AVONTUREN EN_REISVERHALEN. fcJ van den aardbodem en die haar be wonen. Begroet met mij haar vrien delijk aanschijn, koestert u in haar tooverstralen, die een goudvernis werpen over boomtoppen en groene weiden en zwarte akkers een gulden glans, die zich ver in 't rond zacht neervleit over het landschap. En toch zijn het scherpgepunte pijlen, dóór dringend tot het hart van den eik en de wortelvezels van de plant, schoon niet om te wonden maar om op te roepen tot leven en arbeid. O gij heerlijke Zon, die het hart der dichters verwarmend hun ziel wist te boeien, en daardoor hun pen te ont boeien, aan hoe menigen lieflijken regel poëzie gaaft gij het aanzijn Een saamgelezen garve uit Guido Gezelle's rijke korenvelden kwam ons deze waarheid opnieuw met hartver- rukkenden klank herinneren. Mej. dr. Aleida Nijland zocht ze bijeen en dej Amsterdamsche uitgever L. J. Veen bezorgde ze in een keurig boekdeeltje. Hoe vol is de toon, hoe machtig de taal, hoe zoet vloeit het in het wel luidend Vlaamsch Hier hebt ge er een O GULDEN HOOFD. O Gulden hoofd der blijde zonne, volheerlijke, altijd nieuwe bronne van levenskracht wie heeft u in die blauwe streken het brandend voetspoor uitgesteken en voorgedacht? Gij staat des morgens op, beneden 't bereik van sterfelijke oogenleden en, rijzend, dan verblijdt gij mensch en dier en boo- [men en 's avonds laat gij los de toornen van uw gespan. O Edel' zonne, o machtig wezen o zienlijke afgezant van dezen die 't al beveelt wat ben ik, of wat zijt gij, schoone als, in des Heeren schild en kroone, een wapenbeeld? Zoo kent men aan des Ridders (wapen zijn hofgezin, zijn huis, zijn knapen, zijn heerlijk slot zoo kan men, aan uw pronksieraden, o zonne, uw edelen Ridder raden zijn name is God o Winden, waait om 't groene kind des lands, uw zacht-, uw zoetsten (wind o dauwrijk dagen des morgenstonds, o wolkenvloed, verleent het koorn, dat kenen doet, uw welbehagen. Het wasse en 't worde een geluw graan, het bloeie en 't blijve buigend staan, vol zaad geladen vol zegen, die geen nijd en baart, geen zucht, geen zoek omleegewaard, geen euveldaden Houdt af, gij, wind- en wolkgeweld die de akkerzaaite omverrevelt, en bleeke ellenden verspreidt alom houdt af uw hand wilt verre weg van 't aragend land uw geesels wenden Dan zal de landman, 't herte groot van dankbaarheid, om 't daaglijksch [brood dat hij mocht winnen, den ouden arbeid, zwart en zwaar, zoo dit, zoo 't naaste en't naaste jaar weêr herbeginnen. Wat dunkt u, gaat niet het hart u openuw natuurhart, uw taalhart, uw muziekaal hart, waar de dichter zoo vol frisch en krachtig, en toch zoo zoet, zijn staf zwaait? Hij zelf is als een zonnestraal, die doordringt in de diepte. Hier hebt ge er nog een op den Meidoorn met zijn geurige bloe sems, die ook van onze Kennemer- landsche duinen de vreugde en de trots is. Hoort hoe de dichter, saam met de zon, hem wakker roept. SLAAPT GIJ NOG Slaapt gij nog, gedaagde kruinen van de onzochte doorentuinen slaapt gij nog, en weet gij niet dat de ontwekte zonne u ziet t)at aireê de dagen langen zichtbaar, en de stralen stangen van de lente? Ontwekt, welaan, doornen, en wilt wakker staan Onlangs nog, met sneeuw doorschoten, hebt gij, naast uw stamgenoten, weken lang den tijd verbeid, vaste in uwe onroerbaarheid. Tijd is 't om den dag te groeten 't Oosten blinkt, en wakker moeten al die zonne- en zomerglans schuldig zijn hun' liefde, thans. Doorentuin dan, botten open los, uw dichte looverknopen los, uw zilveren reukallaam los, uw sneeuwwit blommenkraam! Ei, 't en baat niet, dat robijnen naalden deur de toppen schijnen heen te bersten, hier en daar, van uw doornig streuvelhaar Ei, 't en baat niet dat uw leden, zwellende uit van vruchtbaarheden, drinken 't zog der aarde, en bloot laten heuren moederschoot Blaren moet ge en blommen schieten, vol de vaten ommegieten uwer zalven, en voortaan, hagedoornen, bloeien gaan Slaapt gij nog? De bien ontwekken. langende om uw zeem te lekken 't vogelken zoekt, nestgezind, waar 't uw vrije daken vindt Slaapt gij nog? De zangermonden, zullende uwen lof verkonden zoo gij wakker wordt, ze slaan reeds hun liefste leisen aan Slaapt gij nog? De dichters dragen droevig, dorre doorenhagen, het geheugen, lang verbeid, van uw zopierschoonigheid 't Water zucht, de blauwe lochten, de aarde dreunt, vol minnetochten alles, alles wenscht om och, doorenhagen, slaapt gij nog? Het zaad, dat in den akker ligt, door de zonne ontbonden, gestoofd, opgetrokken uit de kluit, ziet de dich ter reeds als een geluw" graan gol ven over de velden. Daar gaat de zaaier heen en strooit met vaste hand, MET KLOEKEN ARME. Met kloeken arme, en hand vol zaad, aanschouwt hoe hij zijn stappen gaat en zaait, vol zorgen, de man, wiens hope en troost en al, met 't stervend zaad, nu zitten zal in 't land geborgen. Staat op, o zaad, 't is God die 't zegt, den winter en de dood bevecht de zonnestralen verwachten al, met menigvoud geverwde pracht en levend goud, uw zegepralen. Nog éen tot besluit. De bloem, hoe ge haar keert, wendt altijd weer het kopje naar de zon, omhoog, naar de zegenbrengende bronne des lichts. Naar boven dan het hart ook gij, o mensch. naar Hem, die de eeuwige bronwel is van uw geestelijk licht. Dat zegt de dichter in zijn ZONNEWENDE. Een blomken heb ik staan, nabij me, in de oude boekenzale, Dat altijd, naar den dag toe, keert zijn blaarkens, altemale, Hen wenden mag ik zus of zoo dat ik begere volgt het noo en 't zoekt, weerom naar mij gericht nog altijd liever 't zonnelicht 1 Och, was ik als dat blomken is, in al mijn doen en laten, mijn zorgen, mijn bekommernis in huis en achter straten 't zij wat men doet of niet en doet, 't zij wat ik immer lijden moet, Naar u, met harte en ziel gericht o alverzettend zonnelicht t Is duister nu en zwaar, te mets, omtrent mij oude kwalen en nieuwe doen, van zielgekwets, mij moe zijn, menigmalen, tot dat, o God, naar U gewend mijn duisternis den dag erkent, en ziende U, met mijne oogen dicht, ik asem hale in 't zonnelicht. Ik twijfel niet, mijn waarde, of gfj hebt eenigen smaak gevonden in deze dichterziel. Zij make meê uw Zondag tot een Zonnedag. Geheel de uwe LECTORISALUTEM. EEN WELDAAD. Op den dag zelf. Bonnivet is de vriend van Miscopin. Bonnivet is rijkMiscopin daarente gen op het punt zijn betalingen te moeten staken. Wat te doen? Miscopin zag slechts een enkel red middel. Hij greep het aan. In een hartroerenden brief aan Bon nivet smeekt hij om hulp. Wil dez- zijn naaste niet aan de schande, aan den ondergang en wellicht aan den dood prijsgeven, hij leene hem vijf duizend franken. Miscopin bevindt zich gedurende anderhalf uur op de pijnbank terwijl hij in de grootste spanning op de te rugkomst van zijn bode wacht. Eindelijk verschijnt deze in de ver te. Miscopin snelt hem tegemoet. Welk een uitkomstWelk een geluk De bode overhandigt hem vijf bankbiljet ten van duizend franken. Miscopin barst uit in vreugdekreten zijn blijdschap grenst aan krankzin nigheid. Amélie, lief kind'.. Bobonne dierbare vrouw!. komt spoedig hier! Welk een edel hart! Maar komt dan tochEen buitengewoon mar. een juweel, een parel van een man. Améïie, Bobonne, ik droom, geloof ik Welk een edele, bewonderenswaar dige BonnivetHij heeft ja gezegd. Hier zijn ze! Vijfduizend franken Mijn redding! Ja. ik behoef er geen geheim van te maken Kom binnen mijnheer Camusard, kom maar bin nen, waarde buurman. Ge moogt ge rust hooren, wat ik van de daken zon willen verkondigen. Bonnivet, die on vergelijkelijke vriend, heeft mij vij' duizend franken geleend. Hij he*ft mij het leven gered. Tegenover mini familie, tegenover u en iedereen zweer ik plechtig, mijn geheele leven te zul len besteden om door erkentelijkheid en dankbaarheid mijn schuld te beta len... en de geleende som terug te geven, natuurlijk... Als hij mijn bloed eischte. ik zou het geven. Moest ik voor hem door het vuur loopen, ik zou het doen... stellig, ik zou hetldoen. Op mijn woord van eer, ik deed het Ge zult het zien!.. Bonnivet, mijn redder Zes maanden later. Miscopin is in gesprek met zijn vrouw. Jawel ik heb Bonnivet ontmoet En verder? Heb je hem den eersten termijn afbetaald van de vijfduizend franken? Vierduizend... Ik meende, dat het vijfduizend was. Dan heb je je vergist. Trouwens. het cijfer doet er niet toe; dat is dui delijk. Als een vriend iets voor je doet dan taxeert men zijn edelmoedigheid niet. Ik ben hem even dankbaar alsof hij mij een millioen geleend had Vooral ook omdat hij daardoor zijn goeden wil heeft getoond... Toch moet ik bekennen, dat zijn ontvangst mi- wel eenigszins heeft bevreemd. Hoe zoo Om 't je oprecht te zeggen, had ik een betere behandeling van hem verwacht. Hoe, heeft hij je dan slecht be handeld - Slecht slecht... dat is het woord niet. Maar wijl het eerst zes maanden geleden is. dat hij mij het geld leen de, moest hij toch begrijpen, dat ik er nog niet boven op ben en de afbe taling mij moeilijk moet vallen. II. was dan ook bij mijzelven overtuigd, dat, toen ik het geld uit mijn porte feuille nam, dat hij mij dwingen zou het weer op te steken. - Zoo - Wel zekerMaar alsof het zoo behoorde, nam hij het geld bedaard aan en deed het in zijn portefeuille overgaan. Wat zal ik je daarvan zeg gen Niet iedereen bezit de kiesch- heid. welke alleen aan fijnvoelende naturen eigen is. Je hebt gelijk man O als ik hem een dienst bewees, dan zweer ik je, dat ik het niet ten halve zou doen... Maar 'tblijft niette min een feit, dat Bonnivet mij des tijds uit de verlegenheid heeft gehol pen... Hoewel ik erken verplichting aan hem te hebben, zoo heeft de dau: van heden mij toch bitter gegriefd. Een jaar later. Miscopin is in gesprek met zijne dochter. - Papa, denkt u er aan, dat het heden mijn naamdag is? - Zeker, denk ik er aan. Ik eeef een groot diner om hem te vieren. En hebt u onzen weldoener niet vergeten Wie? Bonnivet?... Daar is niet veel gevaar voor. Als ik het mocht vergeten, zou jij mij er wel aan her inneren. Men hoort in huis bijna geen anderen naam dan den zijnen. - Hij is ook zoo goed geweest - Zoo goed 't Mocht watVoor de ellendige drieduizend franken, die hij mij... Ik meende dat het... Drieduizend franken waren het ik herhaal het, mejuffrouw. Lieve hemel, wordt maar niet boos, papa Boos worden Weineen. Maar t is hier steeds Bonnivet vóór en Bon nivet na. Ik kan mij niet wenden of keeren zonder dat vervelende refrein te hooren. Hij zal er nog toe komen mij driemaal zooveel te ontnemen als hij mij geleend heeft... - Kom nu, papa - Wil je hem nog gelijk geven Hij verwekt ongenoegen tot in den schoot van mijn "ezin Ik heb de, dankbaar heid nog niet verleerd, volstrekt niet Ik weet wat ik hem verschuldigd ben. Ik weet het maar al te goed. Maar, voor den drommel, men moet mij met rust laten ONDER DEN TREIN. Verhaal van een vreeselijke Reis. Twee jaren later. Miscopin is in gesprek met zijn buurman Camusard. - Wel, hoe maakt die brave Bonni- vet het? Hm! Ontmoet ge hem niet meer? Zoo nu en dan. Zijt ge met hem gebrouilleerd j Ik Weineen j Ik vreesde het! Een man, die u zulk een gewichtige dienst heeft be wezen, waarvoor ge zoo dankbaar waart... j - En ik ben het nog, hoewel ik hem sedert d:en tijd diensten heb be wezen, die wel driemaal zooveel waard zijn als de tweeduizend fran ken, welke hij mij destijds leende i Wat? Waren het maar tweedui zend franken? Ik meende... - Wat Heeft Bonnivet je soms wat anders gezegd Dat niet... Gij echter... - Neen, neenge behoeft u niet te verontschuldigen. Er is nnj al meer j verteld, dat hij zich bij iedereen be roemt op den dienst, welken hij mij vroeger eens bewezen heeft. Zal ik eens wat zeggen Ik houd niet van die menschen. die van een kleinigheid I zooveel ophef maken... Bonnivet be hoort daartoe. Ik achtte hem tot zoo-' iets niet in staat, anders zou ik geeu stuiver van hem hebben aangenomen geen enkelen stuiver... begrijpt ge Drie jaren later. Miscopin is op de Beurs. Na afloop maakte hij een praatje met zijn makelaar. Warm weer vandaag, mijnheer Miscopin. Goed weer voor mijn effecten. Dat ben ik met u eens, ge hebt goede zaken gemaakt. Van uw vriend Bonnivet kan niet het zelfde gezegd worden, men heeft mij verteld, dat hij aanzienlijke sommen verloren heeft. Des te erger voor hem Zijt ge geen oud vriend van hem? Vriend. omdat hij mij, ik weet niet hoe lang geleden eens een bank je van duizend franken heeft geleend Hij moest er over in zijn schik zijn, wijl hij het daardoor niet in zijn dwa ze speculaties kon steken Een dwaas die zijn geld rechts en links wegwierp en zich met allerlei schurken inliet. Ik heb altijd voorspeld, dathetslecht met hem zou afloopen... Spreek er maar niet verder over De gedachte alleen, hem eens de eer aangedaan n* hebben een dienst van hem aan te nemen, is mij reeds pijnlijk. Tien jaren later. De millionair Miscopin geeft een schitterende soirée. Het gesprek is algemeen. A propos, zegt een dergenoodig- den, men heeft mij verteld,dat iemand die vroeger zeer vermogend was, in de grootste ellende is gestorven... Het moet een zekere Bonnivet zijn... Ver gis ik mij niet. dan hebt gij hemvroe ger gekend, Miscopin... Jawel, antwoordde Miscopin op onverschilligen toon. Een arme drom mei, aan wien ik eens eenige honder den franken moet geleend hebben, die ik natuurlijk nooit heb terug ontvan gen. Het geheele gezelschap ziet den mil- lionnair bewonderend aan. Naar het Dagelijks verlaten verscheidene trei nen King s Cross met bestemming naar het Noorden van Engeland en Schotland, treinen, die lange afstan den doorloopen met een snelheid van meer dan zestig mijlen per uur. En kele dezer treinen maken bijna dage lijks record-ritten van meer dan hon derd mijlen van het begin van den Great Northern Spoorweg tot hun eer ste stopplaats. De beroemde Manchester-expres, die van King's Cross 's middags om 2 uur vertrekt, is er een der meest bekende van. Deze moet te Grantham zijn pre cies om 4 uur en rijdt zonder stoppen tot die plaats door. Nu is Grantham j honderd vijf en een halven mijl van King's Cross, zoodat de sneltrein door elkaar over den geheelen afstand drie en vijftig mijl per uur moet afleggen. Daar er echter wat tijd verloren gaat eer de volle vaart is verkregen en nu en dan langzaam moet gereden worden, als de signalen dat aangeven of wanneer de baan helling-af gaat,1 is het duidelijk, dat op sommige ein den van den weg de trein aanzienlij-1 ker sneller moet gaan dan een mijl per minuut om op tijd aan te komen* I De heer John Eke is^een eenvoudig, vriendelijk uitziend man van nu on geveer negenenvijftig jaar. Eenige ja ren geleden bekleedde hij de zeer ver antwoordelijke betrekking van opzie ner aan King's Cross-station. Zijn taak was, toezicht te houden op de j geheele inrichting van de Westing- house-rems, die aan alle waggons zijn bevestigd en hij moest er persoonlijk op toezien, dat de rem uitstekend werkte vóór de .voornaamste sneltrei- j nen het station dagelijks voor hun 1 groote reizen verlaten. De heer Eke is van middelmatige lengte en eenigs- j zins tenger gebouwd. Hij ziet er niet zoo sterk uit als men uit dit verhaal j moet opmaken, dat hij is; zijn oogen, zijn echter helder, en levendig en zijn! gelaat drukt uit, dat hij veel heeft on- dervonden en vol zelfvertrouwen is. En dat is niet te verwonderen, want j ongeveer zes jaar geleden heeft mijn-,! heer Eke iets ondervonden, zooals ge-1 lukkig maar weinig menschen over komt. Als een proef van zenuwsterkte J en taaiheid, is het waarschijnlijk, eenig. Want deze tenger gebouwde, j kalme man reed onder den Man chester sneltrein mee met een snelheid van zeventig mijl per uur van Kings, Cross naar Grantham enoverleef de het Dit vreeselijk avontuur had plaats op Zaterdag 25 Juni 1898. Het is on- j noodig te zeggen, dat het ongezocht en ongewild geschiedde. Het was het ge-1 volg van een toeval van vrij eenvou- i digen aard, met zeer groote gevolgen j voor den heer Eke. Hier volgt het ver haal, zooals hij het zelf meedeelde. De Manchester-expres, die Kings1 Cross om 2 uur moest verlaten, stond j aan het gewone perron te wachten op het sein van vertrek. Dit perron j was bij ons bekend als perron E. Mijn laatste onderzoek of de remmen wel in orde zijn, doe ik gewoonlijk door1 langs den trein te loopen aan de zijde tegenovergesteld aan het perron en dien bewusten middag deed ik dat als naar gewoonte. Terwijl ik daar liep, hoorde ik een zacht gesis, dat aan toonde, dat er een kleine lek moest zijn in de luchtledige rembuis en k was van oordeel, dat dit om ongeval- len te voorkomen, terstond hersteld moest worden. Ik meende, dat dit ge makkelijk zou zijn en daar er, naarj mijn berekening, overvloed van tijd j was om het zelf te doen, ging ik onder I den waggon om de zaak in orde te j maken. Het was zeer zeker verkeerd. niet tot den wegwachter of machinist te roepen, (lat ik dit ging doen, maar j ik was er in mijn geest zóó mee bezig j alle gevaar van de reizigers weg te nemen en ik meende, dat de reperatie zóó gemakkelijk en snel zou gaan. dat ik daar geen oogenblik aan dacht. j Ik vermoed dat het werk mij langer bezig hield dan ik verwachtte en in mijn zorg, om het goed te doen, be merkte ik niet. hoe de tijd verliep. Tk was aan 't werk beneden den waggon j toen ik bemerkte, dat de trein lang- zaam voortbewoog. Ik sloeg hier ech- ter geen acht op en het verontrustte niij in 't minst niet. want als vóór het; vertrek de handrem wordt losgemaakt gaat gewoonlijk de trein een klein eindje vooruit. Hieraan schreef ik ook nu die beweging toé en ik ging met mijn werk voort, daarbij een paar' stappen vooruit kruipend onder den in beweging zijnden waggon. Als 't ware onwillekeurig deed ;k zoo een half dozijn stappen. Toen viel het mij op, dat de trein werkelijk I sneller begon te gaan. Ik zat als in een kooi. naar welke zijde ik me ook wendde, wat ge zult hegrijpen als ge de samenstelling van het onderste van dergelijke waggons kent. Op zij. eronder uit gaan was natuurlijk on-' mogelijk, want dan zouden de wielen me verpletterd hebben. Ook kon ik niet gaan liggen, want de ijzeren staven en veeren, die het onderstel van deze waggons vormen, zijn zóó laag. dat ze niet over me heen zouden hebben kunnen gaan zonder me ernstig te kwetsen. Mijn besluit was spoedig genomen. Bliksemsnel schoot het mij te binnen. Mijn eenige hoop op behoud was te gaan hangen over de rem heen. Ik stak dus mijn beenen over een dwars- stand onder den wagen en legde mijn lichaam lang uit, zoover ik kon over de rem. Ik moet, verklaren, dat ik zelfs nu nog nauwelijks besefte, dat de trein de reis was aangevangen. Wat ik beschreven heb, geschiedde in zóó korten tijd. dat ik geen tijd had om aan iets te denken. Ik dacht, dat le trein een eind vooruit reed met een of ander doel en daarom schreeuwde k niet terstond. Ik was overtuigd, dat ik binnen een paar minuten mijn moeilijke houding zou kunnen verla ten en ik was dan ook volstrekt niet verschrikt. Enkele seconden later kwam er ech ter een geheele verandering, zoowel in het werkelijk gevaar, dat ik liep. als In mijn inrichten. Ik kon duidelijk voelen, dat de trein hoe langer hoe Engeltch) j sneller ging en voor het eerst werd nnj de vreeselijke waarheid duidelijk, dat de sneltrein zijn lange reis was begonnen. Honderd vijf mijlen zonder te stop pen .hen tocht van twee uren, waar hij op sommige plaatsen de snelheid zeventig mijl per uur nog zou over treffen. En ik, John Eke, lag daar languit op de rem met niets dan deze en een ijzeren staaf om me aan vast te klemmenSlechts lichamelijke kracht, tegenwoordigheid van geest en uiterste volharding konden mij van een vreeselijken dood redden. Dèt was me nu duidelijk. Dit schoot me door de gedachte nog voor we het perron ten einde waren en ik riep uit al mijn macht om hulp. Verscheidene personen hoorden mij want van mijn ligplaats kon ik hen langs het perron zien snellen en kij ken, waar de kreten vandaan kwamen. Maar, het moge vreemd schijnen, nie mand dacht er een oogenblik aan onder den trein te kijken. Ze keken naar boven, naar de waggons en naar de wielen en ze zagen niets, dat niet in orde was. Ik beproefde hen toen toe te roepen, dat ik onder den wa gen was. maar nu hadden wij het eind van het perron bereikt, en we gingen al vrij snel. zoodat ik me niet kon doen hooren. Toen werd ik bijna wanhopig, want ik zag geen kans op redding meer. Maar wacht, mijn hoop verlevendigde f?®11 'e*s za?- een. beambte name lijk die langs de lijn en over de rails rende en ik was er zeker van dat iemand mijn afwezigheid had bemerkt en de reden daarvan geraden en nu naar het signaalhuis snelde om den trein te doen stoppen. Gelukkig kan ik zeggen, dat, hoewel het vooruitzicht van dat feit mij wat zenuwachtig maakte, ik volkomen mijn tegenwoordigheid van geest be hield en daèraan heb ik mijn wonder volle redding te danken. Er waren ten slotte een paar dingen, waarvoor ik dankbaar kon zijn. Het eerste was, dat ik precies wist, wat ik te doen had het tweede, dat de waggon, waaron der ik hing. ongeveer in het midden van den trein was geplaatst; het der de, dat deze waggon een bijzonder stel pijpen van onderen had, waaraan ik mij kon vastklemmen en die andere waggons misten. Zoo lag ik vlak op de rem, met één been erom heen ge slagen en het andere om de ijzeren staaf, waarvan ik reeds sprak en die boven de rem was. De pijp greep :k stevig met beide handen vast. Ik maakte liet mij zoo gemakkelijk en veilig als mogelijk was en spaarde mijn kracht en moed voor het ergste eind, dat, naar ik wist, vóór en voor bij Petersborough zou komen. Dertien mijl van Kings Cross is Potter's Bar. loen wij er met groote snelheid en steeds sneller gaand voorbij stoven had ik geducht kramp. De' bekende vVelwijn-tunnel, twee en twintig mijl van Londen, was het volgend rustpunt in mijn geest. Mijn geheele lichaam, maar in 't bijzonder mijn handen en beenen, waren stijf en dood toen wij Weiwijn bereikten. Ik sloot mijn oogen zoo dikwijls en zoo long ik kon. want de vreeselijke snelheid, waarmee de grond vlak bij mijn oogen voorbij schoot, maakte me duizelig. Ik was ook bijna blind van stof. Mijn trelaat werd open gesneden door kleine steen tjes en grint, die door de zuigingwer- den omhoog gevoerd en het leven, dat de trein maakte, verdoofde mij en verstompte mijn zinnen. Ook sneed de snelle zucht van de lucht mij bijna den adem af. want toen we Wel wijn voorbij waren, hadden we een regel matige snelheid van ongeveer een mijl per minuut aangenomen en men kan wel begrijpen, dat bij zulk een snelheid de lucht voorbij suist. Waar schijnlijk zou ik den strijd orn het be houd van mijn leven hebben moeten opgeven zonder een gelukkige omstan digheid. Ik begon mij in mijn zonderlinge houding meer op mijn gemak te ge voelen en in elk geval veiliger, nu ik 't zoo lang had uitgehouden. Maar zou in. mij wel vast kunnen houden, zou den mijn handen aan. mijn wil blijven gehoorzamen of zouden ze me laten neervallen tusschen die met razende snelheid voortrollende wielen Dat zou zeker gebeuren, tenzij ik eenige rust kon nemen. Met eenig gevaar en ze nuwachtig over het resultaat, liet ik dus een mijner handen los om die te laten rusten en hield mij alleen met de andere vast. Toen ik voelde, dat dit gelukte, scheen het me een hulp van den hemel. Nu liet ik. terwijl wij- verder vlogen, mijn handen beurte lings rusten. Voor we bij Petersborough waren had de snelheid bijna^ haar toppunt be- ïcikt en was deze nu nagenoeg zeven tig mijlen per uur. Ik wist, dat we aanzienlijk langzamer zouden gaan langs het station en ik schreeuwde zoo hard ik kon, in de hoop, dat iemand, die dicht bij de rails stond, me zou hooren en te hulp komen. Mijn ge zicht bloedde nu vrij hevig door de sneden, veroorzaakt door steeoen, en ik kon me voorstellen, dat ik er af schuwelijk uitzag, bebloed, bemodderd en vuil. Wij gingen het station voorbij en mijn hart zonk in mijn schoenen nie mand hoorde mij. Niettegenstaande dit ontmoedigend feit, herinnerde ;k mij, dat wij zeven en zeventig mijlen hadden afgelegd, meer dan tweeder den van de reis en ik bereidde mij voor tot een laatsten grooten strijd om mijn leven. Na het zoover te hebben uitgehouden, zou het vreeselijk zijn. dacht ik, nu nog te bezwijken. Ik onderschatte de taak. die me overbleef, niet. Ik wist, dat mijn krachten verminderden en dat mijn ledematen door uitputting konden weigeren mij langer daar vast te hou den, hoe helder mijn geest ook mocht zijn en -hoe vast ik ook besloten kon zijn niet toe te geven. Ik wist, dat de snelheid tusschen Petersborough en Grantham nog grooter zou zijn dan ze tot nog toe geweest was. Maar i]| staalde mijn zenuwen, prevelde e<q gebed en besloot mijn uiterste best h doen. Hoe ik dat laatste deel van dj reis overleefde, kan ik niet zeggen. W reden met meer dan zeventig mijled per uur tot bij Grantham en ik wenaLv bijna gedood door de scherpe 6cherveirc en steencn, die opsprongen als we erj letterlijk overheen vlogen. Hoewel elu oogenblik me dichter bij de eerste stopplaats en de redding bracht, waa de angst van die laatste tien minuten! misschien het ergste van al wat gedurende die reis van twee uren hadl®^ doorstaan. Hebt ge wel eens gedroomd, dat j«Pe in een diepen put vielt en juist op 't oogenblik, dat ge verwachtte! op den] bodem verpletterd te worden, ont-| waaktet ge in uw eigen zachte en vei lige bed Hebt ge wel eens, nadat ge op een zinkend schip alle hoop hadtl opgegeven, een zeil plotseling zienL opdagen, dat u te hulp kwam Als gijr zoo iets ondervonden hebt, kunt ge ra den, wat ik voelde, toen de tre'n! Grantham-station binnen reed en aanj het perron stopte. Het is merkwaardig, maar het eer ste gevoel, dat over me kwam, wasjlèèi vaktrots. Ik keek van onder den wa gen naar de wèlbekende klok en zag, dat haar groote wijzers precies vier uur wezen En gij zult het vreemd vinden, dat ik na mijn groote beproe ving het eerst een soort trots voelde over de groote machines van de lijn, waaraan ik zooveel jaren gewerkt] had. Honderd vijf mijlen in twee uur en ik had den geheelen weg onder den] trein afgelegd Mijn handen waren zóó stijf van kramp, dat ik nauwelijks de pijp los kon laten en mijn beenen waren als aan de rem geklonken. Toen de man, die de wielen moet nazien, langs kwam, kroop ik uit mijn moeilijke stelling. Hij keek in de uiterste verba zing en geen wonder, want ik moet er afschuwelijk hebben uitgezien. Toen hij zijn spraak terug had bekomen, kwam hij natuurlijk tot dezelfde con clusie als waartoe ik zelf óók geko men zou zijn als ik een vreemdeling onder dergelijke omstandigheden had aangetroffen te Kings Cross. Wel, oude jongen, zei hij, echter niet onvriendelijk, heb je meegereden zonder betalen Op een koopje uit geweest Ik kon bij zijn vergissing niet nala ten eens bitter te glimlachen en hij werd. zoo mogelijk, nog verbaasder. Ja, veel te goedkoop, antwoordde ik en in 't kort legde ik hem het ge val uit. Hij floot eens zacht, schudde mij de hand en zweeg. Tk klom op het perron en ging naar het bureau van den chef onzer af dee ling te Grantham. Tk deed hem mijn verhaal. Ik zal al de drukte, die ze om mij maakten en den heldennaam, dien ze me gaven, maar niet vertellen. Tk ben een kalm man en snreek zelfs nu zelden over dien vreeseliiken Juni dag. Tk wil alleen zeggen, dat ze me een flink bad gaven en ik een heerlijk manl kreeg, waaraan ik zeer behoef te had. Het is vreemd, maar mijn eenig avontuur had me weinig kwaad ge daan en ik keerde denzelfden avond naar King's Cross terug, maar. zooals gij wel zult begrijpen, niet op dezelf de wijze. Ik ging in een gewonen waggon en voelde me heel wat meer op mijn gemak. El late kei [rek Mijnheer Eke houdt gewoonlijk stil als hij zoover is gevorderd met het merkwaardig verhaal van zijn red ding. Maar zij, die, als ik, hem goed kennen, zullen niet gedoogen. dat zijn nederigheid een klein voorval weg laat, dat later plaats had. Toen hij van den buitengewonen rit van mr. Eke hoorde liet de tegenwoor dige koning, toen nog prins van Wa les. hem roepen, vroeg hem alle bij zonderheden. drukte hem warm de hand en wenschte hem hartelijk ge luk met zijn redding uit zulk een vree selijken toestand. Mr. Eke ontving honderden vriendelijke brieven en bondschappen uit alle klassen der be volking toen de geschiedenis van zijn rit algemeen bekend werd, maar nie mand kon met mogelijkheid vriende lijker en sympathieker zijn dan de koning was. Mr. Eke vervult nog steeds zijn ge wone werkzaamheden aan King's Cross. Ieder acht hem en hij is de held van alle jongens in het district. Als gij de slanke gestalte van den op zichter op het perron ziet staan, 'n- spectie houdend over de remmen van de Schotsche expres of wakend voor de veiligheid van het publiek, zult ge opmerken, als ge hem scherp in oog houdt, dat hij een lichte bewe ging maakt als de Manchester-expres van 2 uur, eerste stopplaats Graham, bevallig langs het perron glijdt om zijn lange reis te beginnen. En dan kunt ge uw vrienden den man wijzen, die gedurende twee uren. onder dien sneltrein reed met een snelheid van zeventig mijlen per uur en het overleefde. GEVEN EN NEMEN. Hij Ik veronderstel, dat man en vrouw moeten weten te geven, en te nemen. Zij Ik ben het geheel met je eens, Albert. De man moet geven en de vrouw nemen. STIJLBLOEMPJE. Met het oorverdoovend lawaai in de straten, maakte de diepe stilte van het woud een schreeuwend contrast. AANGENAAM VOOR DEN PATIENT. Op den 31en der maand. Tandarts (tot patiënt) Drie tanden moeten bepaald eruit, „want die ontbreken mij nog precies aan mijn huur", voegt hij in zich zeiven aan d'e uitspraak toe. TOCH WAT. EchtgenootKun je nu nóg mijn lievelings-kostje niet klaar maken, Marie ZijNeen. man-lief. dat heeft onze keukenmeid mij nog niet geleerd maar dat van haar korporaal kan ik al koken roei i va bele B e luide Ijn i M s vat Pio IDocl latee leisje Vren fehor Mere (kt, Ijo: fijge; orde ibbei De c ffldst leien Deze fcl ei (CV le er ft dr grd< puw .Hei L Urd tor.l Mke aaos bene

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8