Een en ander over den sluier. tend naen dan dreef hij z'n merrie voort, schuw wegkruipend met gebo gen hoofd. Maar ik mocht oom Fedia wel. Hij speelde een hoofdrol in m'n jeugd. M'n herinneringen aan hem behoo- ren tot de mooiste. Zoover ik kan nagaan was er geen feestdag, zonder den ouwen venter er bij. Wat 'n blijdschap, als ik voor het huis de bellen van z'n paardje hoor de, en hij in de warme kamer kwam met z'n vossepols en z'n grooten zak Al heel gauw stonden allen om hem heen. Met begeerige blikken keken de meiden naar z'n linten, doeken en Ikleurige sjaals. Ik wachtte met onge duld dat de zak was uitgepaktwant onderin lag het speelgoed. En zag hij aan m'n pruilerig gezicht, dat ik geen geld had, dan gaf hij op de pof een aftrekplaatje of een zakmes. La ter bezorgde hij me boeken, tonder en kruit Mijn vader evenwel fronste het voorhoofd als hij kwam, en gaf den meesterknecht 'n beteekenisvollen wenk. Was oom Fedia klaar met z'n handel, dan moest hij vlug z'n kra- merijen weer inpakken. De knecht maakte de deur voor hem open, en hield hem goed in 't oog, tot hij zijn zwaren last op den wagen geladen had. Hoe dikwijls heb ik m'n ouwen vriend willen verdedigenmaar nooit voelde ik den moed ertoe want ik wist toch wel, dat mijn verdediging niets baten zou, omdat hij bij ieder een verdacht was. De laatste keer, dat oom Fedia bij ons kwam. was op 'n Zondag in de Vasten. Het was 'n gure, stormachtige dag. Toen hij weer had ingepakt, keek hij angstig naar de wolken en vroeg of hij van nacht hier mocht blijven. Mijn vader weigerde kort en krachtig. En de oude ging heen zon der z'n verzoek te herhalen. Ik liep met hem mee op, en zeide zacht „Oom Fedia, de schuur bij den mo len is o^on, je weet wel onder bij de eluis." „Ik denk nog wel de stad te zul len halen", antwoordde hij dank baar. „Maar als de sneeuwstorm je eens overvalt „Wat zou dat? Wie geeft wat om oom Fedia'? Hij telt toch niet mee in de wereld. Als hem een ongeluk overkomt, zal er zich niemand over bekommeren." Nog nooit had ik hem op zoo inni- gen toon hooren spreken. Het greep me in 't hart. Ik kon me maar niet begrijpen, dat hij een slecht mensch zou zijn. Den volgenden morgen kwam m'n vader opgewonden het huis binnen en riep me van verre toe „Goddank, dat ik je zin niet heb gedaan; ik feliciteer je wel met je vriendschap." En hij verhaalde, dat Ivanofka 's nachts was afgebrand. Ivanofka was een boerenhofstede in de buurt, waar van de pachters door hun heeren nu niet zoo best behandeld werden. Geen oogenblik twijfelde m'n vader eraan, of de brandstichter was de ouwe ven ter, dien hij nachtlogies zou hebben moeten geven. En werkelijk was hij dienzelfden dag bij het algebrande huis gevangen genomen. Een onderzoek werd ingesteld, maar niettegenstaande allen ijver en speur zin,'was er geen enkel overtuigend bewijs tegen oom Fedia te vinden. Ten slotte viel de verdenking op 'n werkvrouw van onzen ongelukkigen buurman. Ze heette Akulena. 's Avonds te voren was haar de dienst I opgezegd. Onder bedreigingen was zij heengegaan en eerst den volgenden! morgen_ thuis gekomen. Waar ze denj nacht Ead doorgebracht kon ze niet! opgeven. Oom Fedia werd vrijgela ten, doch niet zonder eenige heilzame waarschuwingen. Drie maanden later stond Akulena terecht. M'n vader was als getuige gedagvaard, omdat zij op ons goed woonde. Ik mocht mee naar stad, waar ik in de herberg bij de paarden zou blijten en geduldig afwachten tot va der terugkwam. Maar .er was geen rekening gehouden met mijn nieuws gierigheid. Ik liep vader na en sloop de gerechtszaal binnen. Achter de kachel verscholen, volgde ik met jeug dige beweeglijkheid al wat daar ge daan en gesproken werd. Geen bizon- derheid van dien morgen, die ik me niet nog levendig herinner. Ieder kent zoo'n gerechtszaaleen naakte ruimte, met links en rechts twee rijen zitbanken, en vóór, op een podium, de tafel voor de rechters aan den witgepleisterden wand een groote klok en een kruisbeeld. Dien dag ;ts de zaal stampvol. Op de ban ken rechts zaten de stadsbeambten en de grondeigenaren uit den omtrek, op de banken links de pachters der afgebrande boerderij met de boeren van ons dorp. bijna voltallig. Vóór de rechtbank stond de be klaagde. Zij was nog jong, slank en krachtig, niet mooi en niet leelijk, een echt-Russisch boerentype. met een uitdrukking op het gezicht van domheid en eigenzinnigheid. Ze scheen nauwelijks te luisteren naar hetgeen de griffier opslaperigen toon voorlos. Zij keek niet naar de rech ters en niet naar het publiek, maar aldoor naar de klok, waarop de wij zers lui-langzaam hun ronde deden. Dikwijls wierp ze 'n angstigen blik naar de deur, alsof ze iemand ver wachtte. De ambtenaar las de acte van in structie voor en de bewijzen voor Aku- lenas schuld. Haar man was niet lang geleden in den jenever gestiktmet drie kinderen was zij achter gebleven. Altijd was zij ruw en teruggetrokken van karakter. Door „de vrouw" van Ivanofka wegens wangedrag berispt en weggejaagd, had zij 'n paar uur voor den brand de boerderij verlaten, onder de bekende bedreiging: „ik zet je den rooien haan op 't dak." Die bedreiging bad zij dienzelfden avond bij den molenaar herhaald, toen zij hij hem kwam om een bos stroo te koopen. Eerst den volgen den morgen was ze in het dorp geko men, door en door nat en bemod- derd, en had zich gehouden, alsof ze van den brand op „Ivanofka" niets afwist Akulena beweerde, dat zij het stroo had gekocht, om daarop te kunnen overnachten in een afgelegen schuur van haar neef Auto on Petrowitsch. Terstond daarop was deze vertrokken om in de havenstad Odessa zijn ge luk te beproeven en zich op een vreemd schip te laten aanmonsteren. Sinds had men hem niet kunnen op sporen maar die ééne getuige dé charge zou Akulena weinig gebaat hebben; want haar alibi-bewijs was blijkbaar een mislukte uitvlucht. Hiermee sloot de ambtenaar zijn aan klacht en eischte de straf, op brand stichting gesteldverbanning naar Siberië. Toen kwamen de getuigen voor. De pachtheer van Ivanofka verklaarde geen oogenblik aan Akulena's schuld te twijfelen. Ook de andere heeren legden min of meer bezwarende ge tuigenissen af. Maar wat de boeren te berde brachten, was van groot be lang het is nu eenmaal hun ge woonte, nietszeggende verklaringen af te leggen. Schroomvallige omschrij vingen, antwoorden die niet sloegen op de gestelde vragen, groote zorg, om toch maar niemand iets ten laste te leggen, en nog grootere zorg, zich zelf er niet in te mengen. Ze iristen niet, hoe en wanneer de brand was ontstaan. Sommigen hadden hier of daar wat gehoord, maar er een eed op doen, konden ze niet; anderen hadden Akulena 's morgens thuis zien komen, maar van waar en uit welke richting, konden ze niet getuigen. Bang, bedeesd, hield de verdediger, een klein, baardeloos mannetje, z'n pleidooi. De hooge mutsen van het publiek schenen iets verschrikkelijks voor 'n hazenhart. 'n Paar zinnen, waarbij hij de clementie inriep van de rech ters en wat holle phrazen over de af schaffing der lijfeigenschap en den klassenstrijd, dat was alles. Akulena was met haar aandacht el ders. Haar blikken zweefden maar van de klok naar de deur. Üit haar korte woorden bleek, dat maar één gedachte haar bezielde Antoon Pe trowitsch kon haar redden, en hij moest door die deur daar binnen ko-1 men, en al zeiden ze, dat hij op zee was, vèr, vèr weg, hij moest en hij zou komen, want hij alleen kon haarj redden, de rechtvaardige Ged zou hem sturen. Eenige dagen tevoren had de verdediger naar Odessa ge schreven er was geantwoord, dat de schepen waren aangekomen. En de arme vrouw klampte zich vast aan de stroohalm misschien is ook zijn schip teruggekeerd, misschien is hij al op weg, misschien al hier in de j stad. En zij blikte weer naar de deur of hij niet binnen kwam. En hoe verder de wijzers voortschre den op de wijzerplaat, hoe koorts-1 achtiger haar angstige oogen blikten naar de deur. Nogmaals werd zij on dervraagd, maar eentonig als het ge tik van de klok klonk steeds haar ant woord „Ik hen onschuldig. Ik weet niets van den brand. Vraag het aan Antoon Petrowitsch. Die weet alles. Ik ben onschuldig." Ze zei dit zoo oprecht eenvoudig, dat het geloof aan haar onschuld toe nam, niettegenstaande de zware ver moedens voor haar schuld. Ik voelde het duidelijk, dat er een omkeer plaats had in hoofd en hart van rech ters en publiek. Vooral in den droevig- medelij denden toon van den presi dent schemerde die kentering door. Met volle overtuiging die vrouw ver- oordcelen, neen, dat ging niet, allen voelden het met angstig gemoed. We hoopten, dat er iets zou gebeuren, iets onverwachts dat den zwaren druk van ons hart zou afwentelenbijna vertrouwden we met de arme vrouw, dat Petrowitsch zou terugkeeren. De president gaf nog een vluchtig overzicht van de feiten, die zoo zwa re vermoedens wekte tegen de be schuldigde, en trok zich met de rech ters in de raadkamer terug. Na eeni ge minuten kwamen allen weder ter rechtbank. De president stond met een papier in de hand. Akulena, die treurig peinzend was neergezegen, richtte zich op, sidderend en bevend. Zij voelde hetalles was verloren. Hare kinderen omhelzend viel ze snikkend op de knieën, en de handen opgeheven naar het kruisbeeld, smeekte zij in vertwijfeling: „Mijn Heer en Heiland, ontferm U. Heb me delijden met mij en mijne kinderen." En de boeren stonden op als om mee te bidden, en maakten het heilig kruisteeken. Maar de rechters en de heeren bleven onbewegelijk. Niemand verroerde zich, niemand sprak een woord. Het was zoo stil, dat ik dui delijk de klok hoorde tikken. De klok onderbrak de stilte met twaalf ruwe slagen. Dit bracht Akulena tot zich- zelve. Met wanhoopsangst staarde ze naar de deur. Velen keken ook naar de deur en ik geloof, dat niemand zich verwonderd had, als Antoon Pe trowitsch was verschenen op den drempel. De deur bleef gesloten. Maar bij de deur zag ik een vossepels, een wel bekende. Oom Fedia stond er, die niet lang geleden moest zijn binnen gekomen. Z'n "kleine flikkerende oogen dwaalden schuw en schuchter rond over het publiek naar de aangeklaag de en de rechters, en het scheen me toe, als lichtte daar bij hem diezelfde zachte vochtige glans op, die ik vroe-i ger had waargenomen, zoo vaak ik geen geld had om te koopen en oom Fedia me dan aftrekplaatjes gaf. Terwijl nu het vonnis door den pre sident werd voorgelezen, krabde oom Fedia zich achter 't oor en staarde, als zinnend op iets heel bizonders. Hij liet zijn blik rusten eerst op de kinderen, dan op het kruisbeeld aan den muur, schoof plotseling zacht- kens naar voren, zonder iemand te storen of te stooten, kwam In de iee- ge middelgang, knielde neder voor de rechters, maakte het kruisteeken en richtte zich tot den president. „Wat wil je", vroeg deze, zijn voor lezing onderbrekend. Oom Fedia draaide z'n muts over de hand, en zeide bedeesd, nauw hoorbaar„Die vrouw is onschuldig; ik heb het huis in brand gestoken." De rechters staarden hem aan met verbazing en wantrouwen. Men liet hem zijn getuigenis herhalen en vroeg naar zijn naam. Die naam bracht be weging onder het publiek en wekte herinneringen op bij de rechters. Zij staken de hoofden bijeen en spraken zacht met elkander. Dan gingen zij weder zitten en stelden den zwerver verschillende vragen. Zijn antwoorden waren onbeholpen en schuchter, maar toch duidelijk genoeg om allen twijfel op te heffen. In den nacht van den brand was hij in de molenschuur gegaan om er te rusten. Ilij had Akulena ontmoet die met een bos stroo het huis van Antoon Petrowitsch was binnengegaan. Na twaalf uur had hij heimelijk de schuur verlaten, was gegaan naar Ivanofka en had daar de stallen in brand gestoken. Het was uit wraak tegen den eigenaar van Ivanofka, die hem het vorige jaar had laten gee- selen. Vreemd was dat woord „wraak in den mond van dienschufch- ter-schuwen man. Toen men hem voorhield, dat hij bij de eerste aanklacht alles geloo chend had, vroeg hij, of men op „Iva nofka" niet een Teerpot met dit of dat fabrieksmerk gevonden had. Die teer pot hoorde bij z'n koopwaren, kort geleden had hij ze in de stad gekocht. Die verklaring klopte met de feiten, de pot, die als brandmiddel gediend had, was als bewijsstuk aanwezig. Eerst groote verbazingdoch deze week voor de overtuiging van Aku lena's onschuld. Het onbewust ver langen, om van deze vrcföw het on geluk af te wenden, was wellicht niet het zwakste motief, om nu weer oom Fedia te beschuldigen. Op hem was ook de eerste verdenking gevallen, en alleen bij gebrek aan overtuigen de bewijzen, had de rechter van in structie niet zonder weerzin langs andere paden gezocht, met den gehei melijken wensch, langs een omweg tot oom Fedia terug te keeren. Was het; niet de rechtvaardige God, die öp 't zelfde oogenblik, dat eene moeder! onschuldig zou veroordeeld worden, j den misdadiger dwong, zich zeiven aan te klagen? De drukkende angst, die allen verslagen had week nu voor een aangenaam gevoel van vol daanheid, nu alles bleek terecht te zullen komen. Het verhoor was spoedig afgeloo- pen. De rechtere gingen in raadka mer, terwijl oom Fedia beschaamd het hoofd liet zinken op de borst. Nu moest ook ik wel aan de schuld van' m'n ouwen vriend geloovenmaar toch dulde ik het niet, dat 't publiek lucht gaf aan hun haat en verach ting jegens hem. En 't was me een ware opluchting, toen de rechters te rugkwamen om hun vonnis te vellen. Oom Fedia werd als dwangarbei der naar Siberië verbannenmaar met het oog op z'n vrijwillige beken tenis zou de straftijd maar tien jaren duren. Hij werd naar de gevangenis ge bracht. Toen hij voorbij me heenging drukte ik hem 'n paar roebels in de hand en zeide ,,'t Ga je goed, arme oom Fediaj „Dank je wel, meneer. Wat geeft' het? Om mij bekommert zich nie-j mand." Ik herinnerde me toen, dat hij nog eens zoo gesproken had op dienzelf den innigen toon, voor drie maanden, i toen hij 't laatste bij ons was. Maanden en jaren gingen voorbij, zes volle jaren. Ik was op zomerva- cantie thuis. We zaten in den tuin! thee te drinken, toen de pastoor, ge- j heel ontdaan en als buiten zichzelf binnenkwam. „Goeie gerechtigheid", riep hij ons van verre toe, „als je eens wist, wat er gebeurd is." „Wè weten het al, zei vader, de molenaar is van de ladder gevallen en dood.'" „Ja, zeker", ging de pastoor voort, „maar 't ergste weet je nog niet. De molenaar heeft me aan z'n sterfbed ontboden en verteld„Pastoor, zei de man, ik ben 'n groote zoudaar ik ben 't die Ivanofka in brand heeft gestoken, ik wou we wreken op den pachtheer, die m'n zoon als rekruut had geprest." „Maar dat heeft Fedia toch gedaan, de venter?" „Neen, pastoor, ik heb 't gedaan. Oom Fedia had in m'n schuur gesla pen, ik had van hem de teerpot ge kocht en daarmee brand gesticht. Ilc geloof dat hij het gemerkt heeft en vermoedens op me had. 's Morgens vóór de veroordeeling kwam hij hier voorbij en zeide me met nadruk „Vandaag gebeurt er een groot on geluk Akulena zal veroordeeld wor den, die waarschijnlijk onschuldig is." Ik bedreigde den lastiger» venter, en daar hij bang was, kroop hij sid derend weg. Uit medelijden met de vrouw en haar kinderen, heeft hij zich aangegeven en ik ellendeling bleef zwijgen. O, pastoor, zeg het aan ieder een, zorg dat alles weer wordt goed gemaakt, opdat ik gerust kan ster ven." Onmiddellijk reden we met den pastoor naar den gouverneur. Men schreef naar Siberië en alle richtingen. Maanden gingen heen met nutteloos geschrijf. Bij gebrek aan nauwkeurige gegevens wist men daarginds niet, welke Fedia bedoeld werd. Eindelijk kwam er 'n brief van den gouverneur-generaal van Siberië die aan onze nasporingen een einde maakte. Hij schreefof men hem voor den gek hieldof men meende dat een vagebond, die toevallig, evenals zoo- velen, Fedia heette, zoo maar gemak kelijk te vinden was een jaar gele den waren er twee van dien naam in het gasthuis te Tomsk gestorven en drie in het hospitaal van Tobolsk, om van nog anderen maar niet te spreken. Als de ambtenaren bij ons hun* stukken niet beter in orde had den, dan moesten ze maar, zoo 't hun lustte, naar Siberië komen, om daar zelf de misdadigerslijsten na te zien. Nu was er geen hoop meer. Aku lena bracht een korf met eieron bij den pastoor met het verzoek, voor oom Fedia een H. Mis te lezen. Al len gingen we naar de kerk. Voor 't eerst verstond ik toen goed het woord van het Evangelie „Vader, gelijk Gij Mij gezonden hebt, zoo zend Ik de Mijnen." Oom Fedia zag ik weer voor me, in z'n vossepels, midden in de rechtszaal, diep gebogen onder de verachting van allen; en die toen hem hadden vervloekt, weenden nu bij de gedachte, dat hij in Tomsk of Tobolsk of God weet waar, was storven. Bnbriek voor Dames. Nog moeten wij ons ongeduld wat bedwingen"nog wat langer moet natuur rusten om des te ijveriger, des te kunstiger straks weer aan 't werk te gaan. Wij, gelukkige vrouwen, heb ben wel even gelegenheid om in den Hout te gaan wandelen en te hooren kwinkeleeren in de hoornen of met phantasie stemmen te hooren fluiste ren om ons heen, dat straks aan 't nieuwe kleed begonnen zal worden. Eerst nog maar hier en daar met en kele teere kleurtjes, die zich steeds duidelijker vertoonen, dan hooger en intenser iot eindelijk het feestkleed, het lentekleed fonkelnieuw onszelf schijnt te verjongen. Ziet u bij dat kwinkeleeren en fluisteren de eerste bloeiende heesters, de seringen, de ribus en kort daarop den gouden regen, ziet u bij dat kwinkeleeren en fluisteren de groene velden met ma deliefjes, speenkruid en pinksterbloe men, hoort u bij dat kwinkeleeren en fluisteren het zoet gezand der terug gekeerde vinken en leeuweriken, voelt u bij dat kwinkeleeren en fluisteren de warme lentezon en den zoelen wind, ruikt u bij dat kwinkeleeren en fluisteren het zoet gezang der terug- bloemen, proeft u bij dat kwinkelee ren en fluisteren de eerste jonge groen ten zoo onbeschrijfelijk fijn van smaak Ziet, hoort, voelt, ruikt en proeft u dat alles en geniet u dan niet nu reeds van 'tgeen ons weer spoedig te wachten staat Eigenaardig zooals poëzie en proza soms samen kunnen gaan en zooals het proza dan schijnt te dienen om den poëtischen indruk slechts te ver sterken. Aan welk proza zou ik anders den ken dan aan hetgeen nu iedere huis vrouw min of meer vervult aan den schoonmaak. Ik had juist hooren kwinkeleeren in werkelijkheid en hooren fluisteren in mijn phantasie, toen een tuin mijn- aandacht trok, waarin matrassen op stoelen, dekens en gordijnen op droog- rekken waren uitgestald. Dat was het proza van de komende lente.Mijmeren is heel aangenaam en op zijn tijd ook wel goed maar het kan pas ten volle genoten worden na een dag van wer ken. Daar zal de schoonmaak wel voor zorgen. Alles uit hoekjes en gaat- jes halen, wat daar een heelen zomer en winter heeft opgesloten gezeten,' alles nazien en in orde maken, gor-: dijnen afnemen en wasschen, hier wat veranderen, daar wat nieuws aan schaffen, druk in de weer zijn en toch zorgen, dat de huisgenooten, die hun andere bezigheden hebben er niet te zeer door geplaagd worden, zie, dat is de groote kunst. Het eten met evenveel zorg klaargemaakt, alles op| zijn tijd en toch intu'sschen zorgen,1 dat ook wij aan ons nieuwe pakje in huis ijverig voortwerken, opdat straks tegen dat heldere in de natuur onze huiselijke omgeving niet goor af-: steekt. Toch ook weer oppassen, dat wij ons door onzen ijver niet te ver laten voeren, zoodat wij 's avonds af- getobd daarneer zitten onzen nabe-j staanden den indruk gevend, dat d>'ej schoonmaak toch eigenlijk een kruis j is. Ja, het is niet zoo eenvoudig! Ikj heb wel eens hooren zeggen, dat de schoonmaak een soort van genot schijnt te zijn voor de vrouw, datj zij dan voor niets of niemand anders oogen of ooren schijnt te hebben, dan] denkt, praat, ja droomt zij over den.' schoonmaak. Er is wel veel van aan, maar \v;; kunnen best. doen dat genot wat aan banden te leggen, la-1 ten wij er in de werkelijkheid en in; onze gedachten druk mee bezig zijn zonder dat daarvan anderen iets be merken, want heusch, het werk op zichzelf is te prozaïsch, dan dat het' de belangstelling van anderen dan u zelf kan opwekken. Hebt ge raad noo- dig in een of ander onderdeel van uw werk, vraag die dan aan haar of hem, die u een bevredigend antwoord of bevredigende hulp geven kan, maar tob er niet over en laat het nooit aan uw opgewektheid eenig nadeel doen, want daarvoor zijn de zorgen te on- beteekenend, zooveel attentie zijn ze weer niet waard. Is uw schoonmaakwerk achter den rug. dan stemt uw huis van binnen uitstekend met dc omgeving daarbui- den poëtischen indruk des te sterker ten. Dan heeft het proza gediend om te maken. HUISHOUDELIJKE WENKEN. I. Een beetje boter gesmeerd om de opening van de tuit van een theepot zal voorkomen, dat de thee bij het inschenken langs de tuit naar beneden druipt. II Bij het strijken van zakdoeken doet men verstandig ze eerst in 't midden te strijken begint men met de hoeken dan zwelt het midden als een ballon op en kan heel moeilijk meer gladgestreken worden. vallige vlugge baret, aarbij De gewoonte, met een fijn weefsel een deel des hoofds, nl. het gezicht, te verbergen, gaat terug tot de over- oudste tijden. Toen ten tijde van koning Salomo het Israëlitische ko ningschap op het toppunt van zijn glans stond, spreidden de gelukk'ge onderdanen van den wijzen koning een ongekende pracht ten toon 'n gewaden en versierselen. Voorname lijk waren het de aanzienlijke He- breeuwsche schoonen, die veel op hadden met kostbare en kleurenrijke gewaden. Bij het uitgaan voegden ze daarbij een uiterst fijnen, doorzich- tigen sluier, die het zwarte haar be dekte en, een deel van het voorhoofd verbergend, onder de kin met een be- valligen knoop werd samengehouden. Van de voorname Jodinnen namen de Arabische dames, en van deze de andere Oostersche vrouwen, de ge woonte om zich te sluieren overeen gewoonte, die, schoon reeds lang las tig gevonden, toch heden nog de Oos- tereche schoonen onder haren dwang buigt, en niet alleen gezicht- maar ook hoofdsluier voorschrijft. De wijze van vastmaken, nl. dicht onder de oogen, is nog dezelfde als in over- ouden tijd. Ook de voorname Griekin in den ouden tijd hield het voor behoorlijk, dame op haar reis tegen zon of re bij het uitgaan een deel des hoofds beschermen mocht. met een sluier te verbergen. j Nog eens zou de sluier een gk Het toilet der rijke Romeinsche, periode meemaken, toen in de eischte, om geheel in orde ie zijn, en 18e eeuw die wonderlijke hoi eveneens een sluier. Alleen de fijnsteversieringen de dameshoofden ti weefsels werden er voor gebruikt. Deden. Toen vond hij rijkelijk aftrek e s' kleuren waren naar goedvinden, meest hij werd gedragen in allerlei vorm!6 al zacht en teer. Prachtvolle purperenmet bloemen, veeren of edelsteeii randen, met goud en zilver doorstikte gesierd, als eenvoudig afhangend i boordsels verhoogden de schoonheid het achterhoofd, of voor het gezich r van den sluier, die vaak zoo lang was over de ooren, ?n alle kleuren ens als het gewaad zelf. In bevallige plooi-fen, van zijde of mousseline, vankf6^ en viel het doorzichtige weefsel van of fijn linnen. het achterhoofd der draagster af. Eeu; Aan de 18e eeuw dankt de damDl- gouden of zilveren diadeem, naalden hoed, die zich na heel wat veran met edelsteenen bezet, sierlijke agraf- ring uit de vroegere hoofdvereiei*^ fen dienden ter bevestiging. Ten tijdeontwikkeld heeft, zijn ontstaan. 2 188 van het keizerrijk werd de sluier al- j eerste vorm met breeden overhangur in den wind fladderen. Of men ga het model aan van een vlinder, w machtige vleugels rechts en links liet hoofd stonden. De tegenwoori hoofddracht der zusters van Vincentius herinnert aan dien (In ons land bestaan ze niet, missq Tg nu na de kloostervervolging in Fr-. rijk welhaar dracht is vrij g weergegeven in de bekende reek plaatkindermelk, merk „de Pl zuster"). Bovendien liet men van vleugelmuts nog een sluierdoek, „y der" genaamd, op den rug afhan; Deze sluiergebruiken dijden tot "v,l< schrikbarenden omvang uit. Vooi#e|.e Fransche vrouwen waren onuitpiM^ lijk in het vinden van nieuwe slu arrangementen. De kroniek toch f haalt, dat de poorten der Frans' koningssloten hooger gebouwd mDet, ten worden om de ontzaglijke ho versieringen van koningin Isabella '*>e haar hofdames doorgang te verlee:!a8 De 16e eeuw vereenvoudigde drachten aanmerkelijk. Op het htPl d van heeren en dames prijkte defuur - - eldt sluier heelemaal niet paste. Veel21 ner dan vroeger, en bijna alleen U3S( op feestdagen of bij het ter kerke gi6'u door eerbare vrouwen en zedige ma den gedragen, had de sluier nu 5 kommervol bestaan. Hoogstens dal nog, en dan was hij van fijne w zijde, het gelaat van een voorns j leen nog maar gedragen door eerbare matronen, eenigermate als het teeken van heur waardigheid en stand. In symbolische beteekenis, als zin nebeeld der maagdelijkheid, is hij den bruiden gebleven. Bij godsdiensti ge feestelijkheden, ook tot bescher ming tegen het onweer, greep men soms nog gaarne naar den sluier 1 De oud-Germaansche vrouwen ver smaadden, evenals iedere hoofdbedek king, ook den sluier. Bovendien hun den rand, was niet geschikt sluier, .tot omstreeks 1800 de capi Ee een nóg bestaand model dameshoJ"e.u ontstond. Dat was de eerste hoi"1 waarbij men een sluier voor het r00 zicht droeg. Van toen af heeft zich PL sluier, dien wc nu altijd „voile" n En men en waaronder we niets and51 verstaan dan een doorschijnend zaï8'1 tuleweefsel, altijd in de gunst der(™c mes verheugd, zoowel als sieraad met 't practische doel zich tegen dei gezond gevoel van betamelijkheid gunstigheden van hield een bedekken van het gelaat niet erg bevorderlijk daarvoor. Spoedig echter na de aanraking met de Ro meinen, vond met de Byzantijnsche kleederdracht ook de gewoonte om zich te sluieren bij de Germaansche vrouwen ingang en was in het Karo- lingsche tijdperk algemeen verbreid en geliefd. Een hoofdbestanddeel van schutten. het weer te Een ende gevangenis. Binnenkort zal een der oudste u bouwen van Groningen, het spinhur later huis van bewaring, in de Zo stras „N. ete it -v D hrt De ilij: - i v- d- D." vinden wij de volgea n vrouwelijke kleedij xn die dagen was bijzonderheden over dit, in 1664 opi L een rond afgesneden mantel, die over I richte, lugubere gebouw beide schouders werd gedragen en Alle veroordeelden zaten gemei '0hr( waarvan een gedeelte vaak bijwijze 1 schappelijk de groote misdadig*,, van sluier om het hoofd gewonden bij de anderen, die slechts weinig werd. Dan heerschte bij alle standen hun geweten hadden de gewoonte tevens een bijzonder fij-l Allerdwaast is het dat sommigi nen linnen doek als hoofdbedeksel tezelfs op het eenvoudig verzoek van dragen, een gebruik, dat vooral de familie, in het tuchthuis gezet w Angelsaksische vrouwen huldigden, den. Een Jacomina Schuiringa t f, Een dichter, die de heerlijke ver- zelfs in 1758 het voorrecht ten dl schijning der gemalin van Karei den op verzoek van hare vrienden vo Groote en hare dochter prijst, laat onbepaalden tijd in 't tuchthuis goed uitkomen, dat de blonde lokken worden opgenomen. Ook op eigen vf r, van prinses Gisela bedekt waren met zoek werd men opgenomen, om alda £1 den purperkleurigen sluier van het j den kost te verdienen. 7p fijnste weefsel. j Later is dit „spinhuis" aanmerkn<5 De van de Angelsaksische vrouwen lijk vergroot en ingericht voor 7P overgenomen sluier was in de 10e en zwaarste gevangenen. Dit getuigen 7. 11e eeuw onder den naam „wimpel" talrijke cellen met onverslijtbare de 5®, algemeen m gebruik. Men bedekte ren en ijzeren krammen in de mure schouders èn hals ermede en liet lan-1 die geen paard er zou uittrekke w ge einden over rug en borst afhangen, j Hieraan werden de misdadigere U. De 12e en 13e eeuw zag de bloei der het ter' ruste begeven vastgebonde t' ridderschap en tegelijk de hoogste 3 meter onder den beganen grond ontwikkeling van sierlijke en pracht- een cel van ruim 1 kubieken met volle gewaden. De hoofsche dames! 'nhoud, waar met bloed op den wittina- konden den sluier als sieraad en op- - muur vermeld staat: „O, God, watj schik niet meer missen. Terwijlik hier onschuldig'z bloemkransen en metalen haarbanden i Hier onderging men de ergste stra het vrij afhangende haar sierden sn In de andere cellen waren de bi vasthielden, hing vaak nog een sluier; nenzijden der zwarte deuren begee van uiterst fijn weefsel, met edel- lijke plaatsen voor teekeningen va 1 steenen, kleurige randen en kunstvolle molens, huizen, schepen, portrette IS kanten bezet, van het achterhoofd der metalen kruisen, zelfs cirkelfiguri draagsters af. Voor het praktische met Grieksche letters, terwijl de eike k doelhet gelaat tegen de ongestadig- hout en wanden, geschikte gelegenhe heden van het weer te beschermen, of boden voor herinneringen en 0 n j ook een allerliefst vrouwengezicht voor schriften, die moeilijk leesbaar zij e: nieuwsgierige blikken te vrijwaren, Vele zijn met de nagels, andere m i diende een dichte, vaak met bonte scherpe voorwerpen, als spelden cis randen afgezette sluier, de zg. „Rise".1 spijkers, ook met potlood geschreve ia! Onder de bescherming van zulk een Zoo staat er o. a. op „Rise" begon ridder Ulrich von Lich- Hij, die de herberg mint. tenstein zijn avontuurlijke tochten als - - - -- - vrouwe Venus, terwijl hij meende to taal onkenbaar te zijn. Maar juist de voorzorg om zich te sluieren voerde tot zijn ontdekking, daar de onbehol pen en ongracieuze wijze, waarop hij den sluier droeg, hem op het eerste gezicht als man verried. o_ De riddertijd wist prachtig hoofd-: Tk ben hier langen tijd geweest, haar en het bevallig dragen ervanMaar ik hoop hier niet weer te kome hoogelijk te waardeeren. daar men het Want 'fc is hier niet alles hoor. bijna altijd ongedekt droeg. In denNiet ver hiervan wordt vermeld daarop volgenden tijd taande de roem Weest maar niet te ongemakkelijl van schoon hoofdhaar en hield men j Het kan wel op al is 't wat zuur. En aan de overzijde een treurhoo^ met het volgende W e k e 1 ij k s c h e s p ij z e. Maandag gortsoep met vleesch. Dinsdag gort. Woensdag (onleesbaar). Donderdag gort met vleesch. Vrijdag snort. Zaterdag gort. Zondag zuurkool. Bij Duitsche en Engelsche zinnel schreef ook een Kent gij 't land. Waar de citroenen bloeien? Dat is Spanje, Mijn vaderland. Zeker als welkom aan drinkebroeifc staat er geschreven |rk Ouwe 'klare verkoopen we hier oo»l Om te weten te komen hoever mepte Wordt in den arbeid tragerEéi De kastelein wordt vet ik En de klanten worden mager, ©ge Een der ontslagenen, zijn opvolg! t misschien willende troosten, schreelti: Weest maar niet zoo ongerust, Geduld overwint alles. 1 Terwijl een ander getuigde ik zich veel bezig met het zoeken geschikte hoofdbedekking. Omstreeks 1400 kwam in Duitsch- land voor mannen en vrouwen een zonderling hoofdversiersel in zwang, een soort, kaper, die den naam had van „Cugel" De vrouwen voegden daar vaak een sluier bij, die over de kaper gelegd, met z'n einden over het voor hoofd en het gezicht hing. De 13e en 14e eeuw waren eigenlijk het glanstijdperk des sluiers. Toen werd hij gebruikt in alle mogelijke vormen en modellen. Veel gebruikt, vooral door gehuwde vrouwen zoo wel uit de hoogere als lagere stan den, was het hoofdversiersel, dat door het gebruik des sluiers veel geleek op een mannenkophet is ons wel be kend uit oude miniaturen, nog meer door grafmonumenten of geschilderde1 gevorderd was, zijn bijna overal we ramen, die men nog vindt in kerken; verschillende vormen en met de dated en kloosters en waarop voorname gen. waarop de cel werd bestreden, kted' vrouwen in heur kleederdracht zijn lenders gemaakt. Jb- uitgebeeld. Gevormd tot een tamelijk; Slechts één aanduiding vonden 'wfle stijve kap, omsloot de sluier zeer nauw zonder dagen, n.I. het gezicht, werd met een agrafe on der de kin gesloten, of wat nog meer gebeurde, aan een bijzonderen hals kraag, aan beide kanten vastge maakt Eigenaardig was de z.g. vlegelmuts. Over een karkasse van dun ijzerdraad spande men den fraai bestikten, stij ven sluier en liet de einder» als zeilen Ik moet hier 15 dagen wezen En mag niets doen dan schrijven kezen, Dus het is niets best om hier te wezel Geef lieve Heer, Dat ik hier nooit weer kom. Goddank dat blijde uur als het daar God ziet u, Geduld is lijdens troost.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8