genden ochtend naar kantoor ging,
zou hij hem posten.
Maar bij zichzelf maakte hij het
plan de brief niet te verzenden, doch
den volgenden middag bij Stevens
aan te loopen en hem te verzoeken
er voor zorg te dragen, dat zijn eoht-
genoote nooit zou te weten komen,
dat. de verzekering wel degelijk was
doorgegaan. Op de vervaldagen zij
ner premie, zou hij het geld persoon
lijk wel even komen aanreiken, maar
er mocht nooit, absoluut nooit, aan
zijn woonhuis gedisponeerd worden.
Door het verrichten van extra-werk
wilde hij trachten, nu ongemerkt,
tóch -de plicht na te komen, die als
getrouwd man op zijn schouders
rustte.
Zoo gezegd, zoo gedaan, enlietver-
zekeringsthenia werd na dien avond,
ten huize der Domhofs, zorgvuldig
vermeden.
Enkele jaren daarna reeds was
Jeannette weduwe...
De influenza had Domhcr onver
wacht aangegrepen, en niettegen
staande de doktoren alles hadden
aangewend, wat in hun vermogen
was, had de dood ook ditmaal geze
gevierd- Die grimmige dood, die
lacht om professoren, dich lacht om
gezondheid en jeugd en die gewoon
lijk toetreedt als wij menschen het
minst op z'n komst zijn voorbedacht.
In 't sterfhuis was alles stil 011 somber
en wie Jeannette har zien zitten in
haar woonkamer, toen het lijk van
den dierbaren doode was weggedra
gen, zou in haar nauwelijks herkend
hebben, dat vroolijke, coquette vrouw
tje van vroeger. Haar in elkander
gedoken gestalte scheen tientallen
jaren verouderd; haar vaal-bleek ge
laat bad iets spookachtigs in die ka
mer met de gesloten vensters.
Ze dacht voortdurend aan Louis'
trouwe liefde. Meermalen was 't, of
ze hem nog tegenover zich zag aan
tafelen waar ze ook ging, telkens
waren er oogenblikken, dat ze stellig
meende, dat hij voor haar stond en
haar vriendelijk toelachte... Wat had
ze 'n geluk beleefd aan z'n zijde Ze
vond het heerlijk alle kleine bizonder-
heden van zijn karakter te herinner
Ten, terug te denken aan de aange
naamste emoties, die ze in haar kort
huwelijksleven had gekend. Ja, ze
/waren samen recht gelukkig geweest;
onaangenaamheden waren, slechts o,
zoo zelden voorgevallen... En toen
kwamen ook die enkele kleine kib
belpartij tjes haar voor den geest en
viel onwillekeurig haar oog op "het
theekleedjé met de sierlijke water-le
lie. Nu dacht zë plotseling aan dien
avond, toen Louis per sé eene levens
verzekering had willen sluiten. Goed
beschouwd, had dien avond het
grootste meeningsverschil geheerscht
van heel hun huwelijksleven. En ook
toen was die beste Louise weer de
minste geweest en had hij toegegeven
aan haar wensch.
„Baby wakker, baby opstaan"
klonk opeens een pieperig stemme
tje. waardoor haar mijmering werd
onderbroken. En vlug snelde het jon
ge moedertje naar het ledikant van
haar kindje, dat ze op schoot nam,
om 't teeder te liefkozen.
„Baby hongerriep 't kleine
▼entje ondeugend, maar moeder hoor
de het niet, want ze dadht weer aan
haar gelukkig verleden, en nu voor
't eerst na het onverwacht sterfge
val óók aan de toekomst van haar
en van 'dien kleinen lieveling. En door
die lelie op 't kleedje kwam onmid
dellijk nogmaals dien bewustem avond
voor haar geest, dien avond van
oost-indisch doof zijn, toen zij haar
man had teruggehouden van zijn
plicht.
Groote God nu eindelijk werden
hare oogen geopend, nu eerst beseft
ze volkomen, hoe onvergeeflijk dom
ze toen gehandeld had. Alles wat
er gesproken was, 'Herinnerde zij zich
woord voor woord.Ze had Louis
uitgemaakt voor gek, stapelgek; maar
wat was zijzelve geweest? Had zij
op dien fatalen avond, niet méér dan
krankzinnig gehandeld?.. Had ze
feitelijk haar kind niet bestolen?...
Wat zal de toekomst geven? Met
die vraag had "ze zich nooit bezigge
houden, zelfs niet toen ha-ar man ziek
was, ja zelfs niet eens toen hij stierf.
Vreemd, dat ze daar nu eerst angstig
voor werdMaar in die dagen had
ze alleen aan hém gedacht; hèm
trachten te redden, te verplegen ;voor
hèm had ze herhaaldelijk gebeden tot
God, opdat Hij dit dierbare jonge le
ven mocht sparen... Maar om to men-
ken aan zichzelve en aan dien klei
ne aan hun beider toekomst
daar was geen tijd voor geweest.
Langs haar bleeke wangen rolden
tranen, -doch zij voelde ze nietstar
stonden hare oogen, als trachtten ze
te doorboren de duisternis der toe
komst, die donker scheen, donkerder
nog dan de kamer met haar geslo
ten vensters ...Hoe zou ze kunnen lo
ven zonder geld?
Den volgenden morgen liet do heer
Stevens zich reeds vroegtijdig bij do
weduwe Domhof aandienen, en na 'n
paar woorden van troost en bemoe
diging in het smartelijk verlies, als
vriend der familie, tot haar gericht
te hebben, sprak hij plotseling op
üuchtiger toon
„En nu, mevrouw, moeten wij eens
over zaken spreken. Bij ondervinding
weet ik, dat u daar weliswaar niet
gaarne mede geplaagd wordt, doch
ik vertrouw, dat u ditmaal enkele
oogenblikken naar mij luisteren wilt...
Ik sta thans weder voor u, als do
gevree sd e levensverzekeringsm au.
„Die mij terecht eens ernstig komt
verwijten 1" viel Jeannette hom in
do rede.
Maar Stevens vervolgde kalm „Die
eens uw rust kwam verstoren,
doch u nu rust komt brengen
U ziet mij ongeloovig aan, mevrouw
tje, maar tóchhet is waarheid
Allereerst móet ik beginnen te ver
klaren ,dat ik op de gelieelo wereld
geen braver man en geen beter huis
vader heb gekend, 'dan mijn vriend
Domhof; hij'was éérlijk als goud,
doch eens in zijn leven heeft hij u
leedijk bij den neus gehadHet
briefje, dat u hem gedicteerd hebt, is
nooit in mijn bezit gekomen, doch
in stilte heeft hij de eenmaal op zich
genomen plicht volbracht en... zon
der '<t u te zeggen heeft hij gedurende
twee jaren zijn premie betaald."
Mevrouw Domhof staarde verbijs
terd haar bezoeker aan„Is dat
waarheid meneer Stevens, heeft Louis
het toch gedaan?"
„Ja, met onwillige vrouwtjes dient
men zóó wel te handelen" ant
woordde meneer Stevens schertsend,
„en ik geloof niet, dat u er bare uw
van hebben zult, dat het zóó geloo-
pen is?"
Jeannette wist niet wat te antwoor
den ze zag eerst naar "t kleintje in
't ledikant en daarna verlegen naar
meneer Stevens.
„En bent u ook nu nog boos op
mij, dat ik uw man „gebiologeerd"
heb zooals u het geliefde uit te
drukken .tot het verrichten van
een goeden daad?"
„Hoe zou ik dit kunnen, meneer
Stevens raëp mevrouw Domhof
uit, en een blos kleurde haar bleek
gelaat, toen ze hem dankbaar deh&nd
toestak „Nu voel ik, dat 'k u on
recht heb aangedaan, en dat u de
beste vriend waart, dien we bezaten."
„Ja, ja, mevrouw, zoo gaat het
meermalen in onze praktijk. Als
levensverzekering-mannen, het pu
bliek komen uitnoodigen, houdt men
zich oostindisch doof, schuchter, en
spreekt van uitstel, maar .als je aan
komt met 'n uitkeering, dan is men
dankbaar, dan ben je veranderd in 1
'n engel en dringt men aan op spoed!
Doch ter loops, mevrouw, thans onze'
zaken." En z'n portefeuille ope
nend, telde hij twintig-duizend gul
'deai uit... „Niets is mij'aangenamer
dan u dit bedrag te mogen aanbie
den."
Half versuft zag Jeannette naar 't
voor haar liggend bankpapier
droomde of waakte ze Maar in 't
ledikantje Klonk weer het kleine piep
stemmetje. Ze ging er heen en haal
de tiaar kleintje te voorschijn.
Toen Stevens haar staan zag, zóo
met het kind op den arm, in moe
derweelde, prevelde hij zacht, wij
zend op 't bankpapier„een redden
de handJ"
„Ja, een reddende hand" her
haalde 't weeuwtje ontroerd „Nu
lijkt de toekomst lichter
Rotterdam, 14 Maart 1905-
De Erfenis.
Mejuffrouw Rosalie Regal was vol
gens eenparig oordeel de meest gezie
ne bewoonster van het dorp Saint-
Martin-en-Pareds in de Vendée. En
dit nog wel in edn dorp, dat zich be
roemen mag op een gewezen notaris,
die de rechtbank ontloopen is en een
gepensioneerden brigadier van de gen
darmerie, die een „bureau de tahac"
houdt.
Om deze notabelen heen groepeeren
zich eenige boeren, die wat grond be
zitten en een paar dozijn kleine luid-
jes, die van de hand in de.tand leven
docli van hun gewicht als staatsbur
gers overtuigd zijn.
Als ze „mijn wei", „mijn koe" of
„mijn tuin" zeggen, bespeurt men
een gebiedenden toon in hun stem,
iets van het gevoel des veroveraars,
die in de oneindige wereldruimte een
deel der planeten in bezit genomen
heeft en er niet aan denkt, zijn buit
weer los te laten, "t Zal niemand on
bekend zijn, dat de boer geen grooter
vreugde kent, dan zich met een muur
of hek te omgeven en minachtend neer
te zien op hen, die niet hetzelfde kun
nen doen.
Dat iijn bewondering, zijn achting,
zijn eerbied vóór alles aan het geld is
gewijd, is een trek, dien hij met den
stedeling gemeen heeft en dus geen
bijzondere psychologische eigenaar
digheid.
Wie vermocht dus het verschijnsel
der algemeene achting, waarmee
Saint-Martih-en-Pareds juffrouw Ro
salie Regal vereerde, te verklaren?
Het eenige eigendom, dat de reeds
zeventig lentes tellende oude vrijster
het hare kon noemen, was een klein
huisje, tamelijk vervallen, maar ui
terst proper, met een tuintje er bij.
Zulk een bezitting was op zich zelf
niet geschikt om de aandacht harer
medemensehen op hare rijkdommen te
vestigen.
Het inwendige van liet huisje ver
toonde den grooisten eenvoud. Een an
tiek bed met eiken kolommen, een
zware eettafel en eenige stoeien met
matten zittingen,, dat was alles. Aan
den muur eenige platen van heiligen,
op den schoorsteen een pendule \an
eertijds verguld brons, voorstellende
een wilden Turk, die in galop een
weenende jonge Christin roofdede
wijzers stonden sinds onheugelijke tij
den op kwart voor twaalf.
Voor de glazen deur, die tegelijk als
venster diende, zat juffrouw Rosalie
met haar breiwerk van den morgen
tot den avond.
Uitgaan deed ze bijna nooit. Als er
bezoek kwam, riep juffrouw Rosalie
om Victorine, de oude meid.
Deze kwam dan toeschieten en hielp
het vrouwtje met moeite overeind, om
den stoel weg te schuiven van de deur
en dus den toegang vrij te maken. Een
eindje verder de kamer in werd ze dan
weer in haar zetel tusschen kussens
geïnstalleerd, voorzien van voetbankje
of stoof, waarna dan de deur werd
geopend en de bezoeker binnengelaten
onder een woordenvloed van veront
schuldigingen.
Er was zeker indertijd minder om
haal en ceremonieel too noodig. om
bij den „Roi soleil" te worden toege
laten.
't Gebeurde wel, dat Victorine, be
zig in liet huishouden, zich liet wach
ten. Daarom gold het kleine plaatsje
voor het huis van Rosalie als de ge
schiktste gelegenhéid in het dorp om
een verkoudheid op te loopen.
Ondanks de bezwaren, aan de toe
lating verbonden, ontbrak het niet aan
bezoekers. De notaris kwam" bij haai
en ook de doctor.
Mr. Loiseau, de notaris in ruste,
was de vriend van den huize. Eonc
dikke, roode man mei onberispelijk
geschoren gezicht en een nog gladder
schedel dan zijn kin was, altijd goed
gehumeurd altijd den zak vol aardi
ge vertelseltjes, onder wiens lachen
en grappen maken zich een beroeps
matige plechtigheid verschool. Hij
droeg altijd een witte das, zelfs in
jachtcostuum of bij 't pak, dat hij in
den tuin droeg.
Loiseau had een waren hartstocht
voor den tuinbouw. En daar hij juf
frouw Rosalie zeer genegen was, gun
de hij zich het genoegen, eigenhan
dig hare bedden te harken, bloemen
te planten en te begieten, terwijl hij
met haar babbelde. Het oude vrouw
tje zat bij hem in den tuin, steeds in
haar leunstoel, vlak bij den muur,
waar een kijkgaatje, ontstaan door 't
uitvallen van een paar steenen, haar
in staat stelde, heel Saint-Martin te
beloeren en de handelingen der dorps-
genooten te kritiseeren.
De vriendschap tusschen die twee
werd zóó dik, dat notaris Loiseau op
grond van oude dokumenten, waarin
hij gesnuffeld had, plotseling ver-
I klaarde, dat ze nog familie waren.
Van dat oogenblik af was juffrouw
I Rosalie Regal voor hem „tante Ro
salie" en aangezien deze verwant
schap behoorde tot de soort, waarop
ieder voor zich aanspraak kan maken,
zag Rosalie zich weldra tot tante van
het geheele dorp bevorderd. Zij waar-
deerde naar behooren de eere van die
uitgebreide bloedverwantschap. en
trotsch op al die algemeene vriend
schap, die zij natuurlijk vond. liet zij
het zich kalm aanleunen, geëerd to
worden door de geheele bevolking van
Saint-Martin, dat in hare oogen het
heelal vormde.
De dokter, die twee kilometer ver
woonde, kon slethts op ongeregelde
tijden een visite makenmaar als er
een rijtuig den kant van haar huisje
uitreed, verzuimde hij zelden de gele
genheid, om wat met haar te praten.
Er werd beweerd, dat tante Rosalie
geheimen besprak, zoowel met dm
dokter als met den notaris. En men
vergiste zich niet. Rosalie had gehei
men en wel van financieelen aard.
't Wordt tijd een verklaring te ge
ven van het onbedwingbaar gevoel,
dat heel Saint-Martin aan Rosalie's
voeten bracht. Het onnoozele mensch-
je hield dit feit voor het allernatuur
lijkste van de wereld en meende, dat
hare beminnelijke eigenschappen
haar de welwillendheid verzekerden
van allen, die haar kenden. Het valt
niet te loochenen, dat haar goed hu
meur en bescheiden vroolijkheid wel
geschikt waren om vriendschappelijke
betrekkingen te bevorderen; maar er
was nog iets anders, waarvan de goe
de vrouw zich nooit rekenschap had
gegeven.
Tante Rosalie was de arme bloedver
wante van heel rijke menschen ineen
naburig kanton, de achternicht van
den bekenden Jean Bretaud, wiens
gelukkige grondspeculatièn hem tot
den rijksten man uit heel de streek
hadden gemaakt. De Bretauds had
den de bloedverwantschap geheel ver
geten, en in tegenstelling met den no
taris zouden ze die waarschijnlijk
verloochend hebben, zoo Rosalie er
aanspraak op had gemaakt.
Doch tante Rosalie drong zich niet
op alleen zij vergat haar familie
niet. Des avonds, als deuren en luiken
goed gesloten waren, keek zij voor
zichtig rond of geen ongewenschte ge
tuigen haar geheimzinnig voornemen
konden storen, en riep dan
Victorine, geef de papieren eens
aan 1
Victorine, die bij deze woorden ern
stig werd, haalde dan uit de kast een
kleine, platte doos, die kunstig dicht
gebonden was,, en plaatste dit voor
werp heel eerbiedig op de tafel, nadat
zij met veel moeite het tallooze malen
gewonden en geknoopte touw had
ontward. Dan kwam de schat aan het
licht.
Die schat was eenvoudig een ge
nealogie der Bretauds, benevens eeni
ge documenten, die kracht van bewijs
gaven. Waren de papieren opengevou
wen en onder de lamp uitgespreid,
dan begon het werk. Er werd dan na
gegaan, welke rampen noodig waren
om de mi'llioenen in den zak van
tante Rosalie te doen overgaan.
Een aantal combinaties was moge
lijk, en deze alle te behandelen, was
de nachtelijke taak der beide vrou
wen.
Een hoop witte bladen, met potlood-
gekrabbel gevuld, bevatten de onmo
gelijkste berekeningen.
Laat eens kijkenwaar warén
wij gebleven vroeg tante Rosalie.
Wij zijn bij den dood van uw
achternicht Eulalie. antwoordde Vic
torine.
Ach ja, dat lieve kind. Ja, als
haar iets overkwam, zou dat de zaak
heel wat vereenvoudigen. Er blijven
dan nog twee neven, die mij voor
gaan. Maar die tak van de familie is
niet erg gezond.
Ik heb onlangs gehoord, dat er
roodvonk is in hun buurt.
Ei ei
En ze gaan dikwijls voor zaken
naar Parijs. Een spoorwegongeluk
kan gauw gebeuren.
Ja, daarvoor is niet veel tijd noo
dig.
Op deze wijze ging het een uur lang
voorthet gesprek werd zeer levendig,
als men de voordeelen der mogelijke
sterfgevallen onderling vergeleek.
Zoodra een Bretaud in hare hypo
thesen van een bloedverwant erfde,
kwam hij op de lijst der doodscandi-
daten. Helt vooruitzicht op de erfenis
maakte de beide oudj'es gek. Spoedig
waren er zooveel Bretauds op de no
minatie om te sterven, dat de uitbar
sting van den Vesuvius, welke Pom
pei verwoestte, nauwelijks voldoende
zou geweest zijn om ze allen te tref
fen.
Deze zeventigjarige vrouw, op den
rand van het graf, bouwde haar her
senschimmige toekomst op stapels lij
ken van kinderen, jongelieden, man
nen en vrouwen in de kracht huns le
vens. die zij eiken avond in theorie
afmaakte vol vreedzame gemoedsrust,
zij, die geen vlieg kwaad zou
doen.
Als de tafel van Rosalie een met
lijken bedekt slagveld leek, begonnen
ze te rekenen. Als slechts elf perso
nen in zekere volgorde stierven, dan
had Rosalie zoo en zooveel. Waren 't
er veertien, dan werd de som nog
ronder. Dan kwam een andere combi
natie in omgekeerde volgorde ver
mogens werden getaxeerd, men kib
belde over 't bedrag maar hoe het
ook liep, het eindigde altijd met een
enorme erfenis.
Natuurlijk werd bij elk werkelijk
sterfgeval en elke geboorte de combi
natie verbrokendan moest 't spel op
nieuwe basis worden opgebouwd
een nieuw pleizier
De hoogste heerlijkheid was echter
het verdoelen van de erfenis. Noch
tante Rosalie noch Victorine wisten
raad met haar schatten.
Victorine bad nooit loon willen
hebben en dacht er niet aan, daar zij
leefde in het eeuwig visioen der hoo-
pen goud. In het testament was zij
met vijftig duizend francs bedacht
niet meer en zij was overgelukkig,
aan de edelmoedigheid van haar
meesteres deel te kunnen nemen.
Twee cahiers hadden ze aangelegd,
een voor de verdeeling der legaten,
't andere voor de belegging der waar
den. 'tWas een onmogelijke verwar
ring van cijfers, telkens doorgehaald,
on weer overgedaan.
Gister, zei Rosalie, hebben wij
aan het hospitaal te La Roche hon
derdduizend francs gegeven. Dat is te
veel
Niet genoeg, juffrouw, voor de
zieken Wat moeten die met honderd
duizend francs beginnen
Je hebt gelijk. Laten we er hon
derd-vij f tig-duizend
Tweehonderd...
Ook goed twee-honderd-duizend
dan, als dat jou pleizier doet.
Zoo ging het een uur en langer
voort. De resultaten werden in het
geheim boek aangeteekend, en men
ging tot de belegging over. Zouden ze
Oosterspoorweg of Noorderspoorweg
nemen? Of Fransche staatsschuld.
Het eind was gewoonlijk, dat er
raad gevraagd zou worden aan den
notaris of den dokter en tante Rosalie
hield inderdaad beide heeren telkens
bezig met de vraag, hoe zij haar geld
zou beleggen en aan wie het verma
ken. Geen Bretaud zou een centieme
krijgenzij had in geen veertig jaar
een van de familie bij haar gezien.
De heeren hadden schik aan de fan
tasieën der oude vrijster, en de no
taris, die lont rook, gaf bescheiden te
kennen, dat hij graag een „souvenir"
van zijn oude vriendin zou hebben.
Dit kon zij niet weigerenimmers, ze
had zijn adviezen zoo noodig
Geef mij maar goeden raad, me
neer Loiseau, zei Rosalie vriendelijk
glimlachend. 't Zal u vergolden
worden. Ik zal u niet vergeten.
En van tijd tot tijd verhoogde zij de
aan den goeden notaris toegedachte
som door een codicil, waarvan hij
haar het formulier had geleerd. Hij
betoonde dan vernieuwden ijver voor
den tuinbouw en noemde dat„Het
testament van tante Rosalie omhar-
ken 1"
Zulke gebeurtenissen konden niet
geheim blijven.
Saint-Martin-en-Pareds was er spoe
dig achter, dat tante Rosalie groote
rijkdommen bezat, en men nam aan.
dat haar oud-oom die grootmoedig
had geschonken. Daar zij in onmin
leefde met hare „erfgenamen", zou ze
alles nalaten aan hare „vrienden".
Wie zou zich aan die vrijgevigheid
willen onttrekken Het voorbeeld van
den notaris prikkelde tot navolging
en zoo werd Rosalie de „tante" van
het heele dorp. Zij ontving in die kwa
liteit bezoeken, goede wenschön, ge
schenken in natura, eieren, vruch
ten, spek en kippen, die zij aannam
met een hoofdknik en een vriendelijk
„ik zal je niet vergeten", wat ieder
dan als een kostelijke herinnering
rnee naar huis nam.
Tante Rosalie hield niet op met
ontvangen, gaf zelf nooit iets. Zelfs de
armen kregen niets dan beloften voor
de toekomst. Dat bevestigde slechts de
.openbare meening omtrent haar rijk
dom de reputatie van gierigheid was
de beste waarborg, dat de schat enorm
moest zijn.
Die zaak duurde nu al een dertig
jaar, toen tante Rosalie plotseling aan
een longontsteking overleed. Binnen
twee dagen was het beslist.
Victorine stond aan haar sterfbed,
verbijsterd, treurend over de doode en
over de erfenis, die niet gekomen was
maar zeker gekomen zou zijn. als
haar vriendin in leven was gebleven.
Toen 7:; voelde, dat de doode koud
was, en zii zich alleen, met haar be
vond, midden in den nacht, liep zij
in een aanval van waanzin naar de
papieren.
Niemand zal iets hebben Nie
mand riep zij en wierp de doos in 't
vuur. Daar hét niet goed wilde op-
Vlammen. boog zij zich er over heen
om 't wat op te poken. Hierbij tastte
het vuur hare kleeren aan, en de on
gelukkige verbrandde zonder dat een
mensch te hulp kwam.
Mr. Loiseau, die ongerust geworden
was, kwam bij het aanbreken van den
dag naar het huisje en ontdekte het
vreeselijke, Hij was juist bijtijds om
te verhinderen, dat hot vuur het bed
aangreep.
Vellen papier en verbrande rekenin
gen, die door de kamer fladderden,
zeiden hem welke misdaad Victorine
had begaan, waarop zoo snel de straf
was gevolgd.
Na de begrafenis werd de inboedel
onderzocht; men vond echter geen en
kel papier, dat opheldering gaf om
trent het kapitaal, en evenmin een
laatste wilsbeschikking. Alle naspo
ringen van den notaris bleven vruch
teloos.
Hieruit leidde men af, dat Victori
ne, „een werktuig van de Bretauds",
alles had doen verdwijnen. Er ont
stond onder de dorpelingen een vree-
selijke woede, een algemeen wraak
geroep en spijtig tandenknarsen.
Het geld zal niet verloren zijn
herhaalde men telkens weer, dó die
vegge vervloekend.
De Bretauds zouden wel weten waar
de schat was.
Die arme, goede tante 1 zei ieder,
en in den geest voegde meto er een
klacht bij over het verloren deel der
erfenis.
Als demonstratie tegen de slechte
Bretauds werd door onderlinge bij
dragen een mooie steen geplaatst op
het graf van tante Rosalie, terwijl
Victorine als een eerlooze begraven en
vergeten werd. Want de wereld is
reebtvaardis' in haar oordeel, ook te
Saint-Martin-en-Pareds 1
{..Avp.")
Een verschrikkelijke
nacht.
Eens op een avond in den tijd, dat
ik nog ongetrouwd was. kwam 'k
heel laat thuis. Zooals gewoonlijk
liep ik in het donker de trap op en
door mijn zitkamer naar de slaapka
mer. Toen ik de kaars aanstak, die
op het nachttafeltje stond, bemerkte
ik tot mijn verbazing, dat er iemand
in mijn bod lag. .De verbazing werd
schrik, toen ik zag, dat het een man
wasde schrik werd ontzetting, toen
ik in dien man me zelf herkende.
Maar onmiddellijk daarop voelde
ik me al gerustgesteld het was na
tuurlijk een flauwe grap van een
paar van mijn vrienden. Waarschijn
lijk behoorde de Italiaansche beeld
houwer Manenchini. die juist in Cas-
tans Panopticum aan het boetseeren
was en altijd vol dolle streken zat,
tot de medeplichtigen en had hij een
wassen hoofd gemaakt, dat vooral
bij het flikkerende schijnsel van een
kaars sprekend op het mijne geleek.
Ook de pruik was uitstekend.
Ik ging naar het bed toe en plot
seling maakte de ontzetting -zich op
nieuw van mij meester; daar lag wel
degelijk een levend mensch van
vleesch en bloed, een dubbelganger,
die tot in de kleinste détails op mij
leek, zelfs het wratje op de linker
wang en de moedervlek op 't rechter
oorlelletje ontbraken niet.
Ja, mijne heeren, nu ik die geschie
denis hier zoo gemoedelijk zit te ver
tellen. lacht ge natuurlijk. Dat be
grijp ik volkomen. Als ik in uw plaats
was, zou ik ook lachen, maar ik
geef u de heilige verzekering, dat -k
toen niet lachte. Het was me, alsof
op eens al het bloed uit mijn aderen
was verdwenen, alsof mijn lïcha.am
zoo leeg was geworden, dat het als
een kaartenhuis kon worden omge
blazen. In nameloozen angst staarde
ik voor mij uit. ..Is het een droom of
is bet. werkelijkheid, wat ik zie?"
vroeg ik me zelf af. Wanneer ik door
plotseling te ontwaken het verschijn
sel voor een droom had kunnen hou
den. zou ik me gevoeld hebben als
iemand, die na een benauwde nacht
merrie in het zonnige daglicht ont
waakt.
Was ik do persoon, die daar rus
tig in mijn bed lag te slapen, was
het een of waren beiden dezelfde
Die vraag ging alle begrippen van
mijn denkvermogen te boven. Ik ver
loor het geloof aan alles, wat ver
stand en ervaring mij tot nu toe
hadden geleerd. In mijn hersenen
verdrongen zich allerlei wilde po
gingen. om het verschijnsel logisch
te verklaren.
Een droom kou het niet zijn, maar
wat was hel, dan Edn hallucinatie
misschien Maar ik had geen koorts
en ook had ik niets gedronken. Bo-
vendien had ik nog nooit van mijn
leven last gehad van hallucinaties.
Dus.... krankzinnig?
Een rilling van afgrijzen ging over
mijn lichaam. Krankzinnig? Groote
God, ik was krankzinnig krank-
z;nnig 1 Warme, groote tranen liepen
over mijn gezicht. Dat was me in
geen twintig jaar gebeurd en ik ge
loof niet, dat ik vroeger ooit zoo
had gehuild.
Waarschijnlijk gestoord door mijn
snikken begon mijn dubbelganger
zich te bewegen. Hij hief zijn hand
op, liet haar weer vallen en gaapte
met gesloten oogen. En toen hij zijn
mond opendeed, zag ik, dat hij de
zelfde door nicotine bruin geworden
tanden had als ik en dat zijn linker
'hoektand met goud geplombeerd was
evenals de mijne
Hoe ik het huis uitkwam, weet ik
niet. Ik herinner me slechts, dat ik
de trap meer afviel dan afliep. Door
de koude nachtlucht liep ik zoo hard
als ik kon naar het café waar wij
nu zitten, in de hoop, mijn vriend,
dokter Mannsfeld, daar nog te vin
den. Hij had toen hier kamers, en was
gewoon na een nachtelijk ziekenbe
zoek een glas warme punch te drin
ken. Zoo noodig moest hij me in
's hemelsnaam voorliegen, dat ik niet
gek was geworden, dat iets dergelijks
den gezondsten en nuchtersten
mensch kon overkomen dat... ja ik
was bereid alles te gelooven, zelfs
den kinderachtigsten onzin, wanneer
ik maar in het bezit van mijn ver
stand werd verklaard.
De dokter was er niet meer. Hij
was al twee uur geleden weggegaan.
De oberkellner, die mij dat vertelde,
keek me verbaasd aan. Wanneer hij
mij niet had gekend, zou hij me
waarschijnlijk de deur hebben uitge
zet. Zooals ik daar zonder hoed en
jas. met verwarde haren en een
scheefzittenden das binnenkwam en
naar den dokter vroeg, moet iedereen
me wel voor krankzinnig hebben ge
houden.
Daar ik behoefte had mijn hart uit
te storten, ging ik bij een heer aan
een tafeltje zitten. Maar zoodra ik
mijn avontuur begon te vertellen,
stond hij op en ging ergens anders
zitten.
Keilner 1 riep ik.
Hij kwam.
Stel je voor.... je zult me wel
niet gelooven, maar ik zweer je, da1
ik de zuivere waarheid spreek....
stel je voot....
Meneer Schmidt, viel hij mij in
de rede, terwijl hij zich vertrouwe
lijk over mij heen boog, als ik u een
goeden raad mag geven, gaat u dan
rustig naar huis, om uw roes uitte
slapen. U bent anders altijd zoo kalm
en bedaard. Morgen komt er immers
weer een dag en dan kunnen we al
les bespreken.
Wel allemachtig? Wat mankeert
je Ik ben niet dronken
Nu, zoo erg heb ik het niet ge
meend. meneer. Zult u misschien een
kop koffie gebruiken
Mij goed. maar eerst moet je....
George, een kop koffie voor me
neer Schmidt, maar sterk, extra
sterk neem me niet kwalijk me
neer, maar ik heb geen tijd meer,
volstrekt geen tijd 1 En buigend ging
hij weg met zijn hand voor den mond
zijn lachen verbergend.
George bracht de koffie.
Ik werd dus voor dronken aan ge
zien. ..Goed", dacht ik, beter drenken
dan gek
Maar neen, wat duivel, ik wist hei
toch niet zeker. Dan bleef or dus
niets over dan....
Kalmte, kalmteDe gedachten bij
elkaar houden Niet vertwijfelen
George, den Figaro 1
George bracht den Figaro.
Nu zou het blijken. Ik haalde een
notitieboekje en een potlood uit mijn
zak en begon een gedeelte van deoi
Figaro te vertalen. Met het papier in
mijn hand liep ik naar het buffet.
Wilt u dit eens lezen vroeg ik den
buffethouder.
Deze zette zijn lorgnet op en Las.
Neen, hard op, alsjeblieft, ik
wil zelf hooren, wat ik heb geschre-
ven I
Hij lachte, de buffetjuffrouw lach
te, een paar dichtbijzittende gasten
lachten en stootten elkaar aan.
Wilt u zoo goed zijn dit voor te
lezen riep ik boos.
De buffethouder keek mij aan, keek
de gasten aan en begon te lezen. Ik
luisterde aandachtig toe, zm voorzin
nauwkeurig nagaande.
Wel vroeg ik triomfeerend. Is
dat Duitsch Is dat goed verstaan
baar Duitsch
Zeker, was het antwoord, voor
zoover ik het begrijp
Wat? Begrijpt u het niet?
Vervolgens tot de gasten
Is het te begrijpen
Natuurlijk Zeker Bravo
Is iemand, die onvoorbereid zoo
uit 'het Fransch in het Duitsch ver
taalt, krankzinnig
Wel neen 1 Geen kwestie van 1
Is hij dronken?.... Ik wil weten,
of hij dronken is-
Men vond mijn vraag zeer humo
ristisch. Iemand noodigde mij uit te
gaan zitten. Een ander verzocht mij
iets te gebruiken voor rekening vaa
het gezelschap, bier. wijn, cham
pagne, wat ik maar wenschte.
Ik draaide hem minachtend mijn
rug toe, riep den oberkellner en be
taalde.
Toen ik uit gewoonte bij den klee-
renstandaard bleef staan, zei de ober
kellner
Wat zoekt u eigenlijk? U bent
immers zonder hoed of jas geko
men 1
Het gezelschap betuigde luid zijn
vreugde. Ik ging weg en smeet woe
dend de deur toe.
Buiten brak de ochtend al aan. De
stad ontwaakte. Bakkersjongens met
groote manden liepen mij voorbij.
Vrachtwagens reden met veel geraas
naa.r het station.
Het was dag! Mijn angst was ver
dwenen. Waarvoor zou ik nu nog
bang zijn? Wanneer ik thuis 'kwam,
zou ik de eerste zijn om met de
spookverschijning te spotten. Onaan
genaam bleef het zeker, dat nu zoo
iets gebeurd was, maar lieve hemel,
iedereen heeft immers zenuwen.
Waarschijnlijk had ik den laatsten
tijd hard gewerkt, misschien ook te
veel gerookt of te veel gedronken. Nu
dat was nog geen reden voor som.
bore gedachten. In het ergste geval
vier weken Sanatorium, om me weer
geheel in orde te maken.
Ik liep vlug naar huis. Ondanks al
ias, mijne heeren, aarzelde ik een
oogenblik, toen ik voor de gangdeur
stond.
En wel had ik daar reden voor.
De gewaarwording, die ik onder
vond, toen ik binnentrad, i.s niet met
woorden weer te geven ik stond
plotseling tegenover hem. Hij liep
tegen mij aan en was nog voor ik
een geluid kon uitbrengen na een
beleefde buiging verdwenen.
Wat er verder met mij gebeurde,
weet ik niet. Ik herinner mij slechts
flauw, dat ik een poos lang ais ge
hypnotiseerd op het bed staarde,
waar hij had gelegen. Toen sleepte
ik me naar de sofa in de zitkamer,
waar ik bewusteloos neerviel.
Toen ik een paar uur later wakker
werd in mijn bed natuurlijk, niet
op d© sofa stond de zon al vrij
hoog aan den hemel.
Het was een droom geweest, mijne
heeren, niets dan een droom. Maar
zelfs mijn ergsten vijand wensch ik
een dergedijken droom niet toe.
GROOTE MANNEN VAN MINDERE
AFKOMST.
De meeste grootste mannen van de
wereld zijn van mindere afkomst ge
weest. Colomhus was de zoon van
een wever, Homerus van een land
bouwer, Horacius van een vi'ij ge-
maakten slaaf en Shakespeare van
een houthandelaar.
Virgilius was do zoon van een last
drager, Cervantes was gemeen sol
daat en Charles Dickens verslaggever
tevens de zoon van eon verslaggever,
terwijl Stephenson de zoon van een
spuitgast was. Robert Burns was de
zoon van een landbouwer, Olivier
Cromwell van een brouwer en Ben
jamin Franklin van een kaarsenma
ker, Aesopus, de groote fabeldichter,
was een slaaf, Lord Beaconsfield de
klerk van een rechtsgeleerde, Daniël
Dofoe winkelier in gebreide goederen
en zoon van een slager, terwijl De
mosthenes de zoon van een messen
maker was. Ben Johnson was metse
laar, John Bunyan een reizend ketel
lapper en Garfield volgde het jaag
pad.
Zelfs wanneer wij afdalen tot de
moderne Amerikaansdhe financiers
zien wij, dat Carnegie op twaalfjari
gen leeftijd van school werd genomen
om in een fabriek to werken, dat
Rockefeller en Wanamaker eens een
bitteren strijd hadden to voeren met
do armoede, en dat Jay Gould marss
kramer Is geweest.
Wanneer wij nu nagaan, dat velen
van deze groote mannen zoons hebben
gehad, die schande over hun familie
hebben gebracht en niettegenstaande
hun groote voorrechten boven ande
ren, nietswaardigen bleken te zijn,
dan komen wij tot de conclusie, dat,
hoe een man is, of wat hij hoopt W
worden, grootendeels van hemzelf af
hangt. Erfelijkheid en milieu zijn
woorden, die goed passen in sociolo
gische verhandelingen, doch werke
lijke grootheid is van deze beide om
standigheden weinig afhankelijk.