gekomen, drukte ik mijzelf met alle kracht zoover achterover als ik kon. De locomotief reed omgekeerd voor; den trein. De tender was dus voorop. Deze passeerde me zonder mij aan ic raken, maar de opstap van de loco motief vloog tegen mijn gevangen lin kerbeen boven de knie met fonscfte kracht en dat veroorzaakte mij een vreeselijke pijn. Ook nog do loopplan ken va,11 een paar wagons sloegqn of schuurden langs het been. Door het krachtig remmen evenwel passeerden niet allo wagons mij meer. Ik leed vreeselijke pijn en mijn ge wond been bloedde lievig; maar, of schoon ik me vrij zwak oil ellend'g gevoelde ,verloor ik toch niet bet be wustzijn. Mijn opgewonden kameraad kwam me te hulp, maar voor ik kon worden losgemaakt, moest de trein edrst ach teruit. Verscheidene andere mannen kwamen me nu te hulp en weldra was ik uit de klemmende rails verwijderd; mijn schoen werd daarbij gedeeltelijk stukgesneden. Daarna werd ik naar bet station Landore vervoerd, waar de „eerste hulp" werd geboden. Daar na werd ik in een ambulancewagen naar het Swansea-hospitaal vervoerd. Hier werd geconstateerd, dat het been gedeeltelijk geheel verbrijzeld was en onmiddellijk moest afgezet worden. Den volgenden dag bevond ik me ta melijk goed en ik ben thans op het oogenblik. dat ik dit schrijf, in bet Swansea-herstellingsoord. Sinds mijn ongeluk hebben ver scheidene goede mensohen allerlei uit gevonden, wat ik bad moeten dioen om mij zeiven te redden, toen ik daar zoo was vastgeketend aan de spoorrails, zoo wilde iemand een stuk papier 'n brand steken eto het bij het naderen der machine heen en weer zwaaien. Maar men heeft dam papier noo'dig en niet te vergeten lucifers voor zoo'n proef. Bovendien, op zoo'n tijd denut men met aan alle dingen. Persoonlijk beschouw ik me zeiven als vrij geluk kig, daar ik nog levend aan het vree- selijk ongeluk ben ontkomen. Kerkhofgang Dood, einde van al het begrijpelij ke, grens van al het omvattelijke, gij, die opent uwe poorten tot een on zienlijke wereld, gij. kille dood, wat zijt gij We weten het niet. Gaat naar ver buiten wereldsch ge woel gelegen kerkhoven, sta stil hij iederen steen, lees ietder opschrift, denk aan iederen afgestorvene. Het zegt U alles niets dan dat, wat eeas was, thans niet meer is. Slechts liet suizen van den. wind door de kale tak ken der hooge iepeboomen en hët ge kras der raven, die boven hunne nes ten rondvliegen is alles wat ge hooit als antwoord op deze vraag. Waar is dan, o, mensch, uw aard- sche pracht, waar bleef uw wereldsch geluk, waar is uw tijdelijke grootheid sinds de onvermijdelijke dood u kwam opeischen. En uw blik aanschouwt al leen het stille graf. Dit alleen weten we, dat het de grens is van ons aller hierzijn. Dikwijls worden we er aan herinnerd, wanneer we bloedverwan ten of kennissen ten grave zien 'le ien, maar niet genoeg wordt het door ons begrepen. Ongeduldig staan de paarden, met zware lijkkleeden omhangen, bespan nen voor met rouwkrip omfloerste rijtuigen te wachten. Droef hangt de grauwe lucht boven de groote stad. Een druilige regen valt langzaam neer op de in lange, zware mantels gestoken koetsiers, die anders vol vroolijken lach, thans somber zitten te staren, als voelden ook zij den ernst van deze oogenblik ken. Een en kele waagde het ongezien een Vluch- tigen blik te werpen op het sterfhuis en te zien of nog niet het oogenblik van voorrijden was aangebroken. Maar hij kon geen teekeai van tev.m ontdekken. De gordijnen waren neer gelaten. en alle menscli elijk leven scheen voor goed uit dat huis ver bannen.. Niet alzoo was het geval, maar het scheiden viel zwaar voor allen daarbinnen. Iets wat men steeds met eene innige liefde aangebeden heeft, voor altijd vaarwel te moeten zeggen, nooit meer een blik te kunnen werpen op dat lieve gezicht, op die moeder, die zoo rustig sliep den eeu wigen slaap, hoe hard leek ons dat, hoe somber en droevig stemde dat ons allen. O! hardvochtige dood. die geen medelijden, geen erbarming kent waarom moest ge ons geluk komen benemen? Waarom moest ge een eind maken aan dit ons zoo dierbaar leven Voor de laatste maal gingen v e haar zien. onze innig geliefde nng een laatsten groet gingen we brengen aan haar, die thans lag. hot albast- kleurig gelaat weggedoken in een schat van witte lelies en rozen, w'er, sterke geuren de kamer vulden. Ernst, diepe ernst lag op aller gezichten. De zelfde kamer," wier wanden vroeger vroolijk gejubel, uitingen van huise lijk geluk hadden doen weerklinken, was thans dood en toekende droef heid. Zooals ze daar lag. had ik haar graag willen behouden, ook al zou ze nooit weer hare eenmaal tor ruste gelogde ledematen kunnen oprichten, al mochten hare oogen dan ook nooit, meer naar ons opblikken, al zouden we dan ook haar stem nooit meer kunnen hooren. Maar alleen in onze gedachten zou ze mogen blijven voort leven. slechts een zoet, terugdenken aan haar reine leven te midden van ons, was alles wat overbleef. Tranen welden in mijne oogen^ op. edn koude huivering voer als een electrischen schok door mijn lichaam en ik l>egon luide te snikken, Weinige zijn deze dagen van diepe droefheid in uw leven, maar zij zijn genoeg om u uw menschzijn in al haar waarde, maar ook in al hare vergankelijkheid te doen gevoelen. Langzaam droeg mën de kist weg. Ik hoorde het oprijden der rijtuigen, om een oogenblik later weer stil te. houden. Werktuigelijk volgde ik mijn vader in de sombere volgkoets. Men had de gordijntjes neergelaten en al les toekende dood daarbinnen. Do ra deren ratelden over do dikke straat keien. 't Was een pijnlijke tocht; nog zie ik hem zitten, onze vader tegen over ons met die duidelijk op zijn gelaat zichtbare li j denstrekken wal moet er in die oogenblikken niet In hem zijn omgegaan, die het dier- haarste wat hij bezat, thans aan den schoot der aarde ging toevertrou- wen. Bij onze aankomst op den dooden- akker had de regen opgehouden,maar een donkergrauwe lucht had de som-' barheid in de natuur niet vermin derd. We volgden, de lijkbaar, en gin gen langs vele graven, waaronder zoo vele dooden. Hoe stil was het liter. Het geschuifel van onze voetstappen was alles, wat deze doodsche een zaamheid onderbrak. De baar werd neergezet. Langzaam liet men de kist met haren dierbaren inhoud naar be neden zweven. Wij traden naar voren. Bloemen, heerlijke witte bloemen strooiden we in heit. diepe graf. Hier klonken geen schoone woorden om de werken dier stille afgestorvene in liet geheugen der aanwezigen terug te brengen. Haar werken was geweest een stil arbeiden in eigen kring, waarvan ieder onzer steeds de volle waarde had begrepen. Langzaam verlieten we deze voor ons thans dierbare plaats. Een steen met gulden letters dekt, dit koele graf. Rozen, witte rozen bloeien er aljë ^symbolen; van onvergankelijke reinheid. („N. A. CL") Dieren in het Engelsche leger. De Engelschen houden van dieren, 't Is eene nationale hartstocht, die allen zonder onderscheid van leeftijd of stand, hebben, in het burgerlijk leven, en sterker nog in het militai re. Men vindt deze passie trouwens in alle legers van Europa, maar toch bijzonder sterk in dat van Engeland, en als de militaire autoriteiten niet oppassen, zouden de kazernes in Groot-Brittanje en Ierland, en in In- dië al spoedig in menagerieën ont aarden. Ieder Engelsch regiment, dat zich zelf respecteert, moet er een huisdier of getemd beest op na houden, dat in vredes- en oorlogstijd, in zijn ver moeienissen, zijn werk en zijn hel dendaden deelt. Men ontmoet in de militaire an nalen van Groot-Brittajaje een groot aantal heldhaftige hönden. Jack was onder de muren van Se- bastopol met de Schotsehe garde; te Inkermann vocht hij als een leeuw en werd aan den rechtervoorpoot ge wond. Toen hij in Engeland met zijn regiment terugkwam, kreeg hij 't Vic- toria-kruis en de Krim-medaille. In 1879 maakte Bob, de aangeno men hond van 't 2e bataljon van 't Royal Berkshire regiment, een cam pagne in Afghanistan mee, en be haalde lauweren in den slag bij Maiwand. Een kogel had zijn rug opengehaald en 't~"Was een wonder, dat hij aan iden dood ontsnapte. Toen hij in Londen terugkwam, defileerde hij aan 't hoofd van zijn bataljon voorbij de Koningin, die hem zelf de herinneringsmedaille om den nek vastbond. Tiny, -die bij de intendance be hoorde, vocht mee in den slag van Tell-el-Kebir, die gewonnen werd door de cavalerie van St. George, en werd gewond. Tiny kreeg van zijn wapenbroeders de Egypte-medaille en de Ster van den Khedive, maar wij behoeven niet te zeggen dat de ongelukkige nominale vorst van Egypte niets met die benoeming uit staande had. De honden hebben echter langza merhand, ondanks hun heldendaden, de groote gunst, die ze vroeger in ■het Britsche leger genoten, verloren. Ze zijn nu uit de mode, en vooral door een gril van Koningin Victoria zijn de geiten nu meer in trek. Koningin Victoria schonk een lang harige geit aan de Highlanders van Argyll en Sutherland en een witte geit aan ieder van de drie bataljons van liet Wales regiment. Deze drie geiten beeten alle Taffy, en zijn genummerd. Ze zijn levendig, gemakkelijk te voeden èn hebben een ijzeren gestel, waardoor ze een campagne kunnen meemaken. Ook hebben ze den wa ren „esprit de corps.' Taffy III kende 't onderscheid, bij de laatste manoeuvres, tusschen een soldaat van 't geregeld leger en een vrijwilliger. Boos over de tegenwoordigheid van die militairen van den tweeden rang, liet de geit geen gelegenheid voorbij gaan om ze de superioriteit van de geregelde troepen boven hen te doen gevoelendie geregelde troepen, waarop ze trotsoh was, toe te behoo- ren. Het beest viel de arme kerels duch tig aan, joeg ze op de vlucht, en noodzaakte hen hun geweer te ge bruiken om zijn krachtige en her haalde aanvallen af te weren. Ongelukkig miste Taffy III ééne militaire deugd en wel de voornaam ste, 't gevoel van gehoorzaamheid en tucht. Eens stond een kolonel te midden van een groep officieren, in vol uni form, gereed om te paard te stijgen. Toen hij even bukte om een zijner sporen beter vast te maken, wierp de geit, zonder 't minste respect voor de militaire hiërarchie, zich met gebo gen kop op hem en bracht hem tus schen de oogen een Harden stoot toe, die den kolonel in zijn volle lengte tegen den grond wierp. Deze aanslag had een voorbeeldige straf verdiend, maar de arme kolonel durfde niet optreden tegen een geit, die een zilver bandje op 't voorhoofd droeg met 't opschrift Taffy, aangeboden aan het 3e ba taljon van het Walesregiment door H. M. de Koningin 1894." De herten zijn al even ongediscipli neerd. Ernest Low verhaalt, in zijn studie over militaire dieren, van de streken, die Mick, het 21e Koninklijk Schotsch regimentshert, uithaalde in Ierland. „Als hij een soldaht onbe wegelijk in positie zag staan, kwam Mick stilletjes achter hem aanslui pen en gaf hem met de hoorns klei ne stootjes in den rug, die hem nood zaakten vooruit te loopen. Hij vervolgde de kinderen en vocht van tijd tot tijd hardnekkig met honden. Eens brak hij met een hoorn- stoot 't glas van een brand alarmtoe stel en maakte -dat de heele brand weer in Glasgow op de been kwam. Mackenzie III, aangeboden door de Koningin aan de Seaforth Highlan ders zou zich dergelijke grappen niet veroorloven. Hij is melancholiek, bijna wild, en moeilijk te naderenalleen de tamboer-majoor van 't regiment stond bij hem in de gratie. 't Was eigenlijk een dwaas idee een dier in te lijven bij het Britsche leger dat dadelijk aan den haal gaat, als er jagers in de buurt zijn. Beter was 't denkbeeld van 't 17e regiment lanciers om een beer als regimentsdier aan te nemen. Ziehier hoe het daartoe kwam. Toen dit regiment in Indië was, doodde prins Adolph van Teek, toen luitenant bij 't 17e, eens een berin, in de bergen van de Himalaya en maakte zich meester van 't jong. 't Was een jong wijfje, dat hij zijn wapenbroeders cadeau gaf. Lizzie, dezen naam kreeg de nieu weling al gauw, was zoo aardig en gracieus, dat ze aller hart veroverde. 't Heele regiment; van kolonel tot soldaat, treurde toen Lizzie eens op een dag niet op 't appèl verscheen. Een jaar later werd ze als dooreen wonder, teruggevonden. Een troep Hindoe goochelaars en kunstemakers kwam in Lucknow spe len met een half dozijn gedresseerde beren. Natuurlijk waren de militairen er als de kippen bij, om deze vertoo ningen te zien. Hoe vreemd keken ze op, toen ze in één van de zes Lizzie herkenden, gedeserteerd, om zich aan te sluiten bij een troep viervoe tige kunstemakersde deserteur werd dadelijk ingerekend en gere- installeerd bij 't zelfde regiment. Sinds dien tijd veroorlooft Lizzie zich zulke escapades niet meer. Ze leeft van brood en melk, drinkt haar pintje bier dagelijks in de can- tine, is zeer gehecht aan de soldaten van baar regiment, en is in één woord een model van zachtheid en leerzaamheid. Men weet hoeveel naijver door den „esprit de corps" opgewekt wordt in alle legers van Europa. Toen 't 17e regiment lancie-# zijn beer had, moest 't 19e huzaren regi ment er natuurlijk ook een hebben. En welk een beer. Een groote, zwarte, Russische, die 't onschuldig beertje van 't 17e lan ciers in een seconde zou hebben kun nen verscheuren, een krijgslustige beer, die als Rus slechts met tegen zin in het Engelsche leger diende en zeker, als men hem zijn gang had laten gaan, in enkele dagen alle offi cieren en manschappen van 't 19e huzaren zou hebben verslonden. De kolonel vond dezen vrind op den duur te gevaarlijk, hield krijgs raad met zijn staf, en de ongelukkige beer werd veroordeeld om onmiddel lijk te worden gefusileerd. Maar er is altijd baas boven baas. Het 3e regiment infanterie was niet meer tevreden met een beer, maar begon er een tijger op na te houden, die 't had meegebracht van een ex peditie, in Shikar, in Engelsch Indië. „De eerste maanden in de kazerne gingen kalm -voorbij", schrijft Ernest Low hierover. Kitty was even vroo- lijk, elegant en gracieus als een jong katje, ze speelde met de soldaten en stond zelfs op zeer goeden voet met de honden van 't regiment. 't Was aardig om ze te zien spelen in de zon, zonder dat ze ooit nagels of tanden gebruikte." Toen Kitty ouder werd, kwam haar woeste natuur boven. Ze liep brullen de rondom de kazerne, en maakte zich meester van alles, wat ze krij gen kon. Eens kwam zij in 't voor- raadmagazijn en verslond een groo te quantiteit rauw vleesch. Sinds dien tijd was ze ontembaar en ge vaarlijk. en moest aan een ketting worden vastgelegd. Kitty werd niet gefusileerd, maar eenvoudig in Indië achtergelaten, toen 't 3e regiment infanterie Indië ■verliet. Een eenigszins ander idéé hadden de grenadiers van de garde, die een beest er op na hielden, dat sinds de verovering van Rome door de Gal liërs, in discrediet. was geraakt, n.J. een gans. „Gedurende een der laatste opstan den in Canada", zoo schrijft de heer Low, „zag een grenadier, die op wacht stond in een dier heldere Noord-Amerikaansche nachten, die bijna even licht zijn als de dag, een gans aankomen, die zijn poot had gebroken. „Hij gevoelde medelijden met het beest en maakte uit hout een toestel letje om den gebroken poot heen. „De gans genas, wendde zich er aan met de militairen te leven en werd eindelijk door het regiment aangenomen. „Zij had weldra gelegenheid haar dankbaarheid te toonen. „De grenadiers der garde zijn goe de vechtersbazen, maar goed wacht houden kunnen ze niet. Een voor post stond eens op een nacht in ge peins verzonken tegen een boom, en bemerkte niet, dat een rebel hem tot op korten afstand genaderd was en zich gereedmaakte om te vuren. „Maar de gans hield beter wacht dan de grenadier, en stortte zich, denkende aan de glorierijke traditie van het Kapitool, met geopenden bek en uitgespreide vleugels op den rebel, wiens schot door zijn verbazing miste, waarop hij zelf door den gre nadier werd doodgeschoten. „In Engeland teruggekomen, werd de gans een der curiositeiten van Londen. „Bij 't uittrekken der troepen mar. cheerde de gans aan de spits mee tot aan de poort, en deed 't zelfde' als de troep terugkwam, terwijl ze teekenen van uitgelaten blijdschap gaf. „Waarom waakte de gans, die zoo ijverig zorgde voor de veiligheid van verstrooide voorposten, zoo slechts voor zijn eigen veiligheid „Wij weten het niet, maar op een goeden morgen vernam Londen tot zijn smart dat de gans van T grena diers-regiment door een omnibus was overreden en verpletterd Een boevenstreek. In een banketbakkerswinkel, waar alles er zoo appetijtelijk uitzag, stond Ermenigildo. Signor Ermenigildo woonde in 'de Via Toledo te Napels, aan één der hoeken van het steegje, dat naar den Monte Calvario leidt. Hij zag er goed uit, was vrij zwaar lijvig en hield er van een praatje te maken met dezen of genen buurman, die even zijn deur binnentrad en bediende ondertusschen zijn goede, oude klanten. Maar nu kreeg hij ineens fijn be zoek. Een jonge man, modieus ge kleed ,die men elders een fat, maar in Napels een „signor Cicillo" zou noemen. Signor Ermenigildo buigt ijverig; hij kent den fijnen kooper niet. Waarmee kan ik meneer dienen? Hebt u sfoldatelle vraag de heer, voornaam, een beetje door den neus sprekend. Dit is een soort van gebak, veel overeenkomende met onze katteton- gen. STogliatelleZooveel u wilt heb ben, signor, daar is een heel blad vol Signor Cicillo steeks >den monocle in zijn oog, en zegt Te weinig Nu, als dat nog niet genoeg is, kan ik u er nog meer hakken. In een uur kunt u er duizend krijgen. Duizend, hm, nu, duizend zijn wel wat veel, hm, goed, laat er mij vijfhonderd bakken. Maar binnen een uur, daar reken ik op. En broos en versch, begrepen. Hoeveel? Vijf lire, signor! Mooi, daar is het geld. Ik betaal dadelijk en laat ze binnen een uur wel halen door een kruier. Met een eleganten, koelen groet gaat. signor Cicillo heen. Signor Ermenigildo is verruk',, over het zaakje, dat hij doet; hij geeft zijn aanwijzingen in de bakkerij en wijdt zich weer vol welbehagen aan zijn gewoon bedrijf. De fijne heer slentert langs de Via Toledo bij de Via Santa Brigada, bevinden zich de mooiste winkels, in welker verleidelijke uitstallingen het allermooiste te zien is. De eigenaars scheren bun schaapjes, nu en dan halen ze wel een buitenlandschen toerist het vel over de oor en. Bij den winkel van Tafuri, den goudsmid, blijft onze signor staan, duwt zijn monocle weer in zijn oog en kijkt naar de met veel smaak ge arrangeerde uitstalling. Hij schijnt er .genoegen in te vinden en besluit daarom binnen te treden. Hij laat zich allerlei moois voorleggen en vraagt ondertusschen naar steeds duurder voorwerpen, vooral ringen. De goudsmid doet een ijzeren kast je open en neemt daaruit een platte, langwerpige, met fluweel belegde doos en daarin ziet men talrijke, schitterende voortbrengselen van de bekende kunstvaardigheid van Ta furi. Signor Cicillo onderzoekt de voor werpen lang .en nauwkeurig. Hij is blijkbaar een deskundige. Die is lang van stof, denkt de verkooper in zichzelf. Eindelijk vraagt de klant naar de prijzen. Nu, dat schiet op, meent de goudsmid, nu kunnen de onderhan delingen beginnen. Deze ring kost 265 lire, die daar 328 lire en die andere 425 lire. De laatste bevalt, na lang bedenken trouwens, aan signor Cicillo; maar nu begint het gewone marchandee- rensignor wil afdingen. Tafuri echter behoort tot die winkeliers, die het dingen willen .afschaffen en die daarom zijn prijzen maar weinig te hoog stelt. Zoo wordt de ring ver kocht voor 400 lire. Waar kan ik den ring sturen vraagt de goudsmid. Ik zal hem dadelijk meenemen. Signor Cicillo haalt zijn heurs te voorschijn, brengt daarna den vinger aan het voorhoofd en zegt tot zich zelf half luide: O ja, dat zou ik haast vergeten hebben Daarna spreekt hij hardop Ik heb n.l. in een winkel, niet ver van hier, een biljet van 500 lire willen laten wisselen. Men had het geld echter dadelijk niet, maar ik kan het nu laten halen. Nu kunnen we zoo doen geef u mij een bediende mee, we gaan samen naar den man en daar ontvangst hij de 400 lire. Zocxals u wilt, meneerGiaco- mino, kom eens hierl Je gaat met dezen heer mee en neemt 400 lire in ontvangst. Signor Cicillo doet den mooièn ring om den vinger, trekt den handschoen daarover en gaat de straat op, ge volgd door den trouwen Giacomino. Spoedig zijn ze bij den winkel van Ermenigildo, zij treden er binnen en de fijne meneer, die juist op de klok heeft gekeken en gezien heeft, dat er niet veel tijd over was, roept den vriendelijk buigende banketbakker toe Dus van de vijfhonderd geeft u er vier honderd mee aan den jon gen man; de .andere honderd haal ik dan later wel. Mooi, mooi, heel goed, signor, ik zal er voor zorgen. Giacomino gaat geduldig zitten en wacht, terwijl signor Cicillo zeer voornaam en heel kalm en waardig het lokaal verlaat en zijn weg gaat. Na tien minuten komt Ermenigil do, die intusschen uit den winkel in de bakkerij w.as gegaan, weer bin nen, met een glimlachend gelaat en met een .groot blad vol mooie, ver- sche sfogliatelle. Die houdt hij voor zich uit, en zegt Zoo, jonge man, daar zijn er reeds honderd, de andere zijn ook gauw klaar, ik breng ze u dadelijk. Vol verbazing staat Giacomino langzaam op, oogen en mond wijd open. WatWatmoet ik met die koekjes? Nu, die heeft die meneer toch besteld en betaald en die moest ik u gevenAls 't u blieft O, lieve hemelDie drommel- sche kerelDaar heeft hij er ons mooi in laten loopen, voor een ring van 400 lire Een Heldin Mevrouw De Perducy was door de revolutioimaire rechtbank ter dood veroordeeld. Het hoofd fier omhoog gericht, verliet zij de gerechtszaal. In de nauwe, donkere gang gekomen, waarlangs zij naar de Concierge terug moest, voelde zij, dat men haar een stuk papier in de hand duw de. Zij verried zelfs niet door de ge ringste beweging, dat ze het bemerkt had, en trad de ruime zaal binnen, waar de veroordeelden moesten wach ten, tot het vonnis voltrokken werd. Er waren talrijke groepen gevange nen. De jonge vrouw herkende den abt Lothringer, eon priester, die den eed op de constitutie had afgelegd. De priester sprak nu eens met den concierge, dan weer met de talrijke spionnen of met een man van hooge gestalte, 'die een lange, toegeknoopte jas droeg en zeerzorgvuldig gekleed was. Deze man beklaagde zich bij Lo- thringen in deze woorden „Begrijp eens, ik heb maar twee karren, en als het groote aantal veroordeelden mij dwingt er andere bij te huren, moet ik 15 francs per stuk betalen en bovendien nog 5 francs di'inkgeld voor den voerman. En het gebeurt zoo dikwijls Dat kun je anders hem betalen •meende een der spionnen. Mevrouw Do Perducy huiverde, want ze begreep, dat die lange man niemand anders was dan de heul Sanson. Het. drukke gesprek stelde haar in staat ongemerkt op het ven ster toe te treden en even te zien wat hief geheimzinnige briefje behelsde. Zij herkende bet beverig schrift van haar trouwe dienstbode Marianne. Hevig opgewonden las zij „Wij zullen aan een venster staan, als gij naar het schavot wordt ge voerd ik weet nog niet precies waar maar ik zal er zijn en uw dochtertje in mijn armen bonden, opdat, zij den laatsten afscheidsgroet van haar ar me moeder moge ontvangen." De ongelukkige gevangene sprong op van vreugde en verborg haastig't briefje, dat haar die blijde boodschap bracht, onder haar kleederan, want juist trad Lothringen op haar toe. Daar zij reeds de absolutie had ont vangen van een priester, die deoibur- i gereed geweigerd bad, wees mevrouw De Perducy zijn bijstand af. Op 'ntee- lcon van Sanson trad zijn helper Desmorets op haar toe, wees de jon ge vrouw een zitplaats en zette een mand naast haar neer. Toen hij ver volgens den doelt oplichtte, die den ■inhoud dei* mand bedekte, zag ze tot haar grooten schrik blonde, bruine en witte haarlokken daar door elkan der liggen, en weldra was ook haar eigen schoon haar onder de schaar van den beulsknecht gevallen. Zij wendde de oogen af en poogde haar gedachten te bepalen bij de on verwachte tijding, dat zij het geluk zou hebben haar kind nog eens te zien. Wat een troost in haarlijden! Wat een zalige bezigheid, op dien vreeselijken tocht, onder het gehuil der woeste menigte, -de oogen naar omhoog te kunnen richten met de ze kerheid, haar kind daar te zullen zien. En hoeveel minder afschrikwek kend zou de dood zijn, als zij hem te gemoet kon gaan met het beeld van haar kind voor oogen Plotseling hoorde zij achter zich! spreken, en een gedeelte van het ge sprek, 'dat ze daar opving, deed haar de haren te bergen rijzen van schrik en afschuw Een der spionnen was aan liet woord en vertelde op cynisch en toon: „Och. tegenwoordig maak ik me niet mo,e meer om ue verdachten in, alle hoeken van Parijs op te sporen. Ik volg eenvoudig de karren, waar op de veroordeelden naar het scha vot worden gevoerd; als zij het hoofd omwenden of de oogen opheffen, let ik maar op, wat er te zien is in de richting, waarheen ze kijken. Bijna allen hebben ze vrienden of bloedver wanten, die, heimelijk gewaarschuwd voor een venster of op een balkon wachten, om den veroordeelden een laatste afscheid te wenken. Niet meer dan een gebaar, een glimlach of het opslaan der oogen is meestal de af scheidsgroet der gevangenen, maar voor mij is dat voldoende. Richten zij zich tot iemand uit de menigte, dan zie ik dadelijk, wie mgt hen in verstandhouding staan, grijp ze bij den kraag en arresteer ze. Wendt de gevangene zich naar een huis of bal kon, dan snel ik het huis binnen en sla mijn slag. Zelclen vergis ik mij en zoo maak ik dubbele winst, met veel minder moeite." Bij die wreede woorden, die al haar hoop dreigden te vernietigen, erger nog, die een afscheidsgroet le vensgevaarlijk maakten, voelde me vrouw De Perducy haar moed bezwij ken en als verdoofd leunde ze tegen den muur, onverschillig voor alles, behalve voor die ééne gedachtedat zelfs in het uur der terechts telling, aan den voet van het schavot, deze spion haar zou bewaken, en dat één blik, één laatste glimlach tegen haar kind het doodvonnis zou beteekenen voor die onschuldige kleine „Burgeres, wij vertrekken klonk het ruw. Zij stond op, liet zich de handen binden en als in een droom volgde zij haar geleiders. De hekken der ge vangenis gingen open en zij besteeg met eenige anderen de vreeselijke kar, die haar naar de guillotine zou 'voeren. De beul gaf 'n teeken en de sombere stoet, begeleid door gendar men te paard en nationale garden, zette zich in beweging. In de open lucht herstelde mevrouw De Perducy. zich. Zij sloeg cte oogen op en zag den spion vlak voor haar: als een valk loerde hij op zijn prooi. Zij rilde opnieuw. Ik moet de oogen niet opslaan, dacht ze; ik moet niet trachten mijn lief kind nog een laatste maal te zien. Wat zou er met haar en met do goede Marianne geschieden, als zij gevangen genomen werden Als ik ze zie, zal ik mij niet kunnen be- heerschen. De minste beweging zou mij verraden en deze mau hier. die zijn oogen geen oogenblik tfan mij afgewend houdt, zou voor mijn oogen die twee daarboven wegsleuren nog vóór ze de tranen uit haar oogen hadden gewischt. De stoet was thans in de lange ave nue gekomen, aan het einde waarvan het schavot zich dreigend verhief. Voortdurend werd nu het gevaar grooter; voortdurend voelde zij de oogen van den spion op zich gericht en onwillekeurig maakte ze een be weging, ombaar gelaat in de gemoei de handen te verbergen. Toen hoog ze het hoofd en vestigde haar blik ken onafgebroken op d6n bodem van de kar. De menigte brulde: ..Zij is bangl 1 Zij is bang Zij dacht hij zichzelve Ja, zeker, ik ben bang, want als ik het hoofd diirf opheffen, stort ik mijn kind en de oude Marianne in het ongeluk. Wat zullen zij van mij denken, als ik niet eens opzie en voorbijga zonder haar vaarwel te zeg gen Als ze mij maar niet roepen Zij daclit ook Misschien hen ik ze al voorbij. Of misschien zoeken op dit oogenblik juist de oogen van mijn kind haar arme moeder Het kostte haar d.e grootste inspan ning het hoofd naar beneden gericht te houden en toch moest het, want nog steeds was de spion in haar on middellijke nabijh eicl. Eindelijk hield de kar plotseling stil en op ruwen, bevelenden toom riep de beul haar toe Burgeres, stap uit Ze stond aan den voet van het schavot. Nu richtte ze zich op en zag tot haar groote verlichting het te leurgesteld s-elaat van den spion, die blijkbaar zich in zijn verwachting be drogen zag. Hij heeft zijn premie verloren, dacht ze. En met gerust hart ging ze 'den dood te gemoet. legde het hoofd op het blok en ontving den doodelij- ken slag. En nog in den dood was haar ge laat geteekend door een glimlach van gerustheid, dat ze door het heldhaf tig offer de haren had gered. SNELHEID DER TELEGRAAF. Betreffende den tijd, noodig voor het overbrengen van een telegrafisch teeken van Noord-Am er ik a naar Australië, zijn onlangs tusschen Was hington en Sydney interessante proe ven genomen. Op een keer, dat het op de lijn niet al te druk was, werd van 3 tot 6 uur 's avonds om het uur van Washington uit een teeken gegeven. De teekens kwamen resp aan om 3.75 seconden na 3 uur, om 2.66 sec. na 4, om 2.76 sec. na 5 en om 2.55 na 6 uur. De gemiddelde tijd bedroeg dus ongeveer 3 seconden. Daar de geleiding tusschen de beide plaatsen 19.300 K.M. la.ng is, béöraagt dus de snelheid, waarmee een telegraphisch teelien wordt overgebracht, 6430 K.M. in de seconde, dat is dus meer dan het dubbele van den afstand tusschen Engeland en Amerika. EEN SCHOOL VOOR RUSSISCHE KRIJGSGEVANGENEN IN- JAPAN. Een der moeilijkstequaesties bij de bewaking der Russische krijgsgevan genen in Japan is, den manschappen iets te doen te geven. In 't gevange nen-kwartier Hiineji, waar in October van h,et vorige jaar 891 man onder dak gebracht werden, is men op de gedachte gekomen, een geregeld schoolonderwijs in te voeren, waar mee spoedig uitstekende resultaten zijn verkregen. Het bleek nl. dat zij die lezen en schrijven konden, zich zeer spoedig zelf wisten bezig te hou den, terwijl de analphaheten e*n dat waren 16.2 der gevangenen der overtieid veel last veroorzaakten. Men besloot dus dezen, door hun mede-gevangenen onderofficieren, on. der toezicht van Japansche officie ren alle dagen drie uur lees- en schrijfonderricht te laten geven. De cursus duurde van December tot Fe bruari, en eindigde met een examen. Zij, die slaagden, werden in een hoogere klasse geplaatst, terwijl de eerste klasse weer met nieuwe a-b-c- candidaten begon. Tegen, het einde van Maart waren er reeds drie klas sen van 75 man. die de geheimen der Russische schrijfkunst in het vreemde land leerden. In het begin van dit jaar werd het aantal gevangenen aangevuld met nog 1300 mam van Port-Arthur, en onder deze nieuw-aangekomenen wa ren zelfs 34.7 °A analphaheten. Voor deze groote menigte er waren or 451 was de school niet meer vol doende, waarom vijf nieuwe lil assen werden geopend, waaronder ook een, waar onderricht werd gegeven in 't Poolsch. Er zijn er maar weinigen onder de krijgsgevangenen, die deze gelegenheid, om iets te loeren, niet met beide handen aangrijpen^ en on der de leerlingen is er bijna geen enkele, die niet na weinige maanden' groote vorderingen heeft gemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1905 | | pagina 8