genden ochtend naar kantoor ging, zou hij hem posten. Maar bij zichzelf maakte hij het plan de brief niet te verzenden, doch den volgenden middag bij Stevens aan te loopen en hem te verzoeken er voor zorg te dragen, dat zijn eoht- genoote nooit zou te weten komen, dat. de verzekering wel degelijk was doorgegaan. Op de vervaldagen zij ner premie, zou hij het geld persoon lijk wel even komen aanreiken, maar er mocht nooit, absoluut nooit, aan zijn woonhuis gedisponeerd worden. Door het verrichten van extra-werk wilde hij trachten, nu ongemerkt, tóch -de plicht na te komen, die als getrouwd man op zijn schouders rustte. Zoo gezegd, zoo gedaan, enlietver- zekeringsthenia werd na dien avond, ten huize der Domhofs, zorgvuldig vermeden. Enkele jaren daarna reeds was Jeannette weduwe... De influenza had Domhcr onver wacht aangegrepen, en niettegen staande de doktoren alles hadden aangewend, wat in hun vermogen was, had de dood ook ditmaal geze gevierd- Die grimmige dood, die lacht om professoren, dich lacht om gezondheid en jeugd en die gewoon lijk toetreedt als wij menschen het minst op z'n komst zijn voorbedacht. In 't sterfhuis was alles stil 011 somber en wie Jeannette har zien zitten in haar woonkamer, toen het lijk van den dierbaren doode was weggedra gen, zou in haar nauwelijks herkend hebben, dat vroolijke, coquette vrouw tje van vroeger. Haar in elkander gedoken gestalte scheen tientallen jaren verouderd; haar vaal-bleek ge laat bad iets spookachtigs in die ka mer met de gesloten vensters. Ze dacht voortdurend aan Louis' trouwe liefde. Meermalen was 't, of ze hem nog tegenover zich zag aan tafelen waar ze ook ging, telkens waren er oogenblikken, dat ze stellig meende, dat hij voor haar stond en haar vriendelijk toelachte... Wat had ze 'n geluk beleefd aan z'n zijde Ze vond het heerlijk alle kleine bizonder- heden van zijn karakter te herinner Ten, terug te denken aan de aange naamste emoties, die ze in haar kort huwelijksleven had gekend. Ja, ze /waren samen recht gelukkig geweest; onaangenaamheden waren, slechts o, zoo zelden voorgevallen... En toen kwamen ook die enkele kleine kib belpartij tjes haar voor den geest en viel onwillekeurig haar oog op "het theekleedjé met de sierlijke water-le lie. Nu dacht zë plotseling aan dien avond, toen Louis per sé eene levens verzekering had willen sluiten. Goed beschouwd, had dien avond het grootste meeningsverschil geheerscht van heel hun huwelijksleven. En ook toen was die beste Louise weer de minste geweest en had hij toegegeven aan haar wensch. „Baby wakker, baby opstaan" klonk opeens een pieperig stemme tje. waardoor haar mijmering werd onderbroken. En vlug snelde het jon ge moedertje naar het ledikant van haar kindje, dat ze op schoot nam, om 't teeder te liefkozen. „Baby hongerriep 't kleine ▼entje ondeugend, maar moeder hoor de het niet, want ze dadht weer aan haar gelukkig verleden, en nu voor 't eerst na het onverwacht sterfge val óók aan de toekomst van haar en van 'dien kleinen lieveling. En door die lelie op 't kleedje kwam onmid dellijk nogmaals dien bewustem avond voor haar geest, dien avond van oost-indisch doof zijn, toen zij haar man had teruggehouden van zijn plicht. Groote God nu eindelijk werden hare oogen geopend, nu eerst beseft ze volkomen, hoe onvergeeflijk dom ze toen gehandeld had. Alles wat er gesproken was, 'Herinnerde zij zich woord voor woord.Ze had Louis uitgemaakt voor gek, stapelgek; maar wat was zijzelve geweest? Had zij op dien fatalen avond, niet méér dan krankzinnig gehandeld?.. Had ze feitelijk haar kind niet bestolen?... Wat zal de toekomst geven? Met die vraag had "ze zich nooit bezigge houden, zelfs niet toen ha-ar man ziek was, ja zelfs niet eens toen hij stierf. Vreemd, dat ze daar nu eerst angstig voor werdMaar in die dagen had ze alleen aan hém gedacht; hèm trachten te redden, te verplegen ;voor hèm had ze herhaaldelijk gebeden tot God, opdat Hij dit dierbare jonge le ven mocht sparen... Maar om to men- ken aan zichzelve en aan dien klei ne aan hun beider toekomst daar was geen tijd voor geweest. Langs haar bleeke wangen rolden tranen, -doch zij voelde ze nietstar stonden hare oogen, als trachtten ze te doorboren de duisternis der toe komst, die donker scheen, donkerder nog dan de kamer met haar geslo ten vensters ...Hoe zou ze kunnen lo ven zonder geld? Den volgenden morgen liet do heer Stevens zich reeds vroegtijdig bij do weduwe Domhof aandienen, en na 'n paar woorden van troost en bemoe diging in het smartelijk verlies, als vriend der familie, tot haar gericht te hebben, sprak hij plotseling op üuchtiger toon „En nu, mevrouw, moeten wij eens over zaken spreken. Bij ondervinding weet ik, dat u daar weliswaar niet gaarne mede geplaagd wordt, doch ik vertrouw, dat u ditmaal enkele oogenblikken naar mij luisteren wilt... Ik sta thans weder voor u, als do gevree sd e levensverzekeringsm au. „Die mij terecht eens ernstig komt verwijten 1" viel Jeannette hom in do rede. Maar Stevens vervolgde kalm „Die eens uw rust kwam verstoren, doch u nu rust komt brengen U ziet mij ongeloovig aan, mevrouw tje, maar tóchhet is waarheid Allereerst móet ik beginnen te ver klaren ,dat ik op de gelieelo wereld geen braver man en geen beter huis vader heb gekend, 'dan mijn vriend Domhof; hij'was éérlijk als goud, doch eens in zijn leven heeft hij u leedijk bij den neus gehadHet briefje, dat u hem gedicteerd hebt, is nooit in mijn bezit gekomen, doch in stilte heeft hij de eenmaal op zich genomen plicht volbracht en... zon der '<t u te zeggen heeft hij gedurende twee jaren zijn premie betaald." Mevrouw Domhof staarde verbijs terd haar bezoeker aan„Is dat waarheid meneer Stevens, heeft Louis het toch gedaan?" „Ja, met onwillige vrouwtjes dient men zóó wel te handelen" ant woordde meneer Stevens schertsend, „en ik geloof niet, dat u er bare uw van hebben zult, dat het zóó geloo- pen is?" Jeannette wist niet wat te antwoor den ze zag eerst naar "t kleintje in 't ledikant en daarna verlegen naar meneer Stevens. „En bent u ook nu nog boos op mij, dat ik uw man „gebiologeerd" heb zooals u het geliefde uit te drukken .tot het verrichten van een goeden daad?" „Hoe zou ik dit kunnen, meneer Stevens raëp mevrouw Domhof uit, en een blos kleurde haar bleek gelaat, toen ze hem dankbaar deh&nd toestak „Nu voel ik, dat 'k u on recht heb aangedaan, en dat u de beste vriend waart, dien we bezaten." „Ja, ja, mevrouw, zoo gaat het meermalen in onze praktijk. Als levensverzekering-mannen, het pu bliek komen uitnoodigen, houdt men zich oostindisch doof, schuchter, en spreekt van uitstel, maar .als je aan komt met 'n uitkeering, dan is men dankbaar, dan ben je veranderd in 1 'n engel en dringt men aan op spoed! Doch ter loops, mevrouw, thans onze' zaken." En z'n portefeuille ope nend, telde hij twintig-duizend gul 'deai uit... „Niets is mij'aangenamer dan u dit bedrag te mogen aanbie den." Half versuft zag Jeannette naar 't voor haar liggend bankpapier droomde of waakte ze Maar in 't ledikantje Klonk weer het kleine piep stemmetje. Ze ging er heen en haal de tiaar kleintje te voorschijn. Toen Stevens haar staan zag, zóo met het kind op den arm, in moe derweelde, prevelde hij zacht, wij zend op 't bankpapier„een redden de handJ" „Ja, een reddende hand" her haalde 't weeuwtje ontroerd „Nu lijkt de toekomst lichter Rotterdam, 14 Maart 1905- De Erfenis. Mejuffrouw Rosalie Regal was vol gens eenparig oordeel de meest gezie ne bewoonster van het dorp Saint- Martin-en-Pareds in de Vendée. En dit nog wel in edn dorp, dat zich be roemen mag op een gewezen notaris, die de rechtbank ontloopen is en een gepensioneerden brigadier van de gen darmerie, die een „bureau de tahac" houdt. Om deze notabelen heen groepeeren zich eenige boeren, die wat grond be zitten en een paar dozijn kleine luid- jes, die van de hand in de.tand leven docli van hun gewicht als staatsbur gers overtuigd zijn. Als ze „mijn wei", „mijn koe" of „mijn tuin" zeggen, bespeurt men een gebiedenden toon in hun stem, iets van het gevoel des veroveraars, die in de oneindige wereldruimte een deel der planeten in bezit genomen heeft en er niet aan denkt, zijn buit weer los te laten, "t Zal niemand on bekend zijn, dat de boer geen grooter vreugde kent, dan zich met een muur of hek te omgeven en minachtend neer te zien op hen, die niet hetzelfde kun nen doen. Dat iijn bewondering, zijn achting, zijn eerbied vóór alles aan het geld is gewijd, is een trek, dien hij met den stedeling gemeen heeft en dus geen bijzondere psychologische eigenaar digheid. Wie vermocht dus het verschijnsel der algemeene achting, waarmee Saint-Martih-en-Pareds juffrouw Ro salie Regal vereerde, te verklaren? Het eenige eigendom, dat de reeds zeventig lentes tellende oude vrijster het hare kon noemen, was een klein huisje, tamelijk vervallen, maar ui terst proper, met een tuintje er bij. Zulk een bezitting was op zich zelf niet geschikt om de aandacht harer medemensehen op hare rijkdommen te vestigen. Het inwendige van liet huisje ver toonde den grooisten eenvoud. Een an tiek bed met eiken kolommen, een zware eettafel en eenige stoeien met matten zittingen,, dat was alles. Aan den muur eenige platen van heiligen, op den schoorsteen een pendule \an eertijds verguld brons, voorstellende een wilden Turk, die in galop een weenende jonge Christin roofdede wijzers stonden sinds onheugelijke tij den op kwart voor twaalf. Voor de glazen deur, die tegelijk als venster diende, zat juffrouw Rosalie met haar breiwerk van den morgen tot den avond. Uitgaan deed ze bijna nooit. Als er bezoek kwam, riep juffrouw Rosalie om Victorine, de oude meid. Deze kwam dan toeschieten en hielp het vrouwtje met moeite overeind, om den stoel weg te schuiven van de deur en dus den toegang vrij te maken. Een eindje verder de kamer in werd ze dan weer in haar zetel tusschen kussens geïnstalleerd, voorzien van voetbankje of stoof, waarna dan de deur werd geopend en de bezoeker binnengelaten onder een woordenvloed van veront schuldigingen. Er was zeker indertijd minder om haal en ceremonieel too noodig. om bij den „Roi soleil" te worden toege laten. 't Gebeurde wel, dat Victorine, be zig in liet huishouden, zich liet wach ten. Daarom gold het kleine plaatsje voor het huis van Rosalie als de ge schiktste gelegenhéid in het dorp om een verkoudheid op te loopen. Ondanks de bezwaren, aan de toe lating verbonden, ontbrak het niet aan bezoekers. De notaris kwam" bij haai en ook de doctor. Mr. Loiseau, de notaris in ruste, was de vriend van den huize. Eonc dikke, roode man mei onberispelijk geschoren gezicht en een nog gladder schedel dan zijn kin was, altijd goed gehumeurd altijd den zak vol aardi ge vertelseltjes, onder wiens lachen en grappen maken zich een beroeps matige plechtigheid verschool. Hij droeg altijd een witte das, zelfs in jachtcostuum of bij 't pak, dat hij in den tuin droeg. Loiseau had een waren hartstocht voor den tuinbouw. En daar hij juf frouw Rosalie zeer genegen was, gun de hij zich het genoegen, eigenhan dig hare bedden te harken, bloemen te planten en te begieten, terwijl hij met haar babbelde. Het oude vrouw tje zat bij hem in den tuin, steeds in haar leunstoel, vlak bij den muur, waar een kijkgaatje, ontstaan door 't uitvallen van een paar steenen, haar in staat stelde, heel Saint-Martin te beloeren en de handelingen der dorps- genooten te kritiseeren. De vriendschap tusschen die twee werd zóó dik, dat notaris Loiseau op grond van oude dokumenten, waarin hij gesnuffeld had, plotseling ver- I klaarde, dat ze nog familie waren. Van dat oogenblik af was juffrouw I Rosalie Regal voor hem „tante Ro salie" en aangezien deze verwant schap behoorde tot de soort, waarop ieder voor zich aanspraak kan maken, zag Rosalie zich weldra tot tante van het geheele dorp bevorderd. Zij waar- deerde naar behooren de eere van die uitgebreide bloedverwantschap. en trotsch op al die algemeene vriend schap, die zij natuurlijk vond. liet zij het zich kalm aanleunen, geëerd to worden door de geheele bevolking van Saint-Martin, dat in hare oogen het heelal vormde. De dokter, die twee kilometer ver woonde, kon slethts op ongeregelde tijden een visite makenmaar als er een rijtuig den kant van haar huisje uitreed, verzuimde hij zelden de gele genheid, om wat met haar te praten. Er werd beweerd, dat tante Rosalie geheimen besprak, zoowel met dm dokter als met den notaris. En men vergiste zich niet. Rosalie had gehei men en wel van financieelen aard. 't Wordt tijd een verklaring te ge ven van het onbedwingbaar gevoel, dat heel Saint-Martin aan Rosalie's voeten bracht. Het onnoozele mensch- je hield dit feit voor het allernatuur lijkste van de wereld en meende, dat hare beminnelijke eigenschappen haar de welwillendheid verzekerden van allen, die haar kenden. Het valt niet te loochenen, dat haar goed hu meur en bescheiden vroolijkheid wel geschikt waren om vriendschappelijke betrekkingen te bevorderen; maar er was nog iets anders, waarvan de goe de vrouw zich nooit rekenschap had gegeven. Tante Rosalie was de arme bloedver wante van heel rijke menschen ineen naburig kanton, de achternicht van den bekenden Jean Bretaud, wiens gelukkige grondspeculatièn hem tot den rijksten man uit heel de streek hadden gemaakt. De Bretauds had den de bloedverwantschap geheel ver geten, en in tegenstelling met den no taris zouden ze die waarschijnlijk verloochend hebben, zoo Rosalie er aanspraak op had gemaakt. Doch tante Rosalie drong zich niet op alleen zij vergat haar familie niet. Des avonds, als deuren en luiken goed gesloten waren, keek zij voor zichtig rond of geen ongewenschte ge tuigen haar geheimzinnig voornemen konden storen, en riep dan Victorine, geef de papieren eens aan 1 Victorine, die bij deze woorden ern stig werd, haalde dan uit de kast een kleine, platte doos, die kunstig dicht gebonden was,, en plaatste dit voor werp heel eerbiedig op de tafel, nadat zij met veel moeite het tallooze malen gewonden en geknoopte touw had ontward. Dan kwam de schat aan het licht. Die schat was eenvoudig een ge nealogie der Bretauds, benevens eeni ge documenten, die kracht van bewijs gaven. Waren de papieren opengevou wen en onder de lamp uitgespreid, dan begon het werk. Er werd dan na gegaan, welke rampen noodig waren om de mi'llioenen in den zak van tante Rosalie te doen overgaan. Een aantal combinaties was moge lijk, en deze alle te behandelen, was de nachtelijke taak der beide vrou wen. Een hoop witte bladen, met potlood- gekrabbel gevuld, bevatten de onmo gelijkste berekeningen. Laat eens kijkenwaar warén wij gebleven vroeg tante Rosalie. Wij zijn bij den dood van uw achternicht Eulalie. antwoordde Vic torine. Ach ja, dat lieve kind. Ja, als haar iets overkwam, zou dat de zaak heel wat vereenvoudigen. Er blijven dan nog twee neven, die mij voor gaan. Maar die tak van de familie is niet erg gezond. Ik heb onlangs gehoord, dat er roodvonk is in hun buurt. Ei ei En ze gaan dikwijls voor zaken naar Parijs. Een spoorwegongeluk kan gauw gebeuren. Ja, daarvoor is niet veel tijd noo dig. Op deze wijze ging het een uur lang voorthet gesprek werd zeer levendig, als men de voordeelen der mogelijke sterfgevallen onderling vergeleek. Zoodra een Bretaud in hare hypo thesen van een bloedverwant erfde, kwam hij op de lijst der doodscandi- daten. Helt vooruitzicht op de erfenis maakte de beide oudj'es gek. Spoedig waren er zooveel Bretauds op de no minatie om te sterven, dat de uitbar sting van den Vesuvius, welke Pom pei verwoestte, nauwelijks voldoende zou geweest zijn om ze allen te tref fen. Deze zeventigjarige vrouw, op den rand van het graf, bouwde haar her senschimmige toekomst op stapels lij ken van kinderen, jongelieden, man nen en vrouwen in de kracht huns le vens. die zij eiken avond in theorie afmaakte vol vreedzame gemoedsrust, zij, die geen vlieg kwaad zou doen. Als de tafel van Rosalie een met lijken bedekt slagveld leek, begonnen ze te rekenen. Als slechts elf perso nen in zekere volgorde stierven, dan had Rosalie zoo en zooveel. Waren 't er veertien, dan werd de som nog ronder. Dan kwam een andere combi natie in omgekeerde volgorde ver mogens werden getaxeerd, men kib belde over 't bedrag maar hoe het ook liep, het eindigde altijd met een enorme erfenis. Natuurlijk werd bij elk werkelijk sterfgeval en elke geboorte de combi natie verbrokendan moest 't spel op nieuwe basis worden opgebouwd een nieuw pleizier De hoogste heerlijkheid was echter het verdoelen van de erfenis. Noch tante Rosalie noch Victorine wisten raad met haar schatten. Victorine bad nooit loon willen hebben en dacht er niet aan, daar zij leefde in het eeuwig visioen der hoo- pen goud. In het testament was zij met vijftig duizend francs bedacht niet meer en zij was overgelukkig, aan de edelmoedigheid van haar meesteres deel te kunnen nemen. Twee cahiers hadden ze aangelegd, een voor de verdeeling der legaten, 't andere voor de belegging der waar den. 'tWas een onmogelijke verwar ring van cijfers, telkens doorgehaald, on weer overgedaan. Gister, zei Rosalie, hebben wij aan het hospitaal te La Roche hon derdduizend francs gegeven. Dat is te veel Niet genoeg, juffrouw, voor de zieken Wat moeten die met honderd duizend francs beginnen Je hebt gelijk. Laten we er hon derd-vij f tig-duizend Tweehonderd... Ook goed twee-honderd-duizend dan, als dat jou pleizier doet. Zoo ging het een uur en langer voort. De resultaten werden in het geheim boek aangeteekend, en men ging tot de belegging over. Zouden ze Oosterspoorweg of Noorderspoorweg nemen? Of Fransche staatsschuld. Het eind was gewoonlijk, dat er raad gevraagd zou worden aan den notaris of den dokter en tante Rosalie hield inderdaad beide heeren telkens bezig met de vraag, hoe zij haar geld zou beleggen en aan wie het verma ken. Geen Bretaud zou een centieme krijgenzij had in geen veertig jaar een van de familie bij haar gezien. De heeren hadden schik aan de fan tasieën der oude vrijster, en de no taris, die lont rook, gaf bescheiden te kennen, dat hij graag een „souvenir" van zijn oude vriendin zou hebben. Dit kon zij niet weigerenimmers, ze had zijn adviezen zoo noodig Geef mij maar goeden raad, me neer Loiseau, zei Rosalie vriendelijk glimlachend. 't Zal u vergolden worden. Ik zal u niet vergeten. En van tijd tot tijd verhoogde zij de aan den goeden notaris toegedachte som door een codicil, waarvan hij haar het formulier had geleerd. Hij betoonde dan vernieuwden ijver voor den tuinbouw en noemde dat„Het testament van tante Rosalie omhar- ken 1" Zulke gebeurtenissen konden niet geheim blijven. Saint-Martin-en-Pareds was er spoe dig achter, dat tante Rosalie groote rijkdommen bezat, en men nam aan. dat haar oud-oom die grootmoedig had geschonken. Daar zij in onmin leefde met hare „erfgenamen", zou ze alles nalaten aan hare „vrienden". Wie zou zich aan die vrijgevigheid willen onttrekken Het voorbeeld van den notaris prikkelde tot navolging en zoo werd Rosalie de „tante" van het heele dorp. Zij ontving in die kwa liteit bezoeken, goede wenschön, ge schenken in natura, eieren, vruch ten, spek en kippen, die zij aannam met een hoofdknik en een vriendelijk „ik zal je niet vergeten", wat ieder dan als een kostelijke herinnering rnee naar huis nam. Tante Rosalie hield niet op met ontvangen, gaf zelf nooit iets. Zelfs de armen kregen niets dan beloften voor de toekomst. Dat bevestigde slechts de .openbare meening omtrent haar rijk dom de reputatie van gierigheid was de beste waarborg, dat de schat enorm moest zijn. Die zaak duurde nu al een dertig jaar, toen tante Rosalie plotseling aan een longontsteking overleed. Binnen twee dagen was het beslist. Victorine stond aan haar sterfbed, verbijsterd, treurend over de doode en over de erfenis, die niet gekomen was maar zeker gekomen zou zijn. als haar vriendin in leven was gebleven. Toen 7:; voelde, dat de doode koud was, en zii zich alleen, met haar be vond, midden in den nacht, liep zij in een aanval van waanzin naar de papieren. Niemand zal iets hebben Nie mand riep zij en wierp de doos in 't vuur. Daar hét niet goed wilde op- Vlammen. boog zij zich er over heen om 't wat op te poken. Hierbij tastte het vuur hare kleeren aan, en de on gelukkige verbrandde zonder dat een mensch te hulp kwam. Mr. Loiseau, die ongerust geworden was, kwam bij het aanbreken van den dag naar het huisje en ontdekte het vreeselijke, Hij was juist bijtijds om te verhinderen, dat hot vuur het bed aangreep. Vellen papier en verbrande rekenin gen, die door de kamer fladderden, zeiden hem welke misdaad Victorine had begaan, waarop zoo snel de straf was gevolgd. Na de begrafenis werd de inboedel onderzocht; men vond echter geen en kel papier, dat opheldering gaf om trent het kapitaal, en evenmin een laatste wilsbeschikking. Alle naspo ringen van den notaris bleven vruch teloos. Hieruit leidde men af, dat Victori ne, „een werktuig van de Bretauds", alles had doen verdwijnen. Er ont stond onder de dorpelingen een vree- selijke woede, een algemeen wraak geroep en spijtig tandenknarsen. Het geld zal niet verloren zijn herhaalde men telkens weer, dó die vegge vervloekend. De Bretauds zouden wel weten waar de schat was. Die arme, goede tante 1 zei ieder, en in den geest voegde meto er een klacht bij over het verloren deel der erfenis. Als demonstratie tegen de slechte Bretauds werd door onderlinge bij dragen een mooie steen geplaatst op het graf van tante Rosalie, terwijl Victorine als een eerlooze begraven en vergeten werd. Want de wereld is reebtvaardis' in haar oordeel, ook te Saint-Martin-en-Pareds 1 {..Avp.") Een verschrikkelijke nacht. Eens op een avond in den tijd, dat ik nog ongetrouwd was. kwam 'k heel laat thuis. Zooals gewoonlijk liep ik in het donker de trap op en door mijn zitkamer naar de slaapka mer. Toen ik de kaars aanstak, die op het nachttafeltje stond, bemerkte ik tot mijn verbazing, dat er iemand in mijn bod lag. .De verbazing werd schrik, toen ik zag, dat het een man wasde schrik werd ontzetting, toen ik in dien man me zelf herkende. Maar onmiddellijk daarop voelde ik me al gerustgesteld het was na tuurlijk een flauwe grap van een paar van mijn vrienden. Waarschijn lijk behoorde de Italiaansche beeld houwer Manenchini. die juist in Cas- tans Panopticum aan het boetseeren was en altijd vol dolle streken zat, tot de medeplichtigen en had hij een wassen hoofd gemaakt, dat vooral bij het flikkerende schijnsel van een kaars sprekend op het mijne geleek. Ook de pruik was uitstekend. Ik ging naar het bed toe en plot seling maakte de ontzetting -zich op nieuw van mij meester; daar lag wel degelijk een levend mensch van vleesch en bloed, een dubbelganger, die tot in de kleinste détails op mij leek, zelfs het wratje op de linker wang en de moedervlek op 't rechter oorlelletje ontbraken niet. Ja, mijne heeren, nu ik die geschie denis hier zoo gemoedelijk zit te ver tellen. lacht ge natuurlijk. Dat be grijp ik volkomen. Als ik in uw plaats was, zou ik ook lachen, maar ik geef u de heilige verzekering, dat -k toen niet lachte. Het was me, alsof op eens al het bloed uit mijn aderen was verdwenen, alsof mijn lïcha.am zoo leeg was geworden, dat het als een kaartenhuis kon worden omge blazen. In nameloozen angst staarde ik voor mij uit. ..Is het een droom of is bet. werkelijkheid, wat ik zie?" vroeg ik me zelf af. Wanneer ik door plotseling te ontwaken het verschijn sel voor een droom had kunnen hou den. zou ik me gevoeld hebben als iemand, die na een benauwde nacht merrie in het zonnige daglicht ont waakt. Was ik do persoon, die daar rus tig in mijn bed lag te slapen, was het een of waren beiden dezelfde Die vraag ging alle begrippen van mijn denkvermogen te boven. Ik ver loor het geloof aan alles, wat ver stand en ervaring mij tot nu toe hadden geleerd. In mijn hersenen verdrongen zich allerlei wilde po gingen. om het verschijnsel logisch te verklaren. Een droom kou het niet zijn, maar wat was hel, dan Edn hallucinatie misschien Maar ik had geen koorts en ook had ik niets gedronken. Bo- vendien had ik nog nooit van mijn leven last gehad van hallucinaties. Dus.... krankzinnig? Een rilling van afgrijzen ging over mijn lichaam. Krankzinnig? Groote God, ik was krankzinnig krank- z;nnig 1 Warme, groote tranen liepen over mijn gezicht. Dat was me in geen twintig jaar gebeurd en ik ge loof niet, dat ik vroeger ooit zoo had gehuild. Waarschijnlijk gestoord door mijn snikken begon mijn dubbelganger zich te bewegen. Hij hief zijn hand op, liet haar weer vallen en gaapte met gesloten oogen. En toen hij zijn mond opendeed, zag ik, dat hij de zelfde door nicotine bruin geworden tanden had als ik en dat zijn linker 'hoektand met goud geplombeerd was evenals de mijne Hoe ik het huis uitkwam, weet ik niet. Ik herinner me slechts, dat ik de trap meer afviel dan afliep. Door de koude nachtlucht liep ik zoo hard als ik kon naar het café waar wij nu zitten, in de hoop, mijn vriend, dokter Mannsfeld, daar nog te vin den. Hij had toen hier kamers, en was gewoon na een nachtelijk ziekenbe zoek een glas warme punch te drin ken. Zoo noodig moest hij me in 's hemelsnaam voorliegen, dat ik niet gek was geworden, dat iets dergelijks den gezondsten en nuchtersten mensch kon overkomen dat... ja ik was bereid alles te gelooven, zelfs den kinderachtigsten onzin, wanneer ik maar in het bezit van mijn ver stand werd verklaard. De dokter was er niet meer. Hij was al twee uur geleden weggegaan. De oberkellner, die mij dat vertelde, keek me verbaasd aan. Wanneer hij mij niet had gekend, zou hij me waarschijnlijk de deur hebben uitge zet. Zooals ik daar zonder hoed en jas. met verwarde haren en een scheefzittenden das binnenkwam en naar den dokter vroeg, moet iedereen me wel voor krankzinnig hebben ge houden. Daar ik behoefte had mijn hart uit te storten, ging ik bij een heer aan een tafeltje zitten. Maar zoodra ik mijn avontuur begon te vertellen, stond hij op en ging ergens anders zitten. Keilner 1 riep ik. Hij kwam. Stel je voor.... je zult me wel niet gelooven, maar ik zweer je, da1 ik de zuivere waarheid spreek.... stel je voot.... Meneer Schmidt, viel hij mij in de rede, terwijl hij zich vertrouwe lijk over mij heen boog, als ik u een goeden raad mag geven, gaat u dan rustig naar huis, om uw roes uitte slapen. U bent anders altijd zoo kalm en bedaard. Morgen komt er immers weer een dag en dan kunnen we al les bespreken. Wel allemachtig? Wat mankeert je Ik ben niet dronken Nu, zoo erg heb ik het niet ge meend. meneer. Zult u misschien een kop koffie gebruiken Mij goed. maar eerst moet je.... George, een kop koffie voor me neer Schmidt, maar sterk, extra sterk neem me niet kwalijk me neer, maar ik heb geen tijd meer, volstrekt geen tijd 1 En buigend ging hij weg met zijn hand voor den mond zijn lachen verbergend. George bracht de koffie. Ik werd dus voor dronken aan ge zien. ..Goed", dacht ik, beter drenken dan gek Maar neen, wat duivel, ik wist hei toch niet zeker. Dan bleef or dus niets over dan.... Kalmte, kalmteDe gedachten bij elkaar houden Niet vertwijfelen George, den Figaro 1 George bracht den Figaro. Nu zou het blijken. Ik haalde een notitieboekje en een potlood uit mijn zak en begon een gedeelte van deoi Figaro te vertalen. Met het papier in mijn hand liep ik naar het buffet. Wilt u dit eens lezen vroeg ik den buffethouder. Deze zette zijn lorgnet op en Las. Neen, hard op, alsjeblieft, ik wil zelf hooren, wat ik heb geschre- ven I Hij lachte, de buffetjuffrouw lach te, een paar dichtbijzittende gasten lachten en stootten elkaar aan. Wilt u zoo goed zijn dit voor te lezen riep ik boos. De buffethouder keek mij aan, keek de gasten aan en begon te lezen. Ik luisterde aandachtig toe, zm voorzin nauwkeurig nagaande. Wel vroeg ik triomfeerend. Is dat Duitsch Is dat goed verstaan baar Duitsch Zeker, was het antwoord, voor zoover ik het begrijp Wat? Begrijpt u het niet? Vervolgens tot de gasten Is het te begrijpen Natuurlijk Zeker Bravo Is iemand, die onvoorbereid zoo uit 'het Fransch in het Duitsch ver taalt, krankzinnig Wel neen 1 Geen kwestie van 1 Is hij dronken?.... Ik wil weten, of hij dronken is- Men vond mijn vraag zeer humo ristisch. Iemand noodigde mij uit te gaan zitten. Een ander verzocht mij iets te gebruiken voor rekening vaa het gezelschap, bier. wijn, cham pagne, wat ik maar wenschte. Ik draaide hem minachtend mijn rug toe, riep den oberkellner en be taalde. Toen ik uit gewoonte bij den klee- renstandaard bleef staan, zei de ober kellner Wat zoekt u eigenlijk? U bent immers zonder hoed of jas geko men 1 Het gezelschap betuigde luid zijn vreugde. Ik ging weg en smeet woe dend de deur toe. Buiten brak de ochtend al aan. De stad ontwaakte. Bakkersjongens met groote manden liepen mij voorbij. Vrachtwagens reden met veel geraas naa.r het station. Het was dag! Mijn angst was ver dwenen. Waarvoor zou ik nu nog bang zijn? Wanneer ik thuis 'kwam, zou ik de eerste zijn om met de spookverschijning te spotten. Onaan genaam bleef het zeker, dat nu zoo iets gebeurd was, maar lieve hemel, iedereen heeft immers zenuwen. Waarschijnlijk had ik den laatsten tijd hard gewerkt, misschien ook te veel gerookt of te veel gedronken. Nu dat was nog geen reden voor som. bore gedachten. In het ergste geval vier weken Sanatorium, om me weer geheel in orde te maken. Ik liep vlug naar huis. Ondanks al ias, mijne heeren, aarzelde ik een oogenblik, toen ik voor de gangdeur stond. En wel had ik daar reden voor. De gewaarwording, die ik onder vond, toen ik binnentrad, i.s niet met woorden weer te geven ik stond plotseling tegenover hem. Hij liep tegen mij aan en was nog voor ik een geluid kon uitbrengen na een beleefde buiging verdwenen. Wat er verder met mij gebeurde, weet ik niet. Ik herinner mij slechts flauw, dat ik een poos lang ais ge hypnotiseerd op het bed staarde, waar hij had gelegen. Toen sleepte ik me naar de sofa in de zitkamer, waar ik bewusteloos neerviel. Toen ik een paar uur later wakker werd in mijn bed natuurlijk, niet op d© sofa stond de zon al vrij hoog aan den hemel. Het was een droom geweest, mijne heeren, niets dan een droom. Maar zelfs mijn ergsten vijand wensch ik een dergedijken droom niet toe. GROOTE MANNEN VAN MINDERE AFKOMST. De meeste grootste mannen van de wereld zijn van mindere afkomst ge weest. Colomhus was de zoon van een wever, Homerus van een land bouwer, Horacius van een vi'ij ge- maakten slaaf en Shakespeare van een houthandelaar. Virgilius was do zoon van een last drager, Cervantes was gemeen sol daat en Charles Dickens verslaggever tevens de zoon van eon verslaggever, terwijl Stephenson de zoon van een spuitgast was. Robert Burns was de zoon van een landbouwer, Olivier Cromwell van een brouwer en Ben jamin Franklin van een kaarsenma ker, Aesopus, de groote fabeldichter, was een slaaf, Lord Beaconsfield de klerk van een rechtsgeleerde, Daniël Dofoe winkelier in gebreide goederen en zoon van een slager, terwijl De mosthenes de zoon van een messen maker was. Ben Johnson was metse laar, John Bunyan een reizend ketel lapper en Garfield volgde het jaag pad. Zelfs wanneer wij afdalen tot de moderne Amerikaansdhe financiers zien wij, dat Carnegie op twaalfjari gen leeftijd van school werd genomen om in een fabriek to werken, dat Rockefeller en Wanamaker eens een bitteren strijd hadden to voeren met do armoede, en dat Jay Gould marss kramer Is geweest. Wanneer wij nu nagaan, dat velen van deze groote mannen zoons hebben gehad, die schande over hun familie hebben gebracht en niettegenstaande hun groote voorrechten boven ande ren, nietswaardigen bleken te zijn, dan komen wij tot de conclusie, dat, hoe een man is, of wat hij hoopt W worden, grootendeels van hemzelf af hangt. Erfelijkheid en milieu zijn woorden, die goed passen in sociolo gische verhandelingen, doch werke lijke grootheid is van deze beide om standigheden weinig afhankelijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1905 | | pagina 8