Zij allen zijn de deolen, waaruit de hoofdzaak wordt gevormd. Eén van' deze ontbreke, en de machteloosheid van den kunstenaar, zijn gevoel uit te drukken, verraadt zich, dan kan ik niet genieten, dan ben ik niet kunst-gelukkig, dan vind ik niet, wat is de voedster van mijn ziel, het hoo- ge ideaal van mijn geest,^ de alma mater van mijn wezenSchoonheid Uit het Kunstenaarsleven Op een der gemeubileerde kamers, die telkenmale van huurders verwis selen, welke bijna altijd uit artisten bestaan, zitten een jong meisje van omstreeks drie-en-twintig-jarigen leef tijd en een klein blond jongetje van negen jaar. Het meisje was zeer gra cieus in haar bewegingen en haar eigenaardige kleediug wees uit, dat zij een artists, was. Zij hield zich on ledig met het overschrijven van een muziekstuk, terwijl het jongetje, dat haar broertje was ,een viool stemde. Heb je den kapelmeester gezegd, Mary.dat hij het vanavond zou krijgen Jaik ben er haast mede klaar beste Jimmy je kunt het tenminste vanmiddag wel even brengen... je weet den weg toch wel?... Neen...zeide het kind, maar ik vraag het maar aan eenige menschen waar die straat is...ik zal me wel ver staanbaar weten te maken. —Dat weet ik wel, Jimmy..., lacht Mary, maar als je eens verdwaalt... neen... je moet het toch maar niet doen... 'k zal het hem vanavond zelf wel geven. Mijnheer Johnston, de Engelsche jongleur, laat z'n zoontje ook wel al leen gaan... en... O... dat kan wel, dat kan mij niet schelen... maar jij blijft hier... ik zou geen raad weten als je een ongeluk kreeg... je bent nog zoo klein, Jimmy. Daarbij nog... je moet nog studeeren vandaag... vooral die laatste passages moet je nog wat'be ter in 't hoofd hebben. Verleden week toen we in Amsterdam waren, heb je ook goed geleerd, dus nu moet js het ook doen. Moeder zal wel blijde zijn, als je weder terug bent. Hoelang blijven we nog van huis, Mary, vraagt liet kind nieuwsgierig. Een klein jaartje, denk ik, zijn we weder thuis...van hier gaan we naar Antwerpen en dan denkelijk naar Parijs. Ik zou liever „eerder" naar moe willen, pruilt Jimmy, terwijl hij zijn viool in de kist lag en deze vervol gens afsloot. Liever... liever... geld gaat voor, Jimmy... en als we uitstekende enga gementen krijgen en het succes behou den... kunnen we weer een vier maandjes rust nemen. Er wordt aan de deur geklopt. Jimmy loopt snel naar de deur en opent haar voor de hospita, die op een blad het ontbijt met koffie brengt. Dag juffrouw... dag jongenheer... hoe gaat het... gisteravond goed ge speeld, vent? Het kereltje keek zijn zuster aan, vervolgens naar de juffrouw, daar hij haar woorden niet verstond. Mary antwoordde echter in gebro ken Hollandsch, dat zij veel succes hadden behaald. Toen vertrok weder de juffrouw en sloot de deur. Jimmy begon direct daarna zijn broodje te verorberen, welk voorbeeld door Mary opgevolgd ■werd. Heb je nu nog geen brief ontvan gen van thuis, vroeg het kind. Neen Jimmy... nog niets... ik hoop, dat als er een brief komt... er heter bericht in staat dan in de laatste. Ja... zeide Jimmy langzaam... moe was toen ziek... ik hoop maar, dat ze nu beter is... Verleden kregen we den brief op een Vrijdag... ja... op een Vrijdag... peinsde het meisje, misschien komt er nu ook een vandaag... En naar een koffer toeloopend, die volgeplakt was met verschillende boot- en stationsetiketten, haalde zij van uit haar corsage een sleuteltje en opende het deksel. Tegen den binnen kant daarvan, achter kruiselings ge-, spannen blauwe bandjes, zaten brie ven en ansichtskaarten in schilder achtige wanorde. Een couvert, waar op een Arnerikaansche postzegel zat geplakt met het stempel New-York, trok zij van achter een bandje van daan en herlas een brief. Tweeden Januari afgestuurd zeide zij, langzaam den brief dicht vouwend, en den zeventienden ont vangen... toen waren we in Londen. O ja... onderbrak haar weder Jimmy... in Londen... daar is het al les mooier dan hier. Vindt je dat, kleine deugniet, lacht Mary... maar Chicago hè... klei ne baas... dat is nog mooier... niet waar? En daar heb je succes gehad ook. Jimmy wordt bij deze herinnering gestreeld. Zijn kunstenaarsborstje zwelde onwillekeurig hooger en lachend zeide hij: Ja Mary... succes hebben wij ge had... ik met me viool... jij met je zang en pianospel... maar... Ja... ja, we hebben er hard voor gestudeerd, zeg 't maar, Jimmy. Maar dit alles hebben we aan moe te dan ken. die heeft ons zoo lang mogelijk laten leeren... en... Maar., onderbrak de kleine jon gen zijn zuster... ik heb goed geleerd., ik... Stil, Jimmy... niet te trotsch over je eigen, lacht Mary... zonder geld verricht, iemand niet veel. De deur wordt geopend na eenig geklop en de hospita reikt Jimmy een brief over, zooeven door den post be zorgd. Hoera... lacht de kleine jongen... een brief... een brief van moe... Wil liam heeft 't geschreven... kijk maar Mary... lees gauw... vooruit Mary... lees gauw wat t'ie schrijft. Met zenuwachtige haast scheurde het meisje het couvert open, trok den brief er uit, doch na eenige regels te hebben gelezen, barst zij plotseling in tranen uit, terwijl zij bijna gilt... o... lieve Jimmy... arme jongen... moeder is... dood... Jimjny kijkt eenige seconden ver ward naar zijn zuster, dan naar den brief, die op den grond is gevallen. Een zware zucht blies nij uit, dan be gon hij krampachtig te snikken. O moeder... lieve moeder, jam mert het kind... waarom... ben je nou dood gegaan, zonder dat ik u terug mocht zien. Mary trok haar broertje naar zich toe en kuste zijn blonke lokken. Ach Jimmy... lieve jongen... wat zijn we ongelukkig... moeder is reeds lang dood en wij weten het nu eerst. Ik treed van avond niet op, snikt 't kind, terwijl hij zijn tranen droogt met zijn zakdoekje. Ach, lieve jongen, beste Jimmy... we moeten... ik heb het contract moe ten teekenen... veertien dagen lang op te treden... nee jongen... dat kan niet... o... wat zijn we ongelukkig. De dag liep langzamerhand ten ein de en de avond viel. Mary zat als we zenloos voor zich uit te staren. Hoe herinnerde zij zich alles weer uit haar kinderjaren. Zij zag zich naar de mu ziekschool gaan, opgetogen en blij, onbekommerd, vol levenslust. Toen de dood harer vader. De ontberingen, geleden na diens dood, daar het pen sioen niet toereikend was, om alle uitgaven te doen. Hoe haar arme moeder, door hard werken, de kosten voor haar onderwijs en dat van Jim my bestreed. Toen haar vertrek, het begin van haar tooneelloopbaan. Haar succes, de vreugde van haar moeder, trotsch Dij 't lezen van haar triomf in dagbladen... het afscheid toen Jimmy voor het eerst met haar mede ging... het laatste wederzien... onvergetelijk. En al deze beelden war relden haar klaarhelder voor den geest. Haar wanhoop strekte zich uit, grenzeloos. Vooral als zij haar broer tje aanschouwt, luid snikkend met blonde goudgele lokken tot ver over 't voorhoofdje. Jimmy!... Jimmy!... Vooruit man netje... we moeten weg... 't is bijna kwart vóór achten. Ik speel van avond niet, zegt het kind vast besloten. Ach jongen, spreek toch zoo niet, ook ik bleef liever hier... doch we moeten ...we moeten. Zijn kinderverstand scheen het noodzakelijke van hun toestand te be grijpen. Langzaam stond hij op, zette zijn petje op, sloeg een zwart schou dermanteltje om, nam zijn vioolkist en zeide langzaam zuchtend... Mary ik ben klaar... Met loome schreden verlieten zij hun appartement en kwamen in het drukke stadsgewoel. En achter hen drong, woelde en joelde de menigte. Luid geschreeuw en gelach van straatjongens, druk gerij van vigilan- ten en trams. En de lantaarns in gasgloeilicht mengden' haar groenachtig schijnsel met dat der étalagekasten der win kels. Eindelijk bereikten zij het Variété theater. De ingang hel verlicht door fel schij nende electrische ballons, terugge kaatst in spiegels- met geslepen ran den en hoeken, alles getuigend van vreugde en weelde daarbinnen. Straat jongens gluren met hongerige blikken naar binnen en benijden de vei*men schen en kinderen, die hun avond daar, onder vroolijke gesprekken, gaan doorbrengen. Mary en Jimmy liepen naar de kleedkamers. Heel flauw drong uit de zaal de or kestmuziek tot h§rf door. Aan eren di recteur verhaalde Mary haar wan hoop. Deze luisterde aandachtig on der meewarig hoofdgeschud, sprak zijn deelneming en leedwezen uit, doch zij moest optreden, het geheele programma zou in duigen vallen. In het derde specialiteitennummer moesten zij optreden. De tijd daarvoor was weldra aan gebroken. De muziek speelde de intro ductie en statig rees het scherm naar boven. Mary was geheel gekleed in licht gele zijde met geborduurde zilveren sterren, terwijl Jimmy in een veel kleurig pakje was gestoken, dat in lange breede plooien van zijn kinder lichaampje afhing. Langzaam nam Mary l\aar gitaar en tokkelde een deuntje onder vroo- lijk gezang. Vóór haar het voetlicht in helle lichtzee, de karakterkop van den ka pelmeester hoog in het boord en witte das. Daarachter de stalles met he eren in deftig zwart en dames met gala toiletten. De electrische ballons effectvol de menschenmassa beschijnend als bij daglicht. En langs de geheele zaal, die als een halve cirkel voor haar lag, de loges met rood pluche fauteuils, even verlicht door kleurige miniatuur gloeilampjes. Zij zag monocles bru taal en aanhoudend op haar gericht, fluisterend gesprek of schaterTach van zenuwachtige, blijde heertjes. En al les kwam haar dezen avond als hoo- nend voor. Naast haar... Jimmy in zijn clown pakje. speelt op zijn kleine riool zijn melodie. Zuivere, effectvolle, krachti ge klanken onttrok hij uit zijn instru mentje. Het rose kinnetje even rus tend op de rondte der viool, als in berusting .En uit zijn oogjes, eigen aardig uitkomend van achter het schmink, daar biggelen heete tranen lang ingehouden, doch opgeweld uit zijn treurend kinderhartje door de gedachten aan zijn moedertje, dat daar heel heel ver verlaten lag van haar Jimmy. En als hij na eenige moeilijke passages te hebben over wonnen, het einde van zijn solo heeft bereikt en daverend applaus zijn kin deroortje treft, buigt hij diep voor die menschenmassa, die hem niet be grijpt, met een weemoedig glimlach je. Dan weder plotseling opspringend en duikelend, legt hij zijn doorziele- leedgefolterd lichaampje op een blauw pluche zeteltje, grijpt weder zijn viool en speelt, op zijn hoofd staande, een vroolijk deuntje, terwijl zijn kleine beentjes, wijd omhangen in breedeplooien door de veelkleurige stof, allerlei bewegingen maken, als wilden zij de maat houden. En het publiek juicht het arme kind toe, vermaakt zich om zijn grappig heden en costuum. Onbewust echter, dat het muzikale clowntje in zijn potsierlijke kleedij treurt om een on herstelbaar verlies. Alsof hij dien avond niet dan vreugde kende, zoo vermaakte hij de geheele „zaal" met zijn jolige streken. Maar als hij weder naast de vleugel piano zit op zijn zwaar verguld ta bouret jeals Mary's klankvolle stem door de zaal trilt en haar kleine han den vaardig en snel over de ivoren toetsen glijden en hij... Jimmy weder moet begeleiden met zijn riool, het kinnetje rustend, het hoofd als in moedeloos gepeins, dan staat weder als een visioen voor hem zijn moeder met uitgespreide armen, om haar Jimmy aan 't hart te drukken, na lange scheiding. En deze gedachten gaan er ook in Mary's gemoed om. Zij alleen met haar broertje Jimmy ver van het ouderlijk huis. Nimmer meer kon zij die zorgvolle moeder omhelzen, haar voorhoofd kussen, haar nimmer meer zien zitten in die gezellige kamer. Een krampachtig snikken kon zij niet meer onderdrukken. Haar stem beef de en trilde van weemoed en aandoe ning. Even weifelde zij, voor 't pu bliek bijna onmerkbaar, doch de ka pelmeester hief zijn hoofd op van zijn muziekblad, om dan weder de maten op zijn blad na te gaan. O, bittere ironie van het novidlot. Beiden zoo jong, gevoelden wat zij speelden, begrepen het wreede in hun vak. Hoe benijdde Mary andere meis jes, wier levensgeluk eveneens ver woest was, doch die nimmer zulke droevige oogenblikken zouden behoe ven te doorstaan, zooals de tooneel- wereld gaf. Tot slot van het nummer een reeks coupletten vol humor, begeleid door gUaar- en triangel. Mary brengt de geheele zaal in ver rukking door haar gracieuze bewe gingen en schalkschheid. terwijl Jim my luchtsprongen en duikelingen ver richt, om dan weder met zijn instru mentje zijn zusters zang te begelei den. Het applaus stijgt luider en luider.' bijna eindeloos op uit die grillige me nigte, die opleeft bij hun tegenwoor digheid galmt het handgeklap door het gebouw, alle hoekjes vullend met het geluid van triomf, aan twee on gelukkige kinderen geschonken. Het „doek" wordt tot driemaal toe opgehaald en de treurende kinderen buigen en glimlachen tegen hun be wonderaars. DOORGEVEN. Toen de Engelsche predikant Mark Pearse een jongen was, beleefde hij een avontuur, dat voor ons allen een goede les bevat. Hij was oi> school in Duitschland en zijn tehuis was in Cornwall. In die dagen moest men per trein rei zen naar Bristol en van daar verder met dc boot. Toen hij zijn overtocht met de boot had betaald was zijn geld op. Hij meende echtér niet meer noodig te hebben en at zijn maaltijden en ge-' noot den koelen wind met een vroo lijk hart. Toen de reis echter bijna ten einde was, presenteerde een hof meester hem een rekening voor ex tra voedsel, door hem gebruikt. Ik heb geen geld meer, zeide de jongen. Dan moest je die dingen niet be steld hebben, antwoordde de hof meester. Hoe is je naam Mark Pearse. De hofmeester keek verrast op en sloot het boek. waarin hij den naam wilde opschrijven, met een klap dicht. Wel, ik ken uw vader, riep hij uit. Toen ik een jongen was en mijn moeder weduwe, gaf hij mij vijf gul den. Hij liet mij echter beloven, dat, als ik iemand in moeielijkheid vond, ik ze moest doorgeven. De hofmeester zette Mark in een boot, betaalde zelf zijn rekening en gaf hem vijf gulden. Toen Mark grooter was, stond hij eens bij het bureau voor plaatskaar tjes en zag een jongen schreien. Wat scheelt er aan mijn jongen? vroeg hij vriendelijk. Ik heb geen geld genoeg voor de reis en mijn ouders verwachten mij, snikte* de jongen. I-Iier is het geld, zeide de predi kant. Ga nu met mij mede en ik zal u een geschiedenis vertellen, Hij vertelde den knaap hoe zijn va der vijf gulden had gegeven, en hoe de hofmeester dit bedrag weer aan hem zelf gegeven had. - Nu, voegde hij er bij, geef ik 't door aan jou. Hij zag den jongen eenige oogen blikken scherp aan. Wat zult gij nu doen met het. geld Ik zal 'took doorgeven, mijnheer, antwoordde de knaap. Toen zij op 't perron afscheid na men stond de jongen nog een oogen- blik te wuiven en riep nog eens Ik zal 't doorgeven. Het is goed om een vriendelijkheid door te geven. De wereld zou er pret tiger en beter van worden als wij een ontvangen weldaad verder gaven of een vriendelijk woord of een ,goe den raad. Doorgeven, verder geven, overal en aan allen Ontleend. EEN HELD. (Naar het Fransch). Het was in den goeden ouden tijd, toen er nog geen spoorwegen waren, maar zware diligences de menschen vervoerden, mijlen en uren ver. Er was hongersnood in het zuiden van Frankrijk tengevolge van her haald misgewas. De landlieden ver kochten hun vee uit armoede en groote troepen wolven kwamen hui lend uit de bosschen en bedreigden 's avonds de slorpen. Eerst lachte men er om, maar foen zij kwamen, werden de moedigsten bleek om den neus. Wie zich het meest er om veront rustte was baas Villopin, de conduc teur van de diligence tusschen Ma raval en Buissoc, 92 mijlen afstand en midden door het bosch van La- chaume. En ik moet door dat bosch, zeile hij, er is geen andere weg. En ik zal er door. Men zal niet van mij kun nen zeggen ,dat ik bang ben geweest. De conducteur was een lang, mager en ernstig man, met een klein petje op het hoofd en een met een schapen vacht gevoerd jasje om de leden, een lederen portefeuille in de hand, groe zelig groen, waarin zijn reisroute en de lijst van de geladen goederen. Minstens tienmaal op een dag riep men hem toe „Conducteur, ik vertrouw u deze dames toe, zij moeten te Corbillières afstappen." „Mijnheer de conducteur, let asje blieft op mijn man, hij is wat slecht van gezicht en wat doof. Zal u zorgen, dat hij te Bezombes komt?" „Wees gerust mevrouw, ik zal er voor zorgen." Een onderofficier vertrouwde hem de tasch, waarin df< soldij zat voor de soldaten van zijn detachement. Bij den conducteur was zij even zeker als in de beste brandkast. En dan kwamen er vakjes voor hier en ginds, bestellingen, opdrach ten, boodschappen voor Jan, Piet en Klaas, van en voor mevrouw A. en B. en alles werd bezorgd, met de uiterste stiptheid en nauwkeurigheid. Hij beschouwde zichzelven dan ook, voor wat hij werkelijk was' een persoon van gewicht, die verantwoor delijk was voor de personen, die hij vervoerde met zijn diligence. Men moest hem dan ook zien zitten op den hoogen bok, zijn paarden bestu rende als Eolus, die de winden ment, en zijn bevelen gevende aan zijn pos tiljon, hem wenkend met de hand, die de groote, groene portefeuille droeg. Die postiljon was de kleine Gouspy, vier maal zoo mager en tweemaal zoo klein als Villopin. Altijd had hij de pijp in den mond, en steeds rook hij naar wijn, zijn wambuis met tres sen en zijn spanbroekje waren alge meen bekend. Op zijn paard gezeten, maakte hij den indruk van een groou» bromvlieg, maar van een vlieg, tfie de vijf paarden van de diligence tot aanhoudende waakzaamheid aan spoorde, het trage Isabellavosje niet toeliet den draf te vertragen, den te vurigen galop van bruintje matigde en de zijsprongen van den zwarte in bedwang hield. Met den conducteur en dien postil jon waren de reizigers er volkomen zeker van, op tijd en behouden aan te komen. Van zijn hoogen bok be stuurde Villopin zijn paarden met verstand en ernst. Minstens een tien tal reizigers vulden dan ook dagelijks de diligence. Op zekeren morgen sprong de con ducteur Villopin geheel opgeruimd uit zijn bed, terwijl Gouspy de paar den inspande. Weldra \vas hij ge kleed in broek, laarzen en jas met de schapenvacht. Zijn pet stond op één oor en hij floot een deuntje. Ik weet niet, wat mij scheelt van daag, zeide hij tot zijn vrouw, die weder indommelde, en gaf haar een paar tikjes op de volle wangen, maar ik heb goeden zin en zal u het lam medebrengen, dat ik u heb beloofd. Hij ontbeet. Het liep naar elf uur. Hij nam zijn zweep en ging naar bui ten. De diligence wachtte op het plein, met, pakken en pakjes beladen. Ver beeld u, een reuzenrijtuig in drie af- deelingen. Een soort rotonde val vo ren en van achteren, een verlengstuk onder den huif, die uitgespannen kon worden als een blaasbalg. En alle plaatsen bezet. Daar zaten de mole naar met de lange witte nagels, de professor met den langen, spitsen neus, de dames van den schoen- makre, moeder en dochter, een mooie blonde modemaakster, twee veekoop lui, vader en zoon, te midden van een troepje boerenvrouwen met groote mutsen, pratend en gcsticuleerend, druk en bewegelijk. De diligence was propvol. Geen boon kon er meer in. Mooi zoo, zeide Villopin. en hij wierp een behaaglijken blik op de volgepropte diligence, doorliep met vluchtig oog zijn vrachtbrief en stak hem in de groote portefeuille. Wij zullen er vlug van doorgaan. Voor den avond zullen wij te Buissoc zijn. Vooruit Gouspy. Hij klauterde op den bob en zat daar weldra ernstig en deftig. Gous py wrong zijn zware laarzen in de stijgbeugels. Toen klonk eensklaps een schor geluid, dat aan alle ge sprekken een eind maakte. Hoerah huu De paarden trokken aan. De dili gence schoot vooruit in den frisschen wind. Daar gaan ze Ze vliegen door de velden en de kleine Gouspy, die gaar ne met zijn paarden praat, zet ze aan door lieve woorden. Vooruit vadertje! Hou je goed, mooie bruinHalo Sol- ferino En de paarden vliegen over den weg! Alles, wat zij inhalen, laten zij weldra ver achter zich. Het is vier uur. De zon neigt ten ondergang. Daar nadert het woud als een groote, donkere wolk. Wat zij vliegen De geheele dili gence trilt. In de schemering ver dwijnt de gezichtseinder. Voor de tiende maal steekt de kleine Gouspy zijn pijp aan en legt de zweep op de paarden. Zij rennen het boscn -n ars een stormwind. Dat is geen diligence, zooals men ze wel ziet voortsukkelen langs den weg, die stilstaat voor een ezel met groenten beladen, op een wenk van een schaapherder of onder den olm van een herberg. De conduc teur houdt niet van sukkelen en de postiljon weet dat wel. Als een duivel zet hij dan ook de paarden aan. Aladijn Céphise- Vooruit! Zwirr, mooi bruin. Hoera. Vadertje, vooruit! Villopin heeft krachtige paarden. Al een uur lang rennen zij door het bosch. Bij het lichten der gloeiende pijp van den kleinen Gouspy slaan hun twintig hoeven met felle kracht op den dreunenden bodem. Ksss, vlindertjes vooruitSa, sa, Céphise, bruintje vooruitKss, ksss Op eens, daarginds, twee lichtende punten in de verte. Villopin telt het niet. Hij denkt, dat er twee vonken vielen uit Gouspy's pijp. Maar de twee lichtende punten veranderen van plaats; zie, nu ziet hij ze rechts, dan weder links van Gouspy's breeden zuidwester. Villopin begrijpt het. Neen, dat is geen koude, die onder zijn dik ge voerd wambuis kruipt, maar het is ook geen vrees het is zijn besef van zijn groote verantwoordelijkheid. Want vrees heeft hij nooit gekend. Ziet maar, gij allen in de diligence, ziet, hoe de leidsels beven in zijn hand. Gouspy, let op. Kijk eens uit, rechts en links, wij worden aangevallen, zegt hij. De pijp van den kleinen Gouspy verdwijnt met een ruk uit zijn mond in den zak. Een zweepslag striemt de oogen van den wolf de twee von ken en de wolf laat de rechter- laars van den postiljon los -en doemt weder op bij de linker. Terwijl de kleine Gouspy hem weder een zweep slag geeft, worden nieuwe vonken ontstoken, twee wolven volgen het rijtuig en springen op in den nevel, de vurige punten staren den klei nen Gouspy in stilte aan. De postiljon wordt bang. Hij bezit niet dezelfde koelbloedigheid als zijn meester, noch zijn verstand, dat nog meer waard is dan moed. Een ril ling gaat hem door de leden. Gek van angst slaat hij toe. Zijn slagen striemen de paarden. Zij rekken zich uit, en zij schijnen reusachtige slangen, die als bliksem stralen vooruitschuiven in den nacht. Halo, halo huilt de kleine Gouspy. Vooruit, CéphiseVadertje, vooruit Mooie Bruin en Alydyn, Solferino, vooruit halo, halo, vooruit Staande in .de stijgbeugels, stijf in zijn zware, met ijzer beslagen laar zen, de oogen puilende uit zijn hoofd, zwiept en striemt de postiljon zijn paarden.. Maar het zijn nu niet meer vier, het zijn tien. twintig, vijftig, meer dan honderd lichtende punten, die hem volgen, hem omringen. Het is een troepje wolven, het is een me nigte. Hou, halo Vooruit vadertje Voor uit, harder, harder Het rijtuig vliegt vooruit, huilend in den nacht. Alle reizigers staan rechtop. De vrouwen snikken, de mannen staren op de handen en kijken toe. Villopin is wat bleeker dan ge woonlijk. De postiljon is verschrikkelijk. Het schijnt hem toe, dat de wolven uit den bodem opstijgen, zijn zweep werkt als een razende. Een wolf grijpt hem bij zijn laars. Hij pakt. hem bij zijn haren en werpt hem onder het rij tuig. Helpt mij, Villopin. Begrepen, zegt een kalme stem. Stijg bij mij op, Gouspy. Dat was de eerste maal, dat de conducteur zijn postiljon als zijn gelijke behandelde. Gouspy wringt zich uit de stijgbeugels en klimt op tot zijn meester. Hij wankelt. Luister, zegt Villopin, ,ik weet een middel om te ontsnappen aan deze wilde beesten, maar ik beken, ik heb een oogenblik geaarzeld eer ik het middel durfde toepassen. Gij moet mij dat vergeven, Gouspy. Er zijn wel honderd wolven, en gij begrijpt, wij moeten die honderd wolven plotseling doen stilstaan, of wij hebben er bin nen vijf minuten wel dertig in- de di ligence. Gouspy, sla eens met de zweep links er zit zoo'n beest op Céphise. Ik ga derhalve mijn middel in toepassing brengen. Als ik hun een rantsoen vleesch voorwerp, zullen zij er zich op storten. Gij zult zien, dat zij blij ven staan, en het rijtuig zal voortr rijden. In dien tijd moet gij erop los slaan. Dan moet gij de vrouwen het zwijgen opleggen, want haar ge schreeuw maakt de paarden angstig. Hier hebt gij de leidsels, Gouspy, gij moet nu zelf mennen. Bekommer u maar rgèt over mij. Wij zullen ons, hij aarzelt een oogenblik wij zul len elkander wel weer eens weerzien. De stem van Villopin was zwak en heesch geworden. Ik verzoek u, wanneer gij te Buis soc uitgespannen hebt, een mooi vet lam te koopen .voor mijn vrouw. Mor gen vroeg moet gij, als naar gewoon te, de reizigers opnemen en naar Ma raval terugkeeren. Dan moet gij aan mijn vrouw het lam geven en mijn portefeuille en zeggen Villopin heeft zijn plicht gedaan, gij moet niet kla gen. Dan gaat gij naar den burge meester en geeft mijn overlijden aan. Toen stond Villopin op. Hij zette zijn zweep vast, wierp het voetkleed weg, en eer Gouspy hem kon tegenhouden, sprong hij. Men Boorde geen val. Hij viel als op een matras. Men raadt wel, waarom. Maar er steeg 'n vervaarlijk gehuil op. De honderd lichtende punten lie ten het rijtuig los. De groene lan taarns van den wagen waren in min der dan geen tijd in den nacht ver dwenen. (Dbld. v. N. B.) DE ANGST VOOR DEN SCHAT. Zijn kinderjaren had hij in het va derlijk huis gesleten, zijn jongelings jaren op kamers en gedurende het laatste en grootste deel van zijn leven had hij als vrijgezel gewoond in een benedenhuis met zijn eenige zusteren een dienstmeisje. Heel zijn leven was het zijn ideael geweest eenmaal een kleine villa in een Geldersch dorpje te mogen bewo nen, doch zoowel zijn financieels toe stand als zijn werkkring hadden hem dit tot nu toe nog steeds belet. Eén straaltje van hoop woonde nog in zijn borstmocht zijn tante aan moeders zijde eens voor altijd haar hoofd neer leggen, dan...... Zij bezat ze, bij duizenden, en haar neef stond niet slecht bij haar aange schreven, zeker als gevolg van het vrije leven, dat bij steeds begeerd had. Eindelijk toen zijn haren reeds grijs en zijn beenen stram waren, kwam dc schatde goede tante had haar geheele vermogen nagelaten aan neef en nicht. Maar onze vriend zou ondervinden, dat het. geld niet alleen genot, maar ook zorgen met zich brengt. 't Werd laat voordat men zich op den dag der ontvangst ter ruste be gaf. daar broer en zuster het erg druk hadden over de vraag hoe men het geld wel het best zou kunnen be steden. Des nachts doorkruisten akeli ge droomen het brein van onzen vriend hij droomde van dieven, die binnenslopen, den effectentrommel irt de voorkamer stalen en dreigden hem te dooden. Verschrikt werd hij .telkens wakker en angstig zag hij om 'zich heen. Ook de zuster sliep niet zeer gerust. Ze vond. dat het kistje niet veilig genoeg stond in de voorkamerhoe gemakke lijk toch kon daar iemand binnenslui pen Hoe meer ze er aan dacht, des te ongeruster werd zij, totdat zij besloot den schat in haar kamer te halen en onder het ledikant te plaatsen. Bij het binnentreden der kamer had zij echter het ongeluk een stoel te ver- schuiven, die daarop tegen een ander voorwerp stiet, dat omviel. Een dof gedreun weerklonk door het geheele huis. Broer, die juist., weer angstig ontwaakte, hoorde dit. Zijn haren re zen te berge, zijn hart klopte hooi'- baar, hij stond op het punt te gillen Moord moord want hij was werkelijk geen held maar hij be dacht zich, bij wilde zijn zuster niet te erg doen ontstellen. Daarop verzamelde hij al zijn moed, sprong uit 't bed, nam zijn geladen revolver, die hij den voriaen avond naast het ledikant had gelegd en sloop naar de deur. Hoe voorzichtig hij ook in zijn be wegingen was, toch. in zijn angst, struikelde hij ever... och, in duis ternis wist zijn verward brein dat zelf niet. Een gekraak volgde. De zuster, die óp hetzelfde oogenblik het kistje greep, schrikte. Bevend en bleek zette zij den schat neer en verborg hem on der en tusschen stoelen en kleedjes: geen twijfel, er waren inbrekers. Voorzichtig sloop zij naar het dienst meisje. riep haar en vertelde wat zij vermoedde. Laat ik buurman halen, juffrouw, smeekte deze. De juffrouw wist niets raadzamer. De meid ging dus naar buurman en dezo naar het politie-bu- reau. Een kwartier later naderden drie agenten, krachtige, forsche ke rels, liet huis van de erfgenamen, waar de meid hen door de achterdeur binnen liet. Hun zware stappen weer klonken door de gang. Onze. held, die nog steeds aan de deur zijner slaap kamer luisterde en zoowel van koude als van angst, beefde, dachtDaar helt je ze Hij opende vlug de deur, strekte zijn hand. waarin hij de re volver hield, recht uit en wilde af drukken. toen hij zag wie hij voor zich had. Heb jelui de*n dief gevat vroeg hij. Het antwoord luidde ontkennend. Het geheele huis werd nu doorzocht. Van dieven geen spoor, en tot niet ge ringe blijdschap dór erfgenamen werd er evenmin iets vermist. Daarop móes ten deze de gronden van hun vermoe den verklaren en het bleek, dat de eenige oorzaak van al het spektakel was... de angst voor den schat. BezoekerTom wat groei je verba zend. je zult je vader gauw over het hoofd groeien. Tom: Ja, en dan mag.hij mijn broeken afdragen Mijn man zei gisteren tégen mij, dat ik er uitzag als een koningin. Is dat niet aardig? Dat kan er naar wezen. Hebt gij het portret van de koningin van Ma dagaskar al eens gezien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8