Zij allen zijn de deolen, waaruit de
hoofdzaak wordt gevormd. Eén van'
deze ontbreke, en de machteloosheid
van den kunstenaar, zijn gevoel uit
te drukken, verraadt zich, dan kan
ik niet genieten, dan ben ik niet
kunst-gelukkig, dan vind ik niet, wat
is de voedster van mijn ziel, het hoo-
ge ideaal van mijn geest,^ de alma
mater van mijn wezenSchoonheid
Uit het Kunstenaarsleven
Op een der gemeubileerde kamers,
die telkenmale van huurders verwis
selen, welke bijna altijd uit artisten
bestaan, zitten een jong meisje van
omstreeks drie-en-twintig-jarigen leef
tijd en een klein blond jongetje van
negen jaar. Het meisje was zeer gra
cieus in haar bewegingen en haar
eigenaardige kleediug wees uit, dat
zij een artists, was. Zij hield zich on
ledig met het overschrijven van een
muziekstuk, terwijl het jongetje, dat
haar broertje was ,een viool stemde.
Heb je den kapelmeester gezegd,
Mary.dat hij het vanavond zou
krijgen
Jaik ben er haast mede klaar
beste Jimmy je kunt het tenminste
vanmiddag wel even brengen... je
weet den weg toch wel?...
Neen...zeide het kind, maar ik
vraag het maar aan eenige menschen
waar die straat is...ik zal me wel ver
staanbaar weten te maken.
—Dat weet ik wel, Jimmy..., lacht
Mary, maar als je eens verdwaalt...
neen... je moet het toch maar niet
doen... 'k zal het hem vanavond zelf
wel geven.
Mijnheer Johnston, de Engelsche
jongleur, laat z'n zoontje ook wel al
leen gaan... en...
O... dat kan wel, dat kan mij
niet schelen... maar jij blijft hier...
ik zou geen raad weten als je een
ongeluk kreeg... je bent nog zoo
klein, Jimmy. Daarbij nog... je moet
nog studeeren vandaag... vooral die
laatste passages moet je nog wat'be
ter in 't hoofd hebben. Verleden week
toen we in Amsterdam waren, heb je
ook goed geleerd, dus nu moet js het
ook doen. Moeder zal wel blijde zijn,
als je weder terug bent.
Hoelang blijven we nog van huis,
Mary, vraagt liet kind nieuwsgierig.
Een klein jaartje, denk ik, zijn
we weder thuis...van hier gaan we
naar Antwerpen en dan denkelijk
naar Parijs.
Ik zou liever „eerder" naar moe
willen, pruilt Jimmy, terwijl hij zijn
viool in de kist lag en deze vervol
gens afsloot.
Liever... liever... geld gaat voor,
Jimmy... en als we uitstekende enga
gementen krijgen en het succes behou
den... kunnen we weer een vier
maandjes rust nemen.
Er wordt aan de deur geklopt.
Jimmy loopt snel naar de deur en
opent haar voor de hospita, die op
een blad het ontbijt met koffie brengt.
Dag juffrouw... dag jongenheer...
hoe gaat het... gisteravond goed ge
speeld, vent?
Het kereltje keek zijn zuster aan,
vervolgens naar de juffrouw, daar hij
haar woorden niet verstond.
Mary antwoordde echter in gebro
ken Hollandsch, dat zij veel succes
hadden behaald.
Toen vertrok weder de juffrouw en
sloot de deur. Jimmy begon direct
daarna zijn broodje te verorberen,
welk voorbeeld door Mary opgevolgd
■werd.
Heb je nu nog geen brief ontvan
gen van thuis, vroeg het kind.
Neen Jimmy... nog niets... ik
hoop, dat als er een brief komt... er
heter bericht in staat dan in de
laatste.
Ja... zeide Jimmy langzaam...
moe was toen ziek... ik hoop maar,
dat ze nu beter is...
Verleden kregen we den brief op
een Vrijdag... ja... op een Vrijdag...
peinsde het meisje, misschien komt
er nu ook een vandaag...
En naar een koffer toeloopend, die
volgeplakt was met verschillende
boot- en stationsetiketten, haalde zij
van uit haar corsage een sleuteltje en
opende het deksel. Tegen den binnen
kant daarvan, achter kruiselings ge-,
spannen blauwe bandjes, zaten brie
ven en ansichtskaarten in schilder
achtige wanorde. Een couvert, waar
op een Arnerikaansche postzegel zat
geplakt met het stempel New-York,
trok zij van achter een bandje van
daan en herlas een brief.
Tweeden Januari afgestuurd
zeide zij, langzaam den brief dicht
vouwend, en den zeventienden ont
vangen... toen waren we in Londen.
O ja... onderbrak haar weder
Jimmy... in Londen... daar is het al
les mooier dan hier.
Vindt je dat, kleine deugniet,
lacht Mary... maar Chicago hè... klei
ne baas... dat is nog mooier... niet
waar? En daar heb je succes gehad
ook.
Jimmy wordt bij deze herinnering
gestreeld. Zijn kunstenaarsborstje
zwelde onwillekeurig hooger en
lachend zeide hij:
Ja Mary... succes hebben wij ge
had... ik met me viool... jij met je
zang en pianospel... maar...
Ja... ja, we hebben er hard voor
gestudeerd, zeg 't maar, Jimmy. Maar
dit alles hebben we aan moe te dan
ken. die heeft ons zoo lang mogelijk
laten leeren... en...
Maar., onderbrak de kleine jon
gen zijn zuster... ik heb goed geleerd.,
ik...
Stil, Jimmy... niet te trotsch over
je eigen, lacht Mary... zonder geld
verricht, iemand niet veel.
De deur wordt geopend na eenig
geklop en de hospita reikt Jimmy een
brief over, zooeven door den post be
zorgd.
Hoera... lacht de kleine jongen...
een brief... een brief van moe... Wil
liam heeft 't geschreven... kijk maar
Mary... lees gauw... vooruit Mary...
lees gauw wat t'ie schrijft.
Met zenuwachtige haast scheurde
het meisje het couvert open, trok den
brief er uit, doch na eenige regels te
hebben gelezen, barst zij plotseling in
tranen uit, terwijl zij bijna gilt... o...
lieve Jimmy... arme jongen... moeder
is... dood...
Jimjny kijkt eenige seconden ver
ward naar zijn zuster, dan naar den
brief, die op den grond is gevallen.
Een zware zucht blies nij uit, dan be
gon hij krampachtig te snikken.
O moeder... lieve moeder, jam
mert het kind... waarom... ben je nou
dood gegaan, zonder dat ik u terug
mocht zien.
Mary trok haar broertje naar zich
toe en kuste zijn blonke lokken.
Ach Jimmy... lieve jongen... wat
zijn we ongelukkig... moeder is reeds
lang dood en wij weten het nu eerst.
Ik treed van avond niet op, snikt
't kind, terwijl hij zijn tranen droogt
met zijn zakdoekje.
Ach, lieve jongen, beste Jimmy...
we moeten... ik heb het contract moe
ten teekenen... veertien dagen lang
op te treden... nee jongen... dat kan
niet... o... wat zijn we ongelukkig.
De dag liep langzamerhand ten ein
de en de avond viel. Mary zat als we
zenloos voor zich uit te staren. Hoe
herinnerde zij zich alles weer uit haar
kinderjaren. Zij zag zich naar de mu
ziekschool gaan, opgetogen en blij,
onbekommerd, vol levenslust. Toen
de dood harer vader. De ontberingen,
geleden na diens dood, daar het pen
sioen niet toereikend was, om alle
uitgaven te doen. Hoe haar arme
moeder, door hard werken, de kosten
voor haar onderwijs en dat van Jim
my bestreed. Toen haar vertrek, het
begin van haar tooneelloopbaan.
Haar succes, de vreugde van haar
moeder, trotsch Dij 't lezen van haar
triomf in dagbladen... het afscheid
toen Jimmy voor het eerst met haar
mede ging... het laatste wederzien...
onvergetelijk. En al deze beelden war
relden haar klaarhelder voor den
geest. Haar wanhoop strekte zich uit,
grenzeloos. Vooral als zij haar broer
tje aanschouwt, luid snikkend met
blonde goudgele lokken tot ver over
't voorhoofdje.
Jimmy!... Jimmy!... Vooruit man
netje... we moeten weg... 't is bijna
kwart vóór achten.
Ik speel van avond niet, zegt het
kind vast besloten.
Ach jongen, spreek toch zoo niet,
ook ik bleef liever hier... doch we
moeten ...we moeten.
Zijn kinderverstand scheen het
noodzakelijke van hun toestand te be
grijpen. Langzaam stond hij op, zette
zijn petje op, sloeg een zwart schou
dermanteltje om, nam zijn vioolkist
en zeide langzaam zuchtend... Mary
ik ben klaar...
Met loome schreden verlieten zij
hun appartement en kwamen in het
drukke stadsgewoel. En achter hen
drong, woelde en joelde de menigte.
Luid geschreeuw en gelach van
straatjongens, druk gerij van vigilan-
ten en trams.
En de lantaarns in gasgloeilicht
mengden' haar groenachtig schijnsel
met dat der étalagekasten der win
kels.
Eindelijk bereikten zij het Variété
theater.
De ingang hel verlicht door fel schij
nende electrische ballons, terugge
kaatst in spiegels- met geslepen ran
den en hoeken, alles getuigend van
vreugde en weelde daarbinnen. Straat
jongens gluren met hongerige blikken
naar binnen en benijden de vei*men
schen en kinderen, die hun avond
daar, onder vroolijke gesprekken,
gaan doorbrengen.
Mary en Jimmy liepen naar de
kleedkamers.
Heel flauw drong uit de zaal de or
kestmuziek tot h§rf door. Aan eren di
recteur verhaalde Mary haar wan
hoop. Deze luisterde aandachtig on
der meewarig hoofdgeschud, sprak
zijn deelneming en leedwezen uit,
doch zij moest optreden, het geheele
programma zou in duigen vallen.
In het derde specialiteitennummer
moesten zij optreden.
De tijd daarvoor was weldra aan
gebroken. De muziek speelde de intro
ductie en statig rees het scherm naar
boven.
Mary was geheel gekleed in licht
gele zijde met geborduurde zilveren
sterren, terwijl Jimmy in een veel
kleurig pakje was gestoken, dat in
lange breede plooien van zijn kinder
lichaampje afhing.
Langzaam nam Mary l\aar gitaar
en tokkelde een deuntje onder vroo-
lijk gezang.
Vóór haar het voetlicht in helle
lichtzee, de karakterkop van den ka
pelmeester hoog in het boord en witte
das. Daarachter de stalles met he eren
in deftig zwart en dames met gala
toiletten.
De electrische ballons effectvol de
menschenmassa beschijnend als bij
daglicht. En langs de geheele zaal,
die als een halve cirkel voor haar lag,
de loges met rood pluche fauteuils,
even verlicht door kleurige miniatuur
gloeilampjes. Zij zag monocles bru
taal en aanhoudend op haar gericht,
fluisterend gesprek of schaterTach van
zenuwachtige, blijde heertjes. En al
les kwam haar dezen avond als hoo-
nend voor.
Naast haar... Jimmy in zijn clown
pakje. speelt op zijn kleine riool zijn
melodie. Zuivere, effectvolle, krachti
ge klanken onttrok hij uit zijn instru
mentje. Het rose kinnetje even rus
tend op de rondte der viool, als in
berusting .En uit zijn oogjes, eigen
aardig uitkomend van achter het
schmink, daar biggelen heete tranen
lang ingehouden, doch opgeweld uit
zijn treurend kinderhartje door de
gedachten aan zijn moedertje, dat
daar heel heel ver verlaten lag van
haar Jimmy. En als hij na eenige
moeilijke passages te hebben over
wonnen, het einde van zijn solo heeft
bereikt en daverend applaus zijn kin
deroortje treft, buigt hij diep voor die
menschenmassa, die hem niet be
grijpt, met een weemoedig glimlach
je. Dan weder plotseling opspringend
en duikelend, legt hij zijn doorziele-
leedgefolterd lichaampje op een
blauw pluche zeteltje, grijpt weder
zijn viool en speelt, op zijn hoofd
staande, een vroolijk deuntje, terwijl
zijn kleine beentjes, wijd omhangen in
breedeplooien door de veelkleurige
stof, allerlei bewegingen maken, als
wilden zij de maat houden.
En het publiek juicht het arme kind
toe, vermaakt zich om zijn grappig
heden en costuum. Onbewust echter,
dat het muzikale clowntje in zijn
potsierlijke kleedij treurt om een on
herstelbaar verlies.
Alsof hij dien avond niet dan
vreugde kende, zoo vermaakte hij de
geheele „zaal" met zijn jolige streken.
Maar als hij weder naast de vleugel
piano zit op zijn zwaar verguld ta
bouret jeals Mary's klankvolle stem
door de zaal trilt en haar kleine han
den vaardig en snel over de ivoren
toetsen glijden en hij... Jimmy weder
moet begeleiden met zijn riool, het
kinnetje rustend, het hoofd als in
moedeloos gepeins, dan staat weder
als een visioen voor hem zijn moeder
met uitgespreide armen, om haar
Jimmy aan 't hart te drukken, na
lange scheiding.
En deze gedachten gaan er ook in
Mary's gemoed om. Zij alleen met
haar broertje Jimmy ver van het
ouderlijk huis. Nimmer meer kon zij
die zorgvolle moeder omhelzen, haar
voorhoofd kussen, haar nimmer meer
zien zitten in die gezellige kamer.
Een krampachtig snikken kon zij niet
meer onderdrukken. Haar stem beef
de en trilde van weemoed en aandoe
ning. Even weifelde zij, voor 't pu
bliek bijna onmerkbaar, doch de ka
pelmeester hief zijn hoofd op van zijn
muziekblad, om dan weder de maten
op zijn blad na te gaan.
O, bittere ironie van het novidlot.
Beiden zoo jong, gevoelden wat zij
speelden, begrepen het wreede in hun
vak. Hoe benijdde Mary andere meis
jes, wier levensgeluk eveneens ver
woest was, doch die nimmer zulke
droevige oogenblikken zouden behoe
ven te doorstaan, zooals de tooneel-
wereld gaf.
Tot slot van het nummer een reeks
coupletten vol humor, begeleid door
gUaar- en triangel.
Mary brengt de geheele zaal in ver
rukking door haar gracieuze bewe
gingen en schalkschheid. terwijl Jim
my luchtsprongen en duikelingen ver
richt, om dan weder met zijn instru
mentje zijn zusters zang te begelei
den.
Het applaus stijgt luider en luider.'
bijna eindeloos op uit die grillige me
nigte, die opleeft bij hun tegenwoor
digheid galmt het handgeklap door
het gebouw, alle hoekjes vullend met
het geluid van triomf, aan twee on
gelukkige kinderen geschonken.
Het „doek" wordt tot driemaal toe
opgehaald en de treurende kinderen
buigen en glimlachen tegen hun be
wonderaars.
DOORGEVEN.
Toen de Engelsche predikant Mark
Pearse een jongen was, beleefde hij
een avontuur, dat voor ons allen een
goede les bevat.
Hij was oi> school in Duitschland
en zijn tehuis was in Cornwall. In
die dagen moest men per trein rei
zen naar Bristol en van daar verder
met dc boot.
Toen hij zijn overtocht met de boot
had betaald was zijn geld op. Hij
meende echtér niet meer noodig te
hebben en at zijn maaltijden en ge-'
noot den koelen wind met een vroo
lijk hart. Toen de reis echter bijna
ten einde was, presenteerde een hof
meester hem een rekening voor ex
tra voedsel, door hem gebruikt.
Ik heb geen geld meer, zeide de
jongen.
Dan moest je die dingen niet be
steld hebben, antwoordde de hof
meester.
Hoe is je naam
Mark Pearse.
De hofmeester keek verrast op en
sloot het boek. waarin hij den naam
wilde opschrijven, met een klap
dicht.
Wel, ik ken uw vader, riep hij
uit. Toen ik een jongen was en mijn
moeder weduwe, gaf hij mij vijf gul
den. Hij liet mij echter beloven, dat,
als ik iemand in moeielijkheid vond,
ik ze moest doorgeven.
De hofmeester zette Mark in een
boot, betaalde zelf zijn rekening en
gaf hem vijf gulden.
Toen Mark grooter was, stond hij
eens bij het bureau voor plaatskaar
tjes en zag een jongen schreien.
Wat scheelt er aan mijn jongen?
vroeg hij vriendelijk.
Ik heb geen geld genoeg voor de
reis en mijn ouders verwachten mij,
snikte* de jongen.
I-Iier is het geld, zeide de predi
kant. Ga nu met mij mede en ik zal
u een geschiedenis vertellen,
Hij vertelde den knaap hoe zijn va
der vijf gulden had gegeven, en hoe
de hofmeester dit bedrag weer aan
hem zelf gegeven had.
- Nu, voegde hij er bij, geef ik 't
door aan jou.
Hij zag den jongen eenige oogen
blikken scherp aan.
Wat zult gij nu doen met het.
geld
Ik zal 'took doorgeven, mijnheer,
antwoordde de knaap.
Toen zij op 't perron afscheid na
men stond de jongen nog een oogen-
blik te wuiven en riep nog eens
Ik zal 't doorgeven.
Het is goed om een vriendelijkheid
door te geven. De wereld zou er pret
tiger en beter van worden als wij
een ontvangen weldaad verder gaven
of een vriendelijk woord of een ,goe
den raad.
Doorgeven, verder geven, overal en
aan allen
Ontleend.
EEN HELD.
(Naar het Fransch).
Het was in den goeden ouden tijd,
toen er nog geen spoorwegen waren,
maar zware diligences de menschen
vervoerden, mijlen en uren ver.
Er was hongersnood in het zuiden
van Frankrijk tengevolge van her
haald misgewas. De landlieden ver
kochten hun vee uit armoede en
groote troepen wolven kwamen hui
lend uit de bosschen en bedreigden
's avonds de slorpen. Eerst lachte
men er om, maar foen zij kwamen,
werden de moedigsten bleek om den
neus.
Wie zich het meest er om veront
rustte was baas Villopin, de conduc
teur van de diligence tusschen Ma
raval en Buissoc, 92 mijlen afstand
en midden door het bosch van La-
chaume.
En ik moet door dat bosch, zeile
hij, er is geen andere weg. En ik zal
er door. Men zal niet van mij kun
nen zeggen ,dat ik bang ben geweest.
De conducteur was een lang, mager
en ernstig man, met een klein petje
op het hoofd en een met een schapen
vacht gevoerd jasje om de leden, een
lederen portefeuille in de hand, groe
zelig groen, waarin zijn reisroute en
de lijst van de geladen goederen.
Minstens tienmaal op een dag riep
men hem toe
„Conducteur, ik vertrouw u deze
dames toe, zij moeten te Corbillières
afstappen."
„Mijnheer de conducteur, let asje
blieft op mijn man, hij is wat slecht
van gezicht en wat doof. Zal u
zorgen, dat hij te Bezombes komt?"
„Wees gerust mevrouw, ik zal er
voor zorgen."
Een onderofficier vertrouwde hem
de tasch, waarin df< soldij zat voor
de soldaten van zijn detachement. Bij
den conducteur was zij even zeker
als in de beste brandkast.
En dan kwamen er vakjes voor
hier en ginds, bestellingen, opdrach
ten, boodschappen voor Jan, Piet en
Klaas, van en voor mevrouw A. en
B. en alles werd bezorgd, met de
uiterste stiptheid en nauwkeurigheid.
Hij beschouwde zichzelven dan ook,
voor wat hij werkelijk was' een
persoon van gewicht, die verantwoor
delijk was voor de personen, die hij
vervoerde met zijn diligence. Men
moest hem dan ook zien zitten op
den hoogen bok, zijn paarden bestu
rende als Eolus, die de winden ment,
en zijn bevelen gevende aan zijn pos
tiljon, hem wenkend met de hand, die
de groote, groene portefeuille droeg.
Die postiljon was de kleine Gouspy,
vier maal zoo mager en tweemaal
zoo klein als Villopin. Altijd had hij
de pijp in den mond, en steeds rook
hij naar wijn, zijn wambuis met tres
sen en zijn spanbroekje waren alge
meen bekend. Op zijn paard gezeten,
maakte hij den indruk van een groou»
bromvlieg, maar van een vlieg, tfie
de vijf paarden van de diligence tot
aanhoudende waakzaamheid aan
spoorde, het trage Isabellavosje niet
toeliet den draf te vertragen, den te
vurigen galop van bruintje matigde
en de zijsprongen van den zwarte in
bedwang hield.
Met den conducteur en dien postil
jon waren de reizigers er volkomen
zeker van, op tijd en behouden aan
te komen. Van zijn hoogen bok be
stuurde Villopin zijn paarden met
verstand en ernst. Minstens een tien
tal reizigers vulden dan ook dagelijks
de diligence.
Op zekeren morgen sprong de con
ducteur Villopin geheel opgeruimd
uit zijn bed, terwijl Gouspy de paar
den inspande. Weldra \vas hij ge
kleed in broek, laarzen en jas met de
schapenvacht. Zijn pet stond op één
oor en hij floot een deuntje.
Ik weet niet, wat mij scheelt van
daag, zeide hij tot zijn vrouw, die
weder indommelde, en gaf haar een
paar tikjes op de volle wangen, maar
ik heb goeden zin en zal u het lam
medebrengen, dat ik u heb beloofd.
Hij ontbeet. Het liep naar elf uur.
Hij nam zijn zweep en ging naar bui
ten. De diligence wachtte op het plein,
met, pakken en pakjes beladen. Ver
beeld u, een reuzenrijtuig in drie af-
deelingen. Een soort rotonde val vo
ren en van achteren, een verlengstuk
onder den huif, die uitgespannen kon
worden als een blaasbalg. En alle
plaatsen bezet. Daar zaten de mole
naar met de lange witte nagels, de
professor met den langen, spitsen
neus, de dames van den schoen-
makre, moeder en dochter, een mooie
blonde modemaakster, twee veekoop
lui, vader en zoon, te midden van
een troepje boerenvrouwen met groote
mutsen, pratend en gcsticuleerend,
druk en bewegelijk. De diligence was
propvol. Geen boon kon er meer in.
Mooi zoo, zeide Villopin. en hij
wierp een behaaglijken blik op de
volgepropte diligence, doorliep met
vluchtig oog zijn vrachtbrief en stak
hem in de groote portefeuille. Wij
zullen er vlug van doorgaan. Voor
den avond zullen wij te Buissoc zijn.
Vooruit Gouspy.
Hij klauterde op den bob en zat
daar weldra ernstig en deftig. Gous
py wrong zijn zware laarzen in de
stijgbeugels. Toen klonk eensklaps
een schor geluid, dat aan alle ge
sprekken een eind maakte.
Hoerah huu
De paarden trokken aan. De dili
gence schoot vooruit in den frisschen
wind.
Daar gaan ze Ze vliegen door de
velden en de kleine Gouspy, die gaar
ne met zijn paarden praat, zet ze aan
door lieve woorden. Vooruit vadertje!
Hou je goed, mooie bruinHalo Sol-
ferino
En de paarden vliegen over den
weg! Alles, wat zij inhalen, laten zij
weldra ver achter zich. Het is vier
uur. De zon neigt ten ondergang.
Daar nadert het woud als een groote,
donkere wolk.
Wat zij vliegen De geheele dili
gence trilt. In de schemering ver
dwijnt de gezichtseinder. Voor de
tiende maal steekt de kleine Gouspy
zijn pijp aan en legt de zweep op de
paarden. Zij rennen het boscn -n ars
een stormwind. Dat is geen diligence,
zooals men ze wel ziet voortsukkelen
langs den weg, die stilstaat voor een
ezel met groenten beladen, op een
wenk van een schaapherder of onder
den olm van een herberg. De conduc
teur houdt niet van sukkelen en de
postiljon weet dat wel. Als een duivel
zet hij dan ook de paarden aan.
Aladijn Céphise- Vooruit! Zwirr,
mooi bruin. Hoera. Vadertje, vooruit!
Villopin heeft krachtige paarden. Al
een uur lang rennen zij door het
bosch. Bij het lichten der gloeiende
pijp van den kleinen Gouspy slaan
hun twintig hoeven met felle kracht
op den dreunenden bodem.
Ksss, vlindertjes vooruitSa, sa,
Céphise, bruintje vooruitKss, ksss
Op eens, daarginds, twee lichtende
punten in de verte.
Villopin telt het niet. Hij denkt, dat
er twee vonken vielen uit Gouspy's
pijp. Maar de twee lichtende punten
veranderen van plaats; zie, nu ziet
hij ze rechts, dan weder links van
Gouspy's breeden zuidwester.
Villopin begrijpt het. Neen, dat is
geen koude, die onder zijn dik ge
voerd wambuis kruipt, maar het is
ook geen vrees het is zijn besef van
zijn groote verantwoordelijkheid.
Want vrees heeft hij nooit gekend.
Ziet maar, gij allen in de diligence,
ziet, hoe de leidsels beven in zijn
hand.
Gouspy, let op. Kijk eens uit, rechts
en links, wij worden aangevallen,
zegt hij.
De pijp van den kleinen Gouspy
verdwijnt met een ruk uit zijn mond
in den zak. Een zweepslag striemt de
oogen van den wolf de twee von
ken en de wolf laat de rechter-
laars van den postiljon los -en doemt
weder op bij de linker. Terwijl de
kleine Gouspy hem weder een zweep
slag geeft, worden nieuwe vonken
ontstoken, twee wolven volgen het
rijtuig en springen op in den nevel,
de vurige punten staren den klei
nen Gouspy in stilte aan.
De postiljon wordt bang. Hij bezit
niet dezelfde koelbloedigheid als zijn
meester, noch zijn verstand, dat nog
meer waard is dan moed. Een ril
ling gaat hem door de leden. Gek van
angst slaat hij toe.
Zijn slagen striemen de paarden.
Zij rekken zich uit, en zij schijnen
reusachtige slangen, die als bliksem
stralen vooruitschuiven in den nacht.
Halo, halo huilt de kleine Gouspy.
Vooruit, CéphiseVadertje, vooruit
Mooie Bruin en Alydyn, Solferino,
vooruit halo, halo, vooruit
Staande in .de stijgbeugels, stijf in
zijn zware, met ijzer beslagen laar
zen, de oogen puilende uit zijn hoofd,
zwiept en striemt de postiljon zijn
paarden.. Maar het zijn nu niet meer
vier, het zijn tien. twintig, vijftig,
meer dan honderd lichtende punten,
die hem volgen, hem omringen. Het
is een troepje wolven, het is een me
nigte.
Hou, halo Vooruit vadertje Voor
uit, harder, harder
Het rijtuig vliegt vooruit, huilend
in den nacht. Alle reizigers staan
rechtop.
De vrouwen snikken, de mannen
staren op de handen en kijken toe.
Villopin is wat bleeker dan ge
woonlijk.
De postiljon is verschrikkelijk. Het
schijnt hem toe, dat de wolven uit
den bodem opstijgen, zijn zweep werkt
als een razende. Een wolf grijpt hem
bij zijn laars. Hij pakt. hem bij zijn
haren en werpt hem onder het rij
tuig. Helpt mij, Villopin.
Begrepen, zegt een kalme stem.
Stijg bij mij op, Gouspy.
Dat was de eerste maal, dat de
conducteur zijn postiljon als zijn
gelijke behandelde. Gouspy wringt
zich uit de stijgbeugels en klimt op
tot zijn meester. Hij wankelt.
Luister, zegt Villopin, ,ik weet een
middel om te ontsnappen aan deze
wilde beesten, maar ik beken, ik heb
een oogenblik geaarzeld eer ik het
middel durfde toepassen. Gij moet
mij dat vergeven, Gouspy. Er zijn wel
honderd wolven, en gij begrijpt, wij
moeten die honderd wolven plotseling
doen stilstaan, of wij hebben er bin
nen vijf minuten wel dertig in- de di
ligence.
Gouspy, sla eens met de zweep links
er zit zoo'n beest op Céphise. Ik ga
derhalve mijn middel in toepassing
brengen. Als ik hun een rantsoen
vleesch voorwerp, zullen zij er zich
op storten. Gij zult zien, dat zij blij
ven staan, en het rijtuig zal voortr
rijden. In dien tijd moet gij erop los
slaan. Dan moet gij de vrouwen
het zwijgen opleggen, want haar ge
schreeuw maakt de paarden angstig.
Hier hebt gij de leidsels, Gouspy,
gij moet nu zelf mennen. Bekommer u
maar rgèt over mij. Wij zullen ons,
hij aarzelt een oogenblik wij zul
len elkander wel weer eens weerzien.
De stem van Villopin was zwak en
heesch geworden.
Ik verzoek u, wanneer gij te Buis
soc uitgespannen hebt, een mooi vet
lam te koopen .voor mijn vrouw. Mor
gen vroeg moet gij, als naar gewoon
te, de reizigers opnemen en naar Ma
raval terugkeeren. Dan moet gij aan
mijn vrouw het lam geven en mijn
portefeuille en zeggen Villopin heeft
zijn plicht gedaan, gij moet niet kla
gen. Dan gaat gij naar den burge
meester en geeft mijn overlijden aan.
Toen stond Villopin op.
Hij zette zijn zweep vast, wierp het
voetkleed weg, en eer Gouspy hem
kon tegenhouden, sprong hij.
Men Boorde geen val. Hij viel als
op een matras. Men raadt wel,
waarom.
Maar er steeg 'n vervaarlijk gehuil
op. De honderd lichtende punten lie
ten het rijtuig los. De groene lan
taarns van den wagen waren in min
der dan geen tijd in den nacht ver
dwenen. (Dbld. v. N. B.)
DE ANGST VOOR DEN SCHAT.
Zijn kinderjaren had hij in het va
derlijk huis gesleten, zijn jongelings
jaren op kamers en gedurende het
laatste en grootste deel van zijn leven
had hij als vrijgezel gewoond in een
benedenhuis met zijn eenige zusteren
een dienstmeisje.
Heel zijn leven was het zijn ideael
geweest eenmaal een kleine villa in
een Geldersch dorpje te mogen bewo
nen, doch zoowel zijn financieels toe
stand als zijn werkkring hadden hem
dit tot nu toe nog steeds belet. Eén
straaltje van hoop woonde nog in zijn
borstmocht zijn tante aan moeders
zijde eens voor altijd haar hoofd neer
leggen, dan......
Zij bezat ze, bij duizenden, en haar
neef stond niet slecht bij haar aange
schreven, zeker als gevolg van het
vrije leven, dat bij steeds begeerd
had. Eindelijk toen zijn haren reeds
grijs en zijn beenen stram waren,
kwam dc schatde goede tante had
haar geheele vermogen nagelaten aan
neef en nicht. Maar onze vriend zou
ondervinden, dat het. geld niet alleen
genot, maar ook zorgen met zich
brengt.
't Werd laat voordat men zich op
den dag der ontvangst ter ruste be
gaf. daar broer en zuster het erg
druk hadden over de vraag hoe men
het geld wel het best zou kunnen be
steden. Des nachts doorkruisten akeli
ge droomen het brein van onzen
vriend hij droomde van dieven, die
binnenslopen, den effectentrommel irt
de voorkamer stalen en dreigden hem
te dooden.
Verschrikt werd hij .telkens wakker
en angstig zag hij om 'zich heen. Ook
de zuster sliep niet zeer gerust. Ze
vond. dat het kistje niet veilig genoeg
stond in de voorkamerhoe gemakke
lijk toch kon daar iemand binnenslui
pen Hoe meer ze er aan dacht, des te
ongeruster werd zij, totdat zij besloot
den schat in haar kamer te halen en
onder het ledikant te plaatsen. Bij
het binnentreden der kamer had zij
echter het ongeluk een stoel te ver-
schuiven, die daarop tegen een ander
voorwerp stiet, dat omviel. Een dof
gedreun weerklonk door het geheele
huis. Broer, die juist., weer angstig
ontwaakte, hoorde dit. Zijn haren re
zen te berge, zijn hart klopte hooi'-
baar, hij stond op het punt te gillen
Moord moord want hij was
werkelijk geen held maar hij be
dacht zich, bij wilde zijn zuster niet
te erg doen ontstellen.
Daarop verzamelde hij al zijn moed,
sprong uit 't bed, nam zijn geladen
revolver, die hij den voriaen avond
naast het ledikant had gelegd en
sloop naar de deur.
Hoe voorzichtig hij ook in zijn be
wegingen was, toch. in zijn angst,
struikelde hij ever... och, in duis
ternis wist zijn verward brein dat zelf
niet. Een gekraak volgde. De zuster,
die óp hetzelfde oogenblik het kistje
greep, schrikte. Bevend en bleek zette
zij den schat neer en verborg hem on
der en tusschen stoelen en kleedjes:
geen twijfel, er waren inbrekers.
Voorzichtig sloop zij naar het dienst
meisje. riep haar en vertelde wat zij
vermoedde.
Laat ik buurman halen, juffrouw,
smeekte deze. De juffrouw wist niets
raadzamer. De meid ging dus naar
buurman en dezo naar het politie-bu-
reau. Een kwartier later naderden
drie agenten, krachtige, forsche ke
rels, liet huis van de erfgenamen,
waar de meid hen door de achterdeur
binnen liet. Hun zware stappen weer
klonken door de gang. Onze. held, die
nog steeds aan de deur zijner slaap
kamer luisterde en zoowel van koude
als van angst, beefde, dachtDaar
helt je ze Hij opende vlug de deur,
strekte zijn hand. waarin hij de re
volver hield, recht uit en wilde af
drukken. toen hij zag wie hij voor
zich had.
Heb jelui de*n dief gevat vroeg
hij.
Het antwoord luidde ontkennend.
Het geheele huis werd nu doorzocht.
Van dieven geen spoor, en tot niet ge
ringe blijdschap dór erfgenamen werd
er evenmin iets vermist. Daarop móes
ten deze de gronden van hun vermoe
den verklaren en het bleek, dat de
eenige oorzaak van al het spektakel
was... de angst voor den schat.
BezoekerTom wat groei je verba
zend. je zult je vader gauw over het
hoofd groeien.
Tom: Ja, en dan mag.hij mijn
broeken afdragen
Mijn man zei gisteren tégen mij,
dat ik er uitzag als een koningin. Is
dat niet aardig?
Dat kan er naar wezen. Hebt gij
het portret van de koningin van Ma
dagaskar al eens gezien