maai* zij behield een melancholieken
blik. omdat zij wist. dat die haar zoo
goed kleedde.
't Resultaat was verblijdend. Bin
nen korten tijd spartelde een nieuwe
goudvisch in haar net. Bedoelde goud-
visch, de heer Victor van Duren, was
niet bijzonder jong, niet bijzonder
mooi en ook niet bijzonder geestig.
Waar wie vraagt naar zulke bijza
ken
Nog geen maand: kende hij haar of
hij vroeg Melanie ten huwelijk.
De schoone vrouw antwoordde niet,
zooals hij had gehoopt, met een dade
lijk ofschoon schuchter ja, maai' zij
zeide
Uw aanzoek, beste vriend, ver
heugt mij zeer, maai' ge begrijpt, de
oude wonde is nog niet geheeld, er
zijn nog herinneringen die mij kwel
len.
Duren trok een verlegen gezicht en
nam zijn hoed.
Versta mij wel, haastte Melanie
te zeggen, ik wil heel gaarne de uwe
worden, maar ik wil u te voren ver
geving vragen als een donkere scha
duw af en toe het geluk van uw Me
lanie komt verduisteren.
O, mijn geliefde, hoe gaarne zal
ik uw smart ontzien, riep Duren in
verrukking.
En na een korte poos werden zij in
alle stilte man en vrouw.
Duren wilde do huwelijksreis naar
«en bergland maken, doch Melanie
wees hem er droevig op, dat zij haar
eerste huwelijksreis naar Zwitserland
maakte. Nu ging zij liever naar Pa
rijs.
Had Duren niet beloofd haar te
ontzien Hij gaf dus toe, maar toch
niet, zonder den wensch te gevoelen
Was ..hij" liever naar Parijs gegaan,
dan kon ik nu naar de mooie blau
we Alpen.
Na eenige gelukkige weken in de
Seine-stad betrok liet jonge paar een
elegante woning in het deftigste deel
der gemeeaite. Alle oude meubelen
werden vanwege de smartelijke
herinnering opgeruimd, alleen het
portret van Robert zaliger behi eld een
«ereplaats in het midden van den
salon.
Toen de drukte van de wittebroods-
dagen voorbij was, betrapte Victor
zijn mooie vrouw soms op een oogen-
blik van droeve staring naar buiten.
Wat is er liefste? smeekte hij.
Niet dadelijk gaf zij antwoord, doch
op zijn aandringen, vertelde zij. dat
de mooie blauwe equipage, die eiken
middag en zoo juist weer voorbijreed,
baar door Robert zaliger voor haar
verjaardag was beloofd helaas, was
de goede man te vroeg gestorven.
Duren had beloofd haar rouw te
eerbiedigen. Hoe Icon hij dat beter
doen dan haar op den volgenden ver
jaardag eveneens een blauwe equipa
ge aan te bieden.
Zoo had mevrouw Melanie nog me
nig kostbaren wensch en Duren ver
vulde ze alle.
Wat kon hij anders doen Moest
liij niet trachten haar evenveel geluk
te schenken als zijn vrijgevige voor
ganger 't haar had gedaan?
Toen hij eens een middag thuis
kwam, vond hij Melanie met een ge
zicht vol diepe smart zitten. Zij hield
een fijn kanten zakdoekje stijf tegen
liet oog gedrukt.
Maar Melanie tranen'? Wat
hdb je Wat scheelt er aan
O, niets
Verberg je me wat?
Als ik zwijg, doe ik het uit me
delijden voor iou.
Ik schrik er van wat bedoel
ie toe zeg, waarom heb je ge
huild?
Nu, goed, ik zal het je zeggen.
Maar het is kinderachtig en ik ben
ondankbaar. O, die herinnering. Van
middag ging ik het magazijn van
mijn ouden juwelier voorbij, en
wat zag ik daar? Het paarlén collier,
dat mijn arme Robert me van daag
voor een jaar koopen wilde. Paarlen
bedui'den tranen, zegt men. En of 't
noodlot, 7.00 wilde, moest ik juist van
daag die etalage voorbij komen.
Wa t is liet dan vandaag voor een
dag?
De verjaardag van Robert.
Duren antwoordde nietmaar na
verloop van eenige minuten ging hij
de deur uit.
Natuurlijk ging hij naar den juwe
lier en kocht het collier.
Terwijl de juwelier het in de blauw
gevoerde étui legde, merkte hij op
Mevrouw zal wel blij zijn, dat
ze het nu toch eindelijk heeft.
Eindelijk wat beduidt dat
vroeg Duren.
- Wel, hebt u mevrouw's eersten
man niet gekend'? Dat was de ergste
duitendief die u je kunt voorstellen.
Op een dubbeltje bleef ie dood. Hoe
dikwijls mevrouw dit collier niet op
eicht heeft laten komen en hoe dik
wijls hij 'de boodschap- meegaf, dat
hij voor zulke dwaasheid geen geld
over had, weet ik niet.
Nog geen drie dagen na dit gesprek
in den juwelierswinkel waren voorbij,
toon mevrouw het groote portret van
Robert zaliger liet wegnemen en in
do plaats ervan een winterlandschap
liet ophangen.
DE SLEUTELS DER BASTILLE.
De kleindochter van don Franschen
bierbrouwer Santerre, mevrouw Vil
lain, heeft aan het Museum Carnava-
let te Parijs aangeboden een bos his
torische sleutels, die van do Bastille,
welke het Parijsehe volk den 14 den
Juli 1789 haar grootvader geschonken
had.
Het zijn de sleutels van de groote
poort van de Bastille, gelegen tegen
over de Rue des Tournolles, benevens
de sleutels van de vesting. De sleutel
van 'de groote deur van de poort, die
naast het Tuighuis lag, werd door
Lafayette aan de Vereenigde Staten
geschonken.
Mevrouw Villain heeft aan het
museum ook de ketenen gegeven, die
een der gevangenen aan de handen
droeg toen men hen in zegepraal dooi
de straten van Parijs voerde, nadat
men hen uit de beruchte gevangenis
bevrijd had.
Men is hoogelijk ingenomen met de
ze schenkingen want al is het meer
dan een eeuw geleden, dat'de Bastille
haar rol speelde, het is niettemin een
naam gebleven, 'die niet nalaat oogen-
blikkoli.ik in to werken op de verbeel
ding van eiken waarachtigen Fran-
echc-n republikein.
Kleine Willy.
Vrij naar 't Engelsch.
Bij het aanbreken van den dag
werd kleine Willy wakker on als er
iets goeds is in het heete Malta, dan
is 't het oogenblik, voordat de zon
boven het Calabrische gebergte op
komt en haar stralenbundels zich
spiegelen in de wateren van de Mid-
dellajidsche Zee.
In het huis was -alles nog in diepe
rustmaar Willy, het zoontje van
majoor Pruisen, was voor dag en
dauw reeds wakker. Hij was negen
jaar oud en had veel geleend en ook
onder anderen dit, dat een soldaat
het mooiste is wat geschapen werd
en dat een moederhart zich dikwijls
bedroeft, als het zoo gloeiend warm
is en zij geen geld heeft om limona
des en lekkere vruchten te koopen
om de onaangenaamheden van het
klimaat wat te temperen. Hij paste
op om zijn moeder niet wakker te
maken, die in de kamer naast de
zijne sliep. De dunne gordijntjes
sohoof hij op zij, zette voorzichtig
zijn voetjes op den grond en -op zijn
lief gezichtje met de blauwe oogen
en de bruine krulletjes kwam een
uitdrukking van ernst.
Zijne moeder zei dikwijls, dat het
een vreemd kind was, met eigenaar
dige ideeën en voorstellingen. Zijn
gebed was spoedig opgezegd, de
handjes gevouwen en een paar een
voudige wooïden uitgesproken. En
toen hij met moeite zijn schoeneD
aan had en een snik had verbeten,
omdat het elastiek van zijn hoed
hem tegen den mond sloeg, was hij
gereed en sloop naar buiten.
Met een ernstig gezichtje wierp hij
de baai en het voor zijn ankers wie
gelende telegraafschip een kushandje
•toe. „Goeden dag!" riep bi}, „ik Den
gauw weer terugen hij liep den
weg op die naar Tignéfort leidt.
Er was een regiment Hooglanders
in de Manuël-barakken, die een an
dere soort van broeken hadden ge
kregen van eene veelkleurige ge
streepte of geruite wollen stof en nu
wilde Willy eens zien, of zij mooi
waren, zoo mooi als die van het vro
lijke Gordon-regiment, dan tot dus
ver het hoogste in zijne genegenheid
stond aangeschreven. Hij vond ech
ter alle hutten leeg, de kribben on
bezet en de deekens netjes opgerold.
Doch de allerlaatste scheen gelukkig
nog niet ontruimd, en Willy duwde
de deur open en zag achter in de hut
nog iemand in zijn krib liggen.
Er zijn oogenblikken in iemands
leven, waarin Gods hand duidelijk
merkbaar is, die nog een keus geven
tusschen goed en kwaad, die óf het
keerpunt ten goede worden óf de
laatste stap op de ladder, die naar de
duisternis voert. Dezen morgen voch
ten de engelen van het goede en die
van het kwade om de ziel van Angus
Macrae. Hij was in botsing gekomen
met de politie na een nacht van
dronkenschap en vechten en al was
hij ontsnapt, tocii had hij alle reden
te gelooven, dat de politie hem op
het spoor was en dat Guiseppe Sara-
sate, dien hij gewond had, een on
verbiddelijke vijand zou zijn. Hij had
een hekel aan alles, aan het wacht-
huis, aan zijn heele bestaan.
Vandaag stond de vreesdijkheid
van zulk een bestaan hem in al haar
afschuw voor oogen, geen anderen
uitweg ziende dan éénen, kwam Wil
ly binnen, juist toen hij de geladen
revolver in de hand nam.
,,0, wat ben jij een gevaarlijk
man," ze' Willy, „weet jij niet, dat
al dat soort van dingen gevaarlijk is,
al zijn ze maar met erwten geladen.
Foei, je moet het dadelijk neerleggen
hoor, ik ben anders bang voor je".
Macrae keek op. liet de hand val
len en lachte zenuwachtig. Het lieve
gezichtje met die blauwe oogen en
die kinderlijke reine uitdrukking
scheen als het ware tot een andere
wereld te behooren, en... zonder aar
zelen gehoorzaamde hij.
„Wat doe je hier alleen vroeg het
kind.
„Ik heb de koorts, baasjezei
Macrae met heesche stem, „en de
sergeant liet mij hier liggen, tot ik
naar het hospitaal kan gaan."
Onmiddellijk liep Willy met zijn
zakdoekje naar een -emmer water,
doopte dien er in en legde dien toen
op het hoofd van den patiënt. „Arme
man. Ik heb ook wel eens hoofdpijn
en moesje ook. Wat ben ik blij, dat ik
hier gekomen benhet is niet goed
om je zoo heel alleen te laten liggen!
Moesje leest mij voor als ik ziek ben
en dan krijg ik lekkere dingen te
eten."
Macrae li-et geduldig den zakdoek
op zijn hoofd liggen, -hoewel het wa
ter h-ern in de oogen liep.
„Lekker? doet je dat goed man?"
vroeg liet kind.
„Hm", mompelde de soldaat.
„Als ik van avond mijn gebedje
opzeg, zal ik onzen Lieven Heer dan
ken, dat ik jou gevonden heb Vindt
je ook niet, dat er altijd zoo'n boel
dingen zijn om God voor l« cranken?"
„Je avondgebedje?"
Dit woord bracht Angus Macrae de
jaren zijner jeugd A-oor den geest,
toen hij zijn gebedje opzei bij zijn
moeder
„Hm", mompelde hij opnieuw.
„Vervelend, vindt je ook niet, dat
het hier eigenlijk geen echt land is.
En de kerken zijn ook anders dan in
Engeland."
Macrae zag zich terug in zijn
ouderlijk huis in Schotland. Het was
hem, ais zag hij het, zachte gezicht
van zijne moeder, wat zou die brave
vrouw met haar hoogen maatstaf
van eer we! zeggen, als zij hem zoo
eens had kunnen zien-
„Maar ik hpu toch van Malta, 'tis:
een prettige plaats", zei Willy. „Zie
je, ik ben nooit in een plaats geweest
waar zoo veel soldaten zijn, en sol
daten zijn de beste menschen van de
wereld."
„Niet altijd, ventje, er zijn er ook
wel die slecht zijn 1"
„Nou, ik heb nog nooit een slech
ten soldaat gezienbehalve één
keer, toen was vader erg boos, omdat
er een leelijke dingen had gezegd
tegen den sergeant en hij was soms
dronken 1"
Macrae zuchtte en vroeg„wat
dunkt je 't is maar voor de grap
dat ik het vraag maar als een sol
daat nu eens wat teveel drinkt zoo
af en toe, en soms dan vecht, zou
dat dan vergeven kunnen worden?
Zou jij tegen zoo iemand nog willen
spreken En God zou die hem ook
alles vergeven?"
Het was er uit en Marcrae scheen
aan de lippen van het kind te han
gen alsof het een orakel ware.
„Nou, je weet dan toch al heel
weinig van God hoorIk vind je dom
en je bent zoo groot. Als ik stout ben
geweest en moesje er verdrietig uit
ziet, en als het mij spijt en -ik graag
weer goed zou willen worden -dan
kniel ik neer en zeg
„Lieve Heervergeef mij alsje
blieften dan weet ik zeker, dat Hij
het doet."
„Wijs me eens hoe je dat doet
„Zoo", zei het kind. terwijl het de
handjes vouwde. „Maar ben jij heel
stout geweest?"
„Ja kind, bidt jij voor mij
En als een engel uit het Paradijs
hief Willy zijn gezichtje op en sprak:
„Lieve Heer, vergeef alsjeblieft dezen
man, ik weet u-iet hoe hij heet, maar
hij wil zoo graag weer goed zijn.
Amen
„Kind", riep Macrae uit, lief kind,
„dat is het begin En met een snel
len zwaai van zijn arm smeet hij de
revolver het raam uit in het blauwe
water van de zee.
„Geef mij een hand, beste jongen,
ik moet naar buiten, naar kapitein
Mac-Whinnie, mogelijk dat hij mij
helpen wil, dat is zoo'n best mensch".
Willy lei zijn handje in die van
Macrac en drukte die hartelijk.
„Mag ik je een zoen ook geven, zoo
als ik moeder er ook 's morgens en
's avonds -een geef
Macrae sloeg de armen om de hals
van zijn redder, die kussen schenen
zacht als de aanraking van den vleu
gel van een engel, op de met zonden
beladen wang van Angus Macrae.
De deur vloog open en Berton, de
oppasser van den majoor, trad bin
nen.
„Zoo jonker, heb ik je eindelijk.
Wat had je hier te -doen?"
Het kind gaf hem de hand, en met
een vriendelijk „goeden dag" tegen
zijn nieuwen vriend Macrae, ging hij
de deur uit.
Dien avond toen zijn moeder hem
naar bed bracht, vertelde hij haar
zooals altijd, zijn ondervindingen van
dien dag, en zij kon geen woorden
vinden om haar verwondering uit te
drukken over de wijze, waarop God
nu weer eene menschenziel op den
rechten weg had gebrachtZij ver
telde alles aan den majoor en door
diens verderen zorg werd. Macrae een
best, braaf en dapper soldaat.
Uit het leven van
een beroemd Man
Een jong matroos, Robert genaamd,
lag met zijn bootje in de haven van
Marseille, wachtende tot er iemand
izou komen, die er gebruik van
wenschte te maken. Spoedig kwam
een vreemdeling, die naar den eige
naar van het bootje vroeg. Robert
meldde zich aan en wenschte van
-den vreemdeling te weten of hij bui
ten de haven wilde varen.
„Neen", was het antwoord, „bin
nen een uur is het donkermijn plan
is slechts een paar maal de haven
rond te varen. Maar", ging hij voort,
„gij schijnt geen schipper van be
roep, ge ziet er in 't geheel niet naar
uit."
„Ik ben 't ook werkelijk niet", her
nam de jonkmanalleen op Zon- en
feestdagen lig ik hier met mijn boot
je, om zoodoende wat te verdienen."
„Wel, op uw leeftijd zoo geldzuch
tig? dat past immers niet."
„Ach, mijnheer, als gij wist wat
de reden hiervan was, ge zoudt mij
ongetwijfeld gelijk geven."
't Kan zijn, misschien heb ik u ver
keerd beoordeeld, want uwe omstan
digheden zijn mij natuurlijk onbe
kend Maar komaan, vaar mij nu wat
rond en vertel mij onderwijl een en
ander uit uw leven."
Toen de vreemdeling had plaats
genomen, begon hij met de vraag
„En waarin bestaat nu uw eigen
lijke kommer?"
„Slechts ééne zaak geeft mij zoo
vele reden tot bekommering", was
het antwoord„Mijn vader is gevan
gen genomen, en ik hen niet in staat
hem te verlossen. Hij was koopman,
mijne moeder modiste in de stad, en
door beider zuinigheid en overleg
brachten zij het zoo ver, dat mijn
vader een aandeel kocht in een schip,
dat naar Smyrna zeilde. Daar hij
zelf het oog wilde hebben op den in
koop der waren, maakte hij de reis
mede. Maar het schip werd -door zee-
roovers in beslag genomen en naar
R-etuan gevoerd, waar mijn ongeluk
kige vader, met de overige man
schappen gevangen wordt gehouden.
Zesduizend franken zijn als los
prijs voor hem noodig, maar aange
zien hij al zijn geld in de onderne
ming gestoken had, kost het niet
weinig moeite, eer zij die som bij
elkaar hebben. Mijne moeder, mijne
zuster en ik werken dag en nacht,
en, zooals gij ziet, maak ik mij zelfs
de Zon- en feestdagen ten nutte. Ver
der bekrimpen wij ons in alles, want
wij hebben niets dan éen enkele
kamer tot woning. Ik was op het
punt in plaats van mijn vader als
slaaf te dienen, maar toen mijne
moeder dit vernam en mijn voorne
men als dwaas verklaarde, gaf zij
alle zeekapiteins op de Levant bevel,
mij niet in hun schip op -te nemen."
„Krijgt gij dikwijls bericht van uw
vader?" Weet ge wie zijn meester is,
en of hij goed behandeld wordt?"
„Ja, zijn meester is Intendent van
den Bleijhij wordt vrij goed behan
deld, en zijn werk kan hij gemakke
lijk af."
„Welke is zijn naam in Retuan?"
„Hij heeft dien niet veranderd hij
heet zooals altijd Robert."
„Robert dushij den Intendant.
Ik heb groot medelijden met. uw toe
stand, maar ik geloof dat ik u, we
gens uwe voortreffelijke hoedanighe
den, eene hetere toekomst mag voor
spellen, wat ik u van harte toe-
wensch. Ik wil echter nu nog wat
van de avondkoelte genieten, laat
mij dus eene poos In stilte denken."
Toen het donker was, verzocht de
vreemdeling, dat Robert hem aan
wal zou brengen hij stapte nu het
bootje uit, duwde den jongeling eene
beurs in de hand en spoedde zich
weg zonder naar Robert's dank te
willen luisteren.
Die beurs bevatte acht goudstukken
en tien daalders. Tevergeefs trachtte
de jongeling zijn weldoener in teha-
len om hem zijn 'dank te betuigen,
hij was spoorloos verdwenen.
Zes weken daarna, toen hetzelfde
brave huisgezin, -dat nog altijd met
de grootste inspanning voor de vrij
lating van hun huisvader arbeidde,
hun sober middagmaal gebruikte,
verscheen plotseling Robert, de vader,
in hun midden. Wie is in staat hun.
ne verrassing en vreugde te beschrij
ven De vader wierp zich in de ar
men der zijnen en vertelde hun, dat
hij zijn geluk te danken had aan
vijftig goudstukken, die men hem,
met nog eenig geld voor reis- en ver
blijfkosten, bij zijn inschepen ter
hand stelde. Hij wist intusschen niet,
wie zijn redder was.
De huisgenooten stonden als ver
slagen van louter verbazing, en za
gen elkander verwonderd aan. Ein
delijk brak de moeder 'het stilzwij
gen af.
„Ik geloof", zeide zij, „dat onze
zoon dit alles bewerkt heeft, want
reeds bij het begin uwer slavernij
heeft hij zich aangeboden in uwe
plaats gevangene te blijven, maar ik
heb hem in zijn voornemen verhin
derd. Wij hadden 6000 franken tot
losgeld noodig, maar nog slechts de
helft vergaard, waarvan Robert het
grootste gedeelte bijeenbracht; waar
schijnlijk heeft een vriend hem hier
in geholpen.
Toen de vader dit vernam, riep hij:
„Ongelukkige, wat hebt gij ge
daan? Hoe kan ik u voor mijne be
vrijding danken, zonder er om te
vveenenHadt gij mij niet ten koste
uwer deugd vrijgekocht, dan zou
zulks uwe moeder niet geheim geble
ven zijn I
Op uw leeftijd kan men onmogelijk
zich die middelen verschaffen. Ik
sidder als ik er aan denk, dat uwe
groote kinderliefde u tot een oneer
lijke daad kan gebracht hebben.
„Stel u gerust, vader", ik ben niet
zoo gelukkig geweest u door mijn
eigen middelen te kunnen vrij koo
pen daarom zijt gij ook uwe vrij
heid aan mij niet verschuldigd, maar
ik ken onzen weldoener. „Moeder",
ging hij voort, „herinnert gij u dien
vreemdeling niet meer, die, bij het
verlaten van het bootje, mij zijne
geldbeurs gaf en mij naar de gering
ste bijzonderheden van vaders sla
vernij vroeg? Ik zal hem mijn leven
lang zoeken tot ik hem vinde, opdat
hij het werk zijner handen zien
moge."
Daarop verhaalde hij zijn vader het
voorgevallene tusschen hem en den
vreemdeling en maakte alzoo aan
diens bezorgdheid een einde.
Vader Robert zag zich weldra van
vrienden en beschermers omringd
zijn voorspoed overtrof zijne stoutste
verwachtingenbinnen twee jaar
was hij weer in goeden doen, en
zijn geluk waren zijne brave kinde
ren.
Op een Zondagmorgen ontmoette
de zoon -den vreemdeling, "die alleen
langs de kaden wandelde hij viel
voor hem op de knieën, en kon geen
woord van dankbaarheid vinden.
De vreemdeling hield vol dat hij
zijn weldoener niet was en er dus
eene vergissing plaats had.
„Wel", zei de jonkman, „herinnert
ge u dan Robert en zijn vader niet
meer
„Gij hebt den verkeerde voorik
ken u.niet, en gij kunt mij ook niet
kennen want ik ben een vreemdeling
in Marseille en vertoef hier slechts
enkele dagen.
„Dat kan wel zijn; denk echter
maar eens na, mijnheer, juist zes-
en-twintig maanden geleden zijt gij
hier ook geweest; herinnert geuniet
dat gij hier in de haven hebt rond
gevaren welke deelneming gij in
mijn lot betoondet? Neen, gij kunt
niemand anders -dan onze redder zijn.
Kom u nu eens mee, het goed da.t gij
gesticht hebt., moet ge met uwe eigen
oogen aanschouwen
„Maar, beste vriend, ik ben uw
redder niet."
„Neen, neen, ik vergis mij niet
uwe trekken zijn zóó diep in mijn
geheugen geprent, dat ik ze nooit
vergeten zal."
De jongeling wilde hem nu -dwin
gen mee te gaan, tot eindelijk d<?
vreemdeling sprak
„Maar vriend, maak het mij nu
niet lastig; een gelijkenis met een
ander brengt u in de warga liever
naar huis, wat rust zal u goed doen."
Langzamerhand kwam er eene me
nigte menschen op de been en de
jongeling riep hun toe
„Komt, helpt mij allen, opdat onze
weldoener ons huiselijk geluk moge
aanschouwen
De vreemdeling rukte zich onver
wachts los, en verdween voor aller
oogen.
De vreemdeling zou wellicht altijd
onbekend gebleven zijn, maar na zijn
dood vond men onder zijne papieren
een briefje, waaruit bleek, dat hij
GOOO franken naar den heer Main te
Cadix gezonden had. Wijl het briefje
zoo verkreukeld was, informeevuvn
zijne executeuren schriftelijk, tot
welk doel de overledene vroeger deze
som had afgezonden, en het ant
woord luidde, dat zij gediend had
tot losgeld van een slaaf in Tetuan,
die te Marseille thuis behoorde en
Robert heette. Die vreemdeling was
-niemand anders dan Charles Montes
quieu, president van het parlement
te Bordeaux. Men weet van hem,
dat hij gaarne, reisde, en zijne zuster,
mevrouw d'Héricourt, dikwijls te
Marseille bezocht.
Eea eerlijke Falsaris.
Drie maanden ruim was ik als kas
sier bij de firma Bergner en Wilck-
mann werkzaam. Die betrekking was
mii toen ik door omstandigheden op
het punt stond broodeloos te worden,
door den oudsten firmant, een oud
vriend mijns vaders, aangeboden. In
dien tijd had ik waargenomen, dat
(er een niet te beste verstandhouding
tusschen de firmanten heerschto'; de
twee jongste firmanten Grohn en Bar
'now konden het niet vinden met den
oudsten firmant Wilckmann, en 'k
merkte duidelijk, dat ze het er op
aanlegden, hem uit de firma te krij
gen. Het was voor mij een moeilijke
positieaan den eenen kant werd ik
door dankbaarheid gedrongen mijn
j weldoener te waarschuwen, van den
j anderen kant we er hi did mij echter
.mijne positie.
j Bewijzen kon ik niet aanvoeren en
op vermoedens was het gewaagd bij
een der firmanten met beschuldigin-
1 gen tegen de anderen, die ook mijn
^.verheden waren, aan te komen. Zon
der mijn toedoen echter zou de zaak
spoedig tot een einde komen.
Wilckmann bekleedde ook een zeer
invloedrijke plaats in het bestuur
van een paar maatschappijen, waarin
men hem met het oog op zijn positie
van chef van een der aanzienlijkste
huizen had opgenomen, en meerma-
len reeds had ik betalingen voor die
maatschappijen moeten doen.
i Op zekeren dag nu, toen ik juist
'mijn kantoor verlaten zou, om mijn
i middagmaal te gaan nemen, trof ik
aan de deur Wilckmann, die voor
j zijn maatschappijen afwezig was ge-:
weest en juist aankwam.
Gelukkig, dat ik je nog tref, bes-
te B„ zei hij haastig, ik moet je
spreken en heb geen minuut te verlie
zen. Naar aanleiding van een tele-;
gram moet ik direct naar Brussel en
i kan eerst Donderdag terug zijn
lover een uur gaat de trein en ik moet
I eerst noodzakelijk nog naar huis. Ter-
wijl ik weg ben, moet ik een aantal
j betalingen voor de Mijn-maatschap-
I pijen doen 114 stuks hier is do
lijst. En hier zijn de aanwijzingen
Ivoor het geld in 114 chèques op de
j Hoofdbank. De chèques zijn door de
beide directeuren onderteekend en er
mankeert nog maar alleen mijn hand-
jteekening aan, maar ik heb geen tij el
I meer. Vraag meneer Grohn of meneer
I Bamow, of ze er de handteekening der
i firma onder willen zetten. Breng den
kassier van de Hoofdbank er van op
de hoogte, dat hij zich aan deze klei-
ne afwijking van de gewoonte niet
i behoeft te storen. Want eigenlijk moet
i mijn naam in plaats van die der fir-
jma er onder staan, maar de Hoofd
bank zal het hetzelfde vinden, mijn
firma is haar voor dat bedrag even
goed als ik zelf.
Maar als de kassier der Hoofd
bank nu bedenking maakt
Och kom, de firma is hem even
goed als ik zelf. Spreek maar met
hem. Adieu, zeg de heeren Grohn en
Bamow, dat ik Donderdag terug ben.
Ik ging' naar Frank, don kassier
der Hoofdbank, en sprak met hem.
Hij verklaarde zich bereid de chèques
op de onderteekening der firma teho-
uoreeren. Toch vond ik de opdracht,
ik wist zelf niet waarom, bezwarend,
ik had een gevoel alsof er onaange
naamheden uit zouden voortvloeien.
En mijn voorgevoel bedroog mij niet.
De beide firmanten weigerden de
chèques te ondertetekenen. Koelbloedig
en onverschillig verklaarden beiden,
dat dit privaataangelegenheden van
Wilckmann waren, waarmee ze zich
niet inlieten.
Ik wist niet wat ik doen zou. Ik
ging naar Frank terug, -die eon vriend
van Wilckmanin .was, en vroeg hem
om raad.
't Is een vreemd geval, zeide hij,
erger dan ge misschien meant. Bij de
thans heerschcnde paniek is de Mijn-
maatschappii geruïneerd, als ze haar
betaling staakt. Wilckmann moet de
betaling doen. blijft hij in gebreke.
dan is zijn crediet èn zijn naam tege-
I lijk niet de maatschappij naar tie
•'naam De weigering van de onder
teekening is een list van öd firmanten
om hem in het verderf te storten.
Schaf dus raai.
Maar wat moet ik doen. Ili.i is
op het oogenblik op reis naar Brussel
en ik weet niet eens zijn adres.
Ik weet ook niet wat ik er van
zeggen moet. Alleen raad ik u, schaf
raad, als u aan Wilckma.nn's naam
en reputatie iets gelegen is. Als de
firmanten niet onderteekenen willen,
moeten we de onderteekening van
Ifeinrich C. Wilckmann hebben, an
ders honoreeren we de chèques niet.
Mismoedig en terneergeslagen ver
liet ik het. bankgebouw en kwam op
gewonden en gejaagd op mijn kan
toor terug. Den geheelen middag mar
telde ik vergeefs mijn hersens om uit-,
komst te vinden.
Toen ik 's avonds naar huis giJ
stak ik heimelijk, schuw, met
gevoel alsof ik een dief was, hot )kI
met de 114 chèques, dat ik van Wilr»
mann ontvangen had, in mijn zak
ook een half dozijn copieën van bn
ven, die zijn eigenhandige handtedi
ning droegen.
Na heit eten sloot ik mij in
kamer op en begon met koortsachti;
gejaagdheid te beproeven zijn liaa t(
teekening na te maken. Eerst beef
mijn hand geweldig, doch weldra fc
gon het mij te gelukken dn eindelij
kwam ik zoover, dat er geen veasc!
te bespeuren viel.
Twee en oen half uur was ik
mee bezig geweest Een uur later pr
beerde ik het weer eens tot ik t«
slotte het chequeboek nam en ha
derdveertien keer den naam Heltin 0 „c
C. Wilckmann teekende met zóógTcfc
te gelijkenis, dat ik zelf het c
scheid niet merken kon.
Een angstig beklemd gevoel ovfg 7
viel mij den volgenden morgen, to g
{De
»ij
loss
volg
nat
llng
t
(lni
-o sti
b ta
al
de eerste crediteur binnenkwam
ik de eerste cheque afgaf. Ik wistdi
als ik hem de chèque overgaf, ik eet
voorgoed schuldig werd, dat ik
zelf er aan waagde, om WilcknuuE^
te redden, en mijn hand beefde. Mar^
ik moest niet talmen, daar men a
ders achterdocht zou krijgen, wat mi
zelf en Wilckmann in het ongeluk
storten en g'af de chèque af.
Rubicon was overschreden.
Achtereenvolgens kwamen
n- (lng<
rot
anderen en hoe meer chèques ik s in\.
gaf, hoe geruster ik er op begon 8[
worden. Intusschen bleef mij alti
maar de angst vervolgen, dat de rrt
leiding ontdekt zou worden, maar
les ging naar wensch. Na drie dage
die mij een eeuwigheid toeschen;
werd op een avond de deur van mi
bureau geopend en kwam WilckïM jjn v
in reiscostuum binnen.
Daar ben ik weer, zei hij
zijn vriendelijk, gemoedelijke manit
Hoe gaat het er mee en hoe hebt -
het gedurende mijn afwezigheid' s|ing<
maakt
Over mijn eigen toestand wil
niet spreken, mijnheer Wilckman (Ing-
zei ik en wat de zaak betreft, dal 8 9 i
Goddank beter afgeloopen dan ik 5
dacht had. Ik heb een paar kwa
dagen gehad, mijnheer Wilckmann
Wat? Hoe zoo? Wat is
beurd? vroeg hij verwonderd.
De heeren Grohn en Baruc
wilden niet teekenen.
Niet teekenen riep hij vevblt
kend uit. En ge kondt dus de c:
ques niet afgeven, niet betalen
richtte me dus ten gronde.
Wees genist, ik heb alios in
de gebracht, zei ik, laten we wat zac j),
ter spreken, voorzichtigheid is aan !:-
raden. De betalingen zijn geschied,:
cheques afgegeven op een paar na
hier zijn ze.
Hij wierp een blik op de cheques lijn
staarde als door den bliksetm gc-tn
fen op de onderteekening.
Wat is dat stotterde hij. Wai S<
ik of droom ik Mijn onderteekeniri lijn
en ik heb de chèques niet getoekeni
Neen, antwoordde ik bedaard,
heb het gedaan, mijnheer Wik
mann.
Gij hij keek me verbaasd aa:
gij hebt u aan het gevaar bloot
stefld. Gij liebt de chèques
Ve-rvalscht, ja, mijnheer Wilcll
mann. ik heb mij aan vervalschin Och
schcfldig gemaakt, mijn toekomst m
mijn naam er aan gewaagd. Ik v'"
er toe verplicht om uw naam te r
den. Oordeel mij nu.
Ontroerd greep hij mijn hand
stamelde
- Ik clank u. kom vanavond
mij. dan zullen we verder spreken.
Des avonds deelde Wilckmann re
mee, dat hij zich uit het compagnoi
schap met Grohn en Barnov teru«
trok en zelf een bank- en effectenkai
toor wilde opzetten. aj
En laten we nu tot slot een genï
wijn drinken, mijn dappere vriend
compagnon in de nieuwe firma Heil wr
rich C. Wilckmann en Co., voegdere^
er veelbeteekenend aan toe.
{In:
at m
{In
n d
154
h
at is
(In
ijn<
at i:
(Ir
In 0
ooda
Ze ei
Va
roe
HL,
appe
icic:
ach!
icht
al
Deze
BERKEBLADEREN, EEN MIDDEL
TEGEN NIERSTEENEN
Als een middel ter oplossing vat
ni-ersteenen wordt, naar de „Geneeal
Ct." medegedeeld door Jaenicke Bres üuu~
lau) het gebruik van thee van berti >or 1
bladeren aanbevolen, dat volgeei 'lel
Winternitz een goed werkend, nis P
prikkelend diureticum is. Het geluta jP
hem in een geval, waarin de aanvr* L?
zigheid van nie-rsleenen door midde --
van Röntgenstralen was geconstal
teerd, -door behandeling met een h erwij
fuus van berkebladeren, de steen« .Hei-
te -doen verdwijnen. Ter bereidiw
van de thee laat hij een opgeliooptej
lepel vol fijngesneden bladeren
250 gram kokend water overgieten, 1 >j_
minuten trekken en daarna 5 mimi- an d
ten koken, om eindelijk te coieerefl
De theekuur moet ongeveer 6 maan
den worden volgehouden. Schr. be
weert op deze wijze vele gevallen va:
niersteen, waarbij de steentjes aan
vankelijk ter grootte van een ern
later in den vorm van een scherp ionn
zand werden uitgedreven, gelukkig'J
hebben behandeld. Av.-posti
PAASCHEIEREN
De Daily Telegraph deelde onlang»
mede, dat door -dertig chocolade-fa
brikanten te Parijs dit jaar meer dae
f 480.000 waande aan Paascheierenis
uitgevoerd, tezamen wegende
ongeveer 500 ton
Met do fabricage van dit artikel i!
onmiddellijk na Nieuwjaar begot
nen- De handel in dit artikel gaal
flink en de beste werkkrachten ver
dienen soms /7.20 per dag.
In een der fabrieken is een clid
decorateur, die een salaris van ƒ14
per jaar geniet.
De handel in gewone, versche eie
ren, purper gekleurd, is voor PaascS j>e -
enorm en neemt van jaar tot jaar toe-
Dit jaar werden er op de hoofd
markten 2.000.000 verhandeld met e®
totale waarde van ruim ƒ60.000. D»
eieren worden daartoe gekookt in
water, gekleurd met campèchehoui, kn:
waardoor dan tevens de schalen det
eieren purper gekleund worden M®
begint daar ongeveer een week védr
Paschen mede.