BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD m fl.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. Haarlemmer Halletjes. ZATERDAG 27 FEBRUARI 1904 s 2 m HAARLEM'S DAGBLAD KOST administratie GROGTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. ZONÜAGSBRIEYEN. Onze behoeftige Oudjes. (Slot.) vo O. 3—I*1 Geachte Mevrouw Voor gestichten voor ouden van da- en, door liefde en verstandig inzicht ervormd, neem ik het pleidooi gaar- Se op schreef ik verleden week. ik gaf de belofte heden daarvoor psizijn meening uiteen te zetten. Ik leg bij de verdediging der ge- lichten den nadruk op de woorden 5(0 or ouden van dagen, omdat wel degelijk van meening ben d.at, ver 't geheel genomen, voor 't ouder- miios kind, voor veriatenen en verwaar- 'tlSl josden, die nog voor het leven moe- gevormd en opgevoed worden, plaatsing aan den huiselijken aard de omgeving, waarin ze traks zelfstandig zullen moeten op reden de voorkeur verdient. Doch e zoodanigen houden ons thans niet ezig en ik moet voet bij stuk houden. Dat ik oog heb voor de voordeelen, L*01 ië de gezins- of huisvcrpleging aan- iedt ook voor bejaarden, indien zij Hogelijk is en de. oudjes haar willen, leb ik de vorige week getoond, en k behoef niet terug te gaan in de ooneeltjes van liefde en vriendelijk- leid, die zich daarbij, voor onzen ontplooien. Doch ik merkte reeds >p, dat de gelegenheid vaak ontbreekt n dat de ouderdom zelf in den re- ;el de voorkeur zal geven aan een ae^- rustige omgeving. 'Daarbij dit lositieve argumentoud hoort bij >ud. Gelijkheid of overeenkomst van inzichten, ervaringen en voeren hen als van - elf tot elkaai'. Gestichtsverpleging ilijft noodig èn gewenscht. Maar zei ik de „gestichten" Qoeten er naar zijn. Het woord gesticht heeft een aeer of min onaangenamen klank. Het doet denken aan een huis van al e gestrenge tucht, aan kille eenvor- oigheid en eentonigheid, aan het ïuisvesten van nummer éen tot zoo- reel van het register, meer dan aan ien samenwonen van menschen, ieder net hun eigenaardigheid. Die kazer- leklank moet wég, en die kan weg. lijn niet onze hofjes van velerlei tard daarvan ten bewijze? Een eerste eisch is dat het samen wonen en samenleven zooveel moge lijk nabij kome aan dat van het huis jezin. Tiet groote geheel worde ver deeld in ondordeelen naast de groo- e gezelschapszaal rich te mén eigen camertjes in voor gehuwden en voor vier- a vijftallen ongehuwden. Een uin, waarin zij die 't verlangen hun Bigen lapje hebben om in te knutse len, 'mag niet ontbreken. IJzeren tucht zij aan de inrichting vreemd. Vrij heid van in- en uitgaan, van ontvan- jen van familieleden en vrienden, zij inwonende gewaarborgd, voor zoover maar immer de perken van )rde en regel het toelatendit laat ste is imniers in het huisgezin even- Izeer het geval? Ieder hebbe bovendien ik denk aan den genoemden tuin, maar .ook aan de gelegenheid in het eigen vertrek ieder hebbe zijn eigendom, het z ij n e, dat hij lief hebben, verzorgen, verdedigen, waar van hij genieten en waarmee hij pra len kan wandversiering, meubelstuk, bloemtafeitje, knutselwerk, ontspan- ningsmiddel. Dieren óok? Ei, waarom niet, indien 't schikt? Een poes kan een onwaardeerbaar genot zijn, een hond de vreugd van een viertal in hun kamertje, een vogel de lust van eene eenzame. Oude menschen zijn als kinderen wie op zijn lapje in den tuin zijn konijnenhok mag timmeren, verzoent zich daardoor allicht geheel 1 met het huis. Ik ga verder er is on derscheid tusschen stad en platteland. Waarom zou ten platten lande een miniatuur-veestapeltje verboden zijn, schapen en geiten, die een deel der I onmisbare melk leveren? En ik noem de boven reeds het woord bloemen. Reeds hierom bevordere het gestiehts- bestuur in elk opzicht het kweeken j van de liefelijke kinderen der natuur, omdat ze een der meest ongezochte en goedkoope en vriendelijke hulp middelen zijn om een gesticht te ma- - ken tot een gewoon huis. j Dit wat het meer uiterlijk deel der inrichting betreft. Laat mij daaraan j toevoegen, dat van uniforme kleeding geen spraak moet zijn. Zij ligt niet in onzen aard. Andere natiën mogen daarin een noodzakelijkheid zien, ja misschien behagen scheppen, wij Ne- derlanders achten haar tot niets dien- stig en voor de meesten onzer oud- jes een ongewenschte plagerij. Zullen op deze wijze reeds de inwo- nenden zich zoo weinig mogelijk „verpleegden" voelen, zullen vrijheid en gezelligheid' er toe bijdragen aan hun huis het karakter van „gesticht" te ontnemen, een andere eisch is, dat ook de personen, aan wie éij noodzakelijkerwijs onderworpen zijn, daartoe het hunne bijdragen. Ik spreek niet van de eigenlijk gezegde „verpleging" vdeding, kleeding, lig ging, reiniging. Hoe minder men cen traliseert, naar éen middelpunt sa- mentrekke, hoe meer men alles in verschillende onderdeelen doe uiteen gaan, des te meer zullen de verpleeg- den-zëlven, de vrouwen vooral, daar aan aandeel kunnen hebben en daar voor mede kunnen zorgen. Dit geldt bijv. voor kleeding, ligging, reiniging. En wat vooral de voeding betreft, laat ze zoo ruim en zoo degelijk zijn als de omstandigheden toelaten, en rekening houden met den smaak en de behoeften van bejaarden. Waarop ik evenwel nog meer het oog heb, is de behandeling. Een be handeling, zou ik willen zeggen, met onderscheiding. Vriendelijkheid en welwillendheid nemen daarbij een eerste plaats in. Dat spreekt als een boek deze deugden behoort reeds de directeur van een gevangenis aan zijn cipiers in te prenten. Maar cipiers- welwillendheid zou niet voldoende zijn. Ouderdom is geen misdaad. Be- höeftig-zijn evenmin. Behoeftige oud jes in een „huis" zijn nog iets anders dan 'gedetineerden. Wit ik dan wil? Ziehier een climax tegemoetkoming, hulpvaardigheid, liefde, eerbied. Elke omgang met menschen eischt tact. En dit niet te omschrijven talent wortelt ten opzichte van bejaarden en armen bovenal in liefde, zachtmoe digheid en eerbiedigheid. Ik zou aan het hoofd van zulk een stichting als inwonende bestuurster willen zien een beschaafde dame van geposeerden leeftijd. Zulk eene acht ik het best berekend voor de zeer moeilijke en kiesche taak. Blijft men bij l#;t oude stelsel van een zooge naamde „vader en moeder", dan sta in elk geval zulk een echtpaar in be schaving tamelijk hoog boven de ver pleegden. En al zijn er ten allen tijde onder deze pleegouders voortreffelijke menschen geweest, vèr boven mijn lof 'verhoven, een onderdaiv'ge va- der-en-moeder-spelerij, als ware er geen onderscheid tusschen een ge sticht voor ouden van dagen en een weeshuis, moet men den oudjes niet willen opleggen. Schilderde ik een ideaal in de blau we lucht? In geenen deele. - Buiten ons vaderland heeft men reëels de hand aan het werk geslagen om te verwezenlijken, wat ik als j wëhscTielijk voorstel. In Denemarken bestaat een ouderdomsonderstand van staatswege j aan zestigjarigen, die zich hiervoor aanmelden en hem ontvangen zonder verlies van -stemrecht of eenig ander j burgerlijk recht, gelijk de wet van j 1891 bepaalt. Daar is voor den oppas- I senden mensch met een welbesteed 1 leven achter den rug een ander toe vluchtsoord opengesteld dan voor den landlooper, die „bedeelde" wordt ge noemd en onder zekere voogdij staat in de gestichten, waar hij wordt ver pleegd. Maar fatsoenlijke ouden vin den een vriendelijk onderdak in in richtingen, waar zij groote vrijheid genieten en dezelfden bleven die zij waren, alleen ontheven van de zorg om te voorzien in eigen onderhoud. Zij ontvangen zelfs eenig weekgeld, i Een der mooiste inrichtingen van dezen aard bezit Kopenhagen. Zij heeft plaats voor 400 verpleegden het middengedeelte wordt bewoond door gehuwden, die allen een afzon derlijk vertrek hebbende zijvleu gels zijn beschikbaar voor ongetrouw- den natuurlijk naar de geslachten gescheiden. Zes personen hebben te zamen een slaapvertrek. Eet- en ont spanningszalen worden gemeenschap pelijk gebruikt. Rondom 't gebouw is een ruim, mooi park, waarin nu 'en dan muziekuitvoeringen worden ge geven. Sedert 1891 werken in Denemarken ook plattelandsgemeenten samen in deze richting. Drie gemeenten bijv. hebben voor gemeenschappelijke re kening zoo'n gesticht voor ouden met plaats voor twintig verpleegden, die elk hun eigen kamer bezitten. En de resultaten roemt men er als uitste kend. Dat er ook bij ons te lande in die richting gewerkt wordt, mogen we niet voorbijzien. Laat mij bijv. noemen, al is 'tdan een oudemannenhuis met bijzondere bestemming, de Prins Hendrik- Stichting voor oude zeelieden te Egmond aan Zee. Ik heb aan haar een eigenaardige herinnering van een tiental jaren geleden. In den voorzo mer van '93 wandelde ik met eenige jongens in dien omtrek en namen we, na genoten te hebben van het heerlijk zeestrand, in de inrichting een kijkje. Het was nog in 't oude gebouw. Een paar jaren later verrees aan de over zijde van den weg de grootsche stich ting, die thans de roem van het zee dorp is. Ik -schreef toenmaals in een blad een schetsje van dit bezoek, waarvan ik hieronder ten besluite een stuk laat volgen. Willen we eens vragen of we de „Prins Hendrik-Stichting" mogen zien, jongens? Dat was een kolfje naar hun hand. „Wel zeker, meneer, we laten u graag alles zien". Aldus de welwil lende concierge, ook al een oude zee rob. „En u treft het mooide oudjes gaan zoo dadelijk aan tafel. Eerst dan maar naar boven, als u wilt." Daar zagen we de aardige kamer tjes en het knutselwerk en het biblio theekje en de stapeltjes warm baaien ondergoed op den zolder en wat dies meer zij. En beneden in de eetzaal ja waarlijk, daar zaten ze met hun allen even ordelijk als smakelijk aan de grauwe erwten met spek en knikten vriendelijk tegen de jeugdige bezoe kers. Een kostelijk, kostelijk gezicht Gij wilt uw jongen eens wat laten zien, waar zijn Hollandsch hart sneller bij klopt? Dat hem goed doet, wanneer een der dankbare bewoners hem de hand op den schouder legt en zegtJongenheer, we hebben het hier zoo goed En dat hebben ze, die oude pikbroe ken, arbeiders van de zee, „doortrok ken van teer, verweerd en verbrand, met jichtige, stramme knoken", die voor ons koffie hebben gehaald uit Java of rijst uit Saigon of steenko len uit Newcastle of haring uit de Noordzee. „Zijn ze hier van alle gelooven „Van alle gelooven, meneer. Daar wordt niet naar gevraagd. Ieder gaat naar zijn eigen kerk en geen contro versen over den godsdienst GoddankVan alle gelooven en geen controversen over den gods dienst. Ze helpen liever aan de wasch, snijden een scheepje in een flesch en laten kanaries broeden Welnu, Mevrouw, dat's óok een gesticht Beste, brave oude luidjes van Ne derland, die uw tol aan de maat schappij hebt betaald als ordelijke, trouwe burgers en werkers, en thans wacht tot ge uw tol zult betalen aan de natuur, als God u roeptik wensch u een rustigen, vriendelijken ouden dag En u, Mevrouw, wensch ik Gods zegen op al uw liefdewerk. Steeds uw LECTORI SALUTEM. Rijkdom gfieft geeu Tevredenheid. naar Leo Tolstoi. In het gouvernement Ufa leefde een Baskir (een Tartaansche volksstam), lljasz geheeten. Iljasz had van zijn vader geen rijkdom geërfd. Heel zijne bezitting bestond destijds in zeven paarden, twee koeien en twee ge vlekte scliapen. lljasz echter was workzaam en overleggendvan den vroegen morgen tot den laten avond arbeidden hij en zijne vrouw tijdigcr dan iemand anders stond hij op, en later dan de meesten legde hij zich ter ruste. Van jaar tot jaar groeide zoo zijn rijkdom aan. Vijf-en-dertig jaren zijns levens had thans lljasz met'voortdurend werken doorgebracht en zich een groot vermogen verwor ven. Hij bezat tweehonderd paarden, honderdvijftig stuks rundvee en twaalfhonderd schapen. Zijne knechts werkten op het veld. zijn dienstmaag den melkten de merries en de koeien, bereidden kumys. boter en kaas. ll jasz had alles in overvloed, en men benijdde hem in den geheelen omtrek. Welk een gelukkicr man, die lljasz zoo zeide men. „Hij heeft van alles te veel. Als men het zoo goed kon heb ben als hij. zou men verlangen, nim mer te moeten sterven." Voorname lieden zochten zijnen omgang, en er kwamen gasten van verre en van nabij. lljasz ontving hen allen met dezelfde gastvrijheid en onthaalde hen met spijzen en dran ken. Wie het ook zijn mochten, voor allen was kumys bereid, voor allen thee en vischsoep en schapcnvleescli. Als er gasten kwamen, werd er aan stonds een ram uit de kudde geno men en geslacht, of, indien het een groot gezelschap was, een merrie. lljasz had twee zoons en eene doch ter. Hij huwde hen allen uit. In den beginne, toen lljasz arm was. werkten zijne zoons met hem en hoedden de paarden en de schapen. Sedert hij rijk geworden was. voerden zij echter allerlei ondeugd uit, en de oudste gaf zich zelfs aan dronken schap over. Hij kwam om bij een vechtpartij, en de jongste, die eene heerschzuclilige schoonmoeder had wilde niet langer onderdanig zijn aan zijnen vader, lljasz moest hem zijn aandgel uitkeeren. lljasz schonk hem huis en vee, waardoor zijn eigen rijkdom vermin derde. Kort daarop kwam er eene ziekte onder het vee en stierven er vele schapen. Daarop volgde een hon gerjaar het hooi was mislukt en in den loop van den winter bezweek een groot deel van zijn kudde. Ook ontnamen hem de Kergisen zijn best: stuk land. lljasz' bezittingen slonken meer en meer. Zijne krachten namen af, en toen hij zeventig jaar was, zag hij zich genoodzaakt zijne pelzen ta pijten, zadels en rijtuigen te verkoo- pen, en eindelijk ook zijn laatste vee. Hij bezat nu niets meer en op zijnen ouden dag moest hij met zijne vrouw bij vreemden werk gaan zoeken. Niets bezat hij, dan de kleeren aan het lijf en zijne vrouw Schamschemagi. Zijn zoon woonde in eene ver verwijderd»; streek, zijne dochter was gestorven. lljasz' buurman, Muchamedschaeh had medelijden met de beide ouden. Muchamedschaeh, een braaf man. niet juist arm, maar ook niet rijk, lei 1de oen stil, eenvoudig leven. Ge dachtig aan de vroegere gastvrijheid van lij-isz, zeide hij tot hem Trek met je vrouw bij mij in. lljaszl Voor zoover je krachten het toelaten, kan je in den zomer wer ken in den winter zal je het vee voederen. Schamschemagi kan ie paarden melken en kumys bereiden. Ik zal je voedsel en kleeding geven. Zeg mij wat je verder behoeft en het zal je geworden. lljasz nam het aanbod van zijnen buurman aan, en zoc leefden hij en 'zijne vrouw als arbeiders bij Mucha medschaeh. In den aanvang ging het j moeilijk, maar later wendden zi j er i aan en werkten naar hunne krachten. Zulke arbeiders te hebben, strekte i Muchamedschaeh tot voordeel. Daar de beide ouden zelf grond bezeten I hadden, waren zij vertrouwd met alle I werkzaamheden zij zaten niet stil en ijverden zooveel zij konden. Mucha- i medschach e<,'". r deed het leed ie J moeten aanzien, dat menschen, die I zoo hoog gestaan hadden, zoo laag gedaald waren. I Eens kwamen er bloedverwanten van V. iohamedschach ten bezoek zij j kwamen van ver en een mullah ver gezelde hen. Muchamedschaeh liet een ram opvangen en slachten. lljasz vii- -Ie den ram. kookte hem en bracht I hem den gaston. Nadat zij gegeten en j thee gedronken hadden, laafden zij I zich met kumys. De gasten en de gastheer zaten op zachte kussens, dronken kumys en onderhielden zich j met elkander. Na afloop van het j werk kwam lljasz voorbij de tent. en j Muchamedschaeh, hem ziende, zeide *ot zijne verwanten 1 - Zaagt gij dien ouden daar voor- bijgaan Ja. Wat is er voor bijzonders J aan hem Hij was voorheen de rijkste man uit den geheelen omtrek, lljasz is zijn naam. Mogelijk hebt gij wel van hem gehoord. Ja, ik heb heb wel van hemhoo- ren spreken. Zijn roep was ver ver breid Hij bezit nu niets meer; al wat hij had, ging verloren, en nu leven hij en zijne vrouw bij mij als arbei ders. Muchamedschach's bloedverwant verwonderde zich, en hoofdschuddend zeide hij Het geluk is als een wielde een heft liet omhoog, de ander slin gert het in de diepte. Zeker is de man diep ongelukkig Wie zal het zeggen Hij is wei nig spraakzaam en werkt vlijtig. Daarop vroeg de bloedverwant: Mag ik eens met hem spreken Ik zou hem gaarne een en ander vra- geii omtrent zijn leven. Waarom niet antwoordde de gastheer en riep uit de kibitka Grootvadertje, kom eens binnen en drink wat kumys met onsBreng je vrouw mee. lljasz en zijne vrouw traden bin nen. lljasz begroette de gasten en den gastheer, sprak een gebed en hurkte neer 'bij den ingangzijne vrouw ging achter het gordijn en zette zich bij de gastvrouw neder. Men reikte lljasz een kop kumys; hij boog. dronk een slokje en zette den kop weer neer. Hoe is het, grootvadertje? be gon de bloedverwant. Het zal je wel Een Zaterdagavondpraatje. Over een maand of vier, namelijk ljJ den 4den Juli 1904, kunnen we een jubileum gaan vieren en wel hettien- narig bestaan van onze Haarlemsche politieverordening. Ik denk evenwel, dat ons gemeentebestuur er niet over denken zal om ter eere van dit feit een of andere feestelijkheid te gaan geven, want met een politieverorde- 111 ning gaat het al precies als met een kabeljauw ze moet niet al te oud wezen. Zelfs is onze politieverorde ning, daar ze om de vijf jaar moet worden herzien, al tweemaal zoo oud als ze wezen mag. "Wij publiek behoeven ons daar nu zoo bijzonder warm niet over te ma- ken. Elke herziening van een wet brengt maar aanvulling en verande ring mee en we weten het elke verandering is geen verbetering. Er is iets anders. De exemplaren zijn op. I;- Raadsleden of minder aanzienlijke menschen. die er een zouden willen le koopen, kunnen er geen meer krijgen. Er zijn er dan ook geweest, die over de voorgestelde veranderingen in de verordening hebben moeten oordee- len, zonder dat zij zelf een exemplaar hadden. En denken we aan het gel dend rechtsbeginsel dat elke Neder lander geacht wordt de wetten des lands te kennen, dan vragen wij ons- zelven af„hoe kunnen wij de wetten kennen, als we geen exemplaren daarvan kunnen krijgen?" Gelukkig gloort in deze duisternis een nieuwe dageraad. De drukker heeft een nieuwe oplaag onderhan den. Tot dien tijd het zal naar ik Jioor wel na Paschen worden vóór het boekje klaar is zullen we in af wachting moeten leven. Ik, geloof evenwel niet dat wanneer iemand zich in dien tusschentijd aan een overtreding schuldig maakte, hij er af zou komen met de verontschuldi ging „de politieverordening was uit verkocht, ik kon dus niet nakijken of ik al dan niet kwaad deed." Volgens de nieuwe bepalingen in de verordening kunnen B. jjp W. gelas ten, dat stoelen en banken in open bare lokalen vastgezet zullen wor den, een maatregel ingeval van pa niek bij brandgevaar. Tevreden en zachtaardig als ik ben, had deze be paling bij mij niets dan_d,ankbaarheid voor de vaderlijke zorg van het ge meentebestuur opgewekt. Helaas, de ze vredelievende stemming werd wreed verstoord toen ik dezer dagen een bezoek kreeg van mijn neef Wou ter, dien eeuwigen mopperaar, die meent dat hij het alleen beter weei dan de heele Raad. „Man, wat zie je er uitriep ik, toen hij mij onder de oogen kwam. Op zijn hoofd had hij, inplaats van een gewonen fantasiehoed, een soort van helm, die spits toeliep, op de manier van het dak van een huis. Hij droeg een elastieken pak van een soort van aardkleur en om hem heen was een groote slang gewonden met een straalpijp aan 't eind. „Dank je, ik zal niet gaan zitten", zei hij, toen ik hem een stoel toe schoof. „Met deze kleedij is het bui gen van de kniëen wat lastig, moet je weten. Dit is mijn nieuw anti-on- gelukkenpak". En daarna, op de gemakkelijkste manier tegen de wand leunende, be gon hij als een professor, die een college houdt, zijn nieuwe ontdekking uit te leggen. „Er zijn van die omstandigheden in 't menschelijk leven, die het voort bestaan van het individu ernstig be dreigen. Ik spreek nu niet van de on telbare ziekten en gebreken, die ons dag in dag uit bedreigen in den vorm van onzichtbare wezens, die men microben noemt zoodra de ge leerden het over die diertjes eens zul len zijn, wat nog wel een poosje du ren kan, zal ik ook daarvoor een ver weermiddel trachten te ontdekken maar ik heb het op dit oogenblik vooral over wat wij noemen plotse linge onheilen. Bij voorbeeld ik loop langs een huis dat in aanbouw is opeens valt daar van den steiger een klinker naar beneden, vlak op mijn hoofd. Draag ik nu een hoed of pet, dan verbrijzelt hij zeker mijn hersen pan. Deze helm evenwel" (hier nam hij met een beweging zoo stijf als van Jan Klaassen in de poppenkast dat hoofddeksel af) „deze helm is van binnen zwaar gewatteerd en boven dien van een springveer voorzien, die onmiddellijk begint te werken, zoodra de schok van den neervallenden steen gevoeld wordt. De steen wipt dus weer op, niet meer dan een hal ven centimeter evenwel, en glijdt dan langs dit afdak langs mij heen op den grond ik ben gered van een an ders wissen dood". Hier keek hij mij triomfantelijk aan, alsof hij teekenen van verruk king van mij verwachtte. „Hoeveel weegt dat ding?" vroeg ik. „Tien kilo", zei hij. „En hoeveel menschen", vroeg ik verder, „worden er ieder jaar dooi zoo'n neervallenden steen gedood?" „In Haarlem is het in de laatste 25 jaar niet voorgekomen, antwoord de hij, „overigens leert de statistiek dat jaarlijks een op de een en zeven tig duizend negen honderd veertien en een halven mensch door een neer vallenden steen omkomt." „Waar komt die halve mensch van daan „Ze hebben de kinderen ook mee gerekend, de statiesüek is tegen woordig een bewonderenswaardig vak." „Welnu", zei ik, „dan zet ik maar liever dien helm, die dan toch ook iemands hersens geen goed doen zal, liever niet op mijn hoofd en reken er op, dat ik behoor tot de 71.913'/' sterveling, die vrijloopen. „Dit is", zei. hij met nadruk, „de verachtelijke redeneering van den roekelooze, die geen voorzorgen ne men wil. Maar ik ga verder. Wat denk je, dat dit pale is?" Ik keek het eens aan en zei„me j dunkt, het lijkt wel wat op een on- gemakkelijk brandweermannenpak." j „Neen", zei hij, „het is mijn on- j gelukkencostuum. Gesteld ik ben in een volle zaal en er komt een paniek j fluks neem ik mijn fietspomp uit 1 den zak blaas het op, kijk zoo en daar begon hij met ijver te pompen aan. een ventiel, dat ik nog niet gezien had. In enkele seconden had het elas tieken pak, dat jas en broek aan een stuk bleek te wezen, zich zóo uitgezet dat hij er uitzag als een ballon. „Zelfs jou zal het nu duidelijk worden wat dit beteekent", zei hij. „De menschen dringen, stompen, slaan, welnu bij eiken stomp ga ik naar den uitgang. Val ik op den grond, ik spring als een voetbal van zelf weer op. En komen mij de vlam- men te na, welnu, ik heb een waler- j reservoir om het midden en spuit in het vuur." J „Hou op riep ik in angst, toen j hij de slang afwikkelde, en naar de I straalpijp greep. „Denk om mijn I arme meubeltjes en gordijnen i Die noodkreet hielp. Ilij voltooide de proefneming niet, maar zei met I groote zelfvoldoening „ziedaar nu mijn nieuwe uitvindingen. Ik heb ook een rookmasker besteld, maar dat is nog niet gekomenEen en ander is niet licht, 't weegt samen nog twin tig kilo, maar je moet voor de veilig heid wat over hebben." „Je zult er uitzien als een... als een automobilist „Wat doet het er toe? Gekleede jassen en dergelijke in den schouw burg is alles maar ij delheid, het besef van volslagen veiligheid is tienmaal meer waard „Mij dacht, dat er een veel een voudiger middel was om een paniek in een openbare gelegenheid te ont gaan", zei ik. „Eenvoudiger?" vroeg hij minach tend. „Briefjes aan 't publiek zeker?" „Veel eenvoudiger." „Waarschuwingen schilderen op de wanden?" „Nóg eenvoudiger. „Zeg op dan „Vijf minuten vóórdat de paniek uitbreekt, uit den schouwburg gaan." Hij keek me aan, alsof hij een moord wou begaan, deed een poging om minachtend de schouders op te halen, wat niet lukte door de stijf heid van zijn costuum en draaide toen het ventiel los om do lucht te laten ontsnappen, wat mij denken deed aan de aderlatingen, die de menschen vroeger als kalmeerend middel kregen. Toen hij weer tot ge wone afmetingen was geslonken, zette hij zijn helm recht en nam afscheid. Natuurlijk liet ik hem de deur uit. In de vestibule lag een sinaasap pelschil. Ilij zette er zijn voet op en gleeduit. Wel probeerde hij in evenwicht te blijven, maar te vergeefs. Met een bons viel hij neer en kon niet weer opstaan. We droegen hem naar binnen en haalden den dokter, die vertelde dat hij zijn been gebroken had. Mijn vrouw, brave ziel die ze is, stond er op, dat we hem in ons huis zouden verplegen. Dat gebeurt dus nu. De dokter heeft gezegd, dat het wel zes weken zal duren. Dat is lang. Van zijn helm en van zijn elastie ken pak die hem geen van beiden voor een ongeluk beschermd hebben toen het er op aankwam, wil hij niets meer weten. Dat is niet erg. De dokter heeft gezegd, dat ik hem vooral moet gezelschap houden en opvroolijken. Dat is erger. Maar het ergst is dat hij het nood lottige sinaasappelschilletje heeft la ten oprapen en het nu als een sou venir bewaart en dat hij, wanneer ik praat over veiligheidsmaatregelen, vaste stoelen en banken, nooduitgan gen en zoo meer, met een sarcastisch lachje mij wijst op dat half ver schrompelde schilletje, en vraagt „En wat doe je daaraan?" FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 5