Een en ander over den sluier.
tend naen dan dreef hij z'n merrie
voort, schuw wegkruipend met gebo
gen hoofd.
Maar ik mocht oom Fedia wel. Hij
speelde een hoofdrol in m'n jeugd.
M'n herinneringen aan hem behoo-
ren tot de mooiste.
Zoover ik kan nagaan was er geen
feestdag, zonder den ouwen venter er
bij. Wat 'n blijdschap, als ik voor het
huis de bellen van z'n paardje hoor
de, en hij in de warme kamer kwam
met z'n vossepols en z'n grooten zak
Al heel gauw stonden allen om hem
heen. Met begeerige blikken keken de
meiden naar z'n linten, doeken en
Ikleurige sjaals. Ik wachtte met onge
duld dat de zak was uitgepaktwant
onderin lag het speelgoed. En zag
hij aan m'n pruilerig gezicht, dat ik
geen geld had, dan gaf hij op de pof
een aftrekplaatje of een zakmes. La
ter bezorgde hij me boeken, tonder
en kruit
Mijn vader evenwel fronste het
voorhoofd als hij kwam, en gaf den
meesterknecht 'n beteekenisvollen
wenk. Was oom Fedia klaar met z'n
handel, dan moest hij vlug z'n kra-
merijen weer inpakken. De knecht
maakte de deur voor hem open, en
hield hem goed in 't oog, tot hij zijn
zwaren last op den wagen geladen
had. Hoe dikwijls heb ik m'n ouwen
vriend willen verdedigenmaar nooit
voelde ik den moed ertoe want ik
wist toch wel, dat mijn verdediging
niets baten zou, omdat hij bij ieder
een verdacht was.
De laatste keer, dat oom Fedia bij
ons kwam. was op 'n Zondag in de
Vasten. Het was 'n gure, stormachtige
dag. Toen hij weer had ingepakt,
keek hij angstig naar de wolken en
vroeg of hij van nacht hier mocht
blijven. Mijn vader weigerde kort en
krachtig. En de oude ging heen zon
der z'n verzoek te herhalen. Ik liep
met hem mee op, en zeide zacht
„Oom Fedia, de schuur bij den mo
len is o^on, je weet wel onder bij de
eluis."
„Ik denk nog wel de stad te zul
len halen", antwoordde hij dank
baar.
„Maar als de sneeuwstorm je eens
overvalt
„Wat zou dat? Wie geeft wat om
oom Fedia'? Hij telt toch niet mee
in de wereld. Als hem een ongeluk
overkomt, zal er zich niemand over
bekommeren."
Nog nooit had ik hem op zoo inni-
gen toon hooren spreken. Het greep
me in 't hart. Ik kon me maar niet
begrijpen, dat hij een slecht mensch
zou zijn.
Den volgenden morgen kwam m'n
vader opgewonden het huis binnen en
riep me van verre toe „Goddank,
dat ik je zin niet heb gedaan; ik
feliciteer je wel met je vriendschap."
En hij verhaalde, dat Ivanofka 's
nachts was afgebrand. Ivanofka was
een boerenhofstede in de buurt, waar
van de pachters door hun heeren nu
niet zoo best behandeld werden. Geen
oogenblik twijfelde m'n vader eraan,
of de brandstichter was de ouwe ven
ter, dien hij nachtlogies zou hebben
moeten geven. En werkelijk was hij
dienzelfden dag bij het algebrande
huis gevangen genomen.
Een onderzoek werd ingesteld, maar
niettegenstaande allen ijver en speur
zin,'was er geen enkel overtuigend
bewijs tegen oom Fedia te vinden.
Ten slotte viel de verdenking op 'n
werkvrouw van onzen ongelukkigen
buurman. Ze heette Akulena. 's
Avonds te voren was haar de dienst I
opgezegd. Onder bedreigingen was zij
heengegaan en eerst den volgenden!
morgen_ thuis gekomen. Waar ze denj
nacht Ead doorgebracht kon ze niet!
opgeven. Oom Fedia werd vrijgela
ten, doch niet zonder eenige heilzame
waarschuwingen.
Drie maanden later stond Akulena
terecht. M'n vader was als getuige
gedagvaard, omdat zij op ons goed
woonde.
Ik mocht mee naar stad, waar ik
in de herberg bij de paarden zou
blijten en geduldig afwachten tot va
der terugkwam. Maar .er was geen
rekening gehouden met mijn nieuws
gierigheid. Ik liep vader na en sloop
de gerechtszaal binnen. Achter de
kachel verscholen, volgde ik met jeug
dige beweeglijkheid al wat daar ge
daan en gesproken werd. Geen bizon-
derheid van dien morgen, die ik me
niet nog levendig herinner.
Ieder kent zoo'n gerechtszaaleen
naakte ruimte, met links en rechts
twee rijen zitbanken, en vóór, op een
podium, de tafel voor de rechters
aan den witgepleisterden wand een
groote klok en een kruisbeeld. Dien
dag ;ts de zaal stampvol. Op de ban
ken rechts zaten de stadsbeambten
en de grondeigenaren uit den omtrek,
op de banken links de pachters der
afgebrande boerderij met de boeren
van ons dorp. bijna voltallig.
Vóór de rechtbank stond de be
klaagde. Zij was nog jong, slank en
krachtig, niet mooi en niet leelijk,
een echt-Russisch boerentype. met
een uitdrukking op het gezicht van
domheid en eigenzinnigheid. Ze
scheen nauwelijks te luisteren naar
hetgeen de griffier opslaperigen toon
voorlos. Zij keek niet naar de rech
ters en niet naar het publiek, maar
aldoor naar de klok, waarop de wij
zers lui-langzaam hun ronde deden.
Dikwijls wierp ze 'n angstigen blik
naar de deur, alsof ze iemand ver
wachtte.
De ambtenaar las de acte van in
structie voor en de bewijzen voor Aku-
lenas schuld. Haar man was niet lang
geleden in den jenever gestiktmet
drie kinderen was zij achter gebleven.
Altijd was zij ruw en teruggetrokken
van karakter. Door „de vrouw" van
Ivanofka wegens wangedrag berispt
en weggejaagd, had zij 'n paar uur
voor den brand de boerderij verlaten,
onder de bekende bedreiging: „ik
zet je den rooien haan op 't dak."
Die bedreiging bad zij dienzelfden
avond bij den molenaar herhaald,
toen zij hij hem kwam om een bos
stroo te koopen. Eerst den volgen
den morgen was ze in het dorp geko
men, door en door nat en bemod-
derd, en had zich gehouden, alsof ze
van den brand op „Ivanofka" niets
afwist
Akulena beweerde, dat zij het stroo
had gekocht, om daarop te kunnen
overnachten in een afgelegen schuur
van haar neef Auto on Petrowitsch.
Terstond daarop was deze vertrokken
om in de havenstad Odessa zijn ge
luk te beproeven en zich op een
vreemd schip te laten aanmonsteren.
Sinds had men hem niet kunnen op
sporen maar die ééne getuige dé
charge zou Akulena weinig gebaat
hebben; want haar alibi-bewijs was
blijkbaar een mislukte uitvlucht.
Hiermee sloot de ambtenaar zijn aan
klacht en eischte de straf, op brand
stichting gesteldverbanning naar
Siberië.
Toen kwamen de getuigen voor. De
pachtheer van Ivanofka verklaarde
geen oogenblik aan Akulena's schuld
te twijfelen. Ook de andere heeren
legden min of meer bezwarende ge
tuigenissen af. Maar wat de boeren te
berde brachten, was van groot be
lang het is nu eenmaal hun ge
woonte, nietszeggende verklaringen
af te leggen. Schroomvallige omschrij
vingen, antwoorden die niet sloegen
op de gestelde vragen, groote zorg,
om toch maar niemand iets ten laste
te leggen, en nog grootere zorg, zich
zelf er niet in te mengen. Ze iristen
niet, hoe en wanneer de brand was
ontstaan. Sommigen hadden hier of
daar wat gehoord, maar er een eed
op doen, konden ze niet; anderen
hadden Akulena 's morgens thuis zien
komen, maar van waar en uit welke
richting, konden ze niet getuigen.
Bang, bedeesd, hield de verdediger,
een klein, baardeloos mannetje, z'n
pleidooi.
De hooge mutsen van het publiek
schenen iets verschrikkelijks voor 'n
hazenhart. 'n Paar zinnen, waarbij
hij de clementie inriep van de rech
ters en wat holle phrazen over de af
schaffing der lijfeigenschap en den
klassenstrijd, dat was alles.
Akulena was met haar aandacht el
ders. Haar blikken zweefden maar
van de klok naar de deur. Üit haar
korte woorden bleek, dat maar één
gedachte haar bezielde Antoon Pe
trowitsch kon haar redden, en hij
moest door die deur daar binnen ko-1
men, en al zeiden ze, dat hij op zee
was, vèr, vèr weg, hij moest en hij
zou komen, want hij alleen kon haarj
redden, de rechtvaardige Ged zou
hem sturen. Eenige dagen tevoren
had de verdediger naar Odessa ge
schreven er was geantwoord, dat
de schepen waren aangekomen. En
de arme vrouw klampte zich vast aan
de stroohalm misschien is ook zijn
schip teruggekeerd, misschien is hij
al op weg, misschien al hier in de j
stad. En zij blikte weer naar de deur
of hij niet binnen kwam.
En hoe verder de wijzers voortschre
den op de wijzerplaat, hoe koorts-1
achtiger haar angstige oogen blikten
naar de deur. Nogmaals werd zij on
dervraagd, maar eentonig als het ge
tik van de klok klonk steeds haar ant
woord „Ik hen onschuldig. Ik weet
niets van den brand. Vraag het aan
Antoon Petrowitsch. Die weet alles.
Ik ben onschuldig."
Ze zei dit zoo oprecht eenvoudig,
dat het geloof aan haar onschuld toe
nam, niettegenstaande de zware ver
moedens voor haar schuld. Ik voelde
het duidelijk, dat er een omkeer
plaats had in hoofd en hart van rech
ters en publiek. Vooral in den droevig-
medelij denden toon van den presi
dent schemerde die kentering door.
Met volle overtuiging die vrouw ver-
oordcelen, neen, dat ging niet, allen
voelden het met angstig gemoed. We
hoopten, dat er iets zou gebeuren,
iets onverwachts dat den zwaren druk
van ons hart zou afwentelenbijna
vertrouwden we met de arme vrouw,
dat Petrowitsch zou terugkeeren.
De president gaf nog een vluchtig
overzicht van de feiten, die zoo zwa
re vermoedens wekte tegen de be
schuldigde, en trok zich met de rech
ters in de raadkamer terug. Na eeni
ge minuten kwamen allen weder ter
rechtbank. De president stond met
een papier in de hand. Akulena, die
treurig peinzend was neergezegen,
richtte zich op, sidderend en bevend.
Zij voelde hetalles was verloren.
Hare kinderen omhelzend viel ze
snikkend op de knieën, en de handen
opgeheven naar het kruisbeeld,
smeekte zij in vertwijfeling: „Mijn
Heer en Heiland, ontferm U. Heb me
delijden met mij en mijne kinderen."
En de boeren stonden op als om
mee te bidden, en maakten het heilig
kruisteeken. Maar de rechters en de
heeren bleven onbewegelijk. Niemand
verroerde zich, niemand sprak een
woord. Het was zoo stil, dat ik dui
delijk de klok hoorde tikken. De klok
onderbrak de stilte met twaalf ruwe
slagen. Dit bracht Akulena tot zich-
zelve. Met wanhoopsangst staarde ze
naar de deur. Velen keken ook naar
de deur en ik geloof, dat niemand
zich verwonderd had, als Antoon Pe
trowitsch was verschenen op den
drempel.
De deur bleef gesloten. Maar bij de
deur zag ik een vossepels, een wel
bekende. Oom Fedia stond er, die
niet lang geleden moest zijn binnen
gekomen. Z'n "kleine flikkerende oogen
dwaalden schuw en schuchter rond
over het publiek naar de aangeklaag
de en de rechters, en het scheen me
toe, als lichtte daar bij hem diezelfde
zachte vochtige glans op, die ik vroe-i
ger had waargenomen, zoo vaak ik
geen geld had om te koopen en oom
Fedia me dan aftrekplaatjes gaf.
Terwijl nu het vonnis door den pre
sident werd voorgelezen, krabde oom
Fedia zich achter 't oor en staarde,
als zinnend op iets heel bizonders.
Hij liet zijn blik rusten eerst op de
kinderen, dan op het kruisbeeld aan
den muur, schoof plotseling zacht-
kens naar voren, zonder iemand te
storen of te stooten, kwam In de iee-
ge middelgang, knielde neder voor de
rechters, maakte het kruisteeken en
richtte zich tot den president.
„Wat wil je", vroeg deze, zijn voor
lezing onderbrekend.
Oom Fedia draaide z'n muts over
de hand, en zeide bedeesd, nauw
hoorbaar„Die vrouw is onschuldig;
ik heb het huis in brand gestoken."
De rechters staarden hem aan met
verbazing en wantrouwen. Men liet
hem zijn getuigenis herhalen en vroeg
naar zijn naam. Die naam bracht be
weging onder het publiek en wekte
herinneringen op bij de rechters. Zij
staken de hoofden bijeen en spraken
zacht met elkander. Dan gingen zij
weder zitten en stelden den zwerver
verschillende vragen.
Zijn antwoorden waren onbeholpen
en schuchter, maar toch duidelijk
genoeg om allen twijfel op te heffen.
In den nacht van den brand was hij
in de molenschuur gegaan om er te
rusten. Ilij had Akulena ontmoet die
met een bos stroo het huis van Antoon
Petrowitsch was binnengegaan. Na
twaalf uur had hij heimelijk de
schuur verlaten, was gegaan naar
Ivanofka en had daar de stallen in
brand gestoken. Het was uit wraak
tegen den eigenaar van Ivanofka, die
hem het vorige jaar had laten gee-
selen. Vreemd was dat woord
„wraak in den mond van dienschufch-
ter-schuwen man.
Toen men hem voorhield, dat hij
bij de eerste aanklacht alles geloo
chend had, vroeg hij, of men op „Iva
nofka" niet een Teerpot met dit of dat
fabrieksmerk gevonden had. Die teer
pot hoorde bij z'n koopwaren, kort
geleden had hij ze in de stad gekocht.
Die verklaring klopte met de feiten,
de pot, die als brandmiddel gediend
had, was als bewijsstuk aanwezig.
Eerst groote verbazingdoch deze
week voor de overtuiging van Aku
lena's onschuld. Het onbewust ver
langen, om van deze vrcföw het on
geluk af te wenden, was wellicht niet
het zwakste motief, om nu weer oom
Fedia te beschuldigen. Op hem was
ook de eerste verdenking gevallen,
en alleen bij gebrek aan overtuigen
de bewijzen, had de rechter van in
structie niet zonder weerzin langs
andere paden gezocht, met den gehei
melijken wensch, langs een omweg tot
oom Fedia terug te keeren. Was het;
niet de rechtvaardige God, die öp 't
zelfde oogenblik, dat eene moeder!
onschuldig zou veroordeeld worden, j
den misdadiger dwong, zich zeiven
aan te klagen? De drukkende angst,
die allen verslagen had week nu
voor een aangenaam gevoel van vol
daanheid, nu alles bleek terecht te
zullen komen.
Het verhoor was spoedig afgeloo-
pen. De rechtere gingen in raadka
mer, terwijl oom Fedia beschaamd
het hoofd liet zinken op de borst. Nu
moest ook ik wel aan de schuld van'
m'n ouwen vriend geloovenmaar
toch dulde ik het niet, dat 't publiek
lucht gaf aan hun haat en verach
ting jegens hem. En 't was me een
ware opluchting, toen de rechters te
rugkwamen om hun vonnis te vellen.
Oom Fedia werd als dwangarbei
der naar Siberië verbannenmaar
met het oog op z'n vrijwillige beken
tenis zou de straftijd maar tien jaren
duren.
Hij werd naar de gevangenis ge
bracht. Toen hij voorbij me heenging
drukte ik hem 'n paar roebels in de
hand en zeide
,,'t Ga je goed, arme oom Fediaj
„Dank je wel, meneer. Wat geeft'
het? Om mij bekommert zich nie-j
mand."
Ik herinnerde me toen, dat hij nog
eens zoo gesproken had op dienzelf
den innigen toon, voor drie maanden, i
toen hij 't laatste bij ons was.
Maanden en jaren gingen voorbij,
zes volle jaren. Ik was op zomerva-
cantie thuis. We zaten in den tuin!
thee te drinken, toen de pastoor, ge- j
heel ontdaan en als buiten zichzelf
binnenkwam.
„Goeie gerechtigheid", riep hij ons
van verre toe, „als je eens wist, wat
er gebeurd is."
„Wè weten het al, zei vader, de
molenaar is van de ladder gevallen
en dood.'"
„Ja, zeker", ging de pastoor voort,
„maar 't ergste weet je nog niet. De
molenaar heeft me aan z'n sterfbed
ontboden en verteld„Pastoor, zei
de man, ik ben 'n groote zoudaar
ik ben 't die Ivanofka in brand heeft
gestoken, ik wou we wreken op den
pachtheer, die m'n zoon als rekruut
had geprest."
„Maar dat heeft Fedia toch gedaan,
de venter?"
„Neen, pastoor, ik heb 't gedaan.
Oom Fedia had in m'n schuur gesla
pen, ik had van hem de teerpot ge
kocht en daarmee brand gesticht. Ilc
geloof dat hij het gemerkt heeft en
vermoedens op me had. 's Morgens
vóór de veroordeeling kwam hij hier
voorbij en zeide me met nadruk
„Vandaag gebeurt er een groot on
geluk Akulena zal veroordeeld wor
den, die waarschijnlijk onschuldig
is." Ik bedreigde den lastiger» venter,
en daar hij bang was, kroop hij sid
derend weg. Uit medelijden met de
vrouw en haar kinderen, heeft hij zich
aangegeven en ik ellendeling bleef
zwijgen. O, pastoor, zeg het aan ieder
een, zorg dat alles weer wordt goed
gemaakt, opdat ik gerust kan ster
ven."
Onmiddellijk reden we met den
pastoor naar den gouverneur.
Men schreef naar Siberië en alle
richtingen. Maanden gingen heen met
nutteloos geschrijf. Bij gebrek aan
nauwkeurige gegevens wist men
daarginds niet, welke Fedia bedoeld
werd. Eindelijk kwam er 'n brief van
den gouverneur-generaal van Siberië
die aan onze nasporingen een einde
maakte.
Hij schreefof men hem voor den
gek hieldof men meende dat een
vagebond, die toevallig, evenals zoo-
velen, Fedia heette, zoo maar gemak
kelijk te vinden was een jaar gele
den waren er twee van dien naam
in het gasthuis te Tomsk gestorven
en drie in het hospitaal van Tobolsk,
om van nog anderen maar niet te
spreken. Als de ambtenaren bij ons
hun* stukken niet beter in orde had
den, dan moesten ze maar, zoo 't hun
lustte, naar Siberië komen, om daar
zelf de misdadigerslijsten na te zien.
Nu was er geen hoop meer. Aku
lena bracht een korf met eieron bij
den pastoor met het verzoek, voor
oom Fedia een H. Mis te lezen. Al
len gingen we naar de kerk. Voor 't
eerst verstond ik toen goed het woord
van het Evangelie „Vader, gelijk Gij
Mij gezonden hebt, zoo zend Ik de
Mijnen." Oom Fedia zag ik weer voor
me, in z'n vossepels, midden in de
rechtszaal, diep gebogen onder de
verachting van allen; en die toen
hem hadden vervloekt, weenden nu
bij de gedachte, dat hij in Tomsk of
Tobolsk of God weet waar, was
storven.
Bnbriek voor Dames.
Nog moeten wij ons ongeduld wat
bedwingen"nog wat langer moet
natuur rusten om des te ijveriger, des
te kunstiger straks weer aan 't werk
te gaan. Wij, gelukkige vrouwen, heb
ben wel even gelegenheid om in den
Hout te gaan wandelen en te hooren
kwinkeleeren in de hoornen of met
phantasie stemmen te hooren fluiste
ren om ons heen, dat straks aan 't
nieuwe kleed begonnen zal worden.
Eerst nog maar hier en daar met en
kele teere kleurtjes, die zich steeds
duidelijker vertoonen, dan hooger en
intenser iot eindelijk het feestkleed,
het lentekleed fonkelnieuw onszelf
schijnt te verjongen. Ziet u bij dat
kwinkeleeren en fluisteren de eerste
bloeiende heesters, de seringen, de
ribus en kort daarop den gouden
regen, ziet u bij dat kwinkeleeren en
fluisteren de groene velden met ma
deliefjes, speenkruid en pinksterbloe
men, hoort u bij dat kwinkeleeren en
fluisteren het zoet gezand der terug
gekeerde vinken en leeuweriken, voelt
u bij dat kwinkeleeren en fluisteren
de warme lentezon en den zoelen
wind, ruikt u bij dat kwinkeleeren en
fluisteren het zoet gezang der terug-
bloemen, proeft u bij dat kwinkelee
ren en fluisteren de eerste jonge groen
ten zoo onbeschrijfelijk fijn van
smaak
Ziet, hoort, voelt, ruikt en proeft u
dat alles en geniet u dan niet nu
reeds van 'tgeen ons weer spoedig te
wachten staat
Eigenaardig zooals poëzie en proza
soms samen kunnen gaan en zooals
het proza dan schijnt te dienen om
den poëtischen indruk slechts te ver
sterken.
Aan welk proza zou ik anders den
ken dan aan hetgeen nu iedere huis
vrouw min of meer vervult aan den
schoonmaak.
Ik had juist hooren kwinkeleeren
in werkelijkheid en hooren fluisteren
in mijn phantasie, toen een tuin mijn-
aandacht trok, waarin matrassen op
stoelen, dekens en gordijnen op droog-
rekken waren uitgestald. Dat was het
proza van de komende lente.Mijmeren
is heel aangenaam en op zijn tijd ook
wel goed maar het kan pas ten volle
genoten worden na een dag van wer
ken. Daar zal de schoonmaak wel
voor zorgen. Alles uit hoekjes en gaat-
jes halen, wat daar een heelen zomer
en winter heeft opgesloten gezeten,'
alles nazien en in orde maken, gor-:
dijnen afnemen en wasschen, hier wat
veranderen, daar wat nieuws aan
schaffen, druk in de weer zijn en
toch zorgen, dat de huisgenooten, die
hun andere bezigheden hebben er niet
te zeer door geplaagd worden, zie,
dat is de groote kunst. Het eten met
evenveel zorg klaargemaakt, alles op|
zijn tijd en toch intu'sschen zorgen,1
dat ook wij aan ons nieuwe pakje in
huis ijverig voortwerken, opdat straks
tegen dat heldere in de natuur onze
huiselijke omgeving niet goor af-:
steekt. Toch ook weer oppassen, dat
wij ons door onzen ijver niet te ver
laten voeren, zoodat wij 's avonds af-
getobd daarneer zitten onzen nabe-j
staanden den indruk gevend, dat d>'ej
schoonmaak toch eigenlijk een kruis j
is. Ja, het is niet zoo eenvoudig! Ikj
heb wel eens hooren zeggen, dat de
schoonmaak een soort van genot
schijnt te zijn voor de vrouw, datj
zij dan voor niets of niemand anders
oogen of ooren schijnt te hebben, dan]
denkt, praat, ja droomt zij over den.'
schoonmaak. Er is wel veel van aan,
maar \v;; kunnen best. doen dat
genot wat aan banden te leggen, la-1
ten wij er in de werkelijkheid en in;
onze gedachten druk mee bezig zijn
zonder dat daarvan anderen iets be
merken, want heusch, het werk op
zichzelf is te prozaïsch, dan dat het'
de belangstelling van anderen dan u
zelf kan opwekken. Hebt ge raad noo-
dig in een of ander onderdeel van uw
werk, vraag die dan aan haar of
hem, die u een bevredigend antwoord
of bevredigende hulp geven kan, maar
tob er niet over en laat het nooit aan
uw opgewektheid eenig nadeel doen,
want daarvoor zijn de zorgen te on-
beteekenend, zooveel attentie zijn ze
weer niet waard.
Is uw schoonmaakwerk achter den
rug. dan stemt uw huis van binnen
uitstekend met dc omgeving daarbui-
den poëtischen indruk des te sterker
ten. Dan heeft het proza gediend om
te maken.
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Een beetje boter gesmeerd om de
opening van de tuit van een theepot
zal voorkomen, dat de thee bij het
inschenken langs de tuit naar beneden
druipt.
II Bij het strijken van zakdoeken
doet men verstandig ze eerst in 't
midden te strijken begint men met
de hoeken dan zwelt het midden als
een ballon op en kan heel moeilijk
meer gladgestreken worden.
vallige vlugge baret,
aarbij
De gewoonte, met een fijn weefsel
een deel des hoofds, nl. het gezicht,
te verbergen, gaat terug tot de over-
oudste tijden. Toen ten tijde van
koning Salomo het Israëlitische ko
ningschap op het toppunt van zijn
glans stond, spreidden de gelukk'ge
onderdanen van den wijzen koning
een ongekende pracht ten toon 'n
gewaden en versierselen. Voorname
lijk waren het de aanzienlijke He-
breeuwsche schoonen, die veel op
hadden met kostbare en kleurenrijke
gewaden. Bij het uitgaan voegden ze
daarbij een uiterst fijnen, doorzich-
tigen sluier, die het zwarte haar be
dekte en, een deel van het voorhoofd
verbergend, onder de kin met een be-
valligen knoop werd samengehouden.
Van de voorname Jodinnen namen
de Arabische dames, en van deze de
andere Oostersche vrouwen, de ge
woonte om zich te sluieren overeen
gewoonte, die, schoon reeds lang las
tig gevonden, toch heden nog de Oos-
tereche schoonen onder haren dwang
buigt, en niet alleen gezicht- maar
ook hoofdsluier voorschrijft. De wijze
van vastmaken, nl. dicht onder de
oogen, is nog dezelfde als in over-
ouden tijd.
Ook de voorname Griekin in den
ouden tijd hield het voor behoorlijk, dame op haar reis tegen zon of re
bij het uitgaan een deel des hoofds beschermen mocht.
met een sluier te verbergen. j Nog eens zou de sluier een gk
Het toilet der rijke Romeinsche, periode meemaken, toen in de
eischte, om geheel in orde ie zijn, en 18e eeuw die wonderlijke hoi
eveneens een sluier. Alleen de fijnsteversieringen de dameshoofden ti
weefsels werden er voor gebruikt. Deden. Toen vond hij rijkelijk aftrek e s'
kleuren waren naar goedvinden, meest hij werd gedragen in allerlei vorm!6 al
zacht en teer. Prachtvolle purperenmet bloemen, veeren of edelsteeii
randen, met goud en zilver doorstikte gesierd, als eenvoudig afhangend i
boordsels verhoogden de schoonheid het achterhoofd, of voor het gezich r
van den sluier, die vaak zoo lang was over de ooren, ?n alle kleuren ens
als het gewaad zelf. In bevallige plooi-fen, van zijde of mousseline, vankf6^
en viel het doorzichtige weefsel van of fijn linnen.
het achterhoofd der draagster af. Eeu; Aan de 18e eeuw dankt de damDl-
gouden of zilveren diadeem, naalden hoed, die zich na heel wat veran
met edelsteenen bezet, sierlijke agraf- ring uit de vroegere hoofdvereiei*^
fen dienden ter bevestiging. Ten tijdeontwikkeld heeft, zijn ontstaan. 2 188
van het keizerrijk werd de sluier al- j eerste vorm met breeden overhangur
in den wind fladderen. Of men ga
het model aan van een vlinder, w
machtige vleugels rechts en links
liet hoofd stonden. De tegenwoori
hoofddracht der zusters van
Vincentius herinnert aan dien
(In ons land bestaan ze niet, missq Tg
nu na de kloostervervolging in Fr-.
rijk welhaar dracht is vrij g
weergegeven in de bekende reek
plaatkindermelk, merk „de Pl
zuster"). Bovendien liet men van
vleugelmuts nog een sluierdoek, „y
der" genaamd, op den rug afhan;
Deze sluiergebruiken dijden tot "v,l<
schrikbarenden omvang uit. Vooi#e|.e
Fransche vrouwen waren onuitpiM^
lijk in het vinden van nieuwe slu
arrangementen. De kroniek toch f
haalt, dat de poorten der Frans'
koningssloten hooger gebouwd mDet,
ten worden om de ontzaglijke ho
versieringen van koningin Isabella '*>e
haar hofdames doorgang te verlee:!a8
De 16e eeuw vereenvoudigde
drachten aanmerkelijk. Op het htPl d
van heeren en dames prijkte defuur
- - eldt
sluier heelemaal niet paste. Veel21
ner dan vroeger, en bijna alleen U3S(
op feestdagen of bij het ter kerke gi6'u
door eerbare vrouwen en zedige ma
den gedragen, had de sluier nu 5
kommervol bestaan. Hoogstens dal
nog, en dan was hij van fijne w
zijde, het gelaat van een voorns j
leen nog maar gedragen door eerbare
matronen, eenigermate als het teeken
van heur waardigheid en stand.
In symbolische beteekenis, als zin
nebeeld der maagdelijkheid, is hij
den bruiden gebleven. Bij godsdiensti
ge feestelijkheden, ook tot bescher
ming tegen het onweer, greep men
soms nog gaarne naar den sluier 1
De oud-Germaansche vrouwen ver
smaadden, evenals iedere hoofdbedek
king, ook den sluier. Bovendien hun
den rand, was niet geschikt
sluier, .tot omstreeks 1800 de capi Ee
een nóg bestaand model dameshoJ"e.u
ontstond. Dat was de eerste hoi"1
waarbij men een sluier voor het r00
zicht droeg. Van toen af heeft zich PL
sluier, dien wc nu altijd „voile" n En
men en waaronder we niets and51
verstaan dan een doorschijnend zaï8'1
tuleweefsel, altijd in de gunst der(™c
mes verheugd, zoowel als sieraad
met 't practische doel zich tegen dei
gezond gevoel van betamelijkheid gunstigheden van
hield een bedekken van het gelaat niet
erg bevorderlijk daarvoor. Spoedig
echter na de aanraking met de Ro
meinen, vond met de Byzantijnsche
kleederdracht ook de gewoonte om
zich te sluieren bij de Germaansche
vrouwen ingang en was in het Karo-
lingsche tijdperk algemeen verbreid en
geliefd. Een hoofdbestanddeel van
schutten.
het weer te
Een ende gevangenis.
Binnenkort zal een der oudste u
bouwen van Groningen, het spinhur
later huis van bewaring, in de Zo
stras
„N.
ete
it -v
D
hrt
De
ilij:
- i v- d- D." vinden wij de volgea n
vrouwelijke kleedij xn die dagen was bijzonderheden over dit, in 1664 opi L
een rond afgesneden mantel, die over I richte, lugubere gebouw
beide schouders werd gedragen en Alle veroordeelden zaten gemei '0hr(
waarvan een gedeelte vaak bijwijze 1 schappelijk de groote misdadig*,,
van sluier om het hoofd gewonden bij de anderen, die slechts weinig
werd. Dan heerschte bij alle standen hun geweten hadden
de gewoonte tevens een bijzonder fij-l Allerdwaast is het dat sommigi
nen linnen doek als hoofdbedeksel tezelfs op het eenvoudig verzoek van
dragen, een gebruik, dat vooral de familie, in het tuchthuis gezet w
Angelsaksische vrouwen huldigden, den. Een Jacomina Schuiringa t f,
Een dichter, die de heerlijke ver- zelfs in 1758 het voorrecht ten dl
schijning der gemalin van Karei den op verzoek van hare vrienden vo
Groote en hare dochter prijst, laat onbepaalden tijd in 't tuchthuis
goed uitkomen, dat de blonde lokken worden opgenomen. Ook op eigen vf r,
van prinses Gisela bedekt waren met zoek werd men opgenomen, om alda £1
den purperkleurigen sluier van het j den kost te verdienen. 7p
fijnste weefsel. j Later is dit „spinhuis" aanmerkn<5
De van de Angelsaksische vrouwen lijk vergroot en ingericht voor 7P
overgenomen sluier was in de 10e en zwaarste gevangenen. Dit getuigen 7.
11e eeuw onder den naam „wimpel" talrijke cellen met onverslijtbare de 5®,
algemeen m gebruik. Men bedekte ren en ijzeren krammen in de mure
schouders èn hals ermede en liet lan-1 die geen paard er zou uittrekke w
ge einden over rug en borst afhangen, j Hieraan werden de misdadigere U.
De 12e en 13e eeuw zag de bloei der het ter' ruste begeven vastgebonde t'
ridderschap en tegelijk de hoogste 3 meter onder den beganen grond
ontwikkeling van sierlijke en pracht- een cel van ruim 1 kubieken met
volle gewaden. De hoofsche dames! 'nhoud, waar met bloed op den wittina-
konden den sluier als sieraad en op- - muur vermeld staat: „O, God, watj
schik niet meer missen. Terwijlik hier onschuldig'z
bloemkransen en metalen haarbanden i Hier onderging men de ergste stra
het vrij afhangende haar sierden sn In de andere cellen waren de bi
vasthielden, hing vaak nog een sluier; nenzijden der zwarte deuren begee
van uiterst fijn weefsel, met edel- lijke plaatsen voor teekeningen va 1
steenen, kleurige randen en kunstvolle molens, huizen, schepen, portrette IS
kanten bezet, van het achterhoofd der metalen kruisen, zelfs cirkelfiguri
draagsters af. Voor het praktische met Grieksche letters, terwijl de eike k
doelhet gelaat tegen de ongestadig- hout en wanden, geschikte gelegenhe
heden van het weer te beschermen, of boden voor herinneringen en 0 n j
ook een allerliefst vrouwengezicht voor schriften, die moeilijk leesbaar zij e:
nieuwsgierige blikken te vrijwaren, Vele zijn met de nagels, andere m i
diende een dichte, vaak met bonte scherpe voorwerpen, als spelden cis
randen afgezette sluier, de zg. „Rise".1 spijkers, ook met potlood geschreve ia!
Onder de bescherming van zulk een Zoo staat er o. a. op
„Rise" begon ridder Ulrich von Lich- Hij, die de herberg mint.
tenstein zijn avontuurlijke tochten als - - - -- -
vrouwe Venus, terwijl hij meende to
taal onkenbaar te zijn. Maar juist de
voorzorg om zich te sluieren voerde
tot zijn ontdekking, daar de onbehol
pen en ongracieuze wijze, waarop hij
den sluier droeg, hem op het eerste
gezicht als man verried. o_
De riddertijd wist prachtig hoofd-: Tk ben hier langen tijd geweest,
haar en het bevallig dragen ervanMaar ik hoop hier niet weer te kome
hoogelijk te waardeeren. daar men het Want 'fc is hier niet alles hoor.
bijna altijd ongedekt droeg. In denNiet ver hiervan wordt vermeld
daarop volgenden tijd taande de roem Weest maar niet te ongemakkelijl
van schoon hoofdhaar en hield men j Het kan wel op al is 't wat zuur.
En aan de overzijde een treurhoo^
met het volgende
W e k e 1 ij k s c h e s p ij z e.
Maandag gortsoep met vleesch.
Dinsdag gort.
Woensdag (onleesbaar).
Donderdag gort met vleesch.
Vrijdag snort.
Zaterdag gort.
Zondag zuurkool.
Bij Duitsche en Engelsche zinnel
schreef ook een
Kent gij 't land.
Waar de citroenen bloeien?
Dat is Spanje,
Mijn vaderland.
Zeker als welkom aan drinkebroeifc
staat er geschreven |rk
Ouwe 'klare verkoopen we hier oo»l
Om te weten te komen hoever mepte
Wordt in den arbeid tragerEéi
De kastelein wordt vet ik
En de klanten worden mager, ©ge
Een der ontslagenen, zijn opvolg! t
misschien willende troosten, schreelti:
Weest maar niet zoo ongerust,
Geduld overwint alles. 1
Terwijl een ander getuigde
ik
zich veel bezig met het zoeken
geschikte hoofdbedekking.
Omstreeks 1400 kwam in Duitsch-
land voor mannen en vrouwen een
zonderling hoofdversiersel in zwang,
een soort, kaper, die den naam had
van „Cugel" De vrouwen voegden daar
vaak een sluier bij, die over de kaper
gelegd, met z'n einden over het voor
hoofd en het gezicht hing.
De 13e en 14e eeuw waren eigenlijk
het glanstijdperk des sluiers. Toen
werd hij gebruikt in alle mogelijke
vormen en modellen. Veel gebruikt,
vooral door gehuwde vrouwen zoo
wel uit de hoogere als lagere stan
den, was het hoofdversiersel, dat door
het gebruik des sluiers veel geleek op
een mannenkophet is ons wel be
kend uit oude miniaturen, nog meer
door grafmonumenten of geschilderde1 gevorderd was, zijn bijna overal we
ramen, die men nog vindt in kerken; verschillende vormen en met de dated
en kloosters en waarop voorname gen. waarop de cel werd bestreden, kted'
vrouwen in heur kleederdracht zijn lenders gemaakt. Jb-
uitgebeeld. Gevormd tot een tamelijk; Slechts één aanduiding vonden 'wfle
stijve kap, omsloot de sluier zeer nauw zonder dagen, n.I.
het gezicht, werd met een agrafe on
der de kin gesloten, of wat nog meer
gebeurde, aan een bijzonderen hals
kraag, aan beide kanten vastge
maakt
Eigenaardig was de z.g. vlegelmuts.
Over een karkasse van dun ijzerdraad
spande men den fraai bestikten, stij
ven sluier en liet de einder» als zeilen
Ik moet hier 15 dagen wezen
En mag niets doen dan schrijven
kezen,
Dus het is niets best om hier te wezel
Geef lieve Heer,
Dat ik hier nooit weer kom.
Goddank dat blijde uur als het daar
God ziet u, Geduld is lijdens troost.