gekomen, drukte ik mijzelf met alle
kracht zoover achterover als ik kon.
De locomotief reed omgekeerd voor;
den trein. De tender was dus voorop.
Deze passeerde me zonder mij aan ic
raken, maar de opstap van de loco
motief vloog tegen mijn gevangen lin
kerbeen boven de knie met fonscfte
kracht en dat veroorzaakte mij een
vreeselijke pijn. Ook nog do loopplan
ken va,11 een paar wagons sloegqn of
schuurden langs het been.
Door het krachtig remmen evenwel
passeerden niet allo wagons mij meer.
Ik leed vreeselijke pijn en mijn ge
wond been bloedde lievig; maar, of
schoon ik me vrij zwak oil ellend'g
gevoelde ,verloor ik toch niet bet be
wustzijn.
Mijn opgewonden kameraad kwam
me te hulp, maar voor ik kon worden
losgemaakt, moest de trein edrst ach
teruit. Verscheidene andere mannen
kwamen me nu te hulp en weldra was
ik uit de klemmende rails verwijderd;
mijn schoen werd daarbij gedeeltelijk
stukgesneden. Daarna werd ik naar
bet station Landore vervoerd, waar
de „eerste hulp" werd geboden. Daar
na werd ik in een ambulancewagen
naar het Swansea-hospitaal vervoerd.
Hier werd geconstateerd, dat het been
gedeeltelijk geheel verbrijzeld was en
onmiddellijk moest afgezet worden.
Den volgenden dag bevond ik me ta
melijk goed en ik ben thans op het
oogenblik. dat ik dit schrijf, in bet
Swansea-herstellingsoord.
Sinds mijn ongeluk hebben ver
scheidene goede mensohen allerlei uit
gevonden, wat ik bad moeten dioen om
mij zeiven te redden, toen ik daar zoo
was vastgeketend aan de spoorrails,
zoo wilde iemand een stuk papier 'n
brand steken eto het bij het naderen
der machine heen en weer zwaaien.
Maar men heeft dam papier noo'dig en
niet te vergeten lucifers voor zoo'n
proef. Bovendien, op zoo'n tijd denut
men met aan alle dingen. Persoonlijk
beschouw ik me zeiven als vrij geluk
kig, daar ik nog levend aan het vree-
selijk ongeluk ben ontkomen.
Kerkhofgang
Dood, einde van al het begrijpelij
ke, grens van al het omvattelijke, gij,
die opent uwe poorten tot een on
zienlijke wereld, gij. kille dood, wat
zijt gij We weten het niet.
Gaat naar ver buiten wereldsch ge
woel gelegen kerkhoven, sta stil hij
iederen steen, lees ietder opschrift,
denk aan iederen afgestorvene. Het
zegt U alles niets dan dat, wat eeas
was, thans niet meer is. Slechts liet
suizen van den. wind door de kale tak
ken der hooge iepeboomen en hët ge
kras der raven, die boven hunne nes
ten rondvliegen is alles wat ge hooit
als antwoord op deze vraag.
Waar is dan, o, mensch, uw aard-
sche pracht, waar bleef uw wereldsch
geluk, waar is uw tijdelijke grootheid
sinds de onvermijdelijke dood u kwam
opeischen. En uw blik aanschouwt al
leen het stille graf. Dit alleen weten
we, dat het de grens is van ons aller
hierzijn. Dikwijls worden we er aan
herinnerd, wanneer we bloedverwan
ten of kennissen ten grave zien 'le
ien, maar niet genoeg wordt het door
ons begrepen.
Ongeduldig staan de paarden, met
zware lijkkleeden omhangen, bespan
nen voor met rouwkrip omfloerste
rijtuigen te wachten. Droef hangt de
grauwe lucht boven de groote stad.
Een druilige regen valt langzaam
neer op de in lange, zware mantels
gestoken koetsiers, die anders vol
vroolijken lach, thans somber zitten
te staren, als voelden ook zij den
ernst van deze oogenblik ken. Een en
kele waagde het ongezien een Vluch-
tigen blik te werpen op het sterfhuis
en te zien of nog niet het oogenblik
van voorrijden was aangebroken.
Maar hij kon geen teekeai van tev.m
ontdekken. De gordijnen waren neer
gelaten. en alle menscli elijk leven
scheen voor goed uit dat huis ver
bannen.. Niet alzoo was het geval,
maar het scheiden viel zwaar voor
allen daarbinnen. Iets wat men steeds
met eene innige liefde aangebeden
heeft, voor altijd vaarwel te moeten
zeggen, nooit meer een blik te kunnen
werpen op dat lieve gezicht, op die
moeder, die zoo rustig sliep den eeu
wigen slaap, hoe hard leek ons dat,
hoe somber en droevig stemde dat ons
allen. O! hardvochtige dood. die geen
medelijden, geen erbarming kent
waarom moest ge ons geluk komen
benemen? Waarom moest ge een
eind maken aan dit ons zoo dierbaar
leven
Voor de laatste maal gingen v e
haar zien. onze innig geliefde nng
een laatsten groet gingen we brengen
aan haar, die thans lag. hot albast-
kleurig gelaat weggedoken in een
schat van witte lelies en rozen, w'er,
sterke geuren de kamer vulden. Ernst,
diepe ernst lag op aller gezichten. De
zelfde kamer," wier wanden vroeger
vroolijk gejubel, uitingen van huise
lijk geluk hadden doen weerklinken,
was thans dood en toekende droef
heid. Zooals ze daar lag. had ik haar
graag willen behouden, ook al zou
ze nooit weer hare eenmaal tor ruste
gelogde ledematen kunnen oprichten,
al mochten hare oogen dan ook nooit,
meer naar ons opblikken, al zouden
we dan ook haar stem nooit meer
kunnen hooren. Maar alleen in onze
gedachten zou ze mogen blijven voort
leven. slechts een zoet, terugdenken
aan haar reine leven te midden van
ons, was alles wat overbleef.
Tranen welden in mijne oogen^ op.
edn koude huivering voer als een
electrischen schok door mijn lichaam
en ik l>egon luide te snikken, Weinige
zijn deze dagen van diepe droefheid
in uw leven, maar zij zijn genoeg om
u uw menschzijn in al haar waarde,
maar ook in al hare vergankelijkheid
te doen gevoelen.
Langzaam droeg mën de kist weg.
Ik hoorde het oprijden der rijtuigen,
om een oogenblik later weer stil te.
houden. Werktuigelijk volgde ik mijn
vader in de sombere volgkoets. Men
had de gordijntjes neergelaten en al
les toekende dood daarbinnen. Do ra
deren ratelden over do dikke straat
keien. 't Was een pijnlijke tocht; nog
zie ik hem zitten, onze vader tegen
over ons met die duidelijk op zijn
gelaat zichtbare li j denstrekken wal
moet er in die oogenblikken niet In
hem zijn omgegaan, die het dier-
haarste wat hij bezat, thans aan
den schoot der aarde ging toevertrou-
wen.
Bij onze aankomst op den dooden-
akker had de regen opgehouden,maar
een donkergrauwe lucht had de som-'
barheid in de natuur niet vermin
derd. We volgden, de lijkbaar, en gin
gen langs vele graven, waaronder zoo
vele dooden. Hoe stil was het liter.
Het geschuifel van onze voetstappen
was alles, wat deze doodsche een
zaamheid onderbrak. De baar werd
neergezet. Langzaam liet men de kist
met haren dierbaren inhoud naar be
neden zweven.
Wij traden naar voren. Bloemen,
heerlijke witte bloemen strooiden we
in heit. diepe graf. Hier klonken geen
schoone woorden om de werken dier
stille afgestorvene in liet geheugen
der aanwezigen terug te brengen.
Haar werken was geweest een stil
arbeiden in eigen kring, waarvan
ieder onzer steeds de volle waarde had
begrepen. Langzaam verlieten we deze
voor ons thans dierbare plaats. Een
steen met gulden letters dekt, dit koele
graf. Rozen, witte rozen bloeien er
aljë ^symbolen; van onvergankelijke
reinheid.
(„N. A. CL")
Dieren in het
Engelsche leger.
De Engelschen houden van dieren,
't Is eene nationale hartstocht, die
allen zonder onderscheid van leeftijd
of stand, hebben, in het burgerlijk
leven, en sterker nog in het militai
re. Men vindt deze passie trouwens
in alle legers van Europa, maar toch
bijzonder sterk in dat van Engeland,
en als de militaire autoriteiten niet
oppassen, zouden de kazernes in
Groot-Brittanje en Ierland, en in In-
dië al spoedig in menagerieën ont
aarden.
Ieder Engelsch regiment, dat zich
zelf respecteert, moet er een huisdier
of getemd beest op na houden, dat in
vredes- en oorlogstijd, in zijn ver
moeienissen, zijn werk en zijn hel
dendaden deelt.
Men ontmoet in de militaire an
nalen van Groot-Brittajaje een groot
aantal heldhaftige hönden.
Jack was onder de muren van Se-
bastopol met de Schotsehe garde; te
Inkermann vocht hij als een leeuw
en werd aan den rechtervoorpoot ge
wond. Toen hij in Engeland met zijn
regiment terugkwam, kreeg hij 't Vic-
toria-kruis en de Krim-medaille.
In 1879 maakte Bob, de aangeno
men hond van 't 2e bataljon van 't
Royal Berkshire regiment, een cam
pagne in Afghanistan mee, en be
haalde lauweren in den slag bij
Maiwand. Een kogel had zijn rug
opengehaald en 't~"Was een wonder,
dat hij aan iden dood ontsnapte.
Toen hij in Londen terugkwam,
defileerde hij aan 't hoofd van zijn
bataljon voorbij de Koningin, die
hem zelf de herinneringsmedaille om
den nek vastbond.
Tiny, -die bij de intendance be
hoorde, vocht mee in den slag van
Tell-el-Kebir, die gewonnen werd
door de cavalerie van St. George, en
werd gewond. Tiny kreeg van zijn
wapenbroeders de Egypte-medaille
en de Ster van den Khedive, maar
wij behoeven niet te zeggen dat de
ongelukkige nominale vorst van
Egypte niets met die benoeming uit
staande had.
De honden hebben echter langza
merhand, ondanks hun heldendaden,
de groote gunst, die ze vroeger in
■het Britsche leger genoten, verloren.
Ze zijn nu uit de mode, en vooral
door een gril van Koningin Victoria
zijn de geiten nu meer in trek.
Koningin Victoria schonk een lang
harige geit aan de Highlanders van
Argyll en Sutherland en een witte
geit aan ieder van de drie bataljons
van liet Wales regiment.
Deze drie geiten beeten alle Taffy,
en zijn genummerd.
Ze zijn levendig, gemakkelijk te
voeden èn hebben een ijzeren gestel,
waardoor ze een campagne kunnen
meemaken. Ook hebben ze den wa
ren „esprit de corps.'
Taffy III kende 't onderscheid, bij
de laatste manoeuvres, tusschen een
soldaat van 't geregeld leger en een
vrijwilliger.
Boos over de tegenwoordigheid van
die militairen van den tweeden rang,
liet de geit geen gelegenheid voorbij
gaan om ze de superioriteit van de
geregelde troepen boven hen te doen
gevoelendie geregelde troepen,
waarop ze trotsoh was, toe te behoo-
ren.
Het beest viel de arme kerels duch
tig aan, joeg ze op de vlucht, en
noodzaakte hen hun geweer te ge
bruiken om zijn krachtige en her
haalde aanvallen af te weren.
Ongelukkig miste Taffy III ééne
militaire deugd en wel de voornaam
ste, 't gevoel van gehoorzaamheid en
tucht.
Eens stond een kolonel te midden
van een groep officieren, in vol uni
form, gereed om te paard te stijgen.
Toen hij even bukte om een zijner
sporen beter vast te maken, wierp de
geit, zonder 't minste respect voor de
militaire hiërarchie, zich met gebo
gen kop op hem en bracht hem tus
schen de oogen een Harden stoot toe,
die den kolonel in zijn volle lengte
tegen den grond wierp.
Deze aanslag had een voorbeeldige
straf verdiend, maar de arme kolonel
durfde niet optreden tegen een geit,
die een zilver bandje op 't voorhoofd
droeg met 't opschrift
Taffy, aangeboden aan het 3e ba
taljon van het Walesregiment door
H. M. de Koningin 1894."
De herten zijn al even ongediscipli
neerd. Ernest Low verhaalt, in zijn
studie over militaire dieren, van de
streken, die Mick, het 21e Koninklijk
Schotsch regimentshert, uithaalde in
Ierland. „Als hij een soldaht onbe
wegelijk in positie zag staan, kwam
Mick stilletjes achter hem aanslui
pen en gaf hem met de hoorns klei
ne stootjes in den rug, die hem nood
zaakten vooruit te loopen.
Hij vervolgde de kinderen en vocht
van tijd tot tijd hardnekkig met
honden. Eens brak hij met een hoorn-
stoot 't glas van een brand alarmtoe
stel en maakte -dat de heele brand
weer in Glasgow op de been kwam.
Mackenzie III, aangeboden door de
Koningin aan de Seaforth Highlan
ders zou zich dergelijke grappen niet
veroorloven.
Hij is melancholiek, bijna wild,
en moeilijk te naderenalleen de
tamboer-majoor van 't regiment
stond bij hem in de gratie.
't Was eigenlijk een dwaas idee
een dier in te lijven bij het Britsche
leger dat dadelijk aan den haal gaat,
als er jagers in de buurt zijn.
Beter was 't denkbeeld van 't 17e
regiment lanciers om een beer als
regimentsdier aan te nemen.
Ziehier hoe het daartoe kwam.
Toen dit regiment in Indië was,
doodde prins Adolph van Teek, toen
luitenant bij 't 17e, eens een berin,
in de bergen van de Himalaya en
maakte zich meester van 't jong.
't Was een jong wijfje, dat hij zijn
wapenbroeders cadeau gaf.
Lizzie, dezen naam kreeg de nieu
weling al gauw, was zoo aardig en
gracieus, dat ze aller hart veroverde.
't Heele regiment; van kolonel tot
soldaat, treurde toen Lizzie eens op
een dag niet op 't appèl verscheen.
Een jaar later werd ze als dooreen
wonder, teruggevonden.
Een troep Hindoe goochelaars en
kunstemakers kwam in Lucknow spe
len met een half dozijn gedresseerde
beren.
Natuurlijk waren de militairen er
als de kippen bij, om deze vertoo
ningen te zien. Hoe vreemd keken ze
op, toen ze in één van de zes Lizzie
herkenden, gedeserteerd, om zich
aan te sluiten bij een troep viervoe
tige kunstemakersde deserteur
werd dadelijk ingerekend en gere-
installeerd bij 't zelfde regiment.
Sinds dien tijd veroorlooft Lizzie zich
zulke escapades niet meer.
Ze leeft van brood en melk, drinkt
haar pintje bier dagelijks in de can-
tine, is zeer gehecht aan de soldaten
van baar regiment, en is in één
woord een model van zachtheid en
leerzaamheid.
Men weet hoeveel naijver door
den „esprit de corps" opgewekt wordt
in alle legers van Europa.
Toen 't 17e regiment lancie-# zijn
beer had, moest 't 19e huzaren regi
ment er natuurlijk ook een hebben.
En welk een beer.
Een groote, zwarte, Russische, die
't onschuldig beertje van 't 17e lan
ciers in een seconde zou hebben kun
nen verscheuren, een krijgslustige
beer, die als Rus slechts met tegen
zin in het Engelsche leger diende
en zeker, als men hem zijn gang had
laten gaan, in enkele dagen alle offi
cieren en manschappen van 't 19e
huzaren zou hebben verslonden.
De kolonel vond dezen vrind op
den duur te gevaarlijk, hield krijgs
raad met zijn staf, en de ongelukkige
beer werd veroordeeld om onmiddel
lijk te worden gefusileerd.
Maar er is altijd baas boven baas.
Het 3e regiment infanterie was niet
meer tevreden met een beer, maar
begon er een tijger op na te houden,
die 't had meegebracht van een ex
peditie, in Shikar, in Engelsch Indië.
„De eerste maanden in de kazerne
gingen kalm -voorbij", schrijft Ernest
Low hierover. Kitty was even vroo-
lijk, elegant en gracieus als een jong
katje, ze speelde met de soldaten en
stond zelfs op zeer goeden voet met
de honden van 't regiment.
't Was aardig om ze te zien spelen
in de zon, zonder dat ze ooit nagels
of tanden gebruikte."
Toen Kitty ouder werd, kwam haar
woeste natuur boven. Ze liep brullen
de rondom de kazerne, en maakte
zich meester van alles, wat ze krij
gen kon. Eens kwam zij in 't voor-
raadmagazijn en verslond een groo
te quantiteit rauw vleesch. Sinds
dien tijd was ze ontembaar en ge
vaarlijk. en moest aan een ketting
worden vastgelegd.
Kitty werd niet gefusileerd, maar
eenvoudig in Indië achtergelaten,
toen 't 3e regiment infanterie Indië
■verliet.
Een eenigszins ander idéé hadden
de grenadiers van de garde, die een
beest er op na hielden, dat sinds de
verovering van Rome door de Gal
liërs, in discrediet. was geraakt, n.J.
een gans.
„Gedurende een der laatste opstan
den in Canada", zoo schrijft de heer
Low, „zag een grenadier, die op
wacht stond in een dier heldere
Noord-Amerikaansche nachten, die
bijna even licht zijn als de dag, een
gans aankomen, die zijn poot had
gebroken.
„Hij gevoelde medelijden met het
beest en maakte uit hout een toestel
letje om den gebroken poot heen.
„De gans genas, wendde zich er
aan met de militairen te leven en
werd eindelijk door het regiment
aangenomen.
„Zij had weldra gelegenheid haar
dankbaarheid te toonen.
„De grenadiers der garde zijn goe
de vechtersbazen, maar goed wacht
houden kunnen ze niet. Een voor
post stond eens op een nacht in ge
peins verzonken tegen een boom, en
bemerkte niet, dat een rebel hem tot
op korten afstand genaderd was en
zich gereedmaakte om te vuren.
„Maar de gans hield beter wacht
dan de grenadier, en stortte zich,
denkende aan de glorierijke traditie
van het Kapitool, met geopenden
bek en uitgespreide vleugels op den
rebel, wiens schot door zijn verbazing
miste, waarop hij zelf door den gre
nadier werd doodgeschoten.
„In Engeland teruggekomen, werd
de gans een der curiositeiten van
Londen.
„Bij 't uittrekken der troepen mar.
cheerde de gans aan de spits mee tot
aan de poort, en deed 't zelfde' als de
troep terugkwam, terwijl ze teekenen
van uitgelaten blijdschap gaf.
„Waarom waakte de gans, die zoo
ijverig zorgde voor de veiligheid van
verstrooide voorposten, zoo slechts
voor zijn eigen veiligheid
„Wij weten het niet, maar op een
goeden morgen vernam Londen tot
zijn smart dat de gans van T grena
diers-regiment door een omnibus was
overreden en verpletterd
Een boevenstreek.
In een banketbakkerswinkel, waar
alles er zoo appetijtelijk uitzag, stond
Ermenigildo. Signor Ermenigildo
woonde in 'de Via Toledo te Napels,
aan één der hoeken van het steegje,
dat naar den Monte Calvario leidt.
Hij zag er goed uit, was vrij zwaar
lijvig en hield er van een praatje te
maken met dezen of genen buurman,
die even zijn deur binnentrad en
bediende ondertusschen zijn goede,
oude klanten.
Maar nu kreeg hij ineens fijn be
zoek. Een jonge man, modieus ge
kleed ,die men elders een fat, maar
in Napels een „signor Cicillo" zou
noemen.
Signor Ermenigildo buigt ijverig;
hij kent den fijnen kooper niet.
Waarmee kan ik meneer dienen?
Hebt u sfoldatelle vraag de
heer, voornaam, een beetje door den
neus sprekend.
Dit is een soort van gebak, veel
overeenkomende met onze katteton-
gen.
STogliatelleZooveel u wilt heb
ben, signor, daar is een heel blad
vol
Signor Cicillo steeks >den monocle
in zijn oog, en zegt
Te weinig
Nu, als dat nog niet genoeg is,
kan ik u er nog meer hakken. In een
uur kunt u er duizend krijgen.
Duizend, hm, nu, duizend zijn
wel wat veel, hm, goed, laat er
mij vijfhonderd bakken. Maar binnen
een uur, daar reken ik op. En broos
en versch, begrepen. Hoeveel?
Vijf lire, signor!
Mooi, daar is het geld. Ik betaal
dadelijk en laat ze binnen een uur
wel halen door een kruier.
Met een eleganten, koelen groet
gaat. signor Cicillo heen.
Signor Ermenigildo is verruk',, over
het zaakje, dat hij doet; hij geeft
zijn aanwijzingen in de bakkerij en
wijdt zich weer vol welbehagen aan
zijn gewoon bedrijf.
De fijne heer slentert langs de Via
Toledo bij de Via Santa Brigada,
bevinden zich de mooiste winkels, in
welker verleidelijke uitstallingen het
allermooiste te zien is. De eigenaars
scheren bun schaapjes, nu en dan
halen ze wel een buitenlandschen
toerist het vel over de oor en.
Bij den winkel van Tafuri, den
goudsmid, blijft onze signor staan,
duwt zijn monocle weer in zijn oog
en kijkt naar de met veel smaak ge
arrangeerde uitstalling. Hij schijnt
er .genoegen in te vinden en besluit
daarom binnen te treden. Hij laat
zich allerlei moois voorleggen en
vraagt ondertusschen naar steeds
duurder voorwerpen, vooral ringen.
De goudsmid doet een ijzeren kast
je open en neemt daaruit een platte,
langwerpige, met fluweel belegde
doos en daarin ziet men talrijke,
schitterende voortbrengselen van de
bekende kunstvaardigheid van Ta
furi.
Signor Cicillo onderzoekt de voor
werpen lang .en nauwkeurig. Hij is
blijkbaar een deskundige.
Die is lang van stof, denkt de
verkooper in zichzelf.
Eindelijk vraagt de klant naar de
prijzen. Nu, dat schiet op, meent de
goudsmid, nu kunnen de onderhan
delingen beginnen.
Deze ring kost 265 lire, die daar
328 lire en die andere 425 lire.
De laatste bevalt, na lang bedenken
trouwens, aan signor Cicillo; maar
nu begint het gewone marchandee-
rensignor wil afdingen. Tafuri
echter behoort tot die winkeliers, die
het dingen willen .afschaffen en die
daarom zijn prijzen maar weinig te
hoog stelt. Zoo wordt de ring ver
kocht voor 400 lire.
Waar kan ik den ring sturen
vraagt de goudsmid.
Ik zal hem dadelijk meenemen.
Signor Cicillo haalt zijn heurs te
voorschijn, brengt daarna den vinger
aan het voorhoofd en zegt tot zich
zelf half luide:
O ja, dat zou ik haast vergeten
hebben
Daarna spreekt hij hardop
Ik heb n.l. in een winkel, niet
ver van hier, een biljet van 500 lire
willen laten wisselen. Men had het
geld echter dadelijk niet, maar ik
kan het nu laten halen. Nu kunnen
we zoo doen geef u mij een bediende
mee, we gaan samen naar den man
en daar ontvangst hij de 400 lire.
Zocxals u wilt, meneerGiaco-
mino, kom eens hierl Je gaat met
dezen heer mee en neemt 400 lire in
ontvangst.
Signor Cicillo doet den mooièn ring
om den vinger, trekt den handschoen
daarover en gaat de straat op, ge
volgd door den trouwen Giacomino.
Spoedig zijn ze bij den winkel van
Ermenigildo, zij treden er binnen en
de fijne meneer, die juist op de klok
heeft gekeken en gezien heeft, dat er
niet veel tijd over was, roept den
vriendelijk buigende banketbakker
toe
Dus van de vijfhonderd geeft
u er vier honderd mee aan den jon
gen man; de .andere honderd haal
ik dan later wel.
Mooi, mooi, heel goed, signor,
ik zal er voor zorgen.
Giacomino gaat geduldig zitten en
wacht, terwijl signor Cicillo zeer
voornaam en heel kalm en waardig
het lokaal verlaat en zijn weg gaat.
Na tien minuten komt Ermenigil
do, die intusschen uit den winkel
in de bakkerij w.as gegaan, weer bin
nen, met een glimlachend gelaat en
met een .groot blad vol mooie, ver-
sche sfogliatelle. Die houdt hij voor
zich uit, en zegt
Zoo, jonge man, daar zijn er
reeds honderd, de andere zijn ook
gauw klaar, ik breng ze u dadelijk.
Vol verbazing staat Giacomino
langzaam op, oogen en mond wijd
open.
WatWatmoet ik met
die koekjes?
Nu, die heeft die meneer toch
besteld en betaald en die moest ik u
gevenAls 't u blieft
O, lieve hemelDie drommel-
sche kerelDaar heeft hij er ons
mooi in laten loopen, voor een
ring van 400 lire
Een Heldin
Mevrouw De Perducy was door de
revolutioimaire rechtbank ter dood
veroordeeld. Het hoofd fier omhoog
gericht, verliet zij de gerechtszaal.
In de nauwe, donkere gang gekomen,
waarlangs zij naar de Concierge
terug moest, voelde zij, dat men
haar een stuk papier in de hand duw
de. Zij verried zelfs niet door de ge
ringste beweging, dat ze het bemerkt
had, en trad de ruime zaal binnen,
waar de veroordeelden moesten wach
ten, tot het vonnis voltrokken werd.
Er waren talrijke groepen gevange
nen. De jonge vrouw herkende den
abt Lothringer, eon priester, die den
eed op de constitutie had afgelegd.
De priester sprak nu eens met den
concierge, dan weer met de talrijke
spionnen of met een man van hooge
gestalte, 'die een lange, toegeknoopte
jas droeg en zeerzorgvuldig gekleed
was. Deze man beklaagde zich bij Lo-
thringen in deze woorden „Begrijp
eens, ik heb maar twee karren, en
als het groote aantal veroordeelden
mij dwingt er andere bij te huren,
moet ik 15 francs per stuk betalen en
bovendien nog 5 francs di'inkgeld voor
den voerman. En het gebeurt zoo
dikwijls
Dat kun je anders hem betalen
•meende een der spionnen.
Mevrouw Do Perducy huiverde,
want ze begreep, dat die lange man
niemand anders was dan de heul
Sanson. Het. drukke gesprek stelde
haar in staat ongemerkt op het ven
ster toe te treden en even te zien wat
hief geheimzinnige briefje behelsde.
Zij herkende bet beverig schrift van
haar trouwe dienstbode Marianne.
Hevig opgewonden las zij
„Wij zullen aan een venster staan,
als gij naar het schavot wordt ge
voerd ik weet nog niet precies waar
maar ik zal er zijn en uw dochtertje
in mijn armen bonden, opdat, zij den
laatsten afscheidsgroet van haar ar
me moeder moge ontvangen."
De ongelukkige gevangene sprong
op van vreugde en verborg haastig't
briefje, dat haar die blijde boodschap
bracht, onder haar kleederan, want
juist trad Lothringen op haar toe.
Daar zij reeds de absolutie had ont
vangen van een priester, die deoibur-
i gereed geweigerd bad, wees mevrouw
De Perducy zijn bijstand af. Op 'ntee-
lcon van Sanson trad zijn helper
Desmorets op haar toe, wees de jon
ge vrouw een zitplaats en zette een
mand naast haar neer. Toen hij ver
volgens den doelt oplichtte, die den
■inhoud dei* mand bedekte, zag ze tot
haar grooten schrik blonde, bruine
en witte haarlokken daar door elkan
der liggen, en weldra was ook haar
eigen schoon haar onder de schaar
van den beulsknecht gevallen.
Zij wendde de oogen af en poogde
haar gedachten te bepalen bij de on
verwachte tijding, dat zij het geluk
zou hebben haar kind nog eens te
zien. Wat een troost in haarlijden!
Wat een zalige bezigheid, op dien
vreeselijken tocht, onder het gehuil
der woeste menigte, -de oogen naar
omhoog te kunnen richten met de ze
kerheid, haar kind daar te zullen
zien. En hoeveel minder afschrikwek
kend zou de dood zijn, als zij hem
te gemoet kon gaan met het beeld
van haar kind voor oogen
Plotseling hoorde zij achter zich!
spreken, en een gedeelte van het ge
sprek, 'dat ze daar opving, deed haar
de haren te bergen rijzen van schrik
en afschuw
Een der spionnen was aan liet
woord en vertelde op cynisch en toon:
„Och. tegenwoordig maak ik me
niet mo,e meer om ue verdachten in,
alle hoeken van Parijs op te sporen.
Ik volg eenvoudig de karren, waar
op de veroordeelden naar het scha
vot worden gevoerd; als zij het hoofd
omwenden of de oogen opheffen, let
ik maar op, wat er te zien is in de
richting, waarheen ze kijken. Bijna
allen hebben ze vrienden of bloedver
wanten, die, heimelijk gewaarschuwd
voor een venster of op een balkon
wachten, om den veroordeelden een
laatste afscheid te wenken. Niet meer
dan een gebaar, een glimlach of het
opslaan der oogen is meestal de af
scheidsgroet der gevangenen, maar
voor mij is dat voldoende. Richten
zij zich tot iemand uit de menigte,
dan zie ik dadelijk, wie mgt hen in
verstandhouding staan, grijp ze bij
den kraag en arresteer ze. Wendt de
gevangene zich naar een huis of bal
kon, dan snel ik het huis binnen en
sla mijn slag. Zelclen vergis ik mij
en zoo maak ik dubbele winst, met
veel minder moeite."
Bij die wreede woorden, die al
haar hoop dreigden te vernietigen,
erger nog, die een afscheidsgroet le
vensgevaarlijk maakten, voelde me
vrouw De Perducy haar moed bezwij
ken en als verdoofd leunde ze tegen
den muur, onverschillig voor alles,
behalve voor die ééne gedachtedat
zelfs in het uur der terechts telling,
aan den voet van het schavot, deze
spion haar zou bewaken, en dat één
blik, één laatste glimlach tegen haar
kind het doodvonnis zou beteekenen
voor die onschuldige kleine
„Burgeres, wij vertrekken klonk
het ruw.
Zij stond op, liet zich de handen
binden en als in een droom volgde
zij haar geleiders. De hekken der ge
vangenis gingen open en zij besteeg
met eenige anderen de vreeselijke
kar, die haar naar de guillotine zou
'voeren. De beul gaf 'n teeken en de
sombere stoet, begeleid door gendar
men te paard en nationale garden,
zette zich in beweging.
In de open lucht herstelde mevrouw
De Perducy. zich. Zij sloeg cte oogen
op en zag den spion vlak voor haar:
als een valk loerde hij op zijn prooi.
Zij rilde opnieuw.
Ik moet de oogen niet opslaan,
dacht ze; ik moet niet trachten mijn
lief kind nog een laatste maal te
zien. Wat zou er met haar en met
do goede Marianne geschieden, als
zij gevangen genomen werden Als
ik ze zie, zal ik mij niet kunnen be-
heerschen. De minste beweging zou
mij verraden en deze mau hier. die
zijn oogen geen oogenblik tfan mij
afgewend houdt, zou voor mijn oogen
die twee daarboven wegsleuren nog
vóór ze de tranen uit haar oogen
hadden gewischt.
De stoet was thans in de lange ave
nue gekomen, aan het einde waarvan
het schavot zich dreigend verhief.
Voortdurend werd nu het gevaar
grooter; voortdurend voelde zij de
oogen van den spion op zich gericht
en onwillekeurig maakte ze een be
weging, ombaar gelaat in de gemoei
de handen te verbergen. Toen hoog
ze het hoofd en vestigde haar blik
ken onafgebroken op d6n bodem van
de kar.
De menigte brulde: ..Zij is bangl 1
Zij is bang
Zij dacht hij zichzelve
Ja, zeker, ik ben bang, want als
ik het hoofd diirf opheffen, stort ik
mijn kind en de oude Marianne in
het ongeluk. Wat zullen zij van mij
denken, als ik niet eens opzie en
voorbijga zonder haar vaarwel te zeg
gen Als ze mij maar niet roepen
Zij daclit ook
Misschien hen ik ze al voorbij.
Of misschien zoeken op dit oogenblik
juist de oogen van mijn kind haar
arme moeder
Het kostte haar d.e grootste inspan
ning het hoofd naar beneden gericht
te houden en toch moest het, want
nog steeds was de spion in haar on
middellijke nabijh eicl.
Eindelijk hield de kar plotseling
stil en op ruwen, bevelenden toom
riep de beul haar toe Burgeres,
stap uit
Ze stond aan den voet van het
schavot. Nu richtte ze zich op en zag
tot haar groote verlichting het te
leurgesteld s-elaat van den spion, die
blijkbaar zich in zijn verwachting be
drogen zag.
Hij heeft zijn premie verloren,
dacht ze. En met gerust hart ging ze
'den dood te gemoet. legde het hoofd
op het blok en ontving den doodelij-
ken slag.
En nog in den dood was haar ge
laat geteekend door een glimlach van
gerustheid, dat ze door het heldhaf
tig offer de haren had gered.
SNELHEID DER TELEGRAAF.
Betreffende den tijd, noodig voor
het overbrengen van een telegrafisch
teeken van Noord-Am er ik a naar
Australië, zijn onlangs tusschen Was
hington en Sydney interessante proe
ven genomen. Op een keer, dat het
op de lijn niet al te druk was, werd
van 3 tot 6 uur 's avonds om het
uur van Washington uit een teeken
gegeven.
De teekens kwamen resp aan om
3.75 seconden na 3 uur, om 2.66 sec.
na 4, om 2.76 sec. na 5 en om 2.55
na 6 uur. De gemiddelde tijd bedroeg
dus ongeveer 3 seconden. Daar de
geleiding tusschen de beide plaatsen
19.300 K.M. la.ng is, béöraagt dus de
snelheid, waarmee een telegraphisch
teelien wordt overgebracht, 6430 K.M.
in de seconde, dat is dus meer dan
het dubbele van den afstand tusschen
Engeland en Amerika.
EEN SCHOOL VOOR RUSSISCHE
KRIJGSGEVANGENEN IN-
JAPAN.
Een der moeilijkstequaesties bij de
bewaking der Russische krijgsgevan
genen in Japan is, den manschappen
iets te doen te geven. In 't gevange
nen-kwartier Hiineji, waar in October
van h,et vorige jaar 891 man onder
dak gebracht werden, is men op de
gedachte gekomen, een geregeld
schoolonderwijs in te voeren, waar
mee spoedig uitstekende resultaten
zijn verkregen. Het bleek nl. dat zij
die lezen en schrijven konden, zich
zeer spoedig zelf wisten bezig te hou
den, terwijl de analphaheten e*n
dat waren 16.2 der gevangenen
der overtieid veel last veroorzaakten.
Men besloot dus dezen, door hun
mede-gevangenen onderofficieren, on.
der toezicht van Japansche officie
ren alle dagen drie uur lees- en
schrijfonderricht te laten geven. De
cursus duurde van December tot Fe
bruari, en eindigde met een examen.
Zij, die slaagden, werden in een
hoogere klasse geplaatst, terwijl de
eerste klasse weer met nieuwe a-b-c-
candidaten begon. Tegen, het einde
van Maart waren er reeds drie klas
sen van 75 man. die de geheimen
der Russische schrijfkunst in het
vreemde land leerden.
In het begin van dit jaar werd het
aantal gevangenen aangevuld met
nog 1300 mam van Port-Arthur, en
onder deze nieuw-aangekomenen wa
ren zelfs 34.7 °A analphaheten. Voor
deze groote menigte er waren or
451 was de school niet meer vol
doende, waarom vijf nieuwe lil assen
werden geopend, waaronder ook een,
waar onderricht werd gegeven in 't
Poolsch. Er zijn er maar weinigen
onder de krijgsgevangenen, die deze
gelegenheid, om iets te loeren, niet
met beide handen aangrijpen^ en on
der de leerlingen is er bijna geen
enkele, die niet na weinige maanden'
groote vorderingen heeft gemaakt.