neergeslagen de trap afdaalt, tit d« de jonge graaf aan een boer. t leeren. Do deurwaarder riep nog vrouw, die hij ten huwelijk wilde vra- ik weet het niet, heer graaf. Hij steeds de namen der veroordeel- gen, voor haar bureautje en schrijft-^it ons dorp. Maar hij is de- j den af. Den heer J Treuding Hotel zer ^a®en aan onze herberg afgestaptEr ontbraken drie namen op de de 1' Europe. met z'ïn zieke zuster, die zij nu ginds lijst. Geachte Heer wegdragen. Aan zijn kleeding te zien, j Welnu en wij vroeg De Ker- Als u niet reeds over uw tijd veronderstelde ik, dat het vreemde- gouët. hebt beschikt, zult u mij een groot lingen waren. Wij hebben haar ver- j Stil, gij krijgt ook uw beurt. genoegen doen door morgen om p]ee£rdi mijn vrouw en ik, maar het Op bevel van Carrier werden zij drinkend m 6 °men eG~heeft niet mogen baten, want zij is van de overigen gescheiden. Yvonne kort na haar komst gestorven. moest voor den gevreesden consul J De arme man schijnt wanhopig verschijnen, van smart te zijn. Houdt gij van uw moeder, meis- -- llij schijnt veel van haar te hou- je? vroeg hij haar. Uw toegenegen HEDWIG." Een maand daarna waren Treuding en Hedwig man en vrouw. Een kostbare bloem. Graaf Clairval gaf zijn eenige docih- den, hoewel wij hem een ruwen ke-Waarom zou ik niet van haar - 1 rel vonden. Hij vloekte als een beze- J houden, zij is de beste en liefste moe- tone na haar dood en stak zijn vu-is-der, die er bestaat. ien omhoog. Wij boden aan, met i Dat moet wel zoo zijn, mompel- hein mee te gaan naar het kerkhof, de Carrier. En van je broer? ter Yolande ten huwelijk aan den maa,r J,iï snauwde ons als honden af, O, van ganscher harte, zoon van zijn ouden vriend den car- zei Jater aUeen ..dank je", dat was Uw broeder heeft mij willen doo- -kies De Ivergouët, een Bretonsch et «enise wat wij van hem te hoo- den en mij openlijk beleedigd. edelman van hooge' afkomst. iren kreSeI1- O mijnheer, vergeef hem. (mze De huwelijksplechtigheid was juist ik ze' U0S' dai z« te vroeS vertrok- J vader is reeds op het schavot ge- afgeloopende geestelijke had de ken' "H<>b ««"Mi" zeide ik hem, laat storven. namen der jongelieden vereenigden den geestelijke tijd om van kleeding j -- Ja ik weet het; hij heeft ook ge- het jonge paar trad door den met verwisselen. Hij keerde mij den zegd, diat men zijn schulden moest groene heesters versierden ingang ru& en een teeken aan de dragers betalen, dat heb ik goed onthouden, van de oude kerk naar buiten. Toen de deuren wijd geopend wa- ®^f.ne. haa£- ren, zag men door de menigte heen 1 ie 1S i°QSe meisje vroeg het schitterend verlichte en metbloe- man- °P den scliitterenden stoet men versierde hoogaltaar; de klok- die m de verte verdween, ken luidden om het voorname hu- Mejuffrouw Yolande Clairval. welijk aan de omliggende dorpen be- vreemdeling bleef een oogenblik kend te maken. om voort te gaan. Zeg mij eens, wat zoudt ge doen, om De kist ging de kerk binnen dooruw broeder te redden Ik zou er gaarne mijn leven voor in gedachten staan en sprak toen De boeren in hun Zondagsche pak gestoken, de mannen met wapperen de linten om de hoeden, de vrouwen met een ruikertje lelies op de borst en een groenen tak in de hand, zon gen allerlei vroolijke liedjes. Ook de natuur was in feestgewaad, Dat zij gelukkig en gezegend zij! Daarna trad hij de kerk binnen. Twintig jaren zijn voorbijgegaan. I Wij bevinden ons in de Vendée, ten J tijde van het schrikbewind. De bur- geroorlog heerscht in al zijn ver- j geven. Ik heb je leven niet noodig. Luis ter. hier is een brief, dien ik aan je toevertrouwgij moet hem na drie uur openen, dus te middernacht eer der niet. Zeg aan niemand, iets van 'óns onderhoud. Begrepen? Ik ver trouw u. Hoe oud zijt gij Zestien jaar. Op dien leeftijd liegt men niet i Ga. Ontroerd bereikte Yvonne onder oj schrikkingen. De Conventie heeft zoo toezicht van den gendarme de ge- de vogels zongen lustig en kondigden ^uist edU van haar feden naar Nan-vangenis, waar men haar niet dacht reeds de lente aan, de zon scheen tes gezonden, mei de opdracht, de terug te zien. Voordat zij op de vra- vroolijk en bestraalde «Is een gou- vlugste en flinkste maatregelen te gen had kunnen antwoorden werd den fee het bruidspaar. j nemen, om de royalisten uit te het drietal gehaald. Haar gelaat glimlachte liefelijk roeien- Deze man is Carrier. j O, zei het meisje, het is een gru- onder den witten sluier; zijn gezicht Dp eeiügen afstand van de kathe- j welijke marteling, men kan zelfs den straalde van vreugde en hij dacht draal van Sint-Pieter staat een groot laatsten nacht niet rustig doorbren- met een onuitsprekelijk gevoel van gebouw, het entrepöt, waar men al gen. liefde aan de bekoorlijke vrouw, die die ongelukkigen bijeen brengt, ge- j Diepe duisternis lag over da stille op zijn arm leunde. Mgnaleerd als verdachtmannen, stad, en na veel zijstraten te hebben De kerk van Clairval, de eenige in 'vrouwen, grijsaards, kinderen zijn' gepasseerd, bereikten zij den oever het dorp. was gebouwd op een pla- daar door elkaar gemengdondanks der Loire, waar des middags honder- teau, als op een reusachtig voetstuk, de herhaalde novades",, hierbij den menschen verdronken waren. Men bereikte haar langs een smal, werden de slachtoffers in booten ge- j Op een teeken van den gendarme kronkelend pad. Rijken en armen, zet> die men op de rivier liet zinken, legde em bootje aan den stillen oever goeden en boozen, dooden en leven- hergt de antichambre van de Loire" aan. den moesten langs dit pad, want het dagelijks honderden slachtoffers. j Stap in klonk het bevel, was de eenige weg naar de kerk en In ee11 lage met rook gevulde zaal, i Drommels, die brave Carrier zal het kerkhof; rijtuigen en lijkkoetsen zetels de revolutionnaire rechtbank, ons op eervolle wijze laten verdrin- moesten beneden wachten. voorgezeten door den wreeden Car- ken, zeide Henri smalend. De schitterende stoet, blinkend van rler- O Henri, gelooft gij dat goud, zijde en fluweel, ging het pad De gevangenen zijn gescheiden in Mo adertje; veronderstelt gij dan langs naar beneden, het bruidspaar twee groepende beschuldigden en dat Carrier ons voor pleizier een voorop, langs den geheelen weg be- de ter-dood-veroordeelden, en het wandeling naar de rivier laat maken? groet door de talloos herhaalde kre- aantal der laatsten groeit telkens In doodsangst wachtten allen het ten „Leve mejuffrouw Yolande, on- meer aan. Daar de rechters niet ge- noodlottige oogenblik af, maar de ze goede freule", waarbij men af en noeg haast maken, laat Carrier de ^jd verstreek zonder dat aanstalten toe voegde „Leve mijnheer de mar- terechtzittingen verkorten en de nood- werden gemaakt om de laatste slacht- kies", een beleefdheid, die den jon- lottige woorden „Ter dood, ter doodl" offers in de koele golven te werpen, gen man een glimlach afdwong; hij weerklinken zonder ophouden. .Eindelijk zag men in de verte een was opgetogen over de blijken van „Henri de Kergouët", roept de groot schip het was een kruiser, die toegenegenheid, die zijn vrouw ten deurwaarder af. op hun komst scheen te wachten. Op deel vielen. Een jonge man van achttien jaar «en teeken hield het bootje stil en Gij ziet nu, lieveling, zeide hij, treedt naar voren en groet zijn rech- voordat de gevangenen den tijd had- hoe iedereen u liefheeft en vereert, ter koelbloedig met een bevallige den van hun verbazing te bekomen, welke diepe herinneringen laat gij buiging, alsof hij aan het hof te Ver- bevonden zij zich op de loopplank en bij deze brave menschen achter, nog sailles was. Hij schijnt het wachopi- stonden op het dek van het groote dikwijls zal je lieve naam in hun ge van zijn toestand niefc ie begrij- gebeden herhaald worden. Zoo waar pen en niet te weten, dat het scha- •als ik leef, ik denk, dat deze brave vot hem wacht, lieden het niet goedkeuren, dat Gij zijt beschuldigd samen te hun weldoenster medeneem. zweren tegen de Republiek en haar De jonge vrouw keek hem aan met vertegenwoordigers met de wapens drietal beleefd ontving, haar mooie, blauwe oogen sn be- te hebben aangevallen. Wat hebt gij Vrij dankte hem met een glimlach. c tot uwe verdediging te zeggen Ik kan u niet veel bijzonderhe- Beneden stonden de rijtuigen ge- Ik ben u den dood van mijn va- den vertellen. Alles wat ik weet is, reed om te vertrekken. der schuldigmen moet zijn schul- dat ik vanmiddag een flinke som geld Vader, zei de jonge markiezin, den betalen. ontving, met de opdracht, drie men- i als we eens te voet verder gingen, Gij wildet u van mij meester schen naar Engeland te brengen. Het het is zulk prachtig weer. maken, wat zoudt gij met mij gedaan bevel kwam van Carrier. Binnen Heel goed, antwoordde de graaf, hebben? weinige dagen zullen wij de Engel- Hij voelde zich gelukkig, voor het Üns is de guillotine onbekend, sche kust bereiken. laatst nog een wensch van zijn kind maar wij gebruiken eenhoogenboom Hoe heet dit schip? te kunnen vervullen. en een flink touw; vervolgens zou ik De „Corgon", mijnheerde En terwijl eenige douairières op mijn hoeren hebben uitgenoodigd het groote kajuit is te uwer beschikking. leeftijd in de rijtuigen volgden, trok schouwspel bij te wonen u te zien Het drietal keek elkaar in verruk- de jeugd de dorpsstraat door om het hangen en dat zouden zij zeker met king aan hun geluk was te groot om kasteel, dat aan de andere zijde lag, handgeklap hebben toegejuichthet te uiten. -te bereiken. j Henri! riep een vrouw op smee- Yvonne herinnerde zich den brief, Zachtjes leunend op den arm van kenden toon. dien Carrier haar gegeven hadvlug haar man, glimlachte Yolande bij Carrier wierp een woedenden blik verbrak zij de enveloppe en las ieder vriendelijk woord, dat de een-1 om zich heen. j „Aan Yolande de Clairval". voudige boerenmenschen haar meen- j Gij gelooft dus, dat uw hoofd Zie eens moeder den te moeten zeggen. j zoo stevig op uw schouders staat, dat Wat is dat voor een brief? Plotseling stonden de bruiloftsgas-gij op die wijze den spot met mij ten stil. Midden op den weg kwam durft drijven? 1 Nousmakte Knuppel, da's te zeggen...... Maar weet jij er nog eentje te krijgen Ja. Hou je dan maar aan mij vast, dan zal 'k je er brengen. Jö, zeide Knuppel in dronkemans jovialiteit, je bent een flinke vent. Als je me noodig heb, kan je op me reke nen, op Piet Knuppel, van het dorde regiment, vierde compie. Als 't weer eens gebeurt, tracteer ik.... Maar," zei de kolonel, hoe kom je voor den duivel toch altijd aan geld? Hehehelachte Knuppel.... D...d...dat begrijp je niet, hè? Nou, 't is toch eenvoudig. Als m'n moos op is, geef 'k den kastelein m'n bullen in pand, altijd, als 't niet binnenkort in spectie is. Vandaag 'n buitenkansje gehad.... Wat denk je, dat 'k hem in pand gegeven heb om 's te pimpelen Hehehe't Lemmet van m'n sabel Da's een idee, hè Dat zou jij niet hebben bedacht, dikkertje. Daar ben je nog te groen voor... En Knuppel barstte in lachen uit. Maar als de kolonel nu eens on verwachts inspectie gelastte? Knuppel gaf hem familiair een klap op den schouder. Da's niks niemendal, 'k Heb een sabel van hout gemaakt, die precies in de schee past. Niemand merkt dat. want hij de inspectie worden de sa bels er nooit uitgetrokken.... Inmiddels was het tweetal bij de kazerne gekomen. Kolonel Knevel keek op zijn horloge. Drommels, kameraad, zei hij, 'k moet je gaan verlaten, maar je 'bent nu toch thuis en we zullen elkaar nog wel eens ontmoeten. De kolonel ging door en kreeg een lading scheldwoorden naar het hoofd om van te rillen. Natuurlijk had Knup pel hem niet herkend. Twee minuten later zat de dronken soldaat in de doos. Den volgenden morgen werd door den kolonel inspectie gelast. De arme Knuppel stond met een beduusd ge zicht zijn knoopen te poetsen en zijn lederwerk op te wrijven, maar hij had een geweldige haarpijn, terwijl hij in wendig toch wel een beetje ongerust heid voelde. Op het bepaalde uur stonden de soldaten» op heft plein der kazerne in 't gelid. Daar kwam de kolonel. Lang zaam nam hij de manschappen op en toen hij bij Knuppel kwam, herkende hij in hem dadelijk den man van den vorigen avond. Knuppel stond stokstijf met het onnoozelste gezicht van de wereld. Gelukkig, de kolonel ging hem voor bij. Maar wat was dat? Bij Knup pels buurman gekomen, greep hij diens geweer en riep Kom uit het gelid, slordig sol daatJe bent onwaardig om in dit regiment te dienen. Nummer 5, kom eens hier en hak oogenblikkelijk den kop af van den kerel, die ons allen schande aandoet. Nummer 5 was Knuppel. Meer dood dan levend maakte hij front voor den kolonel. O, kolonel, zei hij. Hoe kunt u zoo iets van mij vragen? bezit vermoedelijk zelf óók niet9?' „Neen. Mijn vader was ambtenaar in den Elzas. Hij stierf vroegmaar hij had eene goede positie, en het pensioen stelde mijne moeder in staat ons eene behoorlijke opleiding te ver schaffen. Na haren dood bleek er zelfs nog een klein vermogen opge spaard te zijn. Ik deed van mijn aan deel afstand aan mijne zuster, die het méér noodig had. Maar zij is nu goed getrouwd." „Zoo zoo? Wat u dan voor uwe zuster gedaan hebt, wa3 uit een oog punt van menschelijkheid wel zeer edel maar verstandig was het niet als ik zoo vrij mag zijn u dit on der het oog te brengen." „Maar mijnheer Schulzede jonge man glimlachte „dat zegtu - de voorvechter van alle idealen De oude heer leunde achterover en antwoordde Luister eens evenWat ik u zeg gen ga, zal u misschien wel heel zon derling klinken uit den mond van een vader, die zijne onvermogende dochter kan uithuwelijken, maar niet wil... En toch zeg ikNeen, ik wil nietIk geef ze u niet 1" Hij maakte, toen het jonge mensch wilde opspringen, eene sussende handbeweging, alsof Tnj zeggen wil de Houd je nu maar kal^», en maak mij hier geen spektakel, jon domme jongen! Daarop hernam hij „Luister nog eensKijk eens hier. Ik was indertijd ongeveer net zoo'n jongmensch als u. Ik zag eens een meisje, en ik hoorde naar een liedje zingen. Ik zag haar nóg eens, op een feestavond in den zomer. Het was onder de hoornen. De muziek speelde de serenade van u weet welTa taliti ta, ta taliti taHet meisje droeg een rose kleedje en een zwart fluweelen lintje om den hals. Dat deed de deur dicht. Ik trouwde haar." Hij vertelde dit zoo heel bedaard, als eene herinnering zonder ophef of omhaal het gewoonste ding van de wereld. „Wij trouwden dus jawel. Ik was jong, ik verlangde van het leven niet veel, en ik kon wat. Dat verbeeldde ik mij tenminste... Goed en wel. In het begin alles rozengeur en mane schijn. Het eerste kind was natuur lijk een engeltje uit den hemel. Mooi zoo Maar met het tweede kind kwam de nood is huis. D e nood, begrijpt u? De schraalte, de' geldverlegenheid... Ik werkte. ïk j keek niet rechts en nier rmks. Ik werkte, werkte. De dagen gingen ivoorbij. De mode in onze kunst ver schip. Wat beteekent dat? vroeg Henri verbaasd. Dat beteekent, dat gij gered en vrij zijt, zeide de -kapitein, die ihet Kom, geen praatjes brulde kolo- - nel Knevel Doe, wat ik je bevolenWlsselde eenlSe maJen. zooajs »'l heb "dat gewoon zijn. Maar die mode, ctie Maar kolonel.... Ik.... kan toch'mij op het paard had kunnen hel- geen mensch doodslaan, 'k Zou er j pen, die liet vergeefs op zich wach- eeuwig spijt van hebben.... j te,n. En dus daar zat ik!" MTrSenfkSÏÏwdL De verhaler zag Ik in het rookerige Welnu 1 riep Knuppel ten einde kamertje, de figuur van den jongen raad uit als u me dwingt een mis-schilder nog nevelig tegenover zich, j daad te begaan, hoop ik, dat de he- en diens oogen groot en vragend op mei medelijden met me hebben en j hem gevestigd mijn sabel in een houten veranderd j hemam hij d4ar_ En met een prachtig gebaar trok; J hij zijn sabel. Wat een verwondering; vim no« met weet. dle weet n0S j wist hij in de uitdrukking van zijn; niets van het leven. Altoos de zorg gezicht te leggen, toen het wapen in-jop den nek, altoos vechten tegen al derdaad van hout bleek te zijnwat banaal en alledaagsch en leelijk Kolonel Knevel stond verbijsterd j isWat een bestaan! - En dan! over de slimheid van den grappen- n maker. Maar toch kon hij zijl lachen arlls' le m0«ten weze - »a! w niet inhouden. kunstenaars, wi] trekken den neus Hier schooierriep hij Knuppelop voor den braven burgerman, die toe, hem een rijksdaalder toewerpend.eerst cijfert, vóór hij zijne dochter Ga maar gauw je lat weer inlossen, weggeeft, die eerst vraagtZal de j meearriiS,l„Iu0rtaan ge0n wonder<m i schoorsteen wel kunnen rocken! Zul- i I len de kinderen niet met lekke schoe- nen en ggjapte broekjes behoeven te loopen Maar neen Wij niet Wij zijn daarboven verhevenWij laten maar violen zorgen en storten onszelf in de ellende En niet ons- zelf alleen want dat zou nog niet Toen moeder de vrouw tegen één Eet ergste wezen. Niet onszèlf alleen, uur, nog in morgengewaad en met maar ook die ons het naast zijn en Het Huwelijksaanzoek. DOOR WILLY S CHAFER. een lijkstoet aan. Het was een arme, droevige stoet de kist bedekt door een wit laken, droeg kroon noch krans. Zelfs geen enkele bloem was er opgelegd. Ach ter de baar volgde slechts een man, armoedig gekleed met gebogen hoofd schreed hij voort, diep ter neer ge drukt door een zwaar verlies. De dragers stonden stil. De man keek op. Hij wierp een woedenden blik op den stoet van rijke lieden in feestdos wier vreugde een beleedi- ging scheen voor zijn rouw. Welnu, voorwaarts, sprak hij met hardvochtige, koude stem. Maar de dragers draalden nog. Laten wij de dooden eerbiedigen, vrienden, zei graaf Clairval ernstig laten wij twee rijen vormen en hen laten passeeren. De lijkstoet zette zich weer in be weging, gaande tusschen twee rijen menschen door. De mannen ontbloot ten het hoofd, de vrouwen sloegen een kruis, en toen de lijkbaar de jon ge vrouw voorbijging, maakte zij ontroerd eenige bloemen uit haar rui ker los en legde ze plechtig op de kist neer. De man die volgde, keek op. De uitdrukking van haat, die op zijn ge zicht lag, verzachtte plotseling. Hij verborg zijn gelaat in de handen en barstte in snikken uit Wie is die ongelukkige? vroeg Carrier heeft hem mij gegeven. - Lees hem voor, Henriik ben te Gij* kunt mijn hoofd afhakken, ontroerd, zei de moeder, haar zoon het buigen nimmerwas het trot- sche antwoord. Het vonnis was niet twijfelachtig. Kergouët is ter dood veroor deeld. Twee vrouwen naderden de balie. Zijt gij de moeder van dien jon- gen leeftijd stierf. den brief gavend. Henri las 1 „Twintig jaren geleden was het uw trouwdag, toen gij een bloem uit uw bruidbouquet op de lijkkist van mijn zuster legdet, die op zestienjari gen? Ja mijnheel-, en ik vraag u ver- den. giffeniis voor hem, hij is nog zoo jong- Hij is veroordeeld. Uw naam Yolande Marie de Clairval mar kiezin van Kergouët, dit is mijn dochter Yvonne. Carrier keek beide vrouwen strak Voor die bloem geef ik drie hoof- Carrier". L. D. Het wonder. 't Was in den goeden ouden tijd «n"dA VnstéV van den vari het soldatenleven. Kolonel Ivno- aan. De moeder en de zuster van den yel keorde -savonds in burgerkleeding vermetele, tart had. die hem zooeven uitge- van een gezellig fuifje huiswaarts en was dientengevolge in de beste stom- Genade voor mijn broer! riep ming. Daar bemerkte hij een zijner Yvonne manschappen, Piet Knuppel. Sapper- - O, het is je lochtor en je zoon... loot. ,wat deed dl° korelHi» 2moest heel wat anders hebben ge- Carrier sprak op korten toon het bnjikl dan Maar water want doodvonnis over het drietal uit. De plaats van als een gewoon mensch te veroordeelden werden in de gevange- loopen, scharrelde hij zoowat als een nis geworpen. Het sloeg negen uren, bijziende langs het doodsuur. De gevangenen wer- telkens met de - - - kwam, «.iso* bijziende langs de huizen, waarbij hij muren in botsing alsof een onzichtbare hand er u „V+ AW1UI1. tUÖUi ecu ClJCLx O mum Cl den bij paren ra de booten gebracht, hem tigcn aan duwde ep wanrbij hij met sabels en geweren werden de ongelukkigen voortgejaagd, de boo ten werden de rivier opgeroeid en tot zinken gebracht. voortdurend druk met zichzelf liep te praten. Kolonel Knevel was in een te goe den luim om den kerel straf te bezor- Maar het ging Carrier „iet vlug 106 Mi4"mel genoeg naar den zin bij honderden Zeg maat lust je nog een bor- liet hij daarna zijn slachtoffers fusi- rel ongekamde haren, de soep opdroeg, zeide zij zoo terloops Hij zal om drie uur komen, om met je te spreken". Deze mededee- die na ons komen... Die vrouw van mij zij kon niets. Niet eens goed huishouden. Alles half werk - Met het derde kind kwam de haat ling scheen op vader en dochter geen want die houdt gewoonlijk den diepen indrukte maken; althans er nood al gauw gezelschap... Wij werd niets op geantwoord. Zv;>/gend haatten elkaar. Wij werden oud. j lepelde men de soep, en zonder bij- i En toen kwam in plaats van den zoudere opgewektheid werd het iet- 1 haat de verstomping, de onverschil- wat taaie stukje vleesch met watligheid. Ja, ik zelf ben al gaandeweg aardappelen en groente naar bin- zóó stomp en onverschillig g6*v*jr- nen gewerkt. Daarna begaf vader zich den, dat mij alles om het even is, naar zijn „hol'niets mij meer kond of warm ma- Dit was een klein hokje van een hen kan." kamertje, met één venster en dak- In de oogen van den jongen schil- zicht. Het allergoedkoopste kan**/-1 der sloeg de uitdrukking van verba- tuur van een Perzisch tapijtje op den J zing in ontzetting om. zoogenaamden divan; een paar kra^ j „Ja-!" rieP weer de oude heer: „En kerig ouderwetsehe stoelen; eenige niet zulk een leven achter mij boeken, wier bestovenheid getuigde j zou ik u het kind van dit leven in dat zij meer tot ornament dan totde armen smijten Neen, neen geestelijke ontspanning of leering NooitIk. wil niet medeplichtig aan diendenaan de wanden eenige nieuwe ellende zijnGa weg, landschap-studies, ongelijst; naast mijnheeren houd mij geen praat den divan een door den tand des jes van „de liefde die alles over- tijds reeds vrij bedenkelijk toegeta- j wint". want voor die larie ben ik keld tafeltje; en over dit alles heen- te oud en te wijs geworden. Ga weg zwevende een walm van ouden ta- i verdwijn uit mijne oogen, jonge, baksrook, ziedaar het „hol", waar- man I in vader met zijne pijp zich tot de j Onhoorbaar stond de jonge man op. welverdiende siesta terugtrok. Hij nam zijn hoed, vatte stil, won der- En weldra zat daar tegenover hem lijk stil, de hand van den oude, en de jonge schilder, die tot hem zeide: kuste ze. Toen gleed hij naar de deur „Mijnheer Schulze ik bemin uwe j en eensklaps voelde de oude dochter." man zich bij den schouder geschud. De oude man keek den jongen man Hij sprong op en opende zijne oogen. eens lang aan, vóór hij antwoordde: i „Is hij weg?" „U weet dat zij geen stuiver mee- j „Hoezoo weg? Hij is daar net brengt i gekómen", antwoordde zijne vrouw. „Daar vraag ik niet naar. Ik heb „Het is drie uur. Kom toch beneden!" haar lief!" „Heb ik dan zóó vast geslapen?" „Mooi' zoo Maar hebt u er ook „Dat lijkt wel. Maar kom dan toch!" 'n flauw begrip van wat het zeggen „Ja ik kan ook niet goed meer wil, een gezin te onderhouden „Ik ben jong, en ik kan wat." „Ei ei? Ja ja, precies zoo heb ik indertijd óók geredeneerdU 1 groene kool verdragen. Die ligt mij aitoos zwaar in de maag.Wat een mensch toch al droomen kan 1" Hij stond nog een oogenblik in ge- 1 dachten verzonken. Toen schoot hij vlug zijn betere jas aan. En daar binnen, in de kleine voor kamer, begroette hem een blond jong mensch „Mijnheer Schulze ik behoef u er zeker niets van te zeggen!" En de oude beer stak hem zijne beide handen toe en antwoordde een voudig „Ik weet alles." „U kent mijne positie „Alles... Je bent van brave ouders jo kunt wat dat is mij ge noeg." Zijne stem zwol aan en zijne ern stige oogen spraken mee „Het rekenen en cijferen laten wij aan de huisjesmelkers over. Ik heb óók niet lang geaarzeld en gevraagd; en toch niet waai-, moeder hij sloeg zijnen arm om de schouders der oude vrouw, die er bij zat alsof de gansche geschiedenis haar geen zier aanging„en toch heeft het ons nooit berouwd. Een kunstenaar moet eene vrouw hebben, did hem begrijpt. Hij moet weten bij wie hij steun kan vinden, wanneer de twijfel komt ,die niemand onzer gespaard blijft. Al onze dochters zijn gelukkig getrouwd en voor hare mannen dap pere helpsters geworden. Jij neemt nu de laatste, en tot je lijfspreuk kies je het oude devies van de Düsseldor- fer penseelbroedersIoh komme doch durch durch komme ich doch De winterdag neeg op een eind. Een laatste ,koud zonneschijntje straalde over het meisje heen en maakte haar liefelijk. En in de klei ne kamer hing de adem van het ge luk. IN HET EEUWIGE IJS. Fiala de leider der Noordpool-expe- 'diitie van Ziegler, heeft omtrent zijn tocht de volgende mededeelingen ge daan. De expeditie had met de „Ame rica" in Juli 1903 Bardo in Noorwe gen verlaten. Zij voer door het ijs veld en kreeg de Treplitzbaai in t zicht, toen ze nabij Kaap Flora vier dagen in het ijs vastzat, waai- zij zich ten slotte door middel van schietkatoen een doortocht baande. Einde Augustus bereikte de expeditie het Kroonprins-Rudoli eiland, waar zij haar basis vestigde en er een kamp opsloeg, dat zij naar den her tog der Abruzzen noemde. Den 22en October was het schip met de onder zoekers voor de eerste maal in een donkeren Poolnacht in gevaar. Tij dens een storm was de „America" op onverklaarbare wijze verdwenen en later bleek, dat zij afgedreven was waarbij de trossen in de schroef ver ward geraakt waren. Drie dagen la ter kwam zij zonder haar groote an ker en de kettingen terug. Alle men schen aan boord waren dag en nacht opgebleven en waanden zich reeds verloren. Het schip vroor daarop in en scheen nu veilig. Den 12en No vember 's morgens vroeg, werd de bemanning gewekt door het geweld en het gekraak van het kruiende ijs. Enorme schotsen schoven van alle kanten naar de „America" op, rukten de verschansingen weg en drongen in de flanken, terwijl het ijs ook de reeling vernielde en over het dek schoof. Weldra was het schip slechts een wrak en begon te zinken. Het wa ter had het ketelvuur uitgedoofd. Er bleef niets over dan het schip te ver laten, dat eensklaps door een druk van andere zijde hoog boven het ijs werd opgeheven. De bemanning ver grootte daarna haar huis op net strand, met behulp van de overblijf selen van het schip, zoodat het de geheale, uit 39 man bestaande expe ditie herbergen en de voorraad le vensmiddelen er in geborgen kon worden. De sloepen en de kolen wer den aan land gesleept, wat een zwaar werk was in de open lucht, omringd door de dikke duisternis van den Poolnacht en bij zeer strenge koude. Den 22en Januari 1904 woedde er een storm die al het ijs uit de Treplitz baai brak en wegdreef. Daarmede verdween het wrak der „America" met 10 tons kolen en 40 tons levens middelen die nog op het ijs lagen en die men door de stormen niet had kunnen bergen. De eerste sledetocht naar het noorden moest wegens de koude en de voortdurende stormen den geheelen winter uitgesteld wor den en de eerste poging in Februari ondernomen mislukte spoedig, even als twee verdere pogingen in Maart. Den 7en Maart toch vertrok de eer ste sledeafdeeling, die bij Kaap Fli- gely door storm werd teruggejaagd, waarbij verscheidene deelnemers ver wond werden en ook de uiti-usting herstelling behoefde. De tweede af- deeling vertrok den 25en Maart van de Treplitzbaai over het gletscherijs naar Kaap Fligely en ging daar het zeeijs op. Bijna alle sleden werden vernield en om de uitrusting te red den en verdere pogingen mogelijk te maken, moest de afdeeling naar het Abruzzenkamp terugkeeren. Hoewel deze colonne zich slechts een klein eind van het land verwijderd had, moest zij zich met bijlen een weg banen en het werd duidelijk dat ver der pogen gedurende het voorjaar van 1904 om in het noorden door te dringen, vruchteloos zou zijn. Fiala zond nu een colonne naar Kaap Flora, om het verlossingsschip af te wachten. De reis duurde 16 dagen en men kwam den 16en Mei 1904 aan. Men wachtte tevergeefs tot 16 Sep tember en na lang hopen en voortdu rend uitkijken naar bevrijding, zag men zich gedwongen den tweeden winter in het ijs door te brengen. In middels waren de voorbereidende

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1905 | | pagina 8