AVONTUREN EN REISVERHALEN. Bubriek roor Dames. week tot week, toen angstig ran Neen, neen Ik smeek u maand tot maand. Ten slotte in doffe j Hij ziet haar aan, voor de eerste wanhoop van 't eene jaar op hot an-1 maal sedert tien jaar. dere. Tien jaar lang Wat is er gebeurd vraagt hij. Toen had hij opgehouden te hopen. Het is afgeloopen Een uur ge- Hij en zijne dochter waren naar de leden L kleine stad getrokken en in het kleine Hare stem begeeft haar, ze dreigt huis met den tuin voor de vensters, ente vallen. in de kamer, voor welks venster de Hij omvat haar met zijne sterke ar- myrtenstruik stond, lag hij nu tienmen. En ze ligt een oogenblik stil in jaar als een zware, onbeweeglijke, die armen. massa en wachttewachtte. Waar-i Maar dan richt ze zich angstig op. op Op den dood i Neen, zegt ze, neen NeenHij wilde niet sterven. HijMaar hij houdt haar vast. wilde niet. Reeds daarom niet, wijl Anna, zegt hij, twintig jaar lang hij den weg niet vrij -wilde maken; kon ik niets voor je zijn, mocht ik voorden ander, die er toch op wachtte, i het niet. Nu mag ik En als hij, die Ja, die wachtte nu reeds twintig j je niet wilde missen, voor wien je jou jaar lang. i hebt opgeofferd, tot een ander leven Kort nadat het ongeluk geschied ontwaakt, zal hij ons zegenen, was, was kapitein Langhagen bij hem Ze richt zich op en ziet hem aan. gekomen en had hem gezegd, dat hij HermannEn ik ben zoo oud, zijne dochter beminde en zij hem we-, zoo moede derliefde schonk, maar hem hare ha-! Hij kust haar op den mond. Zoo re hand niet wilde beloven, eer haar zacht, zoo voorzichtig, zoo teeder. en zoo stelde hij voor, het koren alleen onder het volk uit te deelen onder voorwaardo, dat het afstand wilde doen van de verkregen voor rechten. Het gerucht van dit voorstel ging als een loopend vuur Rome rond en bracht de plebejers in eene onbe schrijfelijke spanning. Coriolanus werd door de volkstribunen ter ver antwoording geroepen, doch de trot- sche patriciër weigerde te verschij nen. Wel trachtten zijne aanhangers hem te redden, doch het volk was toen reeds machtig genoeg, om zijn wil door te zetten, en Coriolanus werd uit zijn vaderstad verbannen. Brandend van wraakzucht schroom de de Romein thans niet, zich te wenden tot den koning der Volscen en zoo groot was de roem zijner dap perheid en bekwaamheid, dat hij aan het hoofd van het Volscisch leger ge vader weer genezen was. Doch mis-Laten we nu naar hem toe gaan. echien was het voor hem, overste von; Ze staan samen voor het bed Lan- plaatst werd Aanstonds rukte hij te- Manustedt. een troost en een genot gen t.jd staan ze daar, ivnigend Dan handhaaide door hen gelukkig te maken en hun zijne, legt de majoor zijne hand op dehan-|te y toestemming te geven. j den van den doode. Het is eene daad Jteu reeks van zegepralen zijn geduch- be- teu naam als krijgsmanhij onder wierp de met Rome verbonden La- tijnsche steden en sloeg toen in de nabijheid zijner vaderstad zijn leger kamp op. Van hier uit verwoestte hij de landerijen der Romeinen, doch, om IN HET RIJK DER SLANGEN. Toen ik voor het eerst Seal-eiland, drijfzand, waarvoor ik gewaarschuwd King George Straat in West-Australië was. zag, wapperde er een gele vlag boven en werd het tijdelijk Quarantaine eiland genoemd. Nathan Fischer stond bij den vlaggestok. Toen ik weer vertrok was de onheilspellende vlag verdwenen en lag het verlaten eiland eenzaam in de hitte van een prachtigen middag. Men zou zeggen dat er geen levend wezen, zelfs geen slang meer op te vinden is, merkt iemand op en dit gezegde deed me aan een verhaal denken, dat Fisher me verteld had en dat ik nu zooveel mogelijk met zijn woorden weergeef. Ik kwam hiermet de bemanning van een klein walvischvaartuig. Wij hadden veel geluk gehad en hoopten nu wat zeehonden te vangen, maar 't bleef bij hopen. Toen de anderep teleurgesteld weggingen bleef ikik had een meisje ontmoet, dat me be viel en kort daarna trouwde ik met haar. Albany beteekent als plaats niet veel. Enkelen gaat het goed en zij hebben den geheelen handel daar in handenzij drijven dien in bont, sandelhout en andere artikelen, die noodig zijn. Ik maakte van visschen mijn bezigheid, waartegen de over heid geen bezwaar had. Zelfs kreeg ik De overste had gelachen, luide en van vergiffenis en tegelijk eene spottend. Dat zou zijne dochter wel lofte. willen, ter wille van haren verloofde En nu gaan ze uit het vertrek en haren vader vergeten En toen de ka-staan in de kamer, waar voor het pïtein sterker aandrong, had hij hem - venster een ruiker van rozen en jas- met eenige koele woorden de deur uit-mijnen geurt en voor een ouderwetsch gedreven. Voor flauwigheden was het verbleekt portret blauwe klokjesbloe- thans geen tijd en zijne dochter had men bloeien. - wel wat anders te doen dan aan min- j De zon schijnt in gouden glans aante toonen. dat hij alleen tegen de ple- nekozen te denken. den blauwen hemel en ze schijntbejers vocht, spaarde hij de bezittin- Kapitein Langhagen was heenge- over blijden en treurenden, over ge- gen der patriciërs. Rome scheen zijn gaan. Buiten stond het weenende mei», luk en ellende, over leven en dood. ondergang nabij. Tevergeefs trachtte je. En hij had haar nog eenmaal aan Zooals ze geschenen had twintig jaar, PPn letrer teeen hem in het zijn hart gedrukt j lang sedert dien eersten Juni-dag.de. ,benfat aen leger 'egea bem m Ik wacht, had hij gezegd. i toen de beide menschen met elkander; %ldd brengen, de plebejers -ver- Maar zij schudde droevig het hoofd, in het beukenwoud wandelden en el- j trouwden de patriciërs niet en wei- Hij zal nooit, weer heter worden, kander trouw beloofden. En twintig gerden de stad te verlaten, bevreesd Een lang leven ligt voor hem. dat jaren verlinken voor hen in 't niet. van twee zijden te worden aangeval-verglmDin Seal-eiland te blijven steeds troosteloorer wordt. jlen en nu besloot de senaat, tot on- wonen maar ik za, spoe(Ug naar hM NeenQ0r|0Janug y00r JJom0 ^anijch be i voomaan^te nla^ van de groep te- Neen! Dat zou zijn op zijn dood -j -j i i,„ I ïugkeeren daar mijn vrouw het niet wachten. j Da strijd tegen het bestaande ge- 1d'b uitgesproken banvonnis m gaarnc eenzaam heeft Dat verhoede de hemelzei ka- zag met zijn ware of vermeende mis-1 '8 trekk™ en eenige aanzienlijke man-1 Ge moel weten dat ,k v00r eenj S1„e^aangh-gen pleChÜg- nie' op briiken, is een verschijnsel, dat niet i nen C-nolanus gezonden, jafen Ead me rkt Mj het k zijn dood; op jou en op jou alleen, om hem dit besluit mede te deelen. - Zij had toen droevig geglimlacht,! 1mtsluit1efd de nieuwe geschmdems I Doch zoo licht liet de trotsche Ro- "T °T het °S?' droevig en ongeloovig. Ze wist im-, kenmerkt, ook in de oude tijden zien tevreden stellen hii visschen is hier een armoedig mers, wat er zou komen. De oude wij hetzelfde verzet. Volkomen gelijk- I verbannen bureers bednjf" De bosschen la8en meer land' dokter had het haar gezegd. „Gezond heid is er nooit geweest en naar alle jÖL,ULe' uat uuige a waarts in jn het midden van het sei- wordt hij niet weer het wordt eenwaarschijnlijkheid zal ze ook wel j terugSe™epen en oen volscen ae j ZQen kwam een heer net zooais gij^ langzaam sterven. Het is beter, dat eene iUusU blijv(mreeda by de vol. j veroverde steden zouden teruggege- maar hij beh00lde tot een aardryka. ge dadelijk een verpleger neemt, op- keren der oude geschledenis zlen wij j -n.-rdem^ I kundig genootschap -.en vroeg mij of ik zijn gids wilde zijn in het bin nenland. Hij bood mij een goed loon en natuurlijk zei ik „Ja". Ik was wat blij, want hard hout zagen is een baantje om iemand elk aanbod heer lijk te doen vinden en ik mag bijna even graag door het land zwerven als een zwarte. Hij was bezig materiaal te verza melen voor een nieuw boek over na dat hij daaraan gewend raakt. Gei gMkuicuwiii, mu «ij 2ulke eischen konden de Romeinen kunt toch uw jong loven niet aanzij-:een strijd tusschen de partij, die de nUt inwiuigeQ en onderiusschen ver zijde in ellende doorbrengen En macht m handen heeft en de groote stKek de bedenktijd d00r Coriolanus i vpmlpcpr in nhvcipk- nnlr voel he. massa. nip ook invloed wil bpnben een verpleger is physiek ook veel be-massa, die ook invloed wil hebben ter in staat om alles te doen, wat' in het bestuur van het land. Zoo was noodig is. De zware inan zal volko-reeds het Romeinsche volk, dat toch men hulpeloos worden als een klein oorspronkelijk uit gevluchte misda- kind. Dan kunt ge niet voldoende hel- peö iv - aigers was samengesteld en waar Een verpleger Ze wist zelf maar al men dus de meest volkomen gelijkheid te goed, dat dit niet mogelijk was.zou verwachten, reeds kort na zijne toegestaan. Weer begaven zich tien der voornaamste burgers naar het kamp der Volscen, doch de veldheer stond hen niet eens te woord en wees hen met minachting af. Toen kwamen de priesters met al de tee kenen hunner waardigheid bekleed, Hij zou er niet mee over weg kunnenopkomst in twee groepen vercTeeld i en er ook geen. willen hebben. En zij „patriciërs" en „plebejers"; ie eer- goden,'doch'ook hunne woorden 'uurkundige aardrijkskunde, zeide waren niet in staat, den overmoedi- wilde alles te weten komen gen man tot andere gedachten te van het land tusschen Albany en j brengen. j Ereemantle. Ik was dus heel blij hem j Rome sidderde voor den verbitter- vergezellen en wij bleven bij de den patriciërde senaat was rade- ^us^> waar be^ den zomer koeler i loos. Nog ééne laatste poging zou be- dan de bosschen. Zoo legde ik proefd worden. De vrouwen der Ro- de zaaS erbij neer en ik trok mijp j meinen zouden zich naar het vijan- zeildoek buis aan om den vriendelij- i delijke legerkamp begeven, om door ken vreemdeling te vergezellen op zijn tranen en gebeden het gemoed van korte uitstapjes en hem de beste in- i den lcriicsman tp. vermnrwpn onder lichtingen te geven, die ik wist van de verpleging op zich genomen, sten, hoewel gering in aantal, had- wüa den alle macht in handen de twee- weer bij £T.^Ï?l£ïM!| h8t h8t ™'k mers ook nergens voor hebben ge diend. Wat zou dat op de lange baan schuiven, wat het wachten? Hij was vrij hij zou ten minste nog een ge luk vinden. Zoo wilde ze het." Maar eiken dag op het middaguur klonken er vaste voetstappen voor haar huis. eene hand werd tegen den rooden band om de uniformpet gelegd en een paar oogen zagen naar haar op, die daar boven voor 't venster stond. En op eiken eersten Juni stond op hare tafel een bouquet van rozen en jasmijnen, lag er in hare hand een klein ruikertje van blauwe klokjes op ranke, trillende stengels. Anders niets. Geen brief, geen biljetje, Waartoe ook Toen verhuisden ze. Voor de laatste maal stond ze boven voor 't venster, voor de laatste maal ging hij beneden voorbij. Een half jaar later zat ze op het middaguur voor het venster van het kleine huis. Een Maartwind deed de laatste sneeuwvlokken dooreen dwar relen, de voorbarige spreeuwen zoch ten met angstige drukte eene schuil plaats. Daar kwamen voetstappen door de straatze zag eene groote gestalte, welke ze meende te kennen. Haar hart stond stil voor een oogenblik. Toen nam de man daarbuiten den hoogen hoed van het kortgeknipte haar, het welk toen nog donkerblond was en maakte eene buiging. En dat gebeurde nu reeds weer tien jaren achtereen. De lente kwam in 't land, de herfst verving den zomer, de winter kwam en g»ng- Het haar van den rnajoor werd langzaam grijs, zijn tred een weinig minder veerkrachtig. Het haar der vrouw voor het venster was reeds lang grijs, haar gelaat bleek, hare oogen als van uitdrukking beroofd door de vele tranen. De slanke gestalte werd mager, kleine plooien vertoonden zich op het voorhoofd en om de oogen en de stem, waarmee ze den man menig maal antwoordde, werd matter en doffer. Maar op eiken eersten Juni stond op hare tafel de ruiker van rozen, geurde de jasmijn, lag er in hare hand het ruikertje van blauwe klokjes- bloemen op ranke, trillende stengels. En weer is het zulk een eerste dag van Juni. De hemel zoo blauw, zoo blauw als slechts zulk een Junihemel kan zijn. De lindeboomen bloeien en de rozen in den tuin. Maar het venster is dicht en er zit niemand achter. En het wordt den majoor, die weer zijne gewone wandeling maakt, bang te moede. De niet te verklaren angst, welke zich van den mensch meester maakt, wanneer hem een voorgevoel bekruipt het voorgevoel van droevi ge dingen, dat als 't ware in de lucht zweeft, onzichtbaar, niet te tas ten, maar toch aanwezigHij gaat met langzame schreden 't huis voorbij, eenmaal, tweemaal. En daar beweegt zich het gordijn. «Een gelaat vertoont zich voor een oogenblik, bleek en ontsteld. Hij be denkt zich niet lang. Hij gaat de -stoep op doet zacht de deur open staat in de nauwe gang. Als een schaduw komt eene gestalte de ka mer uitglijden en een zachte stem zegt uitmakend, waren van alle ambten uitgesloten. Lang schikten de plebe jers zich in hun lotdoch toen zij zich in de oorlogen onderscheidden, ont waakte het besef hunner onmisbaar heid en daarmede de zucht, ook hun stem uit te brengen in de zaken des «-oe jon ««b- idetl krijgsman te vermurwen; onder lichtingen te geven. De toestand was dan ook onhoud- I haaf bevonden zich yeturia, de moe- flora en fauna, zooals hij de bloemen der van Coriolanus en Volumnia, en kangeroe's en dergelijk goedje zijne echtgenoote, met hare kinderen, i noemde. In het eerst wees Coriolanus dit j Soms scheen het me toe dat hij i gezantschap met hardheid af, doch j niet veel luisterde naar wat ik hem toen een Romein, die met hem de j vertelde. Het eenige wat hem een stad verlaten had, hem mededeelde, j weinig uit zijn gewoon doen kon baar. De plebejers konden geen wets- j voorstellen te hunnen gunste doen, evenmin het tot stand komen van j hun nadeelige wetten beletten, het i c veroverde gebied werd onder de pa triciërs verdeeld, terwijl de plebejers j 1 t hlinne knjgs- J wio zicb onder deze ïrouwen bevop. brengen was dat hij hijna op een diensten ontvmgen ja doOTda'hunne den^ sprong hi- vfm z„ne zitpjaats zwarte slang trapte. Dan kon hij akkers m oorlogstijd braak lagen, m op en „lde olltroerd de z,jnen te g0.recht hartelijk vloeken en bij die ge- !1. raakten en dan dikwijls vol-1 moe[ Doch Veturia wees z(jne om_ legenheden kon men een licht Iersch frhnldr hi on™enschel'jk holziug a(. j-Zeg my», riep zy in ede_ dialect waarnemen. Onder andere h™ne schuld Ch eigendom Jen toom to[ m.jn djl||1 omstandigheden was zijn kalmte huimer schuldrnschera werden. f M mijn zQ(m k(jm^ oJ Jk uw ge_ j grenZeloos, ongeveer als die van den J 00r chnstus harst- vangene of uw moedcr ben i Moest Indischen Oceaan zelf. We werden te de strijd uit, welke met tusschen- poozen ruim twee eeuwen duren zou, ik het in mijn ouderdom beleven, u Over de langdurige verdrukking ver- 1 ferst a!sJJkUi?g' daf ?a als ?Jana bitlerd, weigerden de plebejers eens- J 'e zl8n „Had lk unmet ter 7fi,d S8" klaps, hun dienstplicht te vervullen brachtf da° zou Rome n'et bel8ger? en verlieten Rome, om op den „hei- zl,n; hatl.lk ®ee,n z00n.' dan, zou ,k ligen berg" eene nieuwe stad testich-«"fen "vnj vaderland zijn gestorven! ten. Thans waren de patriciërs in De l00rmge woorden z'Iner gr,)ze noodjuist was een oorlog met de moeder, de smeekingen zijner vrouw, Sabijnen uitgebroken en hoe deze te da "8fk°^™ kinderen, dat bestrijden zonder plebejers; hoe de all8f ™a? te vcel ™0T, ®omfm: stad, gelegen tusschen vijandelijke De trotache man' dlf, ?ede°.d°°' „„n x° was gebleven voor alle beden, die de volkeren, te behouden, wanneer deze co, KcJrcLinn edclsten van Rome met minachting aan hunne bedreiging gevolg gaven Ze waren dus genoodzaakt toe te ge- had a S8wezen, wiens wraakzucht ven Wel waren de vnordeelen dnor elk beter EeVOel Versmoorde, WZS ven. Wel waren de voordeelen, door de plebejers verkregen, nog niet groot, j thans overwonnen. Zoo groot was zijn doch de eerste overwinning was be- e8rbie?. TOOr zijne moe,der' haald en langzaam maar zeker zou I van z."° voornemen afzag, maatschappelijke en staatkundige ge- dat hij op het I oogenblik, dat hij op het punt was, lijkstelling volgen. zi'" doel' d8n gehalen v«and 'e T?r" Doch, hadden de patriciërs, door P e'teren.t te bezelk8nHU beloofde, den nood gedwongen, moeten toege-dat bH «J>ie vaderstad sparen zou, ven, begrijpelijk is het, dat zij hei- j doctl neP m hel voorgevoel van hei melijk verlangden, de verloren over- f8n ïoIgen zoV. levans_mt: "Moe" der, moeder, gij redt Rome. maar maent te herwinnen. Weldra bood I - verliest uw zoon zich eene gelegenheid daartoe aan. In het jaar 491 heerschte in Rome een i vreeselijke hongersnood, tot eindelijk Coriolanus liet het kamp opbreken en voerde zijn leger buiten het Ro- eenige rijk met graan beïaVen 7ch£ I m«hsche gebïed. Doch wat hij voor pen uitkomst brachten. Het uitgehon- apeld ?ad Sleurde; h.j werd door gerde volk meende reeds, dat alle de. ™sc8n edo,od- nood geleden was, toen in den se- i yetprla had de slad g8r8d. do8h tcn naat een patriciër optrad met een kosle van haar z00n' T- voorstel, dat de grootste gevolgen j zou hebben. Die man was Cajus Marcius, een i der dapperste Romeinen. In een oor- i log tegen de Volscen had hij zich onderscheiden, en na het veroveren der vijandelijke hoofdstad Corioli den j eerenaam Coriolanus ontvangen. Met roem omstraald was hij te j Rome teruggekeerd en oefende daar ondanks zijn jeugdigen leeftijd groo- ten invloed uit. Vurig voorvechter van de rechten des adels, zag hij met j trotsche verachting op de plebejers neermet leede oogen had hij het aangezien, hoe de patriciërs hunne j eischen Ijadden ingewilligd en onop- houdelijk was hij erop bedacht, hen weer onder het juk te brengen. Thans J achtte bij den tijd daartoe gekomen, j Alles Yoorbij. Het oog schuilt weg in tranen, Het hart vol medelij, Wie kan zich rustig wanen Nu 't alles is„Voorbij J" Geen herfststorm met zijn krachten, Geen zon hoe fel zij schijnt Verdrijft de duist're nachten Waarin de ziel verkwijnt Weg alle vreugd van 't leven, Weg hoop, 't geloof in tij, Wie zal haar krachten geven, Nu alles is Voorbij En gindsin kille dreven, Van zorgen onbewust, Droomt zacht, vol liefd' doorweven Een ziel in d' eeuwige rust. E. Sch. dikke vrienden, want ook ik haatte en vreesde zwarte slangen. Zij zijn niet als onze ratelslangen, die ten minste iemand waarschuwen, maar oranje en zwarte ondieren, zoo kwaadaardig als tijgers. Mijn patroon betaalde mij ruim ge noeg voor hetgeen ik deed, zoodat ik eenigszins verwonderd was toen de knaap plotseling ophield en zeide Dus gaat ge trouwen? Ja mijnheer. En gaat ge dan weer aan de zagerij? Somsmaar ik ben visscher of liever zeeman. Nu, Fisher, ik wensch je het beste. We hebben eenige prettige uit stapjes gemaakt en hier (mij een paar banknoten van 5 pond overrei kend) is een klein bewijs van dank baarheid, want ge zijt een handige man en hebt me flink geholpen. Vaarwel dan. Vaarwel mijnheer, zei ik, en 't ga u goed. Ik dank u zeer voor uw vriendelijkheid't zal mooi te pas komen bij het trouwen. En ik was zoo blij dat ik besloot een dag voor mijn plezier te gaan visschen in de Zeestraat. Ik zie hem nog staan met zijn vriendelijk gelaat. Ik wenschte hem van ganscher harte alle goeds toe en had een gevoel alsof'ik afscheid nam van een vriend. Toen ging ik op den grond zitten en bergde mijn bankbil jetten in een stuk waterdicht doek, dat ik goed bij mij stak. Daarna ging ik naar het vriende lijke kleine Albany, waar ik wat at en vischgerei kocht. Na een goed maal vertrok ik met nog wat voed sel bij me en een tinnen kruik, want er is water in overvloed aan de straat, wat maar heel gelukkig was, want het was geducht warm. Ik had het verste uiteinde van de straat be reikt, dat als een kleine binnenzee is. Op e enigen afstand werd het struik gewas lager, het gras groeide meer spaarzaam en de plekken zand en de ruwe boschjes maakten het land schap woester. Dicht bij was een stuk Mijn goede luim werd plotseling verstoord toen ik naderde tot deze treurig er uitziende plek, die een halve woestijn geleek in vergelijking met de heerlijke streek, die ik pas was doorgetrokken. De stilte was angstaanwekkend. Geen vogel vloog over de angstige, doode uitgestrekt heid van drijfzand, die, besloten in een groot rotsachtig bassin, er on heilspellend uitzag. De toppen van de twee masten van een klein schip, dat bij hoog water op het zand w«s gezet kon men nog zien boven het zand, waarin ze langzaam wegzonken. Het was alsof de dood in de lucht hing. Plotseling schoot me een stoutmoe dig, dwaas denkbeeld te binnen. Bij na tegen mijn eigen wil verliet ik den stevigen strandgrond en klauter de over de rotsen op het drijfzand aan. ,,'t Is maar om eens te probew- ren", zoo maakte ik mijzelf wijs met een onzinnigen lach, waarin niets vroolijks was. Een noodlottige invloed scheen mij «rheen te trekken. Ik voelde dat mijn voeten begonnen te zinken in het zoo losse, droge, fijne zand. Ik wilde al leen maar den masttop van dat schip aanraken, zei ik tot mezelf, en zou dan terugkeeren om te kunnen zeg gen dat ik eenmaal op het drijfzand geweest was. Terugkeeren! Ik zou het niet heu- ben kunnen doenLangzaan^, maar zeker bij eiken stap voorwaarts zonk ik dieper en werd angstiger, maar te vens koppiger. „Alleen maar even den mast aanraken," scheen iets. mij toe te roepen. Plotseling deed een schreeuw, die langs de kust en ver over zee scheen te trillen, mij verschrikken. Het was slechts de avond-kreet van een ooruil, maar ik was daarna niet in staat de onuitsprekelijke angst over het ondernemen van iets onmogelijks van mij af te schudden. Ik keerde om en haastte mij zoo snel ik kon terug. Snelheid was ook noodzakelijk, want ik had daar niet op gelet, maar het getij kwam op en de zee had bijna de smalle streep wit zand bereikt, dat de vaste kust afscheidt van het drijfzand. En tot mijn ontzetting zag ik dat hetgeen eerst poederachtig, fijn zand geweest was, nat begon te worden, een dikke aan elkaar han gende massa, die in weinige minuten kon veranderen in zacht dikke golven, die geen steun voor den voet meer boden en ook geen kans op behoud overlieten, zelfs voor den besten zwemmer. Hier zou ik nu als een vlieg in stroop mijn dwaasheid boeten. Ten laatste echter, na een wanho pige en bijna hopelooze worsteling stond ik weer op den vasten landbo- dem van de Zeestraat, waarover kleine golfjes spoelden. Toen ik om zag bemerkte ik met een huivering van angst dat de geheele oppervlakte van liet drijfzand reeds blank stond. Een oogenblik later zou ik reddeloos erin gezonken zijn. Ik knielde in het zeewater en zei een uit 't hart komend gebed, want werkelijk zou alle. menschelijke hulp vergeefs zijn geweest. Toen stond ik nog een oogenblik stil met kloppend hart om te zien naar dat tooneel van dood en verschrikking. Het was werkelijk moeilijk om zich voor te stellen dat het mooi Albany met zijn vriendelijke menschen en aardige woningen slechts drie mijl ver was. Ik voelde me zoo moe en ontdaan na mijn ontsnapping uit het drijf zand, dat ik enkele schreden land waarts deed, struikelend over bosjes ruig gras en struiken, om een plaats te zoeken, waar ik kon rusten en weer op krachten komen voor de wande ling naar huis, want ik had nu geen zin meer te gaan visschen. Maar het was hier alles stug gras, plekken zand en lage struiken, een waardige in leiding tot die verschrikkelijke doods- vlakte. Het was dus niet aanlokkelijk en ik keerde mij om ten einde terug te keëren. De zon begon nu snel te dalen en in het water teekende zich lange roode strepen af. Toen ik terug ging ontmoefte ik een paar zwarte slangen, die naar de landzijde gleden en ik stapte ze op zij om ze te ont wijken. Nu merkte ik een eigenaardig sis send geluid, dat zee en lucht scheen te vervullen. Wat was dat? Ik bleef stil staan en luisterde. Het kon niet het suizen van den avondwind of hei kabbelen van het water zijn. Het was iets anders. Wat was die zwarte schaduw, die zich voor me op den grond snel voortbewoog? Toch niet een gevolg van de invallende duister nis, want het bewoog zich. Het geluid werd nu sterk en duidelijk en scheen te komen uit die bewegende schaduw. Goede hemelPlotseling bemerkte ik wat die schaduw was. Het was een heuschelijk leger van slangen en het geheimzinnig geluid, dat ik hoorde was hun gesis. Ik was op de broed plaats der zwarte slangen, die vreese lijke cobra's van West-Australië, wier beet de dood beteekent. Ik had van deze plaats hooren verhalen, maar had er nooit veel geloof aan geschon ken. En nu was het alsof de afschuwe lijke dieren bij duizenden over den grond verspreid waren en alle in mijn richting kwamen Met aen kreet van schrik keerde ik om en vluchtte, wetend dat mijn le ven afhing van mijn snelheid. Achter mij volgden mij dicht die afschuwelijke reptielen met groote monsters van ten minste twaalf voet lang aan 't hoofd, wier oranjekleurige lichamen als golven naderden. Blijk baar wilden zij wraak nemen op den indringer in hun geliefkoosde een zaamheid. Hoe was het mogelijk ge weest dat ik het geluid niet had her kend I Het gesis der woedende krui pende dieren, die toch altijd kwaad aardig zijn, klonk mij nu in de ooren als een doodelijke bedreiging. Ik vluchtte naar de kust en vloog meer dan ïk liep, slechts een enkele maal omkijkend, waarbij ik zag dat de slangen me nog altijd achtervolg den, nu eens een zwarte, dan een oranje massa vertoonend, naar mate van de kronkelingen hunner licha men, die met wonderlijke snelheid zich voortbewogen. Ik schreeuwde onder het loopen, want ik was mijn zenuwen in 't ge heel niet meer meester en het gezicht van en de gedachte aan mijn ver schrikkelijke vervolgers maakten mij krankzinnig van angst. Het was gelukkig dat ik riep, want toen ik een bocht van het strand om liep trok ik de aandacht van twee in boorlingen, die ver in de golven waadden om visch te vangen. Toen zij het gevaar zagen, waarin ik mij bevond, liepen zij op 't strand toe, en, ieder een arm grijpend, trok ken zij me mee door de golven naar dieper waterdaar ik geheel buiten adem was en bijna bezwijmde, on dersteunden ze me en zwommen lang zaam naar een zandbank, die boven water uitstak. Gij een veel groot gekzei een mijner helpers, toen ze me als een hoop zeewier, uitgeput en druipend op het zand wierpen. Groot dwaas zei kalm de ander. Zwart volk niet gaan als slangen thuis zijn. Slang wil avondeet. Ik leef liggen en kreunde bij de herinnering aan dit vreeselijk avon- j tuur. De inboorlingen keken me een J poos aan en gingen daarna weer in j zee om kalm verder te visschen. Ik houd van de Zwarten van West-Aus- 1 tralië; het zijn beste kerels en dik- wijls denk ik er met een huivering aan wat mijn lot zou zijn geweest als zij mij niet bijtijds te hulp w'aren ge komen. Carmen Sylva dweept met boeken. Zij noemt ze haar dierbare vrienden. 1 Nu als ik een Carmen Sylva was dan zou ik er stellig ook nog veel meer van houden ten eerste omdat ik dan zooveel tijd zou hebben om te lezen, als ik zelf wilde en ten tweede om dat ik mij ieder boek, dat mij uit een recensie maar eenigszins aantrok zou kunnen aanschaffen. Zoo zou mijn geheele biblotheek als 't ware een ver zameling goede vrienden worden, d:e ik naar begeerte bij mij zou kunnen uitnoodigen, hetzij dan dat ik vroo- lijke kout, verstandig redeneeren of I een uiting van het gevoel verlangde. Maar eerlijk gezegd, vind ik er al tijd iets grappigs in zoo'n uitverko rene onder de menschen als voorbeeld te stellen. Carmen Sylva's zijn er zoo weinig niet alleen wat ontwikkeling maar ook wat uiterlijke omstandighe den aangaat. Gaat het u als mij dan moeten er allerlei factoren meewer ken, om u tot den aankoop van een boek te doen besluiten als daar zijn tijd om het te lezen, geld om het te koopen, plaats om het te bergen, ca paciteit om er ten volle van te genie ten. Voor zoover ik kan nagaan be staan al die factoren voor een Carmen Sylva nietzij kiest, wat ze wenscht en daarmee basta. Daarmee wil ik nu niet zeggen, dat ik geen boekenvriendin benintegen deel een paar uurtjes in 't vooruit zicht. die mij het genot van onge stoord lezen beloven, kunnen mij Boen watertanden. Ik zeg kunnen, want dan moet ik vooruit weten, dat wat mij gegeven zal worden de moeite waard is en dat ik ontwikkeld genoeg ben om het volkomen te verwerken. Dat laatste vooral is een groote fac tor en daarmee kon ik op het punt, waar ik u hebben wou, n.l. dat voor vrouwen een verstandig gesprek over interessante onderwerpen vaak meer indruk kan maken dan het geschre ven woord. Onze vrienden, de boeken, zeggen dikwijls zooveel moois, maar zij ant- ^woorden niet op vragen, die bij de lezeres oprijzen ze zijn in dat op zicht stom. Zij zijn als een redenaar op den kansel, ge moet hem maar vol gen en hoort ge tot de achterblijvers, wel, dan wordt ge in de steek gela ten, zie maar, dat ge weer bij komt In zoo'n geval is gezegend zij, die een goede vriendin of vriend heeft, die haar helpt, die met meer kennis en ontwikkeling haar over de hin dernissen heen brengt. Daardoor kan zij meegenieten en daarom is voor haar het. over en weer gesproken woord oneindig meer waard dan het geschrevene. Hoe heerlijk liet niet-begrepene en de bezwaren onverhinderd op te noe men zonder vrees verkeerd begrepen te worden. Een uitlegging te krijgen, die óf voldoet, öf niet voldoet, maar in elk geval binnen de sphecr van den gezichtskring valt. Zoo genotvol en ook zoo bemoedigend! Dikwijls kan zoo'n gesprek aanleiding zijn tot een later weer gemakkelijker begrijpen en dan heeft het nog een nut. dat niet te onderschatten is, het doet. de smaak in zouteloos en toch niet on schuldig gebabbel verliezen. Ja... ik zag u al komen. Uwil zeg gen, dat de dames eenmaal veel lie ver praten over toilet, dienstboden cn vooral over hun buren. Maar dat ben ik niet eensde traditie doet velen daar nog aan vasthouden, maar daar tegenover ontmoet ik er, en niet wei nigen, die haar toilet als bijzaak,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 6