Leven is haar tot een last, ze is op, geheel op. Als voelt dat kleine goedje het, dat ze zich op een wrak bevinden, zoo kruipen ze er uit en nauwelijks b'ui- ten beginnen ze~te spinnen, gele zij de, en omhullen het lichaam, om op haar beurt den winter door te komen. En de rups Nog eenige stuiptrekkin gen en haar leven is ten einde. De rups was aangetast door haar ergsten vijand, den sluipwesp. De leeken op natuurhistorisch gebied noemen die gele coconnetjes „rupsen eieren". J. STURING. Waarom men gaarne buiten is. Naar het Fransch van CHARLES MONSELET, door Hajem. EEN SPECULANT, wandelende in den dauw met een sigaar- in den mond Wat een verrukkelijk bosch, zorg vuldig onderhouden, met koele scha duw en heerlijke speling van het licht. Ik zal 't laten omhakken. Wat een zuivere lucht ademt men hier in Een prachtige plaats voor het een of andere bedrijf, daar bij die beek. Een fabriek van beenzwart bijv. En dat uitzicht, dat dorpje op den achtergrond, in een zacht waas ge huld Die huisjes tegen den heuvel aan, en dat rood van de pannen te gen het blauw van den hemel. Zel den zag ik een bekoorlijker plekje. Als de nieuwe spoorweg er doorheen moet is mijn fortuin gemaakt. Wat is 't zacht loopen op dat mos tapijt EEN BOTERBLOEMPJE (half plat getrapt Ai f nas dan toch op DE SPECULANT. Prachtig terrein over 't algemeenik zal 'teens laten opnemen. Ik kon den afstand wel eens me ten van hier tot aan den weg. (Hij haalt een duimstok uit zijn zak). EEN BASTAARD-NACHTEGAAL te gen een sijsje: Zie je, wat hij doet? HET SIJSJE Hij loopt met gebo gen rug DE SPECULANT ven... zeven meter., tig centimeter. Ik houd van „buiten", ik beken 't eerlijk. Alleen buiten kan men nog zaken doen. n. „Vijf, zes, en drie-en-twin- Leve de vrije natuurLeve bet grasLeve de schapenLeve de vreugde en de bloeiende aardappels Hier is een uitgezochte plaats om een stukje te eten, laten we hier wat gaan zitten. Vindt u ook niet, juffrouw Mene- son En u ook niet, meneer Douillard Met de sjaals van de dames, die wij aan de takken van de hoornen ophangen (niet de dames maar de sjaals; hi, hi, hi!), zullen we ons tegen de zon beschutten. Kom. Kareltje, dek de tafel, terwijl pakken wij de manden uit EEN WILDE ROOS. Ajakkes! wat een gezelschap. Waar zou dat van daan komen? EEN KOEKOEK. Ik heb langen tijd verblijf gehouden in een kooi, in de Willemstraat; ik geloof, dat ik een van die gezichten daar herken. DE BURGERMENSCHEN. Maak wat voort. Maak wat voortHei, jul- lui daar, kom dan toch Kijk. de pastei is onderweg gebro ken en het vleesch steekt door het papier. Dat is niet erg, het zal toch wel smaken We hebben maar drie borden, die zijn voor de dames; eer aan het schoone geslacht De glazen zijn vergeten, mijn zil veren beker moet dus maar voor alle maal dienen, we zijn toch niet vies van elkaar. DE KOEKOEK, ik herken er een, dien daar, dat is de passementwer ker op den hoek van de Gortstraat. EEN KORENBLOEM. Olidaar gaat die dikke tante boven op me zitten. Nou kan ik niets meer zien! EEN MEIKEVER. Ze zeggen, dat ik geen kwaad doe toch had ik groo- ten lust om mij in hun sla te laten vallen. DE BURGERMENSCHEN. Laat ons eten Eten Eten Wij zijn graag „buiten", omdat buiten de worst be ter smaakt. Laat ons drinken drinken Wij zijn graag „buiten", omdat de cognac zich buiten goed laat smaken Leve de vrije natuur DE KOEKOEK. Nou herken ik ze allemaal V. EEN MAN MET EEN ZWAREN BAARD (in boezeroen, een dikken knuppel in de hand, op den weg van Heemstede). Wat een mooie nachtHemel en aarde vormen slechts één groote donkere plek, zoo zwart als inktde maan, mijn waardige bondgenoote, heeft zich achter ondoordringbare wolken teruggetrokken. Alleen een paar flonkerende sterre tjes houden nog raad in de diepte van den vijver. Maar voor er één uur verder zal zijn, zal de nevel ze met zijn ijzige wade hebben toegedekt. Wat een mooie nacht EEN POPULIER. Ik beef, zonder dat ik weet waaorm. EEN NACHTEGAAL. De toon van die stem maakt mij bang. Kan jij iets EEN ZIEKE, aan den ingang van een stal, in de eene hand een glas melk en met de andere zich den neus i onderscheiden dichthoudende Pouah Ik houd van EEN VLASVINK. Nee, we moeten „buiten" zijn. omdat het mij goed zien, dat we licht krijgen, doet; maar wacht maar, tot ik weer) EEN GLIMWORM. Licht? Asje- beter ben, dan zul je me weer eens blieft gauw naar de stad zien trekken. EEN KOOL. Ongemanierd schepsel EEN VARKEN. Ongemanierd schep sel DE ZIEKE. Stomme plantenAke lige dierenMannen die je scheel aankijken, en vrouwen, die zeggen „Ik heef En dat hebben de dichters nou be zongen. zoolang als de wereld be- EEN HAAN. Zoo'n zieke EEN EEND. Ik zal hem even een beetje nat maken. DE ZIEKE. Ik weet wel... de zui vere melk, de eitjes zoo onder de kip vandaan. Maar wat drommel, denk je dan, dat ik mij zonder dat, levend zou hebben laten begraven De doctoren hebben mij in het groen gezonden. Ik ben in het groen. Het kiezen van de kleur stond niet 'aan alles verloren. DE MAN MET DEN ZWAREN BAARD. Alle geluiden sterven het een na het ander weg; men hoort nu al leen nog maar bij tusschenpoozen de wind in de donkere struiken en het. rollen van wagens, die nog laat hij den weg zijn. Langs dezen weg moet de rijkaard komen, die vandaag op de markt z'n koeien heeft verkocht, en liet geld in een gordel bij zich draagt. Ik ben graag buiten. Vooral in het middernachtelijk uur, het geheimzinnige uur, liet uur van rustige verpeinzing EEN UIL. Hoe Hoe Hoeeh 1 DE MAN MET DEN ZWAREN BAARD. Ik dacht dat hij 'twas... wat blijft hij lang weg Als men hem maar niet bepraat, om in de herberg te blijven Dan was mij. Ik houd van buiten", zooals men houdt van een ziekenhuis. (Hij drinkt het glas melk leeg). Anders niet. IIL EEN VERLIEFD PAAR (vijf en twintig jaar en achttien jaar, bruin en blond, houden elkaar omstrengeld in den Hout). HIJ. Ik bemin je. Valentine. ZIJ. Paul, ik bemin je HIJ. Hier, onder dit dichte lom mer, dringt geen zonnestraal door. Laat mij de linten van je hoed los maken. ZIJ. Je hebt mijn haar in de war gemaaktwat zal ik er nou ver schrikkelijk uitzien EEN TORTELDUIF. Wat een aar dig paartje DE KLEINE BLAUWE KLOKJES. Goedendag, goedendag, goedendag ZIJ. Waar breng je me heen, Paul? HIJ. Ik weet 'tniet, maar wat komt het er op aan De weg der verlief den ligt steeds voor hen. ZIJ. Maar waarom gaan we dan van den grooten weg af? HIJ. Ik zoek naar een plaatsje om wat te rusten, lieveling. ZIJ. Ik ben niet moe DE TORTELDUIF. Hierheen hier heen De laan rechts tot aan de wil gen daar zul je vinden, wat je zoekt. HIJ. Kom, lief kind, we hebben el kaar zooveel te zeggen. ZIJ. Denk je dat? EEN KLAPROOS. (Fluisterend) Maar bloos dan toch ZIJ. Die takken sloegen me bijna in het gezicht, maar dat is niets. Wat is 't toch mooi buiten, vind je niet. Paul HIJ. Ik houd veel van de natuur. TEZAMEN. Wij houden van de natuur omdat men er het hart beter voelt kloppenomdat de bekentenis sen er vanzelf naar de lippen stijgen; omdat eeden gemaakt zijn, om te worden uitgesproken onder denbloo- ten hemel en te midden van bloe mengeur EEN HAGEDIS, 'tls vreemd, maar voor dezen ben ik heelemaal niet bang IV. EEN TROEPJE BURGERMEN SCHEN (erg bezweet, de jassen en mantels over den arm, zwoegende onder het trewicht van manden met eet- en drinkwaren). 1 Maar neen, 'tis een oppassend man, die niet gewend is, om den nacht buitenshuis door te brengen, dat moet ik hem tot zijn eer nageven. Laten we nog maar wat geduld hebben en ondertusschen de lekkere buitenlucht opsnuiven. Ik ben graag „buiten". Alleen buiten kan men nog rusti;, zijn bedrijf uitoefenen (men hoort den hoefslag van een paard; de man met den zwaren baard springt te voor schijn). Je geld of je leven VI. EEN TOONEELSCHRIJVER (dwa lende in de omstreken van Meeren- berg, somber uiterlijk). Neen, hier niet.,, hier zou men mij kunnen zieti. Laat ik liever den kant van dat dichte struikgewas uitgaan. EEN SPECHT, (een oogenblik op houdende met hameren tegen een boom). Wat wil die man daar? EEN LIJSTER. Hij ziet er nog al niet boosaardig uit. EEN LEEUWERIK. Laten we ma ken. dat we wegkomenHij heeft twee spiegeltjes voor zijn oogen DE LIJSTER. Wel neenDat is een bril DE TOONEELSCHRIJVER. Ik houd van de vrije natuur... ik, dien men aanziet voor eën twijfelaar en eei verdorven mensch. Oh, zeker, ik houd van de natuur (om zich heen ziende). DE LIJSTER. Hij houdt een papier in zijn hand. EEN MUSCH. Ik, die mijn jeugd heb doorgebracht in de omstreken van Haarlem, ik weet wat het is het is een dagblad. DE TOONEELSCHRIJVER. Ik moet haast makende oogenblikken zijn kostbaar. Ik ben alleen... heelemaal alleen... Schuldenaar (tot zijn kleermaker) Weet u 't al, mijnheer Schaarman, dat ik verloofd ben? Kleermaker Zeker, mijnheer, ver schillende bekenden hebben me al ge feliciteerd) Moderne guit (die door zijn moeder bekeven wordt). U hoeft tegen mij niet zoo'n mond op te zetten, Moe ik ben uw man niet 1 Klein begonnen. (Een Japansche vertelling). Nedzoumi is beroemd, niet alleen om zijn vermogen, dat zeer aanzien lijk is, maar vooral om de wijze, waarop hij zoo rijk is geworden. Ziehier hoe de gelukkige Nedzoumi dat zelf vertelt Het geluk hangt soms maar van een kleinigheid af, daar hen ik zelf het levend voorbeeld van. Ts bet geen groot wonder, wanneer iemand zijn fortuin maakt, die met eau behoorlijk kapitaal in zaken is gekomen, dan is het er toch wel een als men, gelijk ik, met niets-Jiegon- nen en toch niet kwaad geslaagd is, maar ik moet bekennen, dat ik ben wat men gewoonlijk een geluksvogel noemt. Mijn vader stierf vóór mijn geboor te en daar maakten slechte bloedver wanten en valsche vrienden misbruik van om mijn moeder alles te ontroo- ven wat, zij bezat. Geheel tot armoede gebracht, vond de ongelukkige een toevlucht bij een vriendin, bijna even arm als zij en de eenige, die medelijden met haar had. Daar werd ik geboren: langen tij') leefden wij van hetgeen mijn moeder met werken verdiende en ook van aalmoezen, maar toen ik grooter werd, slaagde mijn moeder ondanks haar armoede en geholpen door haar vriendin, die haar steeds steunde er, aanmoedigde wanneer zij het hoofd er hij wilde laten hangen, er toch in mij een weinig onderwijs te laten geven. Toen ik lezen, schrijven en rekenen had geleerd, liet mijn moeder, di^ ernstig ziek geworden was door de ontberingen., welke zij zich om mij- ientwille had getroost, mij op zeke ren dag aan haar bed roepen en zei- de tot mij Mijn arm kind ik vreps. dat, ik nog slechts weinig dagen te leven heb, maar gij zijt de zoon van een koopman. Gij moet nu ook in den handel gaan. Begeef u naar den koopman en bankier Kraoutchi, den rijkste van de stad. Uw vader en hij stonden eertijds in handelsbetrekkin gen tot elkaar en ik weet, dat hij meermalen voorschot geeft aan arme jongelui, zoons van kooplieden van het zuivere ras, zooals gij. Ga, mijn arm kind, met den zegen van uwe moeder. Vaarwel, ga de wereld in, want ik kan niets meer voor u doen. Ik ging naar den koopman-ban kier, maar hij wees mij met verne derende minachting af, mij, denzoon van een koopman van het zuivere ras Wanneer ik u geld gaf, geloof ik, dat ik lang op de rente zou kun nen wachten. Ik weet, dat ge nog niet eens in staat zou zijn een reke ning te schrijven. Gij zijt nog veel te jong om zaken te doen, knaap. Daar, ziet ge op den grond die doode muis liggen Ja zeide ik. Welnu? Een schrander man zou zelfs daarmee zijn fortuin kunnen maken. Ik keek den bankier trotsch aan en ik hernam, met het schaamrood op het gelaat en de woede in het hart Ik neem, die doode muis, Kra- outchi, dat is het kapitaal, dat gij mij leent. Moet ik een schuldbeken tenis teekenen? De bankier, die zich vermaakte met mijn voorstel en mijn sarcasme, lachte om mijn toorn, dien ik niet geheel kon verbergen en gaf mij een vel papier. Ik schreef een schuldbekentenis, on berispelijk in den vorm, teekende die en gaf ze hem zoo ernstig mogelijk. De bankier las, haalde zijn schouders ou borg het vel papier en ik ging heen, met de doode muis, terwijl hij mij lachend nakeek. Buiten gekomen, stak ik de muis in mijn zak, want ik vreesde, dat an ders iemand jriy zou uitlachen en hem, die dat doen zou, was ik be paald naar de keel gevlogen. Ik wilde niet naar mijn moeder gaan. want zij zou er verdriet van gehad hebben, te vernemen, hoe mijn poging mislukt was, hoe een koop man mij alle hulp geweigerd had. Het zou haar dood kunnen zijn en waartoe zou het dienen, haar dit verdriet aan te doen Kraoutchi had veel van zijn geluk in zaken aan mijn vader te danken gehad, hij had zijn weduwe kunnen ondersteunen, door mij, den wees, maar hij was ondankbaar en laf. Helaas, hoeveel rijken zijn er niet als bij Vol smart liep ik door de straten van Tokio, zonder te weten waar heen, met mijn doode muis in den zak. Tegen den avond, toen ik honger kreeg, zag ik een kat zitten voor een winkel en ik bood den winkelier mijn muis te koop aan voor twee handen vol erwten. De» man begon" te lachen. O het is verschrikkelijk als men honger heeft; honger beteugelt den grootsten geweldenaar en ik was slechts een kind, Ik heb honger, zei ik tegen den winkelier, die zich niet meer om mij bekommerde en de kat streelde, ter wijl het dier ee'n hoogen rug zette, want zij rook de muis, die ik voor haar rose snoetje hield. Mijn oogen dwaalden van de kat naar de muis en van de muis naai de erwten en mijn gelaat scheen zoo veel smart uit te drukken, dat de winkelier medelijden met mij kreeg en mij drie handen vol ei-wten be taalde voor de muis, die aanstonds door de kat werd opgepeuzeld. Nog nooit had de winkelier zulk een koop gesloten en hij lachte er hartelijk om. Ik ging naar buiten de stad en zette mij neer aan den kant van een weg, door zwaar geboomte overwelfd, die op het veld uitliep. Daar verslond ik een handvol erwten, na eerst angst vallig te hebben rondgekeken, opdat niemand den spot zou drijven met mijn sober maal. Toen ik dicht bij mij een bron van helder water zag, verfrischte ilc mij daarmee. Later kwamen veldarbeiders aan die bron drinken en dat bracht mij op een denkbeeld Ilc ging naar huis en trad omzich tig binnen om noch mijn moeder, noch haar vriendin wakker te maken, want het was al nacht toen ik thuis kwam. Ik nam een kruik, waarmee! ik mij verwijderde als een dief enden geheelen nacht bleef ik door de vel den dwalen om den volgenden dag weer bij de bron te komen, waar ik mijn kruik met water vulde en daar mee de veldarbeiders tegemoet ging, in de hoop, dat zij mij, in ruil voor een dronk frisch water en een paar erwten iets geven zouden, waarmee ik mijn voordeel kon doen. Ik wik kelde mijn kruik in versche bladeren om het water koel te houden. In een bosch ontmoette ik eenige houthakkers; zij dronken mijn kruik ledig, atën van mijn erwten en ga ven mij in ruil daarvoor eenige blok ken hout. Met dat hout begaf ik mij naar den winkelier van den vorigen dag en ruilde het bij hem in tegen een grooteren voorraad erwten. Hiermee trok ik weer het veld in, vulde meermalen per dag mijn kruik, gaf ruimer erwten toe bij den dronk en keerde met een vracht hout., zoo groot als ik maar amper dragen kon, naar de stad terug, waarvoor ik in den winkelier alweer een gewilligen afnemer vond, die mij nu ook nog wat klein geld betaalde. Daarvoor kocht ik andere artikelen in. meest eetwaren, waarmee ik het veld doortrok en die ik nu ook tegen gereed geld aan veldarbeiders. hout hakkers en andere daglooners ver kocht. Mijn handel ging van dag tot dag beter en toen ten slotte kocht ik het hout van de houthakkers tegen een geringen prijs op en verkocht dat weer met goede winst in Tokio. Voor mijn levensonderhoud bruikte ik niet meer dan het hoogst noodzakelijke en alles wat ik over hield, besteedde ik om nieuwe arti kelen in te koopen en die steeds met winst weer aan den man te brengen. Toen het regenseizoen aanbrak, had ik al geld genoeg om een tent op een weiland op te slaan en daar kwamen de veldarbeiders bij mij voor den regen schuilen, terwijl ik hun mijn waren sleet en daar zij zeer vriend schappelijk met mij praatten, ver nam ik van hen zeer veel, waarmee ik mijn voordeel kon doen en ook deed. Ik had alras geld genoeg dat ik, eenige weken later, naar mijn vroe gere woning durfde gaan om eens te vragen hoe het met moeder ging. Ik vreesde, dat zij al dood zou zijn, maar gelukkig leefde de goede vrouw nog en zij was zóó verheugd te hooren hoe wèl het mij ging, dat zij zelfs geheel herstelde. Mijn handel zette ik voort, met steeds toenemend succesik werd ook grooter en was weldra een man. Mijn gelaat verloor die stuursche en ver legen uitdrukking, welke waarschijn lijk den bankier-koopman Kraoutchi de eerste maal had afgestooten, het werd voorkomend en beviel aan allen, even als mijn gestadig goed humeur. Toen opende ik een magazijn in de stad, de zaken gingen voortreffelijk en binnen eenige jaren was ik reeds welgesteld. Ik liet een muis van goud vervaar digen en zond die aan den bankier Kraoutchi. met verzoek mij de schuld bekentenis terug te zenden, die bij mij tien jaren geleden had gevraagd voor de zonderlinge leening, toen door mij gesloten. Den volgenden dag kwam hij mij bezoeken, putte zich uit in veront schuldigingen en bood mij een kapv taal op voorschot aan, dat ik trotsch afwees. Zs maanden later, toen de ban kier had opgemerkt, dat ik vol be wondering was voor de mooie oogen van zijn eenige dochter, gaf hij rnii haar tot vrouw, en, als huwelijks geschenk, een acte van vennootschap, waardoor ik compagnon werd in zijn handelshuis. Iedereen in Tokio kent mij onder den naam van Nedzoumi, hetgeen in het .Tapansch wil zeggen „muis" en dank zij een muis, nog wel een doode muis, ben ik een rijk man geworden. Gij ziet dus, mijnheer, dat ik mei niets begonnen ben en toch fortuin gemaakt heb. Een angstig Oogenblik. (Uit het Russisch van W. Garchin.) Reeds als knaap was Ssemen een meester in het maken van fluiten uit wilgenschors, die hij voorzag van een mondstuk en die zoo goed gemaakt waren, dat men er de mooiste stuk jes op spelen kon. En sedert hij als baanwachter aangesteld was maakte hij in zijn vrijen tijd dergelijke flui ten, die een hekend koopman nu en dan mee naar de naburige stad nam waar zij zelfs voor twee kopeken het stuk verkocht werden en goeden af zet vonden. Eenige dagen nadat de lijn geïn specteerd was, liet Ssemen zijne vrouw alleen om op den trein van zes uur te letten, terwijl hij zelf, gewa pend met een mes in het woud ging om wilgetakken te snijden. Bij het einde zijner afdeeling, daar waar de spoorbaan een scherpe bocht maakte, daalde hij de spoorbaan af en trad door het daaronder gelegen boschje naar een ongeveer een halve werst van daar gelegen ravijn. Daar groei de prachtig wilgenhout, dat hem tot materiaal voor zijne fluiten diende. Nadat hij een bundel wilgentakken gesneden bad keerde hij terug. Toen hij door het boschje ging stond de zon reeds laag aan den horizont. Overal in 't rond was 't doodstil. Slechts hier en daar hoorde hij zacht vogelgekweel en het knisteren van droge takken onder zijne voeten. An ders geen geluid. Doch in de nabij heid der spoorbaan gekomen stond hij opeens stil. Wat was dat? Klonk het niet alsof er stukken ijzer tegen elkander werden geslagen? Wat zou dat beteekenen? Vlug liep hij voort. Daar trad hij uit de donkerte van het bosch. Voor hem verhief zich de spoorwegdijk plotseling ontdekte hij daarboven de bij de rails gebukt staande gedaante van een man, die daar ijverig met iets bezig scheen. In 5e meening dat de man schroe ven wilde stelen, trad Ssemen behoed zaam op hem toe. Opeens stond de man daarboven op en schoof een koevoet, die hij in de hand had gehouden, onder de rails Een ruk en de rails vloog,opzij. Hél werd duister voor Ssemens oogen, hij wilde roepen, maar geen geluid kwam uit zijne keel. Hij had den misdadiger herkend het was Wassily en liep nu op hem toe, maar de "man liep met koevoet en schroevendraaier hals over kop de tegenovergestelde helling af. „Wassily Stepanowitsch ik smeek je, kom terug 1 Geef mij den koevoet, laat ons de rails weder in orde bren gen en geen sterveling zal er ooit iets van weten I" riep Ssemen zoo hard hij kon. „Keer terug! Red je ziel van hef verderf Maar Wassily keert niet terug, hij vluchtte in de struiken. Wanhopig stond Ssemen voor de op gebroken rails. Zijne wilgentakken Had bij op" den grond geworpen. Bin nenkort moest een trein voorbijko men geen goederentrein een per sonentrein Hoe zou bij dien doen stoppen Hij had immers niets bij zich geen roode vlag niets Met zijne handen was het onmoge lijk de rails op hun plaats te brengen, met zijne vingers kon hij geen schroef aandraaien. Hij moest terugloopen naar het wachtershuisje om een sig naalvlag te halen. In ademlooze vaart rent hij naar zijn huisje. Het is hem alsof de lon gen zullen springen maar verder rent hij, verder. Alleen voelt hij dat het spoedig gedaan zal zijn met zijn krachten. Hij staat op 't punt ineen te zinken. Nog slechts enkele honderden schre den is hij van 't huisje. ...Daar hoort hi] de fluit van de nabijgelegen fabriek. Zes uur- En vijf minuten over zes komt de trein. In den geest ziet bij het linker rad van de locomotief over de losgerukte rail rijden, de locomotief vliegt ver der, valt op zij, woelt de dwarslig gers op, slaat ze tot kleine stukjes, verbuigt het ijzer.Hij ziet den trein van den hoogen spoordijk naar beneden rollende wagens oer derde klasse zijn steeds vol vol kin deren kleine kincteren, zooals de zijne thuis!... En die arme menschen zitten nog rustig en vermoeden niets van wat de volgende minuut bren gen kan Om naar het wachtershuisje en weer terug naar de ongeluksplaats te loopen, daar is geen tijd meer voor Hij keert om en loopt hoestend van benauwdheid terug. Verder loopt hij, steeds verder, zonder te weten wat hij doen moet. Zoo komt hij weer bij de opgebroken rails, ziet zijn bundel wilgenhout liggen, bukt zich, neemt half onbewust een der takken op en loopt verder. Iiij meent den trein reeds te hooren haderen. Dan een fluiten in de verte, een zachte regel matige schudding der rails. Zijne krachten laten hem in den steek. On geveer honderd passen voor de onge luksplaats blijft hij radeloos in ver twijfeling staan. Dan plotseling als een ingeving des hemels gaat eerie gedachte door zijn brein. Hij neemt zijn zakdoek van boomwol en trekt zijn mes uit de le deren schacht van zijn laars. Dan stoot hij het mes diep in de linker hand. In warmen stroom welt het bloed uit de wonde hij drenkt zijn zakdoek daarin, strijkt hem glad, knoopt hem met bevende vingers aan den tak en laat zijne roode vlag wap peren. De trein is reeds in 't gezicht. De machinist zal mij niet zien, denkt hij in doodsangst. Hij zal mij eerst zien als hij vlak bij is, en op honderd pas zal hij den zwaren trein moeilijk tot staan kunnen brengen. En het bloed vloeit, vloeit. Ssemen drukt de verwonde hand tegen de horst, om de wonde te zamen te druk ken en het bloed te stelpen te ver geefs, de wónde is te diep. Hij wordt duizelig, het schemert; het wordt donker voor zijn oogen. In zijn ooren klinkt het als klokkengelui. Hij ziet den trein niet hij hoort niet zijn geratel slechts eene gedachte is nog levend in hem Ik kan niet langer blijven staan ik val, ik moet de vlag laten zakken de trein zal over mij heen gaan lieve God, help mijZend mij aflossing Dan wordt het nacht om hem heen, zijne gedachten drijven heen, de vlag ontzinkt zijne hand Zij zinkt, maar valt niet. De hand van een ander grijpt haar, houdt haar op, zwaait haar hoog, hoog boven zijn hoofd, den aanstampenden trein tegemoet. De machinist ziet het sig naal, sluit den regulateur, geeft te- genstoom en remt. De trein staat. De^ passagiers springen verschrikt uit de wagens en omringen in dichte rijen de bewustelooze, met bloed be vlekte gestalte en daarnaast den staanden man wiens hand de bloedge drenkte vlag houdt. Wassily ziet naar de menigte met wilden blik dan laat hij het hoofd zinken. Bindt mij zegt hij. Ik heb de rails opgebroken. (Tel.) Baas boven Baas. Heer. Wat voor merk is die si gaar kellner, die je me straks ge bracht hebt? Kellner. Florida, meneer, een prachtige sigaar, niet waar? Heer. Ik zou ze liever Oceaan noemen. Kellner. Waarom, meneer? Heer. Omdat je er zeeziek van wordt als je ze rookt. Joe Mc. Brien en Jack Kingstenwa- ren een paar eerzame kooplieden in het zwijnen-dorado Chicago. Beiden beschikten over een zacht gemoed, wat evenwel niet belette, dat zij zich J bij elke gelegenheid gruwelijk over I elkander ergerden. Joe was klein en [.kogelrond, Jack groot en van verba- j zende magerheid. Reeds om dat con- trast haatten zij elkaar. Zoo had gisteravond de dikke Joe in de tiende I Avenue, die beiden bewoonden, het gerucht verspreid, dat zijn vriend Jack een aanstelling had gekregen bij !de gemeente om eiken avond.... de 'maan te poetsen, die hij bereiken kon j zonder ook maar op zijn teenen te 'gaan staan. Jack werd door de heele buurt uitgelachen en wachtte nu maar op een gelegenheid om zijn vriend de- ze grap met gelijke munt te betalen, zoo mogelijk nog met interest. I En deze gelegenheid vond bij reeds den volgenden morgen. I Jack stond op den hoek der Avenue I op d© electrische tram te wachten, toen Joe de straat over-stale en zoo dicht voorbij Jack ging, dat hij met i zijn geweldige laarzen de lievelings eksteroog van zijn amice op het na- drukkelijkst beroerde. Deze verbeet j met moeite de geweldige pijn. Wacht maar, jou lummel, jou oli fant, dacht hij, ik zal je krijgen Ongeveer tegelijkertijd sprongen zij op den tramwagen. De dikke Joe zocht een plaatsje binnenin en ging er zijn krant zitten lezen, terwijl Jack op het achterbalcon staan bleef, wraak broe dend. Toen de conducteur kwam om de j kaartjes uit te geven sprak Jack Conducteur, zie je daar binnen 1 dien kleinen, dikken heer zitten, die j de „Chïcagopress" leest? De beambte keek en knikte toestem mend. Weet je, zei Jack met ernstig ge zicht, die meneer is een oom van me. Hij is een beetje,., een. beetje veel beduidend tikte Jack met zijn vinger tegen zijn voorhoofd een beetje erg wonderlijk. De conducteur lachte schrander. Ah, ik zie wel, dat je me be grijpt. Hier heb je vijftig cents ja, houd de rest maar maar neem geen geld van hem. Bij het hoofdbureau van politie moet je stilhouden en hem helpen uitstappen. Er wordt daar op hem gewacht, je begrijpt door wie. Wil je dat in orde brengen? Ja? Je doet werkelijk een goed werk, want hij is heel rustig en hij doet niemand 1 t kwaad als hij maar niet gehinderd j wordt. Laat dat maar aan mij over, zei de conducteur, gemoedelijk, ik zal op uw oom letten en hem bij 't politiebu- i reau uit den wagen zetten. Jack stelde zich rustig in een hoekje op en wachtte af wat er gebeuren j zou, grinnekend. Nadat de conducteur de passagiers op_ 't platform had geholpen, begon hij zijn werk ook binnen. Toen hij Joe voorbijkwam strekte deze bet 10- cents-stuk naar hem uit zonder uit zijn krant op te zien. De conducteur ging hem echter ach- I teloos voorbij. i Toen hij weer terugkwam, bromde de dikke heer i Hier is je geld De conducteur sprak geen woord en ging naar het platform. Da's een mooie boel hier, bromde Joe. Ik wil den kerel betalen en hij neemt het geld niet aan. Hé, conduc- teur.... riep hij naar buiten. De conducteur opende de deur, keek in den wagen en sloot de deur weer, zonder van den dikken heer no- titie te nemen. Wat is dat nou riep Joe, zijn krant neerleggend. Loopt me zoo'n vent voorbij en als ik hem roep komt ie niet Woedend liep Joe naar het venster en klopte met zijn 10-cents-stuk tegen de ruiten. De passagiers waren in- tusschen opmerkzaam geworden en i keken boos naar den zoo druk-doen- den heer. Ook de conducteur werd boos. Hij I. stapte den wagen binnen en sprak norsch Ik verzoek u uw medereizigers niet te hinderen. Joe geloofde dat hij droomde. Maar - hi] beheerschte zich. Ik hindernis mand, zei hij, ik wou alleen beta len. De conducteur trok zijn schouders op en ging zwijgend weer op post staan. Joe werd wit,'dat ging toch te ver! I —Zog, kerel, brulde hij. Wil je nu eindelijk mijn geld aannemen of niet. Maak u niet boos, meneer, zei een der medepassagiers. Als de man uw tien cent niet hebben wil, zou ik ze kalm weer opsteken. Joe antwoordde nijdig: Ik heb geen lust de maatschappij te bestelen voor tien centen. En bo vendien is die conducteur onbeschoft. Er ontstond een druk onderling dis cours. Een deel van de passagiers koos partij voor Joe, een ander deel voor den. conducteur. Het rumoer werd zoo groot, dat de conducteur zich verplicht gevoelde de orde te gaan herstellen. Wat is er gaande? vroeg hij. Neem mijn tien cent voor mijn biljetbrulde Joe. Ja, neem het, zei een der passa giers. Ik doe het niet, betuigde de con ducteur. Er is door dien heer al be taald. Maak u je toch niet dik om die tien centen, zei de conducteur, met zijn hand gemoedelijk op Joe's schou der kloppend. Joe gaf een tik op de to familiaire hand, de passagiers kozen hoe langer hoe drukker partij tegen den conduc teur, die zich nu van alle zijden be dreigd gevoelde. Hij fluisterde dus zachtjes een passagier een paarwoor den in het oor en wees op zijn voor hoofd. j Deze passagier fluisterde de mede- cleeling aan zijn buurman toe, die weer aan den zijne en zoo wist spoe dig de geheele wagen wat er met uien woedenden dikken heer gaande was. i Wees u maar niet bang, sprak de conducteur het duurt nu niet lang meer, hóór, u bent dadelijk .waar u wezen moet. Joe keek sprakeloos den conduc teur, die lustig naar buiten trad, na.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1904 | | pagina 8