en zijn gang is misschien niet zoo flink als anders, omdat hij het hoofd erg voorover houdt en schijnt na te denken over iets ernstigs en veelbeteekenends. Tien jaren lang reeds maakt de ma joor eiken dag deze wandeling. Tien jaar woont hij in de kleine stad. Tien en een half jaar woont juffrouw von Manustedt in het kleine huisje, waar ze haren zieken, verlamden va der verpleegd. Ze zijn van elders, uit de rumoerige wereld naar hier getrok ken, omdat de zieke stilte moet heb ben, omdat elk gedruisch hem zenuw achtig maakt en pijnlijk aandoet. Twintig jaar lang is hij nu reeds ziek, twintig jaar zit zijne dochter naast zijn ziekbed. Twintig jaar was ze zelf, toen de ziekte zich openbaardethans is ze dus veertig. De majoor was toenmaals kapitein en overste Manustedt was zijn over ste. Geen aangenaam superieur, meen. Geen goed vader voor zijn eenig kind, evenmin als hij een goed echtgenoot was geweest. Een hardvochtig, egoïs- tisch-eigenzinnig man, voor wien de anderen in zijne omgeving slechts sporten van de ladder waren, waar langs hij omhoog klom, of onnutte aanvulling van het bestaan, die on verschillig was of lastig. Zijne dochter was noodig voor zijn gemak, voor zijn huiselijk leven. Ze zou ook bij hem blijven, voor hem zorgen zijn leven lang, dat stond bij hem vast. Zij zelf had daarover niets j te zeggen. Hij, haar vader, wilde dat zoo, dat was voldoende. I Ze was nog te jong om daartegen in verzet te komen. En ze had er nog geen gevonden, voor wien zulk een verzet de moeite zou hebben geloond, j En zoo zat ze thuis, kookte haars va- ders lievelingsgerechten, hield haars vaders linnen in orde en stopte haars vaders kousen. Dat "was geen zeer vroolijk leven. Maar ook voor haar scheen de zon, lachte de blauwe hemel en geurden jasmijnen en rozen. En jasmijnen en rozen geurden ook in den nacht na dien eersten Junidag, waarop haar hart was ontwaakt als eene van die bloemen, welke heden i nog in den stevigen groenen knop ver- I borgen zijn en morgen 'ontluiken in pracht en heerlijkheid. Ze waren den ganschen namiddag samen geweest, de jonge kapitein en de jonge dochter van zijn overste, op een buitenpartijtje van het regiment Ze waren samen het koele pad door 't woud langs gewandeld, waar de tak ken der beuken zich boven hunne hoofden tot een tempeldak ineen slin- gerden en aan hunnen voet hooge va- j rens heen en weer wiegden, het sma- j ragdgroene mós een zacht tapijt vormt en blauwe klokjes-bloemen op slanke stengels trillen. Ze waren samen huis waarts gekeerd, arm in arm. achter de anderen, en daar waar het heel donker werd in het woud, had hij haar gekust. En zij kuste hem weer. En toen ze later in 't donker in haar 1 bed lag, terwijl de ruiker van rozen en jasmijn, welke hij in den dorps- tuin voor haar had geplukt, zoo be- dwelmend geurde, toen was het haar I geweest, alsof ze tot dusver in het i donker had geleefd, in een heel don- ker hol, terwijl nu eene poort voor haar was opengegaan en ze stond j voor de zon, voor de groene, bloeien- I de, stralende wereld, voor licht en glans en geluk en zaligheid. En laat was ze in slaap geraakt en heerlijk had ze gedroomd. I Ze werd des morgens wakker door een geklop op hare deur. Ze sprong op, ontstemd, verschrikt. Men bracht haren vader thuis, die op zijn morgenrit met zijn paard was gevallen en zich bezeerd had. Men legde hem te bed en hij verliet het na dien dag niet meer. Het rugge- merg was aangedaan, er was eene verlamming opgetreden, welke eerst niet zeer ernstig was, maar daarna langzaam toenam. Langzaam, heel langzaam. Als juffrouw von Manustedt terug dacht aan de twintig jaren, welke se dert waren verstreken, was het haar, alsof ze keek in eene zee van grijze nevels, waar nooit eene zonnestraal doorheen drong. Wel had de verlamde in de eerste jaren nog hoop op herstel gehad. Doch i dat had hem niet zachter, niet lief- 1 derijker gestemd. Alle autoriteiten, welke men maar kon bereiken, had- den aan zijn ziekbed gestaan allen zeiden hem hetzelfde, dat hij spoe- digbeter zou worden. Vandaag I niet, morgen niet, ook niet in één, in J drie maanden. Maar dan, dan zeker. Ja, stellig zeker I En als ze dit gezegd hadden, wa- I ren ze weer heengegaan en de doch- j ter had weer hare plaats aan het ziekbed ingenomen. Tien jaar lang had de overste nog j gehoopt. Eerst heftig en ongeduldig van den ecnen op den anderen, van ®l Een Zaterdagayondpraatje. Naar ik hoor, circuleert er onder Jde paarden van de Haarl'émsche MTraimvay-Maatsehappij een adres van [■hulde aan den wethouder Dr. H. D. fflKruseman, ter zake van het feit, dat Mdeze in den Gemeenteraad hun partij g^hesft gekozen. Een van de meest gé- SfcUetterde paarden uit den stal, eenNor- Mmandiër, die weliswaar nu en dan ^door revolutionaire neigingen ge- fcldrongen, dwars voor den wagen gaat Sjttaan, maar die overigens in 't bezit is van een belangrijke dosis paarden- geleerdheid, heeft het stuk opgesteld 51 en de attentie gehad er mij een af- schrift van te zenden. Het luidt als Volgt kil „De gezamenlijke paarden van de gf Haarlemsche Tramway-Maatschappij lin hun stal aan de Baljuwslaan te ■Haarlem, geven U met verschuldigden ■eerbied te kennen, H dat zij reeds sedert jaren metwee- gdmoed hebben waargenomen, hoezeer ■hun edel ras dalende is in de achting der menschen; dat met name op het Stationsplein wen op de kruising aan de Dreef, hun pijnlijk wordt getroffen het gonzen en snorren vaneen ^{electromotor, die blijkbaar zoo leelijk is, dat hij zich niet durft vertoonen, [reden waarom hij zich onder de wa- [gens verbergt dat, naar wij vernomen hebben, eerlang deze zelfde electrische mon sters de trekkracht zullen vormen van den mettertijd in te voeren meu ken dienst op het traject Station- den Hout, waardoor de diensten van adressanten dan overbodig zullen jtijn geworden dat zij te dier zake meermalen den directeur, den heer Van Oijen, ver wijtende blikken hebben toegeworpen doch dat hij die niet heeft begrepen of niet willen begrijpen; dat zij dientengevolge, gevoelende dat zij tegen den stroom des tijds niet op kunnen draven, besloten heb ben, hun lot onder protest, maar met de fierheid, die van hun ras de groot ste trots uitmaakt, te dragen redenen waarom zij, adressanten, hier openlijk hun afkeuring uitspre ken over het menrphdom, dat hen na jaren-langen, trouwen dienst aan den dijk zet en hun diepgevoelden dank uitspreken voor de sympathie, door U aan hun ras gewijd, onder aan bieding van den titel„Laatste Kam pioen van het Trampaard". 't Wélk doende, met verschuldigden eerbied, adressanten voornoemd, al len paarden der Haarlemsche Tram way-Maatschappij (w. g.) Norma, Piet, Jantje, Nel- tje, Truus, Fokkie. Matador, Kee. Keeren wij, na deze stem uit het verleden, terug tot het heden, dat ons roept. Het is dan nu bepaald de Smidestraat, Koningstraat en Gierstraat krijgen geen tram. De veelbesproken krakeling, waarbij de tram langs dien weg naar den Hout zou gaan en langs Groote Houtstraat, Barteljorisstraat, Kruisstraat en Kruisweg terugkeeren, die krakeling lustte de Raad niet. De weg blijft, zooals die is. Of Smede-, Gier- en Koningstraat-' bewoners wel zoo heel rouwig om dezen afloop zullen wezen, staat nog te bezien. Het schijnt, dat een tram niet altijd een druk winkelverkeer in een straat vermag te brengen, getui ge de Wilhelminastraat. En vindt men, dat ik mij met dat voorbeeld wat al te gemakkelijk van de zaak afmaak, dan wijs ik op Jansweg en Jansstraat, die sich sedert de elec- I trisch tram er door loopt, wel eenigs- zins als winkelstraten hebben ont- wikkeld, maar toch lang niet zóó als aanvankelijk werd venvacht. Neem daartegenover de Zijlstraat, die nooit een tram bezeten heeft en er na het pas gevallen besluit ook wel nooit een bezitten zal en die in weerwil daarvan een drukke en gezellige win kelstraat genoemd mag worden.Blijkt daar niet uit dat voor het ontstaan van een druk bezochte winkelstraat nog meer en andere factoren noodig zijn? Bovendien en ik zeg dat als bal sem op de wond van een of anderen Smede-, Koning- of Gierstrater, die toch wel graag een tram zou hebben gehad een tram heeft ook haar nadeelen. Vraag dat maar eens aan de bewoners van den oostkant der eerste Groote Houtstraat, die zelfs een onnoozele linnenkast niet dan in de vroege ochtend- of in de late avonduren door de ramen van hun eerste verdieping kunnen laten hij- schen, omdat op andere uren de tram, öf van den eenen öf van den anderen kant komende, de linnen kast finaal van de sokken rijdt. Vraagt hun eens, hoe zij het heb ben met modderspatten in den winter en met stof in den zomer en het antwoord zal u tot dankbaarheid stemmen voor het feit, dat de tram in figuurlijken zin gesproken uw deur is voorbijgegaan. 4 Een andere zaak van openbaar be lang is de zwemschool. Al had de zwemschool nooit ergens anders toe gediend, dan als onder werp van gesprek, dan zou haar hier zijn nog niet zonder nut zijn ge weest. Zwemscholen zijn altijd on uitputtelijke bronnen geweest van ingezonden stukken, zooals we in Haarlem kunnen gewaar worden. Er is bijna geen eenvoudiger bouw werk denkbaar, dan een zwemschool en toch heeft het zooveel voeten in de aard, om de eerste palen in den grond te krijgen. Er zou een zwem plaats worden gemaakt in 't Zuider- Buitenspaarne. 't Duurt maanden. Eindelijk zal er een beslissing over genomen worden. Daar komt opeens de heer Van de Kamp, met de heeren Modoo, Van Linden Tol en Rinkema, met de loffelijke vrijmoedigheid, die het lidmaatschap van den Raad al leen geven kan, verklaren, dat de heer Sprenger andere voorstellen heeft. En dat niet één, zelfs geen twee, maar drie in getal, bijna zoo mooi dus als wanneer je in een galanteriewinkel komt om een broche en de winkeljuf frouw begint, met er twaalf ter keuze voor te leggen. Ik voor mij vind drie voorstellen wel wat veel. Een mensch raakt daar mee in de keus verbijsterd. En heeft de heer Sprenger zelf volstrekt geen voorkeur? Is het hem onverschillig, of de gemeente besluit tot het eene of het andere Met de grootste gees- tes-inspanning kan ik mij dat niet voorstellen. Een onderhandeling over een zwemschool is toch geen paling- kraam, waar ie kunt kiezen tusschen lange dunne, en korte dikke Komt er niet een beetje meer houvast in de onderhandeling, dan kunnen we er zeker van wezen, dat deze zomer weer voorbij zal gaan, zonder dat er een nieuwe zwemin richting zal zijn tot stand gebracht. Dan kunnen we ons weer ergeren aan jongens, die in een onbeschrijfelijk costuum (onbeschrijfelijk namelijk omdat het afwezig is) in en langs Leidsche- en Amsterdamsche vaart dartelen en op de nadering van een politieman hunne zwemoefeningen gaan voortzetten... waar?... natuur lijk op een andere verboden plek, om dat er geen officieel geoorloofde en aangewezen zwemgelegenheid bestaat. Als partijen maar eens met elkaar overlegden Maar het schijnt dat de heer Spren ger niet naar het Stadhuis gaat en da', het gemeentebestuur hem niet ver zoekt, eens daar te komen Op deze manier gaat het precies als bij dp bekende schermpartij. waarbij de twee partijen op duizend meter af stands van elkaar bleven staan, zoodat ze elkaar niet konden raken en alleen gaten prikten in de lucht. Er vloeide dus geen bloed. Hier behoeft nu geen bloed te vloeien, maar water Water om in te zwem men, goed water, zuiver water, hel der water, geen water uit het Spaar- ne, met allerlei... hm... fantastische bijmengselen er in, maar water uit de Houtvaart, dat volgens de enthou siaste beschrijvingen van den heer Sprenger wel minstens ons duinwa ter in goede eigenschappen schijnt te evenaren. Mogen onze zwemlustige jongens zich spoedig in dit heerlijke vocht naar hartelust vermeien Mij zal het, eerlijk gezegd, daarbij min of meer onverschillig laten of de heer Spren ger honderd gulden meer subsidie krijgt en een paar jaar meer conces sie, dan op de punt van de naald (zoo als onze burgemeester dat noemt) noodig wezen zou. De hoofdzaak is, dat we nu eindelijk eens de lang ge hoopte zwemschool zullen krijgen. Is de belangstelling voor Zuid- Afrika iu Nederland verdwenen Laten we elkaar goed begrijpen. Ik bedoel niet de belangstelling, die zich tijdens den oorlog met Engeland uitte in het zingen van de Zuid- Afrikaanscha volksliederen en het dragen van de vierkleur in het knoopsgatDie soort van belangstel ling kan nooit lang duren. Ze is als een stroovuur, dat, op eens fel op laaiende, even snel gebluscht is. „Ik stel geen belang meer inZuid- Afrika", hoorde ik onlangs iemand zeggen. Wonderlijke opmerking I De spreek ster bedoelde denkelijk die tijdelijke I opwinding, waarvan ik hier boven sprak, en die we indertijd ook min of meer gevoeld hebben in den Turksch Griekschen oorlog voor Griekenland, omdat dit land het kleinste was. Och ja, we hebben in de eentonig heid van ons dagelijksch bestaan, af en toe een aanleiding noodig voor enthousiasme voor het een of ander. Misschien maken we ons daarbij wel eens druk voor menschen of zaken, dio dat in 't geheel niet waard zijn. Dit is iets heel anders, dan ik be doek De ware belangstelling voor Zuid- Afrika kan in Nederland niet verdwij nen. Ernstige menschen gevoelen te diep, dat daar stamverwanten van ons, te zamen met kersversche Neder landers, hebben gevochten voor een nobel doel en dat die strijd nu nog niet uit is, maar opnieuw, zij 't ook zonder kruit en lood, wordt voortge zet, namelijk in de vergaderzalen en op de spreekgestoelten dat het nog altijd gaat om de vraagZuid-Afrika Hollandsch of Zuid-Afrika Engelsch. Hebt u geen belangstelling voor Zuid Afrika meer? Welnu, dan heeft u die nooit gehad I De ware, echte belangstelling zal Dinsdag a. s wel blijken uit een trouwe opkomst bij de voordracht van den voormaligen Boerengeneraal Van Zijl in het Brongebouw. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 5