BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ZATERDAG 17 SEPTEMBER 1904 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIÉN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. ZONDAGSBRIEVEN. MONARCHIE OF REPUBLIEK. (Nadere toelichting). wijze de Koninklijke belangstelling i door persoonlijke tegenwoordigheid, j deelneming en aanmoediging zich too- nen kan. Waarde Vriend Nukkig is het lot en grillig zijn de omstandigheden De eene maal staan ze iemand vierkant in den weg, de andere maal zijn ze hem vriendelijk te wille en varen ze in zijn schuitje. Hoe gunstig gestemd zijn ze mij op heden Gij hebt mijn laatsten brief over den voorrang die toe te kennen zij aan de republiek dan wel aan de constitutioneels monarchie niet zon der genoegen gelezen, schrijft ge, maargij hadt mijne zinsneden over hetgeen een aan de grondwet gebonden, boven de partijen staand vorst voor zijn volk doen kan door aanmoedigend voorbeeld of persoon lijk optreden, gaarne nog wat nader toegelicht gezien. Ik noemde, omdat het juist gebeurd was, de aanwezig heid van onze Koningin op het Taai en Letterkundig Congres te Deventer. En zie, daar komt de afgeloopen week met haar Heldersche feesten ter gelegenheid van de herdenking van de vestiging van het Koninklijk In stituut voor de Marine aldaar mij on gezocht een toelichting aan de hand doen, zoo schoon als ik haar wen- schen kon. Gij hebt 'met de talloozen in den lande het optreden van H. M. te Nieuwediep, het aanbieden van het vaandel aan de adelborsten, het een voudig logeeren in de hut van den commandant van de „Prins Hendrik" gelezen. „De Koningin plantte bet vaan del" zoo schrijft een der bericht gevers „vóór zich ter recEterzijde, de handen hoog daaraan gehouden, ïn fieren, majestueusen stand. En zóo sprak zij toen de aderDorsten toe met plechtiger* nadruk. Haar schoon geluid, dat nu en dan van emotie trilde en zich dan weer uit zette tot kloeken klank, werd ver over het veld gedragen, en van. dat aandoenlijk jonkvrouwelijk timbre in die Koninklijke boodschap zag je de gebruinde oude ijzervretersge zichten verbieeken, in de strak ge houden oogen tranen springen, 't Zal voor de adelborsten in 't bijzon der een onvergetelijk indrukwek kende plechtigheid zijn geweest." Zij trof het goed met het weertje in den Helder. Maar laat mij' dan er nog bij herinneren hoe slecht ze het trof ook al weer kort geleden bij de opening van den nieuwen Maasmond, maar hoe ze desniettegen staande den ganschen tocht door in den neerplassenden regen op 't dek van de stoomboot bleef en haar goed humeur niet verloor. Dat zijn drie verschillende gelegen heden de voltooiing van een groot waterbouwkundig werk, een weten schappelijke vergadering en een mili tair feest. Illustratie genoeg op welke Trekt ge de lip misschien bij de herinnering aan het militaire feest, niet omdat ge op zichzelf daar tegen hebt, maar omdat het u te bin nen brengt dat de vorsten en vorstin nen óok de oonstitutioneele in den regel in hun liefhebberijen en om geving u militair genoeg en te weinig burgerlijk, te weinig „civiel" zijn? Ik deel uw bezwaar, maar men kan niet alles op-eenmaal veranderen, en ik heb een sprekend voorbeeld tot mijn dienst óok al uit de afgeloo pen week dat er hn dit opzicht groot onderscheid is tusschen de eene monarchie en de andere. Men stoot er zich wel aan dat de militaire zeemacht van een natie heet: Zijner of Harer Majesteits Marine, en de schepen genoemd worden Zij ner of Harer Majesteits „de Ruyter" bijv., alsof die marine en die schepen hun persoonlijk eigendom waren, als of ze ten dienste stonden niet van het land maar van den vorst. Dergelijke woordverbindingen en formules acht ge ten aanzien van het Hoofd eener Republiek weinig denkbaar, iets wat ik u gaarne toestem. Maar stem we- i derkeerig mij dan ook toe dat het grootendeels een vormquaestie is, die het wezen der zaak weinig raakt. Dat wordt te duidelijker door het voor beeld dat ik bedoel. Lees er de toe spraak door H. M. verleden Woensdag tot de adelborsten gehouden, maar eens op na en geef dan aandacht op het onderscheid van toon en uitdruk king waarmee ónze Koningin sprak tot en over de Marine, die dan vol gens de officieele termen „de Hare" is en anderzijds de termen die bijv. de Duitsche Keizer bij zoodanige gele genheid gebruikt. Het verschil is tref fend en des te toepasselijker, omdat er maar vier dagen liggen tusschen de beide gebeurtenissen die ik met elk ander vergelijk. De Keizer woonde Zaterdag 10 Sept. j.l. de oefeningen bij aan boord van een der oorlogsbodems in den Elbe- mond, en beantwoordde te dier ge legenheid de toespraak van admiraal Koster aldus „In de marine en oorlog»vroot is een geest gëÊomen, zooals ik dezen wenschte te zien. Toen ik aan de regeering kwam, vond ik een mari ne, waarvan het voortreffelijke of ficierskorps niet ten volle besefte dat het den persoon van den Keizer volkomen toegedaan moest zijn. Dit kon echter ook niet anders zijn bij de historische en militair-politieke ontwikkeling van tie weermacht. Ik heb volkomen mijn doel bereikt. Het officierskorps der marine is mijn officierkorpsde heeren zijn mijn officieren, mijn kameraden gewor den. Dank zij het tot stand komen van dezen nauwen, innigen band, die reeds sedert eeuwen bestaat tus schen de officieren van 3e land macht en hun koningen, kon de marine aan haar groote taak vol doen. Want ook hier geldt: „Voor beelden trekken, leeringe n wek ken". Ik begroet in dezen nieuwen geest den blijden lust tot opofferen- den arbeid, tot gehoorzaamheid en discipline. In de verblijdende zeker heid voor de toekomst, dat de ma rine bewijzen zal berekend te zijn voor de taak haar opgelegd als een goed, betrouwbaar wapen in mijn hand dat flinkheid en moed, toe wijding van goed en bloed voor koning en vaderland steeds leven dig zullen zijn in de marine hef ik dit gïas op onder den uitroep „Hoera voor de actieve oorlogsvloot, voor mijn marine". Men voelt den korten zin dezer woordenTot nu toe bedoelt de Keizer was ik over de marine niet heelemaal tevreden. Sinds ze echter geen allures meer aanneemt van on- afhankel kheid en volkomen aan Mij zich onderworpen voelt, in geen enkel opzicht minder dan de landmacht, nu krijgt ze een pluimpje Ik begrijp dat republikeinsch-ge- zinde geesten een dergelijke toespraak koren achten op hun molen. Al ont ken ik dit, ïïr geef toe dat zij op (m ij n molen ook geen koren brengt. Ik haalde haar niettemin aan, juist j als herinnering dat er verschil is, óok tusschen constitutioneele monar- I chieën onderling. Al mishaagt een j dergelijke toon zelfs aan vele Duit- I schers, ja aan talrijke Pruisen, die toon is toch veel meer in overeenstem- ming met het karakter van het Duit- I sche Rijk en den Pruisischen Staat dan met het karakter van de grond- j wet van ons vaderland. Het feit, dat ik ten aanzien van het onderwerp dat mij bezighoudt toe- i vallig, door de keus van twee voor beelden die voor de hand lagen, den militairen kant heb aangeraakt, brengt mij er gereedelijk toe Ten slotte nog éene zaak aan te roeren. Is toch niet eene republiek zoo I vraagt men uitteraard geneigd meer anti-militairistisch, anti-oorlogs- j gezind te zijn dan een keizerrijk of koninkrijk Zóo meende men, zóo meende ook ik.tot voor weinige jaren. Nu ja, i zoo redeneerde men, de Fransche re- publiek bleef wel op dezelfde militaire lijn als vroeger onder keizerrijk of ko- ningschap, maar dat was de traditie j en de geest der natie. Maaren hier wendde zich het oog hoopvol en I vertrouwend naar het Westen, over den breeden Atlantischen Oceaan. De jonge republiek der Vereenigde Staten toch niet zoo heèl jong meer doch machtig, invloedrijk, éene der groote beschaafde mogendheden van de wereld, zou het voorbeeld geven, dat republikeinsche geboorte zonder oude traditie, dat een praktische zin als nergens elders bestaat, dat han delsgeest, dat afwezigheid van een staand leger zich met den oorlog, den aanvallenden oorlog, niet verdraagt. Hoe zijn wij door den Amerikaansch- Spaanschen oorlog teleurgesteld Amerika wflde den oorlog, bleek een militaire republiek, zoo goed als welke monarchie ook. Zóo valt men uit de koets. Niet de instellingen, niet de regee- ringsvormen beslissen, de men- s c h e n moeten veranderd Ontvang mijn Zondagsgroet Yours LECTORI SALUTEM. KUNSTPRAATJE. Over Kunst en Schoonheid. (Vervolg). Schoonheid is eigenlijk iets vol maakts. En daar er nu eenmaal geen volmaakt menschen-werk en dus ook geen volmaakte kunst is, moeten wij feitelijk alleen spreken van de mate van schoonheid die in een kunstwerk is. En daarnaar de meerdere of min dere laat 'k zeggen hoeveelheid schoonheid de hoogere ol minder hoo- ge grootheid en waarde des kunste naars gemeten wordt, hangt de appre ciatie van deze vaak te veel af van tijdelijke meeningen omtrent al of niet schoon. Slechts enkelen der grootste geniëen kunnen werk maken, dat iets-niet-te-zeggens in zich heeft, dat het, 't verheffend boven de tijden, maakt tot wat wij eeuwig-schoon kunnen noemen. En hierbij denk ik zoover onze schilders betreft, aan Matthijs Maris Nu wil ik even zeggen, dat ik 't een nutteloos en onnoodig werk vind om uit te maken of schilder A nu eens grooter is dan schilder B. Zijn beiden groot, geniet dan hun werk en laat ze niet gebukt gaan onder hunne vaak te zware reputatie. De menschen willen zoo graag kunstenaars in vak jes zetten, deftig met een etiket er op, maar wie doordringt in 't schier on naspeurlijke van een artiestenziel, hij zal beseffen dat dit samengestelde abstrack nooit te kennen is. Schoon heid wordt bovendien uit zoo tal van factoren opgebouwd, factoren waar van niet één geheel ontbreken kan, dat vaak schilder A meer heeft van dit, en schilder B weer meer van dat, en nu hangt 't alleen maar de betrek kelijke waarde dier deelen af, welke wij hooger stellen kunnen. Noemde ik verleden week Intensi teit in de eerste plaats, als een twee de hoofdfactor zou ik harmonie wil len noemen Ik bedoel d&tovereen stemming in alles. Niet alleen een schoone bijeenvoeging van de kleu ren, een innerlijk verband tusschen de lijnen, een goed geheel van licht en donker, maar ook de kleuren, vor men, enz. in verband met de stem ming. Niet alleen dus deel voor deel, maar ook deel met deel. Wordt dit bereikt, dan geeft een kunstwerk een indruk als een welluidende sympho nic, een gevoel van rust (o.a. Bauer's werk). Men versta mij wel, de spontaniteit I is een heerlijk iets, en een schilder, die schoonheids-dronken zijn visioe- nen uitjubelt (bijvoorbeeld Breitner) kan iets machtigs leveren, beter nog: Ieder schildere spontaan, zóó als hij 't geziene gevoeltmaar zooals een zanger, wiens stem door overmatige kracht hokt, mag nooit een kunst werk zijn. Kracht,vereischte, spontaan gegeven, goed, maar dan een bedwon gen kracht, een kracht, die de kun stenaar onder zijn macht heeftGeve de kunstenaar zijn kracht spontaan, want weinig bederft zoo als stijve gedwongenheid. We hebben er éen gehad, die zijn hartstochten niet meester, onbedwongen, overkrachtig, niet is gekomen, ook door zijn vroegen dood, tot de hoogte waarop zijn genie hem had kunnen brengen, ik bedoel Vincent van Goght, maar die door zijn buitengewone visie vaak verge ten doet de hem ontbrekende harmo nie. Cd. K. Natuurhistorische Wandelingen IN EN OM HAARLEM. XXV. j En de dieren? Of die zich voor het 'barre seizoen aanpassen? Welzeker. I Wilt ge daarvan bet bewijs, volg me dan naar dat tuintje, waarin die Oost- Indische kers zich zoo sierlijk door I den klimop weet te slingeren. Die geel genuanceerde bloempjes steken wat aardig af bij dat donkere groen, ze frisschen de artistieke bladvormen heel wat op. Nu ettelijke weken terug, waren er af en toe vriendelijke witte vlinders, die schijnbaar gingen spele meien tusschen die lieve bloemen, af en toe eens schuilertje gingen spelen onder de bladerenmaar, owee, ze hebben sporen van hun bezoek nage- laten. Ge beschuldigt ze wellicht reeds i van die uitgevreten bladeren; daar- j aan hebben ze geen schuld, in 't ge- j heel niet. En ja, toch welwant zij legden aan de^onderzijde der blade- ren kleine glanzige, ietwat doorschij- nende korreltjes, die bleken eieren te zijn. Toen de lieve zonne hare koes- terende stralen naar beneden zond, j bereikten die de bladoppervlakte en brachten getemperd, genoeg warmte j aan om ze te doen uitkomen. Kleine vlinders meent ge Wel neen, leelijke groene rupsen, de afschrik van vele j danïes. En hoe klein dat griezelige goedje ook was, toch hadden ze een eetlust om van te duizelen. Eten en nog eens eten, van den vroegen inor- gen tot den laten avond, ja des nachts i te vasten was nog te moeilijk. Geen wonder dat het dunne velletje ging barsten en het beestje, dat zijn kleer- tjes van moeder natuur ontvangt, had i reeds een nieuw huidje, dat weer I eenigen tijd aan de vraatzucht kon j toegeven. Zoo ging dat vervellen I voort, steeds voort. Alleen als 't koud, nat weer was, dan vonden ze dat wel wat vervelend. Reeds in den beginne sneuvelden er ten gevolge van 't j slechte weer vele, andere vielen ten prooi aan tal van vijanden, waarvan de meesten behoorden tot onze ge liefde zangers. Maar enkele bleken sterker en in de natuur behouden de sterksten steeds de overhand. En of ze wisten van den naderenden slech ten tijd, dat er geen blaadjes meer waren om in te smullen, wisten onze koolwitjes in hun klein nietig lichaam j die bladetmassa om te zetten in vet, dat zich ophoopte aan de rugzijde van 't lichaam. Bijna had ik gezegd ter weerszijden van den ruggegraat, maar wervels hebben ze niet, ze heb ben in 't geheel geen geraamte, slechts de huid geeft voor hun de stevigheid. En al ontkwamen ze tot nog toe aan de aanvallen van grootere vijan den, ook zijn er kleinere, die lang niet altijd minder gevaarlijk zijn. Vooral is dit zoo, omdat ze zoo weinig in 't oog vallen en hun vermenigvuldiging zoo sterk is. Zoo ook hier met het beestje, dat hier voor ons zit. Eenigen tijd geleden kwam zoo'n klein wespvormig diertje aangeslopen, pakte de rups beet en wist die met haar flinken angel in bedwang te hóuden. Meedoogenloos stak zij de rups met haar angel in den rug en liet heel voorzichtig een eitje in de wonde glijden. Nu een poosje voorwaarts en 't zelfde spel. Geen wonder, dat de rups er loom van was. Steëds meer werden er gen legd, steeds meer. Eindelijk, daar vloog ze heen, om elders slachtoffers te maken en ook op haar beurt te maken, dat haar nageslacht door den winter komt. Want uit die eitjes toch ontwikkelden zich larven, en die larven leefden van het vet, dat de rups voor zich had verzameld. Daar- I mede was ze zelve, ook al sleepte ze haar bestaan nog wat voort, ten doo^ I de opgeschreven. Eindelijk werd de vracht haar te zwaar. Ze gevoelde zich loom en moede, zooals ze wel vaker voor de vervellingen zich had gevoeld. Dan maar een droog plekje opgezocht, of zou haar thans de laat ste vervelling wachten, zooals haar instinct, haar zucht tot zelfbehoud haar influistert. Ze weet het niet Ze kruipt omhoog, tegen dezen muur, evenals hare vriendin, die haar trouw gezelschap hield den ganschen zomer. Wat had die een medelijden met haar, toen ze zoo werd aangeval len en gemarteld. Nu heeft ze ook genoeg aan zich- zelve. Moe sleept ze zich voort en zie hier onder deze vensterbank ging ze schuilen, nadat de vervelling was af geloopen. En hoe wonderlijk, de lee lijke rups werd een popje, dat met een dun draadje vastgebonden de koesterende stralen van haar aller vriendin afwacht zoodra bet voor jaar weer in het land komt. Dan, nog grootscher wonderde pop wordt weer een vlinder. Maar haar vriendin met dat tuig in den rug, hoe kost het loopen haar moeite. Neen, ze kan niet meer. Fenllleton. De Terngteer van Sherlock Holmes door A. CONAN—DOYLE. U heeft haar nu lang ge noeg ondervraagd, heeren, en nu gaat zij met haar oude Teresa naar haar eigen kamer, om van de rust te genieten, die zij zoozeer noodig heeft Met moederlijke teederheid sloeg de bejaarde vrouw haar arm om haar meesteres heen en ging met haar de katner uit. Zij is altijd bij haar geweest, zei Hopkins. Heeft haar als klein kind verzorgd en kwam met haar naar Engeland toen zij nu achttien maanden geleden voor 'teerst Austra lië verlieten. Theresa Wright is haar naam. het is een dienstbode, zooals men ze tegenwoordig niet meer ont moet. Dezen kant uit, als 'tu belieft. Mr. Holmes De belangstelling was uit het ge laat van Holmes verdwenen, en ik wist dat met het geheimzinnige alle bekoorlijkheid van het geval voor hem weg was. Natuurlijk moest er nu een arres tatie plaats hebben, maar met derge lijke alledaagsche dingen wenschte hij zich niet in te laten Een beroem de en knappe specialiteit, die merkt, dat hij geroepen is bij een zeer ge woon geval, moet een dergelijke ge waarwording hebben als Holmes nu. Toch was het tooneel in de eetka mer van Abbey Grange vreemd ge noeg om zijn verminderde belang stelling weer gaande te maken. Het was een zeer groote en hooge kamer met uitgesneden eikenhouten plafond, eikenhouten lambrizeering en een mooie verzameling van herte koppen en oude wapens langs de wan den. Aan het andere eind van de kamer tegenover de deur was het hooge Fransche venster, waarvan sprake was. Drie kleinere ramen aan de rechterhand lieten de koude win terzon door. Aan de linkerhand was een groote, diepe haard met een mas sief eikenhouten schoorsteenmantel. Naast den haard stond een zware, eikenhoutën stoel met armleuningen en een kruis tusschen de pooten. Tus schen het open houtwerk door was een rood koord getrokken, dat aan iederen kant van den stoel aan het onderstuk was vastgemaakt. Nadat mevrouw Brackenstall losgemaakt was, hingen de koorden naast den stoel, maar de knoopen zaten aan weerskanten nog vast. Deze kleinig heden trokken eerst later onze aan dacht-, want onze gedachten werden geheel in beslag genomen door het vroeselijk lichaam, dat daar op een tijgerhuid lag uitgespreid voor den haard. Het was het lijk van een langen, welgemaakten man. van ongeveer veertig jaar oud. Hij lag op zijn rug niet het gelaat naar boven gekeerd, terwijl zijn witte tanden tusschen den donkeren baard uitkwamen. Zijn beide handen lagen tot vuisten ge bald boven zijn hoofd, terwijl er een zware stok overheen lag. Zijn knappe arendsachtige trekken vertoonden nog een uitdrukking van hevige woede. Hij was blijkbaar in zijn bed. toen het gerucht hem had gewekt, want hij droeg een sierlijk gebor duurd nachthemd, en uit zijn panta lon staken zijn bloote voeten. Zijn hoofd was afschuwelijk gewond en de geheele kamer droeg de kenter,- kenen van den wilden strijd, die hier gestreden was. Naast hem lag de zware pook, gebogen als een hoepel. Holmes onderzocht dit voorwerp zoo wel als het slachtoffer. Die oude Randall moet eon ijzer- sterken man zijn, merkte hij op. Ja, zei Hopkins. Ik heb wel eens over den vent hooren spreken hij moet een buitengewoon ruw indi vidu zijn. U zal niet veel moeite hebben hem op te sporen. In 't minst niet. Wij trachten hem al lang op te sporen, en er was reden te gelooven, dat hij naar Ame rika was gegaan. Nu wij weten, dat zij hier zijn, zou ik niet weten, hoe zij moesten ontsnappen. Naar iedere zeehaven hebben wij al bericht ge zonden, en vóór den avond zal er een prijs worden uitgeloofd. Alleen begrijp ik niet, hoe zij zoo gek kon den zijn, wetende dat mevrouw Bra ckenstall een beschrijving van hen kon geven en dat wij hen daaruit wel zouden moeten herkennen. -- Juist. Men zou verwachten, dat zij mevrouw Brackenstall evenzeer voor goed het zwijgen zouden heb ben opgelegd. - Zij hebben zeker niet opgemerkt, bracht ik in 't midden, dat zij weer bij gekomen was uit haar flauwte Wat was daze arme kerel voor een mensch, Hopkins? Mij dunkt, er wordt niet veel goeds van hem ge zegd. - Hij was een goedhartig man, als hij nuchter was, maar een duivel, als hij te veel had gedronken, of lie ver als hij half dronken was, want zelden was hij heelemaal onbe kwaam. Op zulke oogenblikken scheen de duivel bij hem los te zijn en was hij tot alles in staat. Naar ik hoor kwam hij tweemaal bijna met ons in aanraking, in weerwil van zijn vermogen en zijn titel. Er werd schande van gesproken, dat hij eens een hond in petroleum gedrenkt en toen in brand gestoken had en wat, de zaak nog erger maakte, die hond behoorde aan zijn vrouw en dat geval is met groote moeite gesust. Later schijnt hij die dienstbode, The resa Wright, met een karaf naar het hoofd gegooid te hebben. Over 't ge heel genomen en onder ons gezegd, zal bet hier vrij wat vroolijker zijn zonder hem. Waar kijkt u naar Holmes was op zijn knieën gaan zitten om met groote aandacht de knoopen te bekijken, waarmee het roode koord aan den stoel was ge bonden. Toen bekeek hij zorgvuldig het afgetrokken en uitgerafelde eind. paar het had losgelaten, toen de booswicht het naar beneden had ge trokken. - Toen er zoo aan getrokken werd, moet de bel in de keuken luide zijn overgegaan, merkte hij op. Niemand kon het hooren. De keuken is heelemaal achter het huis. - Hoe wist die kerel dat. niemand het hooren kon Hoe durfde hij zoo zorgeloos te zijn om aan het belle koord te trekken? Juist. Mr. Holmes, juist. U doet dezelfde vraag, die ik mijzelve tel kens en telkens weer gesteld heb. On getwijfeld heeft de kerel dit huis en zijn gewoonten gekend. Hij moet. overtuigd geweest zijn, dat het dienst personeel naar bed was op dat be trekkelijk vroege uur, en dat niemand met mogelijkheid een bel in de keu ken kon hooren overgaan. Daarom moest hij in nauwe betrekking staan tot een van het dienstpersoneel. Dat is duidelijk. Maar er zijn acht be dienden en alle van het goede soort. Al het andere er buiten gela ten, zei Holmes, dan zou men. ver moeden dat de schuldige was degene, die de karaf naar haar hoofd had ge kregen. En toch, daarmee zou ik verraad gepleegd hebben tegenover haar meesteres, aan wie deze vrouw zeer gehecht schijnt te zijn. In elk geval is dit een punt van onderge schikt belang en als u Randall een maal heeft, zal het niet moeilijk zijn uit tc vinden, wie zijn medeplichtige was. Het verhaal van mevrouw Bra ckenstall schijnt er nog door beves tigd te worden, als het nog bevesti ging noodig heeft, terwijl wij ieder détail duidelijk voor ons zien. Hij liep naar het Fransche raam en wierp het open. Er zijn hier geen sporen, maar do grond is ijzerhard, vervolgde Hol mes, men kan ze dus niet verwach ten. Ik zie dat deze kaarsen op den schoorsteenmantel gebrand hebben. Ja, bij dat licht en bij dat van do kaars, die mevrouw in haar hand had, hebben zij hun werk volbracht. En wat hebben zij meegeno men Och. niet veel alleen een half dozijn zilveren voorwerpen uit het buffet. Mevrouw Brackenstall denkt, dat zij zelf zoo ontsteld waren over den dood van Sir Eustace, dat zij het huis niet doorzochten, wat zij anders wel gedaan zouden hebben. - Dat is mogelijk. En toch dron ken zij wijn, schijnt het. - Om zichzelf tot bedaren te.bren- gen. Juist. Deze drie glazen op het buffet staan zeker nog precies, zqo- als zij gevonden zijn - Ja en de flesch ook. - Laat mij ze eens bekijken. Hal lo hallo wat is dat De drie glazen stonden bij elkaar, allen met een beetje wijn er in, en in één er van lagen eenige overblijf selen van vliegen. De flesch stond er naast, voor twee derde gevuld en er naast lag een lange, half vergane kurk. Die kurk en de stof op de flesch getuigde, dat hot geen gewone wijn was, waarvan de moordenaars gedronken hadden. Er had een verandering plaats ge grepen in Holmes' manier van doen. Zijn onverschilligheid had hij weer verloren, duidelijk was er weer be langstelling op zijn gelaat te lezen. Hij nam de kurk op en onderzocht haar zorgvuldig. Hoe trokken zij haar er uit? vroeg hij. Hopkins wees naar een half open lade. Daarin lag wat tafellinnen en een groote kurketrekker. Zei mevrouw Brackenstall, dat die kurketrekker er voor gebruikt was - Neen u weet dat zij bewuste loos was toen de flesch werd open getrokken. Ja, dat is waar. Die kurketrek ker is stellig en zeker niet. ge bruikt. Deze flesch werd geopend met oen zakkurketrekker, waarschijnlijk één, die in een mes zat en niet meer dan anderhalven duim lang was. Als u het bovendeel van de kurk be kijkt. dan zal u opmerken, dat de kurketrekker er driemaal in gezet is, vóór dat de kurk er kon worden uit getrokken. De kurk is niet tot 't eind doorgestoken. Deze lange kurketrek ker zou dat wel gedaan en de kurk er direct uitgetrokken hebben. Als u dien kerel te pakken krijgt, zal u zien, dat hij één van die velé messen in zijn bezit heeft. Uitstekendzei Hopkins. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 7