BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
m
fl.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
Haarlemmer Halletjes.
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1904
s 2 m
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
administratie GROGTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
ZONÜAGSBRIEYEN.
Onze behoeftige Oudjes.
(Slot.)
vo
O.
3—I*1
Geachte Mevrouw
Voor gestichten voor ouden van da-
en, door liefde en verstandig inzicht
ervormd, neem ik het pleidooi gaar-
Se op schreef ik verleden week.
ik gaf de belofte heden daarvoor
psizijn meening uiteen te zetten.
Ik leg bij de verdediging der ge-
lichten den nadruk op de woorden
5(0 or ouden van dagen, omdat
wel degelijk van meening ben d.at,
ver 't geheel genomen, voor 't ouder-
miios kind, voor veriatenen en verwaar-
'tlSl josden, die nog voor het leven moe-
gevormd en opgevoed worden,
plaatsing aan den huiselijken
aard de omgeving, waarin ze
traks zelfstandig zullen moeten op
reden de voorkeur verdient. Doch
e zoodanigen houden ons thans niet
ezig en ik moet voet bij stuk houden.
Dat ik oog heb voor de voordeelen,
L*01 ië de gezins- of huisvcrpleging aan-
iedt ook voor bejaarden, indien zij
Hogelijk is en de. oudjes haar willen,
leb ik de vorige week getoond, en
k behoef niet terug te gaan in de
ooneeltjes van liefde en vriendelijk-
leid, die zich daarbij, voor onzen
ontplooien. Doch ik merkte reeds
>p, dat de gelegenheid vaak ontbreekt
n dat de ouderdom zelf in den re-
;el de voorkeur zal geven aan een
ae^- rustige omgeving. 'Daarbij dit
lositieve argumentoud hoort bij
>ud. Gelijkheid of overeenkomst van
inzichten, ervaringen en
voeren hen als van
- elf tot elkaai'. Gestichtsverpleging
ilijft noodig èn gewenscht.
Maar zei ik de „gestichten"
Qoeten er naar zijn.
Het woord gesticht heeft een
aeer of min onaangenamen klank.
Het doet denken aan een huis van al
e gestrenge tucht, aan kille eenvor-
oigheid en eentonigheid, aan het
ïuisvesten van nummer éen tot zoo-
reel van het register, meer dan aan
ien samenwonen van menschen, ieder
net hun eigenaardigheid. Die kazer-
leklank moet wég, en die kan weg.
lijn niet onze hofjes van velerlei
tard daarvan ten bewijze?
Een eerste eisch is dat het samen
wonen en samenleven zooveel moge
lijk nabij kome aan dat van het huis
jezin. Tiet groote geheel worde ver
deeld in ondordeelen naast de groo-
e gezelschapszaal rich te mén eigen
camertjes in voor gehuwden en voor
vier- a vijftallen ongehuwden. Een
uin, waarin zij die 't verlangen hun
Bigen lapje hebben om in te knutse
len, 'mag niet ontbreken. IJzeren tucht
zij aan de inrichting vreemd. Vrij
heid van in- en uitgaan, van ontvan-
jen van familieleden en vrienden, zij
inwonende gewaarborgd, voor
zoover maar immer de perken van
)rde en regel het toelatendit laat
ste is imniers in het huisgezin even-
Izeer het geval? Ieder hebbe bovendien
ik denk aan den genoemden tuin,
maar .ook aan de gelegenheid in het
eigen vertrek ieder hebbe zijn
eigendom, het z ij n e, dat hij lief
hebben, verzorgen, verdedigen, waar
van hij genieten en waarmee hij pra
len kan wandversiering, meubelstuk,
bloemtafeitje, knutselwerk, ontspan-
ningsmiddel. Dieren óok? Ei, waarom
niet, indien 't schikt? Een poes kan
een onwaardeerbaar genot zijn, een
hond de vreugd van een viertal in
hun kamertje, een vogel de lust van
eene eenzame. Oude menschen zijn
als kinderen wie op zijn lapje in den
tuin zijn konijnenhok mag timmeren,
verzoent zich daardoor allicht geheel
1 met het huis. Ik ga verder er is on
derscheid tusschen stad en platteland.
Waarom zou ten platten lande een
miniatuur-veestapeltje verboden zijn,
schapen en geiten, die een deel der
I onmisbare melk leveren? En ik noem
de boven reeds het woord bloemen.
Reeds hierom bevordere het gestiehts-
bestuur in elk opzicht het kweeken
j van de liefelijke kinderen der natuur,
omdat ze een der meest ongezochte
en goedkoope en vriendelijke hulp
middelen zijn om een gesticht te ma-
- ken tot een gewoon huis.
j Dit wat het meer uiterlijk deel der
inrichting betreft. Laat mij daaraan
j toevoegen, dat van uniforme kleeding
geen spraak moet zijn. Zij ligt niet
in onzen aard. Andere natiën mogen
daarin een noodzakelijkheid zien, ja
misschien behagen scheppen, wij Ne-
derlanders achten haar tot niets dien-
stig en voor de meesten onzer oud-
jes een ongewenschte plagerij.
Zullen op deze wijze reeds de inwo-
nenden zich zoo weinig mogelijk
„verpleegden" voelen, zullen vrijheid
en gezelligheid' er toe bijdragen aan
hun huis het karakter van „gesticht"
te ontnemen, een andere eisch is,
dat ook de personen, aan wie éij
noodzakelijkerwijs onderworpen zijn,
daartoe het hunne bijdragen. Ik
spreek niet van de eigenlijk gezegde
„verpleging" vdeding, kleeding, lig
ging, reiniging. Hoe minder men cen
traliseert, naar éen middelpunt sa-
mentrekke, hoe meer men alles in
verschillende onderdeelen doe uiteen
gaan, des te meer zullen de verpleeg-
den-zëlven, de vrouwen vooral, daar
aan aandeel kunnen hebben en daar
voor mede kunnen zorgen. Dit geldt
bijv. voor kleeding, ligging, reiniging.
En wat vooral de voeding betreft,
laat ze zoo ruim en zoo degelijk zijn
als de omstandigheden toelaten, en
rekening houden met den smaak en
de behoeften van bejaarden.
Waarop ik evenwel nog meer het
oog heb, is de behandeling. Een be
handeling, zou ik willen zeggen, met
onderscheiding. Vriendelijkheid
en welwillendheid nemen daarbij een
eerste plaats in. Dat spreekt als een
boek deze deugden behoort reeds de
directeur van een gevangenis aan zijn
cipiers in te prenten. Maar cipiers-
welwillendheid zou niet voldoende
zijn. Ouderdom is geen misdaad. Be-
höeftig-zijn evenmin. Behoeftige oud
jes in een „huis" zijn nog iets anders
dan 'gedetineerden. Wit ik dan wil?
Ziehier een climax tegemoetkoming,
hulpvaardigheid, liefde, eerbied. Elke
omgang met menschen eischt tact.
En dit niet te omschrijven talent
wortelt ten opzichte van bejaarden en
armen bovenal in liefde, zachtmoe
digheid en eerbiedigheid.
Ik zou aan het hoofd van zulk een
stichting als inwonende bestuurster
willen zien een beschaafde dame van
geposeerden leeftijd. Zulk eene acht
ik het best berekend voor de zeer
moeilijke en kiesche taak. Blijft men
bij l#;t oude stelsel van een zooge
naamde „vader en moeder", dan sta
in elk geval zulk een echtpaar in be
schaving tamelijk hoog boven de ver
pleegden. En al zijn er ten allen tijde
onder deze pleegouders voortreffelijke
menschen geweest, vèr boven mijn
lof 'verhoven, een onderdaiv'ge va-
der-en-moeder-spelerij, als ware er
geen onderscheid tusschen een ge
sticht voor ouden van dagen en een
weeshuis, moet men den oudjes niet
willen opleggen.
Schilderde ik een ideaal in de blau
we lucht?
In geenen deele. -
Buiten ons vaderland heeft men
reëels de hand aan het werk geslagen
om te verwezenlijken, wat ik als
j wëhscTielijk voorstel.
In Denemarken bestaat een
ouderdomsonderstand van staatswege
j aan zestigjarigen, die zich hiervoor
aanmelden en hem ontvangen zonder
verlies van -stemrecht of eenig ander
j burgerlijk recht, gelijk de wet van
j 1891 bepaalt. Daar is voor den oppas-
I senden mensch met een welbesteed
1 leven achter den rug een ander toe
vluchtsoord opengesteld dan voor den
landlooper, die „bedeelde" wordt ge
noemd en onder zekere voogdij staat
in de gestichten, waar hij wordt ver
pleegd. Maar fatsoenlijke ouden vin
den een vriendelijk onderdak in in
richtingen, waar zij groote vrijheid
genieten en dezelfden bleven die zij
waren, alleen ontheven van de zorg
om te voorzien in eigen onderhoud.
Zij ontvangen zelfs eenig weekgeld,
i Een der mooiste inrichtingen van
dezen aard bezit Kopenhagen. Zij
heeft plaats voor 400 verpleegden
het middengedeelte wordt bewoond
door gehuwden, die allen een afzon
derlijk vertrek hebbende zijvleu
gels zijn beschikbaar voor ongetrouw-
den natuurlijk naar de geslachten
gescheiden. Zes personen hebben te
zamen een slaapvertrek. Eet- en ont
spanningszalen worden gemeenschap
pelijk gebruikt. Rondom 't gebouw is
een ruim, mooi park, waarin nu 'en
dan muziekuitvoeringen worden ge
geven.
Sedert 1891 werken in Denemarken
ook plattelandsgemeenten samen in
deze richting. Drie gemeenten bijv.
hebben voor gemeenschappelijke re
kening zoo'n gesticht voor ouden met
plaats voor twintig verpleegden, die
elk hun eigen kamer bezitten. En de
resultaten roemt men er als uitste
kend.
Dat er ook bij ons te lande in die
richting gewerkt wordt, mogen we
niet voorbijzien.
Laat mij bijv. noemen, al is 'tdan
een oudemannenhuis met bijzondere
bestemming, de Prins Hendrik-
Stichting voor oude zeelieden te
Egmond aan Zee. Ik heb aan haar
een eigenaardige herinnering van een
tiental jaren geleden. In den voorzo
mer van '93 wandelde ik met eenige
jongens in dien omtrek en namen we,
na genoten te hebben van het heerlijk
zeestrand, in de inrichting een kijkje.
Het was nog in 't oude gebouw. Een
paar jaren later verrees aan de over
zijde van den weg de grootsche stich
ting, die thans de roem van het zee
dorp is.
Ik -schreef toenmaals in een blad
een schetsje van dit bezoek, waarvan
ik hieronder ten besluite een stuk
laat volgen.
Willen we eens vragen of we de
„Prins Hendrik-Stichting" mogen
zien, jongens?
Dat was een kolfje naar hun hand.
„Wel zeker, meneer, we laten u
graag alles zien". Aldus de welwil
lende concierge, ook al een oude zee
rob. „En u treft het mooide oudjes
gaan zoo dadelijk aan tafel. Eerst dan
maar naar boven, als u wilt."
Daar zagen we de aardige kamer
tjes en het knutselwerk en het biblio
theekje en de stapeltjes warm baaien
ondergoed op den zolder en wat dies
meer zij. En beneden in de eetzaal
ja waarlijk, daar zaten ze met hun
allen even ordelijk als smakelijk aan
de grauwe erwten met spek en knikten
vriendelijk tegen de jeugdige bezoe
kers.
Een kostelijk, kostelijk gezicht
Gij wilt uw jongen eens wat laten
zien, waar zijn Hollandsch hart
sneller bij klopt? Dat hem goed doet,
wanneer een der dankbare bewoners
hem de hand op den schouder legt en
zegtJongenheer, we hebben het hier
zoo goed
En dat hebben ze, die oude pikbroe
ken, arbeiders van de zee, „doortrok
ken van teer, verweerd en verbrand,
met jichtige, stramme knoken", die
voor ons koffie hebben gehaald uit
Java of rijst uit Saigon of steenko
len uit Newcastle of haring uit de
Noordzee.
„Zijn ze hier van alle gelooven
„Van alle gelooven, meneer. Daar
wordt niet naar gevraagd. Ieder gaat
naar zijn eigen kerk en geen contro
versen over den godsdienst
GoddankVan alle gelooven en
geen controversen over den gods
dienst. Ze helpen liever aan de
wasch, snijden een scheepje in een
flesch en laten kanaries broeden
Welnu, Mevrouw, dat's óok een
gesticht
Beste, brave oude luidjes van Ne
derland, die uw tol aan de maat
schappij hebt betaald als ordelijke,
trouwe burgers en werkers, en thans
wacht tot ge uw tol zult betalen aan
de natuur, als God u roeptik
wensch u een rustigen, vriendelijken
ouden dag
En u, Mevrouw, wensch ik Gods
zegen op al uw liefdewerk.
Steeds uw
LECTORI SALUTEM.
Rijkdom gfieft geeu
Tevredenheid.
naar Leo Tolstoi.
In het gouvernement Ufa leefde een
Baskir (een Tartaansche volksstam),
lljasz geheeten. Iljasz had van zijn
vader geen rijkdom geërfd. Heel zijne
bezitting bestond destijds in zeven
paarden, twee koeien en twee ge
vlekte scliapen. lljasz echter was
workzaam en overleggendvan den
vroegen morgen tot den laten avond
arbeidden hij en zijne vrouw tijdigcr
dan iemand anders stond hij op, en
later dan de meesten legde hij zich
ter ruste. Van jaar tot jaar groeide
zoo zijn rijkdom aan. Vijf-en-dertig
jaren zijns levens had thans lljasz
met'voortdurend werken doorgebracht
en zich een groot vermogen verwor
ven.
Hij bezat tweehonderd paarden,
honderdvijftig stuks rundvee en
twaalfhonderd schapen. Zijne knechts
werkten op het veld. zijn dienstmaag
den melkten de merries en de koeien,
bereidden kumys. boter en kaas. ll
jasz had alles in overvloed, en men
benijdde hem in den geheelen omtrek.
Welk een gelukkicr man, die lljasz
zoo zeide men. „Hij heeft van alles te
veel. Als men het zoo goed kon heb
ben als hij. zou men verlangen, nim
mer te moeten sterven."
Voorname lieden zochten zijnen
omgang, en er kwamen gasten van
verre en van nabij. lljasz ontving
hen allen met dezelfde gastvrijheid en
onthaalde hen met spijzen en dran
ken. Wie het ook zijn mochten, voor
allen was kumys bereid, voor allen
thee en vischsoep en schapcnvleescli.
Als er gasten kwamen, werd er aan
stonds een ram uit de kudde geno
men en geslacht, of, indien het een
groot gezelschap was, een merrie.
lljasz had twee zoons en eene doch
ter. Hij huwde hen allen uit.
In den beginne, toen lljasz arm
was. werkten zijne zoons met hem en
hoedden de paarden en de schapen.
Sedert hij rijk geworden was. voerden
zij echter allerlei ondeugd uit, en de
oudste gaf zich zelfs aan dronken
schap over. Hij kwam om bij een
vechtpartij, en de jongste, die eene
heerschzuclilige schoonmoeder had
wilde niet langer onderdanig zijn aan
zijnen vader, lljasz moest hem zijn
aandgel uitkeeren.
lljasz schonk hem huis en vee,
waardoor zijn eigen rijkdom vermin
derde. Kort daarop kwam er eene
ziekte onder het vee en stierven er
vele schapen. Daarop volgde een hon
gerjaar het hooi was mislukt en
in den loop van den winter bezweek
een groot deel van zijn kudde. Ook
ontnamen hem de Kergisen zijn best:
stuk land. lljasz' bezittingen slonken
meer en meer. Zijne krachten namen
af, en toen hij zeventig jaar was, zag
hij zich genoodzaakt zijne pelzen ta
pijten, zadels en rijtuigen te verkoo-
pen, en eindelijk ook zijn laatste vee.
Hij bezat nu niets meer en op zijnen
ouden dag moest hij met zijne vrouw
bij vreemden werk gaan zoeken. Niets
bezat hij, dan de kleeren aan het lijf
en zijne vrouw Schamschemagi. Zijn
zoon woonde in eene ver verwijderd»;
streek, zijne dochter was gestorven.
lljasz' buurman, Muchamedschaeh
had medelijden met de beide ouden.
Muchamedschaeh, een braaf man.
niet juist arm, maar ook niet rijk,
lei 1de oen stil, eenvoudig leven. Ge
dachtig aan de vroegere gastvrijheid
van lij-isz, zeide hij tot hem
Trek met je vrouw bij mij in.
lljaszl Voor zoover je krachten het
toelaten, kan je in den zomer wer
ken in den winter zal je het vee
voederen. Schamschemagi kan ie
paarden melken en kumys bereiden.
Ik zal je voedsel en kleeding geven.
Zeg mij wat je verder behoeft en
het zal je geworden.
lljasz nam het aanbod van zijnen
buurman aan, en zoc leefden hij en
'zijne vrouw als arbeiders bij Mucha
medschaeh. In den aanvang ging het
j moeilijk, maar later wendden zi j er
i aan en werkten naar hunne krachten.
Zulke arbeiders te hebben, strekte
i Muchamedschaeh tot voordeel. Daar
de beide ouden zelf grond bezeten
I hadden, waren zij vertrouwd met alle
I werkzaamheden zij zaten niet stil en
ijverden zooveel zij konden. Mucha-
i medschach e<,'". r deed het leed ie
J moeten aanzien, dat menschen, die
I zoo hoog gestaan hadden, zoo laag
gedaald waren.
I Eens kwamen er bloedverwanten
van V. iohamedschach ten bezoek zij
j kwamen van ver en een mullah ver
gezelde hen. Muchamedschaeh liet een
ram opvangen en slachten. lljasz vii-
-Ie den ram. kookte hem en bracht
I hem den gaston. Nadat zij gegeten en
j thee gedronken hadden, laafden zij
I zich met kumys. De gasten en de
gastheer zaten op zachte kussens,
dronken kumys en onderhielden zich
j met elkander. Na afloop van het
j werk kwam lljasz voorbij de tent. en
j Muchamedschaeh, hem ziende, zeide
*ot zijne verwanten
1 - Zaagt gij dien ouden daar voor-
bijgaan
Ja. Wat is er voor bijzonders
J aan hem
Hij was voorheen de rijkste man
uit den geheelen omtrek, lljasz is
zijn naam. Mogelijk hebt gij wel van
hem gehoord.
Ja, ik heb heb wel van hemhoo-
ren spreken. Zijn roep was ver ver
breid
Hij bezit nu niets meer; al wat
hij had, ging verloren, en nu leven
hij en zijne vrouw bij mij als arbei
ders.
Muchamedschach's bloedverwant
verwonderde zich, en hoofdschuddend
zeide hij
Het geluk is als een wielde
een heft liet omhoog, de ander slin
gert het in de diepte. Zeker is de man
diep ongelukkig
Wie zal het zeggen Hij is wei
nig spraakzaam en werkt vlijtig.
Daarop vroeg de bloedverwant:
Mag ik eens met hem spreken
Ik zou hem gaarne een en ander vra-
geii omtrent zijn leven.
Waarom niet antwoordde de
gastheer en riep uit de kibitka
Grootvadertje, kom eens binnen
en drink wat kumys met onsBreng
je vrouw mee.
lljasz en zijne vrouw traden bin
nen. lljasz begroette de gasten en
den gastheer, sprak een gebed en
hurkte neer 'bij den ingangzijne
vrouw ging achter het gordijn en
zette zich bij de gastvrouw neder.
Men reikte lljasz een kop kumys;
hij boog. dronk een slokje en zette
den kop weer neer.
Hoe is het, grootvadertje? be
gon de bloedverwant. Het zal je wel
Een Zaterdagavondpraatje.
Over een maand of vier, namelijk
ljJ den 4den Juli 1904, kunnen we een
jubileum gaan vieren en wel hettien-
narig bestaan van onze Haarlemsche
politieverordening. Ik denk evenwel,
dat ons gemeentebestuur er niet over
denken zal om ter eere van dit feit
een of andere feestelijkheid te gaan
geven, want met een politieverorde-
111 ning gaat het al precies als met een
kabeljauw ze moet niet al te oud
wezen. Zelfs is onze politieverorde
ning, daar ze om de vijf jaar moet
worden herzien, al tweemaal zoo oud
als ze wezen mag.
"Wij publiek behoeven ons daar nu
zoo bijzonder warm niet over te ma-
ken. Elke herziening van een wet
brengt maar aanvulling en verande
ring mee en we weten het elke
verandering is geen verbetering. Er is
iets anders. De exemplaren zijn op.
I;- Raadsleden of minder aanzienlijke
menschen. die er een zouden willen
le koopen, kunnen er geen meer krijgen.
Er zijn er dan ook geweest, die over
de voorgestelde veranderingen in de
verordening hebben moeten oordee-
len, zonder dat zij zelf een exemplaar
hadden. En denken we aan het gel
dend rechtsbeginsel dat elke Neder
lander geacht wordt de wetten des
lands te kennen, dan vragen wij ons-
zelven af„hoe kunnen wij de wetten
kennen, als we geen exemplaren
daarvan kunnen krijgen?"
Gelukkig gloort in deze duisternis
een nieuwe dageraad. De drukker
heeft een nieuwe oplaag onderhan
den. Tot dien tijd het zal naar ik
Jioor wel na Paschen worden vóór
het boekje klaar is zullen we in af
wachting moeten leven. Ik, geloof
evenwel niet dat wanneer iemand
zich in dien tusschentijd aan een
overtreding schuldig maakte, hij er
af zou komen met de verontschuldi
ging „de politieverordening was uit
verkocht, ik kon dus niet nakijken of
ik al dan niet kwaad deed."
Volgens de nieuwe bepalingen in de
verordening kunnen B. jjp W. gelas
ten, dat stoelen en banken in open
bare lokalen vastgezet zullen wor
den, een maatregel ingeval van pa
niek bij brandgevaar. Tevreden en
zachtaardig als ik ben, had deze be
paling bij mij niets dan_d,ankbaarheid
voor de vaderlijke zorg van het ge
meentebestuur opgewekt. Helaas, de
ze vredelievende stemming werd
wreed verstoord toen ik dezer dagen
een bezoek kreeg van mijn neef Wou
ter, dien eeuwigen mopperaar, die
meent dat hij het alleen beter weei
dan de heele Raad.
„Man, wat zie je er uitriep ik,
toen hij mij onder de oogen kwam.
Op zijn hoofd had hij, inplaats
van een gewonen fantasiehoed, een
soort van helm, die spits toeliep, op
de manier van het dak van een huis.
Hij droeg een elastieken pak van een
soort van aardkleur en om hem heen
was een groote slang gewonden met
een straalpijp aan 't eind.
„Dank je, ik zal niet gaan zitten",
zei hij, toen ik hem een stoel toe
schoof. „Met deze kleedij is het bui
gen van de kniëen wat lastig, moet
je weten. Dit is mijn nieuw anti-on-
gelukkenpak".
En daarna, op de gemakkelijkste
manier tegen de wand leunende, be
gon hij als een professor, die een
college houdt, zijn nieuwe ontdekking
uit te leggen.
„Er zijn van die omstandigheden
in 't menschelijk leven, die het voort
bestaan van het individu ernstig be
dreigen. Ik spreek nu niet van de on
telbare ziekten en gebreken, die ons
dag in dag uit bedreigen in den
vorm van onzichtbare wezens, die
men microben noemt zoodra de ge
leerden het over die diertjes eens zul
len zijn, wat nog wel een poosje du
ren kan, zal ik ook daarvoor een ver
weermiddel trachten te ontdekken
maar ik heb het op dit oogenblik
vooral over wat wij noemen plotse
linge onheilen. Bij voorbeeld ik loop
langs een huis dat in aanbouw is
opeens valt daar van den steiger een
klinker naar beneden, vlak op mijn
hoofd. Draag ik nu een hoed of pet,
dan verbrijzelt hij zeker mijn hersen
pan. Deze helm evenwel" (hier nam
hij met een beweging zoo stijf als van
Jan Klaassen in de poppenkast dat
hoofddeksel af) „deze helm is van
binnen zwaar gewatteerd en boven
dien van een springveer voorzien, die
onmiddellijk begint te werken, zoodra
de schok van den neervallenden
steen gevoeld wordt. De steen wipt
dus weer op, niet meer dan een hal
ven centimeter evenwel, en glijdt dan
langs dit afdak langs mij heen op
den grond ik ben gered van een an
ders wissen dood".
Hier keek hij mij triomfantelijk
aan, alsof hij teekenen van verruk
king van mij verwachtte.
„Hoeveel weegt dat ding?" vroeg ik.
„Tien kilo", zei hij.
„En hoeveel menschen", vroeg ik
verder, „worden er ieder jaar dooi
zoo'n neervallenden steen gedood?"
„In Haarlem is het in de laatste
25 jaar niet voorgekomen, antwoord
de hij, „overigens leert de statistiek
dat jaarlijks een op de een en zeven
tig duizend negen honderd veertien
en een halven mensch door een neer
vallenden steen omkomt."
„Waar komt die halve mensch van
daan
„Ze hebben de kinderen ook mee
gerekend, de statiesüek is tegen
woordig een bewonderenswaardig
vak."
„Welnu", zei ik, „dan zet ik maar
liever dien helm, die dan toch ook
iemands hersens geen goed doen zal,
liever niet op mijn hoofd en reken
er op, dat ik behoor tot de 71.913'/'
sterveling, die vrijloopen.
„Dit is", zei. hij met nadruk, „de
verachtelijke redeneering van den
roekelooze, die geen voorzorgen ne
men wil. Maar ik ga verder. Wat
denk je, dat dit pale is?"
Ik keek het eens aan en zei„me
j dunkt, het lijkt wel wat op een on-
gemakkelijk brandweermannenpak."
j „Neen", zei hij, „het is mijn on-
j gelukkencostuum. Gesteld ik ben in
een volle zaal en er komt een paniek
j fluks neem ik mijn fietspomp uit
1 den zak blaas het op, kijk zoo en
daar begon hij met ijver te pompen
aan. een ventiel, dat ik nog niet gezien
had. In enkele seconden had het elas
tieken pak, dat jas en broek aan een
stuk bleek te wezen, zich zóo uitgezet
dat hij er uitzag als een ballon.
„Zelfs jou zal het nu duidelijk
worden wat dit beteekent", zei hij.
„De menschen dringen, stompen,
slaan, welnu bij eiken stomp ga ik
naar den uitgang. Val ik op den
grond, ik spring als een voetbal van
zelf weer op. En komen mij de vlam-
men te na, welnu, ik heb een waler-
j reservoir om het midden en spuit in
het vuur."
J „Hou op riep ik in angst, toen
j hij de slang afwikkelde, en naar de
I straalpijp greep. „Denk om mijn
I arme meubeltjes en gordijnen
i Die noodkreet hielp. Ilij voltooide
de proefneming niet, maar zei met
I groote zelfvoldoening „ziedaar nu
mijn nieuwe uitvindingen. Ik heb ook
een rookmasker besteld, maar dat is
nog niet gekomenEen en ander is
niet licht, 't weegt samen nog twin
tig kilo, maar je moet voor de veilig
heid wat over hebben."
„Je zult er uitzien als een... als
een automobilist
„Wat doet het er toe? Gekleede
jassen en dergelijke in den schouw
burg is alles maar ij delheid, het besef
van volslagen veiligheid is tienmaal
meer waard
„Mij dacht, dat er een veel een
voudiger middel was om een paniek
in een openbare gelegenheid te ont
gaan", zei ik.
„Eenvoudiger?" vroeg hij minach
tend. „Briefjes aan 't publiek zeker?"
„Veel eenvoudiger."
„Waarschuwingen schilderen op de
wanden?"
„Nóg eenvoudiger.
„Zeg op dan
„Vijf minuten vóórdat de paniek
uitbreekt, uit den schouwburg gaan."
Hij keek me aan, alsof hij een
moord wou begaan, deed een poging
om minachtend de schouders op te
halen, wat niet lukte door de stijf
heid van zijn costuum en draaide
toen het ventiel los om do lucht te
laten ontsnappen, wat mij denken
deed aan de aderlatingen, die de
menschen vroeger als kalmeerend
middel kregen. Toen hij weer tot ge
wone afmetingen was geslonken, zette
hij zijn helm recht en nam afscheid.
Natuurlijk liet ik hem de deur uit.
In de vestibule lag een sinaasap
pelschil.
Ilij zette er zijn voet op en gleeduit.
Wel probeerde hij in evenwicht te
blijven, maar te vergeefs.
Met een bons viel hij neer en kon
niet weer opstaan.
We droegen hem naar binnen en
haalden den dokter, die vertelde dat
hij zijn been gebroken had.
Mijn vrouw, brave ziel die ze is,
stond er op, dat we hem in ons huis
zouden verplegen.
Dat gebeurt dus nu.
De dokter heeft gezegd, dat het wel
zes weken zal duren.
Dat is lang.
Van zijn helm en van zijn elastie
ken pak die hem geen van beiden voor
een ongeluk beschermd hebben toen
het er op aankwam, wil hij niets
meer weten.
Dat is niet erg.
De dokter heeft gezegd, dat ik hem
vooral moet gezelschap houden en
opvroolijken.
Dat is erger.
Maar het ergst is dat hij het nood
lottige sinaasappelschilletje heeft la
ten oprapen en het nu als een sou
venir bewaart en dat hij, wanneer
ik praat over veiligheidsmaatregelen,
vaste stoelen en banken, nooduitgan
gen en zoo meer, met een sarcastisch
lachje mij wijst op dat half ver
schrompelde schilletje, en vraagt
„En wat doe je daaraan?"
FIDELIO.