BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f 1.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
ZATERDAG 17 SEPTEMBER 1904
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIÉN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
ZONDAGSBRIEVEN.
MONARCHIE OF REPUBLIEK.
(Nadere toelichting).
wijze de Koninklijke belangstelling i
door persoonlijke tegenwoordigheid, j
deelneming en aanmoediging zich too-
nen kan.
Waarde Vriend
Nukkig is het lot en grillig zijn de
omstandigheden De eene maal staan
ze iemand vierkant in den weg, de
andere maal zijn ze hem vriendelijk
te wille en varen ze in zijn schuitje.
Hoe gunstig gestemd zijn ze mij op
heden Gij hebt mijn laatsten brief
over den voorrang die toe te kennen
zij aan de republiek dan wel aan de
constitutioneels monarchie niet zon
der genoegen gelezen, schrijft ge,
maargij hadt mijne zinsneden
over hetgeen een aan de grondwet
gebonden, boven de partijen staand
vorst voor zijn volk doen kan door
aanmoedigend voorbeeld of persoon
lijk optreden, gaarne nog wat nader
toegelicht gezien. Ik noemde, omdat
het juist gebeurd was, de aanwezig
heid van onze Koningin op het Taai
en Letterkundig Congres te Deventer.
En zie, daar komt de afgeloopen
week met haar Heldersche feesten ter
gelegenheid van de herdenking van
de vestiging van het Koninklijk In
stituut voor de Marine aldaar mij on
gezocht een toelichting aan de hand
doen, zoo schoon als ik haar wen-
schen kon.
Gij hebt 'met de talloozen in den
lande het optreden van H. M. te
Nieuwediep, het aanbieden van het
vaandel aan de adelborsten, het een
voudig logeeren in de hut van den
commandant van de „Prins Hendrik"
gelezen.
„De Koningin plantte bet vaan
del" zoo schrijft een der bericht
gevers „vóór zich ter recEterzijde,
de handen hoog daaraan gehouden,
ïn fieren, majestueusen stand. En
zóo sprak zij toen de aderDorsten
toe met plechtiger* nadruk. Haar
schoon geluid, dat nu en dan van
emotie trilde en zich dan weer uit
zette tot kloeken klank, werd ver
over het veld gedragen, en van. dat
aandoenlijk jonkvrouwelijk timbre
in die Koninklijke boodschap zag je
de gebruinde oude ijzervretersge
zichten verbieeken, in de strak ge
houden oogen tranen springen, 't
Zal voor de adelborsten in 't bijzon
der een onvergetelijk indrukwek
kende plechtigheid zijn geweest."
Zij trof het goed met het weertje
in den Helder. Maar laat mij' dan er
nog bij herinneren hoe slecht ze het
trof ook al weer kort geleden
bij de opening van den nieuwen
Maasmond, maar hoe ze desniettegen
staande den ganschen tocht door in
den neerplassenden regen op 't dek
van de stoomboot bleef en haar goed
humeur niet verloor.
Dat zijn drie verschillende gelegen
heden de voltooiing van een groot
waterbouwkundig werk, een weten
schappelijke vergadering en een mili
tair feest. Illustratie genoeg op welke
Trekt ge de lip misschien bij de
herinnering aan het militaire
feest, niet omdat ge op zichzelf daar
tegen hebt, maar omdat het u te bin
nen brengt dat de vorsten en vorstin
nen óok de oonstitutioneele in
den regel in hun liefhebberijen en om
geving u militair genoeg en te weinig
burgerlijk, te weinig „civiel" zijn?
Ik deel uw bezwaar, maar men kan
niet alles op-eenmaal veranderen, en
ik heb een sprekend voorbeeld tot
mijn dienst óok al uit de afgeloo
pen week dat er hn dit opzicht
groot onderscheid is tusschen de eene
monarchie en de andere.
Men stoot er zich wel aan dat de
militaire zeemacht van een natie heet:
Zijner of Harer Majesteits Marine,
en de schepen genoemd worden Zij
ner of Harer Majesteits „de Ruyter"
bijv., alsof die marine en die schepen
hun persoonlijk eigendom waren, als
of ze ten dienste stonden niet van het
land maar van den vorst. Dergelijke
woordverbindingen en formules acht
ge ten aanzien van het Hoofd eener
Republiek weinig denkbaar, iets wat
ik u gaarne toestem. Maar stem we-
i derkeerig mij dan ook toe dat het
grootendeels een vormquaestie is, die
het wezen der zaak weinig raakt. Dat
wordt te duidelijker door het voor
beeld dat ik bedoel. Lees er de toe
spraak door H. M. verleden Woensdag
tot de adelborsten gehouden, maar
eens op na en geef dan aandacht op
het onderscheid van toon en uitdruk
king waarmee ónze Koningin sprak
tot en over de Marine, die dan vol
gens de officieele termen „de Hare"
is en anderzijds de termen die bijv.
de Duitsche Keizer bij zoodanige gele
genheid gebruikt. Het verschil is tref
fend en des te toepasselijker, omdat er
maar vier dagen liggen tusschen de
beide gebeurtenissen die ik met elk
ander vergelijk.
De Keizer woonde Zaterdag 10 Sept.
j.l. de oefeningen bij aan boord van
een der oorlogsbodems in den Elbe-
mond, en beantwoordde te dier ge
legenheid de toespraak van admiraal
Koster aldus
„In de marine en oorlog»vroot is
een geest gëÊomen, zooals ik dezen
wenschte te zien. Toen ik aan de
regeering kwam, vond ik een mari
ne, waarvan het voortreffelijke of
ficierskorps niet ten volle besefte
dat het den persoon van den Keizer
volkomen toegedaan moest zijn. Dit
kon echter ook niet anders zijn bij
de historische en militair-politieke
ontwikkeling van tie weermacht. Ik
heb volkomen mijn doel bereikt. Het
officierskorps der marine is mijn
officierkorpsde heeren zijn mijn
officieren, mijn kameraden gewor
den. Dank zij het tot stand komen
van dezen nauwen, innigen band,
die reeds sedert eeuwen bestaat tus
schen de officieren van 3e land
macht en hun koningen, kon de
marine aan haar groote taak vol
doen. Want ook hier geldt: „Voor
beelden trekken, leeringe n wek
ken". Ik begroet in dezen nieuwen
geest den blijden lust tot opofferen-
den arbeid, tot gehoorzaamheid en
discipline. In de verblijdende zeker
heid voor de toekomst, dat de ma
rine bewijzen zal berekend te zijn
voor de taak haar opgelegd als een
goed, betrouwbaar wapen in mijn
hand dat flinkheid en moed, toe
wijding van goed en bloed voor
koning en vaderland steeds leven
dig zullen zijn in de marine hef
ik dit gïas op onder den uitroep
„Hoera voor de actieve oorlogsvloot,
voor mijn marine".
Men voelt den korten zin dezer
woordenTot nu toe bedoelt de
Keizer was ik over de marine niet
heelemaal tevreden. Sinds ze echter
geen allures meer aanneemt van on-
afhankel kheid en volkomen aan Mij
zich onderworpen voelt, in geen enkel
opzicht minder dan de landmacht, nu
krijgt ze een pluimpje
Ik begrijp dat republikeinsch-ge-
zinde geesten een dergelijke toespraak
koren achten op hun molen. Al ont
ken ik dit, ïïr geef toe dat zij op
(m ij n molen ook geen koren brengt.
Ik haalde haar niettemin aan, juist
j als herinnering dat er verschil is,
óok tusschen constitutioneele monar-
I chieën onderling. Al mishaagt een
j dergelijke toon zelfs aan vele Duit-
I schers, ja aan talrijke Pruisen, die
toon is toch veel meer in overeenstem-
ming met het karakter van het Duit-
I sche Rijk en den Pruisischen Staat
dan met het karakter van de grond-
j wet van ons vaderland.
Het feit, dat ik ten aanzien van het
onderwerp dat mij bezighoudt toe-
i vallig, door de keus van twee voor
beelden die voor de hand lagen, den
militairen kant heb aangeraakt,
brengt mij er gereedelijk toe Ten
slotte nog éene zaak aan te roeren.
Is toch niet eene republiek zoo
I vraagt men uitteraard geneigd
meer anti-militairistisch, anti-oorlogs-
j gezind te zijn dan een keizerrijk of
koninkrijk
Zóo meende men, zóo meende ook
ik.tot voor weinige jaren. Nu ja,
i zoo redeneerde men, de Fransche re-
publiek bleef wel op dezelfde militaire
lijn als vroeger onder keizerrijk of ko-
ningschap, maar dat was de traditie
j en de geest der natie. Maaren
hier wendde zich het oog hoopvol en
I vertrouwend naar het Westen, over
den breeden Atlantischen Oceaan. De
jonge republiek der Vereenigde Staten
toch niet zoo heèl jong meer
doch machtig, invloedrijk, éene der
groote beschaafde mogendheden van
de wereld, zou het voorbeeld geven,
dat republikeinsche geboorte zonder
oude traditie, dat een praktische zin
als nergens elders bestaat, dat han
delsgeest, dat afwezigheid van een
staand leger zich met den oorlog, den
aanvallenden oorlog, niet verdraagt.
Hoe zijn wij door den Amerikaansch-
Spaanschen oorlog teleurgesteld
Amerika wflde den oorlog, bleek een
militaire republiek, zoo goed als
welke monarchie ook.
Zóo valt men uit de koets.
Niet de instellingen, niet de regee-
ringsvormen beslissen, de men-
s c h e n moeten veranderd
Ontvang mijn Zondagsgroet
Yours
LECTORI SALUTEM.
KUNSTPRAATJE.
Over Kunst en Schoonheid.
(Vervolg).
Schoonheid is eigenlijk iets vol
maakts. En daar er nu eenmaal geen
volmaakt menschen-werk en dus ook
geen volmaakte kunst is, moeten wij
feitelijk alleen spreken van de mate
van schoonheid die in een kunstwerk
is. En daarnaar de meerdere of min
dere laat 'k zeggen hoeveelheid
schoonheid de hoogere ol minder hoo-
ge grootheid en waarde des kunste
naars gemeten wordt, hangt de appre
ciatie van deze vaak te veel af van
tijdelijke meeningen omtrent al of
niet schoon. Slechts enkelen der
grootste geniëen kunnen werk maken,
dat iets-niet-te-zeggens in zich heeft,
dat het, 't verheffend boven de tijden,
maakt tot wat wij eeuwig-schoon
kunnen noemen. En hierbij denk ik
zoover onze schilders betreft, aan
Matthijs Maris
Nu wil ik even zeggen, dat ik 't een
nutteloos en onnoodig werk vind om
uit te maken of schilder A nu eens
grooter is dan schilder B. Zijn beiden
groot, geniet dan hun werk en laat ze
niet gebukt gaan onder hunne vaak
te zware reputatie. De menschen
willen zoo graag kunstenaars in vak
jes zetten, deftig met een etiket er op,
maar wie doordringt in 't schier on
naspeurlijke van een artiestenziel, hij
zal beseffen dat dit samengestelde
abstrack nooit te kennen is. Schoon
heid wordt bovendien uit zoo tal van
factoren opgebouwd, factoren waar
van niet één geheel ontbreken kan,
dat vaak schilder A meer heeft van
dit, en schilder B weer meer van dat,
en nu hangt 't alleen maar de betrek
kelijke waarde dier deelen af, welke
wij hooger stellen kunnen.
Noemde ik verleden week Intensi
teit in de eerste plaats, als een twee
de hoofdfactor zou ik harmonie wil
len noemen Ik bedoel d&tovereen
stemming in alles. Niet alleen een
schoone bijeenvoeging van de kleu
ren, een innerlijk verband tusschen
de lijnen, een goed geheel van licht en
donker, maar ook de kleuren, vor
men, enz. in verband met de stem
ming. Niet alleen dus deel voor deel,
maar ook deel met deel. Wordt dit
bereikt, dan geeft een kunstwerk een
indruk als een welluidende sympho
nic, een gevoel van rust (o.a. Bauer's
werk).
Men versta mij wel, de spontaniteit
I is een heerlijk iets, en een schilder,
die schoonheids-dronken zijn visioe-
nen uitjubelt (bijvoorbeeld Breitner)
kan iets machtigs leveren, beter nog:
Ieder schildere spontaan, zóó als hij
't geziene gevoeltmaar zooals een
zanger, wiens stem door overmatige
kracht hokt, mag nooit een kunst
werk zijn. Kracht,vereischte, spontaan
gegeven, goed, maar dan een bedwon
gen kracht, een kracht, die de kun
stenaar onder zijn macht heeftGeve
de kunstenaar zijn kracht spontaan,
want weinig bederft zoo als stijve
gedwongenheid. We hebben er éen
gehad, die zijn hartstochten niet
meester, onbedwongen, overkrachtig,
niet is gekomen, ook door zijn vroegen
dood, tot de hoogte waarop zijn genie
hem had kunnen brengen, ik bedoel
Vincent van Goght, maar die door
zijn buitengewone visie vaak verge
ten doet de hem ontbrekende harmo
nie. Cd. K.
Natuurhistorische
Wandelingen
IN EN OM HAARLEM.
XXV.
j En de dieren? Of die zich voor het
'barre seizoen aanpassen? Welzeker.
I Wilt ge daarvan bet bewijs, volg me
dan naar dat tuintje, waarin die Oost-
Indische kers zich zoo sierlijk door
I den klimop weet te slingeren. Die geel
genuanceerde bloempjes steken wat
aardig af bij dat donkere groen, ze
frisschen de artistieke bladvormen
heel wat op. Nu ettelijke weken terug,
waren er af en toe vriendelijke witte
vlinders, die schijnbaar gingen spele
meien tusschen die lieve bloemen, af
en toe eens schuilertje gingen spelen
onder de bladerenmaar, owee, ze
hebben sporen van hun bezoek nage-
laten. Ge beschuldigt ze wellicht reeds
i van die uitgevreten bladeren; daar-
j aan hebben ze geen schuld, in 't ge-
j heel niet. En ja, toch welwant zij
legden aan de^onderzijde der blade-
ren kleine glanzige, ietwat doorschij-
nende korreltjes, die bleken eieren te
zijn. Toen de lieve zonne hare koes-
terende stralen naar beneden zond,
j bereikten die de bladoppervlakte en
brachten getemperd, genoeg warmte
j aan om ze te doen uitkomen. Kleine
vlinders meent ge Wel neen, leelijke
groene rupsen, de afschrik van vele
j danïes. En hoe klein dat griezelige
goedje ook was, toch hadden ze een
eetlust om van te duizelen. Eten en
nog eens eten, van den vroegen inor-
gen tot den laten avond, ja des nachts
i te vasten was nog te moeilijk. Geen
wonder dat het dunne velletje ging
barsten en het beestje, dat zijn kleer-
tjes van moeder natuur ontvangt, had
i reeds een nieuw huidje, dat weer
I eenigen tijd aan de vraatzucht kon
j toegeven. Zoo ging dat vervellen
I voort, steeds voort. Alleen als 't koud,
nat weer was, dan vonden ze dat wel
wat vervelend. Reeds in den beginne
sneuvelden er ten gevolge van 't
j slechte weer vele, andere vielen ten
prooi aan tal van vijanden, waarvan
de meesten behoorden tot onze ge
liefde zangers. Maar enkele bleken
sterker en in de natuur behouden de
sterksten steeds de overhand. En of
ze wisten van den naderenden slech
ten tijd, dat er geen blaadjes meer
waren om in te smullen, wisten onze
koolwitjes in hun klein nietig lichaam
j die bladetmassa om te zetten in vet,
dat zich ophoopte aan de rugzijde van
't lichaam. Bijna had ik gezegd ter
weerszijden van den ruggegraat,
maar wervels hebben ze niet, ze heb
ben in 't geheel geen geraamte, slechts
de huid geeft voor hun de stevigheid.
En al ontkwamen ze tot nog toe
aan de aanvallen van grootere vijan
den, ook zijn er kleinere, die lang niet
altijd minder gevaarlijk zijn. Vooral
is dit zoo, omdat ze zoo weinig in 't
oog vallen en hun vermenigvuldiging
zoo sterk is.
Zoo ook hier met het beestje, dat
hier voor ons zit. Eenigen tijd geleden
kwam zoo'n klein wespvormig diertje
aangeslopen, pakte de rups beet en
wist die met haar flinken angel in
bedwang te hóuden. Meedoogenloos
stak zij de rups met haar angel in
den rug en liet heel voorzichtig een
eitje in de wonde glijden. Nu een
poosje voorwaarts en 't zelfde spel.
Geen wonder, dat de rups er loom
van was. Steëds meer werden er gen
legd, steeds meer. Eindelijk, daar
vloog ze heen, om elders slachtoffers
te maken en ook op haar beurt te
maken, dat haar nageslacht door den
winter komt. Want uit die eitjes toch
ontwikkelden zich larven, en die
larven leefden van het vet, dat de
rups voor zich had verzameld. Daar-
I mede was ze zelve, ook al sleepte ze
haar bestaan nog wat voort, ten doo^
I de opgeschreven. Eindelijk werd de
vracht haar te zwaar. Ze gevoelde
zich loom en moede, zooals ze wel
vaker voor de vervellingen zich had
gevoeld. Dan maar een droog plekje
opgezocht, of zou haar thans de laat
ste vervelling wachten, zooals haar
instinct, haar zucht tot zelfbehoud
haar influistert. Ze weet het niet
Ze kruipt omhoog, tegen dezen
muur, evenals hare vriendin, die haar
trouw gezelschap hield den ganschen
zomer. Wat had die een medelijden
met haar, toen ze zoo werd aangeval
len en gemarteld.
Nu heeft ze ook genoeg aan zich-
zelve. Moe sleept ze zich voort en zie
hier onder deze vensterbank ging ze
schuilen, nadat de vervelling was af
geloopen. En hoe wonderlijk, de lee
lijke rups werd een popje, dat met
een dun draadje vastgebonden de
koesterende stralen van haar aller
vriendin afwacht zoodra bet voor
jaar weer in het land komt. Dan, nog
grootscher wonderde pop wordt
weer een vlinder.
Maar haar vriendin met dat tuig in
den rug, hoe kost het loopen haar
moeite. Neen, ze kan niet meer.
Fenllleton.
De Terngteer van
Sherlock Holmes
door
A. CONAN—DOYLE.
U heeft haar nu lang ge
noeg ondervraagd, heeren, en nu
gaat zij met haar oude Teresa naar
haar eigen kamer, om van de rust te
genieten, die zij zoozeer noodig
heeft
Met moederlijke teederheid sloeg
de bejaarde vrouw haar arm om haar
meesteres heen en ging met haar de
katner uit.
Zij is altijd bij haar geweest,
zei Hopkins. Heeft haar als klein
kind verzorgd en kwam met haar
naar Engeland toen zij nu achttien
maanden geleden voor 'teerst Austra
lië verlieten. Theresa Wright is haar
naam. het is een dienstbode, zooals
men ze tegenwoordig niet meer ont
moet. Dezen kant uit, als 'tu belieft.
Mr. Holmes
De belangstelling was uit het ge
laat van Holmes verdwenen, en ik
wist dat met het geheimzinnige alle
bekoorlijkheid van het geval voor
hem weg was.
Natuurlijk moest er nu een arres
tatie plaats hebben, maar met derge
lijke alledaagsche dingen wenschte
hij zich niet in te laten Een beroem
de en knappe specialiteit, die merkt,
dat hij geroepen is bij een zeer ge
woon geval, moet een dergelijke ge
waarwording hebben als Holmes nu.
Toch was het tooneel in de eetka
mer van Abbey Grange vreemd ge
noeg om zijn verminderde belang
stelling weer gaande te maken.
Het was een zeer groote en hooge
kamer met uitgesneden eikenhouten
plafond, eikenhouten lambrizeering
en een mooie verzameling van herte
koppen en oude wapens langs de wan
den. Aan het andere eind van de
kamer tegenover de deur was het
hooge Fransche venster, waarvan
sprake was. Drie kleinere ramen aan
de rechterhand lieten de koude win
terzon door. Aan de linkerhand was
een groote, diepe haard met een mas
sief eikenhouten schoorsteenmantel.
Naast den haard stond een zware,
eikenhoutën stoel met armleuningen
en een kruis tusschen de pooten. Tus
schen het open houtwerk door was
een rood koord getrokken, dat aan
iederen kant van den stoel aan het
onderstuk was vastgemaakt. Nadat
mevrouw Brackenstall losgemaakt
was, hingen de koorden naast den
stoel, maar de knoopen zaten aan
weerskanten nog vast. Deze kleinig
heden trokken eerst later onze aan
dacht-, want onze gedachten werden
geheel in beslag genomen door het
vroeselijk lichaam, dat daar op een
tijgerhuid lag uitgespreid voor den
haard.
Het was het lijk van een langen,
welgemaakten man. van ongeveer
veertig jaar oud. Hij lag op zijn rug
niet het gelaat naar boven gekeerd,
terwijl zijn witte tanden tusschen
den donkeren baard uitkwamen. Zijn
beide handen lagen tot vuisten ge
bald boven zijn hoofd, terwijl er een
zware stok overheen lag. Zijn knappe
arendsachtige trekken vertoonden
nog een uitdrukking van hevige
woede. Hij was blijkbaar in zijn bed.
toen het gerucht hem had gewekt,
want hij droeg een sierlijk gebor
duurd nachthemd, en uit zijn panta
lon staken zijn bloote voeten. Zijn
hoofd was afschuwelijk gewond en
de geheele kamer droeg de kenter,-
kenen van den wilden strijd, die hier
gestreden was. Naast hem lag de
zware pook, gebogen als een hoepel.
Holmes onderzocht dit voorwerp zoo
wel als het slachtoffer.
Die oude Randall moet eon ijzer-
sterken man zijn, merkte hij op.
Ja, zei Hopkins. Ik heb wel
eens over den vent hooren spreken
hij moet een buitengewoon ruw indi
vidu zijn.
U zal niet veel moeite hebben
hem op te sporen.
In 't minst niet. Wij trachten
hem al lang op te sporen, en er was
reden te gelooven, dat hij naar Ame
rika was gegaan. Nu wij weten, dat
zij hier zijn, zou ik niet weten, hoe
zij moesten ontsnappen. Naar iedere
zeehaven hebben wij al bericht ge
zonden, en vóór den avond zal er
een prijs worden uitgeloofd. Alleen
begrijp ik niet, hoe zij zoo gek kon
den zijn, wetende dat mevrouw Bra
ckenstall een beschrijving van hen
kon geven en dat wij hen daaruit
wel zouden moeten herkennen.
-- Juist. Men zou verwachten, dat
zij mevrouw Brackenstall evenzeer
voor goed het zwijgen zouden heb
ben opgelegd.
- Zij hebben zeker niet opgemerkt,
bracht ik in 't midden, dat zij weer
bij gekomen was uit haar flauwte
Wat was daze arme kerel voor een
mensch, Hopkins? Mij dunkt, er
wordt niet veel goeds van hem ge
zegd.
- Hij was een goedhartig man, als
hij nuchter was, maar een duivel,
als hij te veel had gedronken, of lie
ver als hij half dronken was, want
zelden was hij heelemaal onbe
kwaam. Op zulke oogenblikken
scheen de duivel bij hem los te zijn
en was hij tot alles in staat. Naar ik
hoor kwam hij tweemaal bijna met
ons in aanraking, in weerwil van
zijn vermogen en zijn titel. Er werd
schande van gesproken, dat hij eens
een hond in petroleum gedrenkt en
toen in brand gestoken had en wat,
de zaak nog erger maakte, die hond
behoorde aan zijn vrouw en dat
geval is met groote moeite gesust.
Later schijnt hij die dienstbode, The
resa Wright, met een karaf naar het
hoofd gegooid te hebben. Over 't ge
heel genomen en onder ons gezegd,
zal bet hier vrij wat vroolijker zijn
zonder hem. Waar kijkt u naar
Holmes was op zijn knieën gaan
zitten om met groote aandacht de
knoopen te bekijken, waarmee het
roode koord aan den stoel was ge
bonden. Toen bekeek hij zorgvuldig
het afgetrokken en uitgerafelde eind.
paar het had losgelaten, toen de
booswicht het naar beneden had ge
trokken.
- Toen er zoo aan getrokken
werd, moet de bel in de keuken
luide zijn overgegaan, merkte hij
op.
Niemand kon het hooren. De
keuken is heelemaal achter het huis.
- Hoe wist die kerel dat. niemand
het hooren kon Hoe durfde hij zoo
zorgeloos te zijn om aan het belle
koord te trekken?
Juist. Mr. Holmes, juist. U doet
dezelfde vraag, die ik mijzelve tel
kens en telkens weer gesteld heb. On
getwijfeld heeft de kerel dit huis en
zijn gewoonten gekend. Hij moet.
overtuigd geweest zijn, dat het dienst
personeel naar bed was op dat be
trekkelijk vroege uur, en dat niemand
met mogelijkheid een bel in de keu
ken kon hooren overgaan. Daarom
moest hij in nauwe betrekking staan
tot een van het dienstpersoneel. Dat
is duidelijk. Maar er zijn acht be
dienden en alle van het goede soort.
Al het andere er buiten gela
ten, zei Holmes, dan zou men. ver
moeden dat de schuldige was degene,
die de karaf naar haar hoofd had ge
kregen. En toch, daarmee zou ik
verraad gepleegd hebben tegenover
haar meesteres, aan wie deze vrouw
zeer gehecht schijnt te zijn. In elk
geval is dit een punt van onderge
schikt belang en als u Randall een
maal heeft, zal het niet moeilijk zijn
uit tc vinden, wie zijn medeplichtige
was. Het verhaal van mevrouw Bra
ckenstall schijnt er nog door beves
tigd te worden, als het nog bevesti
ging noodig heeft, terwijl wij ieder
détail duidelijk voor ons zien.
Hij liep naar het Fransche raam
en wierp het open.
Er zijn hier geen sporen, maar
do grond is ijzerhard, vervolgde Hol
mes, men kan ze dus niet verwach
ten. Ik zie dat deze kaarsen op den
schoorsteenmantel gebrand hebben.
Ja, bij dat licht en bij dat van
do kaars, die mevrouw in haar hand
had, hebben zij hun werk volbracht.
En wat hebben zij meegeno
men
Och. niet veel alleen een half
dozijn zilveren voorwerpen uit het
buffet. Mevrouw Brackenstall denkt,
dat zij zelf zoo ontsteld waren over
den dood van Sir Eustace, dat zij
het huis niet doorzochten, wat zij
anders wel gedaan zouden hebben.
- Dat is mogelijk. En toch dron
ken zij wijn, schijnt het.
- Om zichzelf tot bedaren te.bren-
gen.
Juist. Deze drie glazen op het
buffet staan zeker nog precies, zqo-
als zij gevonden zijn
- Ja en de flesch ook.
- Laat mij ze eens bekijken. Hal
lo hallo wat is dat
De drie glazen stonden bij elkaar,
allen met een beetje wijn er in, en
in één er van lagen eenige overblijf
selen van vliegen. De flesch stond er
naast, voor twee derde gevuld en er
naast lag een lange, half vergane
kurk. Die kurk en de stof op de
flesch getuigde, dat hot geen gewone
wijn was, waarvan de moordenaars
gedronken hadden.
Er had een verandering plaats ge
grepen in Holmes' manier van doen.
Zijn onverschilligheid had hij weer
verloren, duidelijk was er weer be
langstelling op zijn gelaat te lezen.
Hij nam de kurk op en onderzocht
haar zorgvuldig.
Hoe trokken zij haar er uit?
vroeg hij.
Hopkins wees naar een half open
lade. Daarin lag wat tafellinnen en
een groote kurketrekker.
Zei mevrouw Brackenstall, dat
die kurketrekker er voor gebruikt
was
- Neen u weet dat zij bewuste
loos was toen de flesch werd open
getrokken.
Ja, dat is waar. Die kurketrek
ker is stellig en zeker niet. ge
bruikt. Deze flesch werd geopend met
oen zakkurketrekker, waarschijnlijk
één, die in een mes zat en niet meer
dan anderhalven duim lang was.
Als u het bovendeel van de kurk be
kijkt. dan zal u opmerken, dat de
kurketrekker er driemaal in gezet is,
vóór dat de kurk er kon worden uit
getrokken. De kurk is niet tot 't eind
doorgestoken. Deze lange kurketrek
ker zou dat wel gedaan en de kurk
er direct uitgetrokken hebben. Als u
dien kerel te pakken krijgt, zal u
zien, dat hij één van die velé messen
in zijn bezit heeft.
Uitstekendzei Hopkins.
(Wordt vervolgd).