neergeslagen de trap afdaalt, tit d« de jonge graaf aan een boer. t leeren. Do deurwaarder riep nog
vrouw, die hij ten huwelijk wilde vra- ik weet het niet, heer graaf. Hij steeds de namen der veroordeel-
gen, voor haar bureautje en schrijft-^it ons dorp. Maar hij is de- j den af.
Den heer J Treuding Hotel zer ^a®en aan onze herberg afgestaptEr ontbraken drie namen op de
de 1' Europe. met z'ïn zieke zuster, die zij nu ginds lijst.
Geachte Heer wegdragen. Aan zijn kleeding te zien, j Welnu en wij vroeg De Ker-
Als u niet reeds over uw tijd veronderstelde ik, dat het vreemde- gouët.
hebt beschikt, zult u mij een groot lingen waren. Wij hebben haar ver- j Stil, gij krijgt ook uw beurt.
genoegen doen door morgen om p]ee£rdi mijn vrouw en ik, maar het Op bevel van Carrier werden zij
drinkend m 6 °men eG~heeft niet mogen baten, want zij is van de overigen gescheiden. Yvonne
kort na haar komst gestorven. moest voor den gevreesden consul
J De arme man schijnt wanhopig verschijnen,
van smart te zijn. Houdt gij van uw moeder, meis-
-- llij schijnt veel van haar te hou- je? vroeg hij haar.
Uw toegenegen
HEDWIG."
Een maand daarna waren Treuding
en Hedwig man en vrouw.
Een kostbare bloem.
Graaf Clairval gaf zijn eenige docih-
den, hoewel wij hem een ruwen ke-Waarom zou ik niet van haar
- 1 rel vonden. Hij vloekte als een beze- J houden, zij is de beste en liefste moe-
tone na haar dood en stak zijn vu-is-der, die er bestaat.
ien omhoog. Wij boden aan, met i Dat moet wel zoo zijn, mompel-
hein mee te gaan naar het kerkhof, de Carrier. En van je broer?
ter Yolande ten huwelijk aan den maa,r J,iï snauwde ons als honden af, O, van ganscher harte,
zoon van zijn ouden vriend den car- zei Jater aUeen ..dank je", dat was Uw broeder heeft mij willen doo-
-kies De Ivergouët, een Bretonsch et «enise wat wij van hem te hoo- den en mij openlijk beleedigd.
edelman van hooge' afkomst. iren kreSeI1- O mijnheer, vergeef hem. (mze
De huwelijksplechtigheid was juist ik ze' U0S' dai z« te vroeS vertrok- J vader is reeds op het schavot ge-
afgeloopende geestelijke had de ken' "H<>b ««"Mi" zeide ik hem, laat storven.
namen der jongelieden vereenigden den geestelijke tijd om van kleeding j -- Ja ik weet het; hij heeft ook ge-
het jonge paar trad door den met verwisselen. Hij keerde mij den zegd, diat men zijn schulden moest
groene heesters versierden ingang ru& en een teeken aan de dragers betalen, dat heb ik goed onthouden,
van de oude kerk naar buiten.
Toen de deuren wijd geopend wa- ®^f.ne. haa£-
ren, zag men door de menigte heen 1 ie 1S i°QSe meisje vroeg
het schitterend verlichte en metbloe- man- °P den scliitterenden stoet
men versierde hoogaltaar; de klok- die m de verte verdween,
ken luidden om het voorname hu- Mejuffrouw Yolande Clairval.
welijk aan de omliggende dorpen be- vreemdeling bleef een oogenblik
kend te maken.
om voort te gaan. Zeg mij eens, wat zoudt ge doen, om
De kist ging de kerk binnen dooruw broeder te redden
Ik zou er gaarne mijn leven voor
in gedachten staan en sprak toen
De boeren in hun Zondagsche pak
gestoken, de mannen met wapperen
de linten om de hoeden, de vrouwen
met een ruikertje lelies op de borst
en een groenen tak in de hand, zon
gen allerlei vroolijke liedjes.
Ook de natuur was in feestgewaad,
Dat zij gelukkig en gezegend zij!
Daarna trad hij de kerk binnen.
Twintig jaren zijn voorbijgegaan. I
Wij bevinden ons in de Vendée, ten J
tijde van het schrikbewind. De bur-
geroorlog heerscht in al zijn ver- j
geven.
Ik heb je leven niet noodig. Luis
ter. hier is een brief, dien ik aan je
toevertrouwgij moet hem na drie
uur openen, dus te middernacht eer
der niet. Zeg aan niemand, iets van
'óns onderhoud. Begrepen? Ik ver
trouw u. Hoe oud zijt gij
Zestien jaar.
Op dien leeftijd liegt men niet
i Ga.
Ontroerd bereikte Yvonne onder
oj schrikkingen. De Conventie heeft zoo toezicht van den gendarme de ge-
de vogels zongen lustig en kondigden ^uist edU van haar feden naar Nan-vangenis, waar men haar niet dacht
reeds de lente aan, de zon scheen tes gezonden, mei de opdracht, de terug te zien. Voordat zij op de vra-
vroolijk en bestraalde «Is een gou- vlugste en flinkste maatregelen te gen had kunnen antwoorden werd
den fee het bruidspaar. j nemen, om de royalisten uit te het drietal gehaald.
Haar gelaat glimlachte liefelijk roeien- Deze man is Carrier. j O, zei het meisje, het is een gru-
onder den witten sluier; zijn gezicht Dp eeiügen afstand van de kathe- j welijke marteling, men kan zelfs den
straalde van vreugde en hij dacht draal van Sint-Pieter staat een groot laatsten nacht niet rustig doorbren-
met een onuitsprekelijk gevoel van gebouw, het entrepöt, waar men al gen.
liefde aan de bekoorlijke vrouw, die die ongelukkigen bijeen brengt, ge- j Diepe duisternis lag over da stille
op zijn arm leunde. Mgnaleerd als verdachtmannen, stad, en na veel zijstraten te hebben
De kerk van Clairval, de eenige in 'vrouwen, grijsaards, kinderen zijn' gepasseerd, bereikten zij den oever
het dorp. was gebouwd op een pla- daar door elkaar gemengdondanks der Loire, waar des middags honder-
teau, als op een reusachtig voetstuk, de herhaalde novades",, hierbij den menschen verdronken waren.
Men bereikte haar langs een smal, werden de slachtoffers in booten ge- j Op een teeken van den gendarme
kronkelend pad. Rijken en armen, zet> die men op de rivier liet zinken, legde em bootje aan den stillen oever
goeden en boozen, dooden en leven- hergt de antichambre van de Loire" aan.
den moesten langs dit pad, want het dagelijks honderden slachtoffers. j Stap in klonk het bevel,
was de eenige weg naar de kerk en In ee11 lage met rook gevulde zaal, i Drommels, die brave Carrier zal
het kerkhof; rijtuigen en lijkkoetsen zetels de revolutionnaire rechtbank, ons op eervolle wijze laten verdrin-
moesten beneden wachten. voorgezeten door den wreeden Car- ken, zeide Henri smalend.
De schitterende stoet, blinkend van rler- O Henri, gelooft gij dat
goud, zijde en fluweel, ging het pad De gevangenen zijn gescheiden in Mo adertje; veronderstelt gij dan
langs naar beneden, het bruidspaar twee groepende beschuldigden en dat Carrier ons voor pleizier een
voorop, langs den geheelen weg be- de ter-dood-veroordeelden, en het wandeling naar de rivier laat maken?
groet door de talloos herhaalde kre- aantal der laatsten groeit telkens In doodsangst wachtten allen het
ten „Leve mejuffrouw Yolande, on- meer aan. Daar de rechters niet ge- noodlottige oogenblik af, maar de
ze goede freule", waarbij men af en noeg haast maken, laat Carrier de ^jd verstreek zonder dat aanstalten
toe voegde „Leve mijnheer de mar- terechtzittingen verkorten en de nood- werden gemaakt om de laatste slacht-
kies", een beleefdheid, die den jon- lottige woorden „Ter dood, ter doodl" offers in de koele golven te werpen,
gen man een glimlach afdwong; hij weerklinken zonder ophouden. .Eindelijk zag men in de verte een
was opgetogen over de blijken van „Henri de Kergouët", roept de groot schip het was een kruiser, die
toegenegenheid, die zijn vrouw ten deurwaarder af. op hun komst scheen te wachten. Op
deel vielen. Een jonge man van achttien jaar «en teeken hield het bootje stil en
Gij ziet nu, lieveling, zeide hij, treedt naar voren en groet zijn rech- voordat de gevangenen den tijd had-
hoe iedereen u liefheeft en vereert, ter koelbloedig met een bevallige den van hun verbazing te bekomen,
welke diepe herinneringen laat gij buiging, alsof hij aan het hof te Ver- bevonden zij zich op de loopplank en
bij deze brave menschen achter, nog sailles was. Hij schijnt het wachopi- stonden op het dek van het groote
dikwijls zal je lieve naam in hun ge van zijn toestand niefc ie begrij-
gebeden herhaald worden. Zoo waar pen en niet te weten, dat het scha-
•als ik leef, ik denk, dat deze brave vot hem wacht,
lieden het niet goedkeuren, dat Gij zijt beschuldigd samen te
hun weldoenster medeneem. zweren tegen de Republiek en haar
De jonge vrouw keek hem aan met vertegenwoordigers met de wapens drietal beleefd ontving,
haar mooie, blauwe oogen sn be- te hebben aangevallen. Wat hebt gij Vrij
dankte hem met een glimlach. c tot uwe verdediging te zeggen Ik kan u niet veel bijzonderhe-
Beneden stonden de rijtuigen ge- Ik ben u den dood van mijn va- den vertellen. Alles wat ik weet is,
reed om te vertrekken. der schuldigmen moet zijn schul- dat ik vanmiddag een flinke som geld
Vader, zei de jonge markiezin, den betalen. ontving, met de opdracht, drie men- i
als we eens te voet verder gingen, Gij wildet u van mij meester schen naar Engeland te brengen. Het
het is zulk prachtig weer. maken, wat zoudt gij met mij gedaan bevel kwam van Carrier. Binnen
Heel goed, antwoordde de graaf, hebben? weinige dagen zullen wij de Engel-
Hij voelde zich gelukkig, voor het Üns is de guillotine onbekend, sche kust bereiken.
laatst nog een wensch van zijn kind maar wij gebruiken eenhoogenboom Hoe heet dit schip?
te kunnen vervullen. en een flink touw; vervolgens zou ik De „Corgon", mijnheerde
En terwijl eenige douairières op mijn hoeren hebben uitgenoodigd het groote kajuit is te uwer beschikking.
leeftijd in de rijtuigen volgden, trok schouwspel bij te wonen u te zien Het drietal keek elkaar in verruk-
de jeugd de dorpsstraat door om het hangen en dat zouden zij zeker met king aan hun geluk was te groot om
kasteel, dat aan de andere zijde lag, handgeklap hebben toegejuichthet te uiten.
-te bereiken. j Henri! riep een vrouw op smee- Yvonne herinnerde zich den brief,
Zachtjes leunend op den arm van kenden toon. dien Carrier haar gegeven hadvlug
haar man, glimlachte Yolande bij Carrier wierp een woedenden blik verbrak zij de enveloppe en las
ieder vriendelijk woord, dat de een-1 om zich heen. j „Aan Yolande de Clairval".
voudige boerenmenschen haar meen- j Gij gelooft dus, dat uw hoofd Zie eens moeder
den te moeten zeggen. j zoo stevig op uw schouders staat, dat Wat is dat voor een brief?
Plotseling stonden de bruiloftsgas-gij op die wijze den spot met mij
ten stil. Midden op den weg kwam durft drijven?
1 Nousmakte Knuppel, da's te
zeggen...... Maar weet jij er nog eentje
te krijgen
Ja. Hou je dan maar aan mij
vast, dan zal 'k je er brengen.
Jö, zeide Knuppel in dronkemans
jovialiteit, je bent een flinke vent. Als
je me noodig heb, kan je op me reke
nen, op Piet Knuppel, van het dorde
regiment, vierde compie. Als 't weer
eens gebeurt, tracteer ik....
Maar," zei de kolonel, hoe kom je
voor den duivel toch altijd aan geld?
Hehehelachte Knuppel....
D...d...dat begrijp je niet, hè? Nou,
't is toch eenvoudig. Als m'n moos op
is, geef 'k den kastelein m'n bullen in
pand, altijd, als 't niet binnenkort in
spectie is. Vandaag 'n buitenkansje
gehad.... Wat denk je, dat 'k hem in
pand gegeven heb om 's te pimpelen
Hehehe't Lemmet van m'n sabel
Da's een idee, hè Dat zou jij niet
hebben bedacht, dikkertje. Daar ben
je nog te groen voor...
En Knuppel barstte in lachen uit.
Maar als de kolonel nu eens on
verwachts inspectie gelastte?
Knuppel gaf hem familiair een
klap op den schouder.
Da's niks niemendal, 'k Heb een
sabel van hout gemaakt, die precies
in de schee past. Niemand merkt dat.
want hij de inspectie worden de sa
bels er nooit uitgetrokken....
Inmiddels was het tweetal bij de
kazerne gekomen. Kolonel Knevel
keek op zijn horloge.
Drommels, kameraad, zei hij, 'k
moet je gaan verlaten, maar je 'bent
nu toch thuis en we zullen elkaar nog
wel eens ontmoeten.
De kolonel ging door en kreeg een
lading scheldwoorden naar het hoofd
om van te rillen. Natuurlijk had Knup
pel hem niet herkend. Twee minuten
later zat de dronken soldaat in de
doos.
Den volgenden morgen werd door
den kolonel inspectie gelast. De arme
Knuppel stond met een beduusd ge
zicht zijn knoopen te poetsen en zijn
lederwerk op te wrijven, maar hij had
een geweldige haarpijn, terwijl hij in
wendig toch wel een beetje ongerust
heid voelde.
Op het bepaalde uur stonden de
soldaten» op heft plein der kazerne in
't gelid. Daar kwam de kolonel. Lang
zaam nam hij de manschappen op en
toen hij bij Knuppel kwam, herkende
hij in hem dadelijk den man van den
vorigen avond. Knuppel stond stokstijf
met het onnoozelste gezicht van de
wereld.
Gelukkig, de kolonel ging hem voor
bij. Maar wat was dat? Bij Knup
pels buurman gekomen, greep hij
diens geweer en riep
Kom uit het gelid, slordig sol
daatJe bent onwaardig om in dit
regiment te dienen. Nummer 5, kom
eens hier en hak oogenblikkelijk den
kop af van den kerel, die ons allen
schande aandoet.
Nummer 5 was Knuppel. Meer dood
dan levend maakte hij front voor den
kolonel.
O, kolonel, zei hij. Hoe kunt
u zoo iets van mij vragen?
bezit vermoedelijk zelf óók niet9?'
„Neen. Mijn vader was ambtenaar
in den Elzas. Hij stierf vroegmaar
hij had eene goede positie, en het
pensioen stelde mijne moeder in staat
ons eene behoorlijke opleiding te ver
schaffen. Na haren dood bleek er
zelfs nog een klein vermogen opge
spaard te zijn. Ik deed van mijn aan
deel afstand aan mijne zuster, die
het méér noodig had. Maar zij is nu
goed getrouwd."
„Zoo zoo? Wat u dan voor uwe
zuster gedaan hebt, wa3 uit een oog
punt van menschelijkheid wel zeer
edel maar verstandig was het niet
als ik zoo vrij mag zijn u dit on
der het oog te brengen."
„Maar mijnheer Schulzede
jonge man glimlachte „dat zegtu
- de voorvechter van alle idealen
De oude heer leunde achterover en
antwoordde
Luister eens evenWat ik u zeg
gen ga, zal u misschien wel heel zon
derling klinken uit den mond van
een vader, die zijne onvermogende
dochter kan uithuwelijken, maar
niet wil... En toch zeg ikNeen,
ik wil nietIk geef ze u niet 1"
Hij maakte, toen het jonge mensch
wilde opspringen, eene sussende
handbeweging, alsof Tnj zeggen wil
de Houd je nu maar kal^», en
maak mij hier geen spektakel, jon
domme jongen!
Daarop hernam hij
„Luister nog eensKijk eens
hier. Ik was indertijd ongeveer net
zoo'n jongmensch als u. Ik zag eens
een meisje, en ik hoorde naar een
liedje zingen. Ik zag haar nóg eens,
op een feestavond in den zomer. Het
was onder de hoornen. De muziek
speelde de serenade van u weet
welTa taliti ta, ta taliti taHet
meisje droeg een rose kleedje en een
zwart fluweelen lintje om den hals.
Dat deed de deur dicht. Ik trouwde
haar."
Hij vertelde dit zoo heel bedaard,
als eene herinnering zonder ophef of
omhaal het gewoonste ding van de
wereld.
„Wij trouwden dus jawel. Ik was
jong, ik verlangde van het leven niet
veel, en ik kon wat. Dat verbeeldde
ik mij tenminste... Goed en wel. In
het begin alles rozengeur en mane
schijn. Het eerste kind was natuur
lijk een engeltje uit den hemel.
Mooi zoo Maar met het tweede
kind kwam de nood is huis. D e
nood, begrijpt u? De schraalte, de'
geldverlegenheid... Ik werkte. ïk j
keek niet rechts en nier rmks. Ik
werkte, werkte. De dagen gingen
ivoorbij. De mode in onze kunst ver
schip.
Wat beteekent dat? vroeg Henri
verbaasd.
Dat beteekent, dat gij gered en
vrij zijt, zeide de -kapitein, die ihet
Kom, geen praatjes brulde kolo- -
nel Knevel Doe, wat ik je bevolenWlsselde eenlSe maJen. zooajs »'l
heb "dat gewoon zijn. Maar die mode, ctie
Maar kolonel.... Ik.... kan toch'mij op het paard had kunnen hel-
geen mensch doodslaan, 'k Zou er j pen, die liet vergeefs op zich wach-
eeuwig spijt van hebben.... j te,n. En dus daar zat ik!"
MTrSenfkSÏÏwdL De verhaler zag Ik in het rookerige
Welnu 1 riep Knuppel ten einde kamertje, de figuur van den jongen
raad uit als u me dwingt een mis-schilder nog nevelig tegenover zich, j
daad te begaan, hoop ik, dat de he- en diens oogen groot en vragend op
mei medelijden met me hebben en j hem gevestigd
mijn sabel in een houten veranderd j hemam hij d4ar_
En met een prachtig gebaar trok; J
hij zijn sabel. Wat een verwondering; vim no« met weet. dle weet n0S j
wist hij in de uitdrukking van zijn; niets van het leven. Altoos de zorg
gezicht te leggen, toen het wapen in-jop den nek, altoos vechten tegen al
derdaad van hout bleek te zijnwat banaal en alledaagsch en leelijk
Kolonel Knevel stond verbijsterd j isWat een bestaan! - En dan!
over de slimheid van den grappen- n
maker. Maar toch kon hij zijl lachen arlls' le m0«ten weze - »a! w
niet inhouden. kunstenaars, wi] trekken den neus
Hier schooierriep hij Knuppelop voor den braven burgerman, die
toe, hem een rijksdaalder toewerpend.eerst cijfert, vóór hij zijne dochter
Ga maar gauw je lat weer inlossen, weggeeft, die eerst vraagtZal de j
meearriiS,l„Iu0rtaan ge0n wonder<m i schoorsteen wel kunnen rocken! Zul- i
I len de kinderen niet met lekke schoe-
nen en ggjapte broekjes behoeven te
loopen Maar neen Wij niet
Wij zijn daarboven verhevenWij
laten maar violen zorgen en storten
onszelf in de ellende En niet ons-
zelf alleen want dat zou nog niet
Toen moeder de vrouw tegen één Eet ergste wezen. Niet onszèlf alleen,
uur, nog in morgengewaad en met maar ook die ons het naast zijn en
Het Huwelijksaanzoek.
DOOR
WILLY S CHAFER.
een lijkstoet aan.
Het was een arme, droevige stoet
de kist bedekt door een wit laken,
droeg kroon noch krans. Zelfs geen
enkele bloem was er opgelegd. Ach
ter de baar volgde slechts een man,
armoedig gekleed met gebogen hoofd
schreed hij voort, diep ter neer ge
drukt door een zwaar verlies.
De dragers stonden stil. De man
keek op. Hij wierp een woedenden
blik op den stoet van rijke lieden in
feestdos wier vreugde een beleedi-
ging scheen voor zijn rouw.
Welnu, voorwaarts, sprak hij
met hardvochtige, koude stem. Maar
de dragers draalden nog.
Laten wij de dooden eerbiedigen,
vrienden, zei graaf Clairval ernstig
laten wij twee rijen vormen en hen
laten passeeren.
De lijkstoet zette zich weer in be
weging, gaande tusschen twee rijen
menschen door. De mannen ontbloot
ten het hoofd, de vrouwen sloegen
een kruis, en toen de lijkbaar de jon
ge vrouw voorbijging, maakte zij
ontroerd eenige bloemen uit haar rui
ker los en legde ze plechtig op de
kist neer.
De man die volgde, keek op. De
uitdrukking van haat, die op zijn ge
zicht lag, verzachtte plotseling. Hij
verborg zijn gelaat in de handen en
barstte in snikken uit
Wie is die ongelukkige? vroeg
Carrier heeft hem mij gegeven.
- Lees hem voor, Henriik ben te
Gij* kunt mijn hoofd afhakken, ontroerd, zei de moeder, haar zoon
het buigen nimmerwas het trot-
sche antwoord.
Het vonnis was niet twijfelachtig.
Kergouët is ter dood veroor
deeld.
Twee vrouwen naderden de balie.
Zijt gij de moeder van dien jon- gen leeftijd stierf.
den brief gavend.
Henri las 1
„Twintig jaren geleden was het
uw trouwdag, toen gij een bloem uit
uw bruidbouquet op de lijkkist van
mijn zuster legdet, die op zestienjari
gen?
Ja mijnheel-, en ik vraag u ver- den.
giffeniis voor hem, hij is nog zoo
jong-
Hij is veroordeeld. Uw naam
Yolande Marie de Clairval mar
kiezin van Kergouët, dit is mijn
dochter Yvonne.
Carrier keek beide vrouwen strak
Voor die bloem geef ik drie hoof-
Carrier".
L. D.
Het wonder.
't Was in den goeden ouden tijd
«n"dA VnstéV van den vari het soldatenleven. Kolonel Ivno-
aan. De moeder en de zuster van den yel keorde -savonds in burgerkleeding
vermetele,
tart had.
die hem zooeven uitge-
van een gezellig fuifje huiswaarts en
was dientengevolge in de beste stom-
Genade voor mijn broer! riep ming. Daar bemerkte hij een zijner
Yvonne manschappen, Piet Knuppel. Sapper-
- O, het is je lochtor en je zoon... loot. ,wat deed dl° korelHi»
2moest heel wat anders hebben ge-
Carrier sprak op korten toon het bnjikl dan Maar water want
doodvonnis over het drietal uit. De plaats van als een gewoon mensch te
veroordeelden werden in de gevange- loopen, scharrelde hij zoowat als een
nis geworpen. Het sloeg negen uren, bijziende langs
het doodsuur. De gevangenen wer- telkens met de
- - - kwam, «.iso*
bijziende langs de huizen, waarbij hij
muren in botsing
alsof een onzichtbare hand er
u „V+ AW1UI1. tUÖUi ecu ClJCLx O mum Cl
den bij paren ra de booten gebracht, hem tigcn aan duwde ep wanrbij hij
met sabels en geweren werden de
ongelukkigen voortgejaagd, de boo
ten werden de rivier opgeroeid en
tot zinken gebracht.
voortdurend druk met zichzelf liep te
praten.
Kolonel Knevel was in een te goe
den luim om den kerel straf te bezor-
Maar het ging Carrier „iet vlug 106 Mi4"mel
genoeg naar den zin bij honderden Zeg maat lust je nog een bor-
liet hij daarna zijn slachtoffers fusi- rel
ongekamde haren, de soep opdroeg,
zeide zij zoo terloops
Hij zal om drie uur komen, om
met je te spreken". Deze mededee-
die na ons komen... Die vrouw van
mij zij kon niets. Niet eens
goed huishouden. Alles half werk -
Met het derde kind kwam de haat
ling scheen op vader en dochter geen want die houdt gewoonlijk den
diepen indrukte maken; althans er nood al gauw gezelschap... Wij
werd niets op geantwoord. Zv;>/gend haatten elkaar. Wij werden oud. j
lepelde men de soep, en zonder bij- i En toen kwam in plaats van den
zoudere opgewektheid werd het iet- 1 haat de verstomping, de onverschil-
wat taaie stukje vleesch met watligheid. Ja, ik zelf ben al gaandeweg
aardappelen en groente naar bin- zóó stomp en onverschillig g6*v*jr-
nen gewerkt. Daarna begaf vader zich den, dat mij alles om het even is,
naar zijn „hol'niets mij meer kond of warm ma-
Dit was een klein hokje van een hen kan."
kamertje, met één venster en dak- In de oogen van den jongen schil-
zicht. Het allergoedkoopste kan**/-1 der sloeg de uitdrukking van verba-
tuur van een Perzisch tapijtje op den J zing in ontzetting om.
zoogenaamden divan; een paar kra^ j „Ja-!" rieP weer de oude heer: „En
kerig ouderwetsehe stoelen; eenige niet zulk een leven achter mij
boeken, wier bestovenheid getuigde j zou ik u het kind van dit leven in
dat zij meer tot ornament dan totde armen smijten Neen, neen
geestelijke ontspanning of leering NooitIk. wil niet medeplichtig aan
diendenaan de wanden eenige nieuwe ellende zijnGa weg,
landschap-studies, ongelijst; naast mijnheeren houd mij geen praat
den divan een door den tand des jes van „de liefde die alles over-
tijds reeds vrij bedenkelijk toegeta- j wint". want voor die larie ben ik
keld tafeltje; en over dit alles heen- te oud en te wijs geworden. Ga weg
zwevende een walm van ouden ta- i verdwijn uit mijne oogen, jonge,
baksrook, ziedaar het „hol", waar- man I
in vader met zijne pijp zich tot de j Onhoorbaar stond de jonge man op.
welverdiende siesta terugtrok. Hij nam zijn hoed, vatte stil, won der-
En weldra zat daar tegenover hem lijk stil, de hand van den oude, en
de jonge schilder, die tot hem zeide: kuste ze. Toen gleed hij naar de deur
„Mijnheer Schulze ik bemin uwe j en eensklaps voelde de oude
dochter." man zich bij den schouder geschud.
De oude man keek den jongen man Hij sprong op en opende zijne oogen.
eens lang aan, vóór hij antwoordde: i „Is hij weg?"
„U weet dat zij geen stuiver mee- j „Hoezoo weg? Hij is daar net
brengt i gekómen", antwoordde zijne vrouw.
„Daar vraag ik niet naar. Ik heb „Het is drie uur. Kom toch beneden!"
haar lief!" „Heb ik dan zóó vast geslapen?"
„Mooi' zoo Maar hebt u er ook „Dat lijkt wel. Maar kom dan toch!"
'n flauw begrip van wat het zeggen „Ja ik kan ook niet goed meer
wil, een gezin te onderhouden
„Ik ben jong, en ik kan wat."
„Ei ei? Ja ja, precies zoo heb
ik indertijd óók geredeneerdU 1
groene kool verdragen. Die ligt mij
aitoos zwaar in de maag.Wat een
mensch toch al droomen kan 1"
Hij stond nog een oogenblik in ge-
1 dachten verzonken. Toen schoot hij
vlug zijn betere jas aan.
En daar binnen, in de kleine voor
kamer, begroette hem een blond jong
mensch
„Mijnheer Schulze ik behoef u er
zeker niets van te zeggen!"
En de oude beer stak hem zijne
beide handen toe en antwoordde een
voudig
„Ik weet alles."
„U kent mijne positie
„Alles... Je bent van brave ouders
jo kunt wat dat is mij ge
noeg."
Zijne stem zwol aan en zijne ern
stige oogen spraken mee
„Het rekenen en cijferen laten wij
aan de huisjesmelkers over. Ik heb
óók niet lang geaarzeld en gevraagd;
en toch niet waai-, moeder hij
sloeg zijnen arm om de schouders der
oude vrouw, die er bij zat alsof de
gansche geschiedenis haar geen zier
aanging„en toch heeft het ons
nooit berouwd. Een kunstenaar
moet eene vrouw hebben, did hem
begrijpt. Hij moet weten bij wie hij
steun kan vinden, wanneer de twijfel
komt ,die niemand onzer gespaard
blijft. Al onze dochters zijn gelukkig
getrouwd en voor hare mannen dap
pere helpsters geworden. Jij neemt
nu de laatste, en tot je lijfspreuk kies
je het oude devies van de Düsseldor-
fer penseelbroedersIoh komme doch
durch durch komme ich doch
De winterdag neeg op een eind.
Een laatste ,koud zonneschijntje
straalde over het meisje heen en
maakte haar liefelijk. En in de klei
ne kamer hing de adem van het ge
luk.
IN HET EEUWIGE IJS.
Fiala de leider der Noordpool-expe-
'diitie van Ziegler, heeft omtrent zijn
tocht de volgende mededeelingen ge
daan. De expeditie had met de „Ame
rica" in Juli 1903 Bardo in Noorwe
gen verlaten. Zij voer door het ijs
veld en kreeg de Treplitzbaai in t
zicht, toen ze nabij Kaap Flora vier
dagen in het ijs vastzat, waai- zij
zich ten slotte door middel van
schietkatoen een doortocht baande.
Einde Augustus bereikte de expeditie
het Kroonprins-Rudoli eiland, waar
zij haar basis vestigde en er een
kamp opsloeg, dat zij naar den her
tog der Abruzzen noemde. Den 22en
October was het schip met de onder
zoekers voor de eerste maal in een
donkeren Poolnacht in gevaar. Tij
dens een storm was de „America"
op onverklaarbare wijze verdwenen
en later bleek, dat zij afgedreven was
waarbij de trossen in de schroef ver
ward geraakt waren. Drie dagen la
ter kwam zij zonder haar groote an
ker en de kettingen terug. Alle men
schen aan boord waren dag en nacht
opgebleven en waanden zich reeds
verloren. Het schip vroor daarop in
en scheen nu veilig. Den 12en No
vember 's morgens vroeg, werd de
bemanning gewekt door het geweld
en het gekraak van het kruiende ijs.
Enorme schotsen schoven van alle
kanten naar de „America" op, rukten
de verschansingen weg en drongen
in de flanken, terwijl het ijs ook de
reeling vernielde en over het dek
schoof. Weldra was het schip slechts
een wrak en begon te zinken. Het wa
ter had het ketelvuur uitgedoofd. Er
bleef niets over dan het schip te ver
laten, dat eensklaps door een druk
van andere zijde hoog boven het ijs
werd opgeheven. De bemanning ver
grootte daarna haar huis op net
strand, met behulp van de overblijf
selen van het schip, zoodat het de
geheale, uit 39 man bestaande expe
ditie herbergen en de voorraad le
vensmiddelen er in geborgen kon
worden. De sloepen en de kolen wer
den aan land gesleept, wat een zwaar
werk was in de open lucht, omringd
door de dikke duisternis van den
Poolnacht en bij zeer strenge koude.
Den 22en Januari 1904 woedde er een
storm die al het ijs uit de Treplitz
baai brak en wegdreef. Daarmede
verdween het wrak der „America"
met 10 tons kolen en 40 tons levens
middelen die nog op het ijs lagen en
die men door de stormen niet had
kunnen bergen. De eerste sledetocht
naar het noorden moest wegens de
koude en de voortdurende stormen
den geheelen winter uitgesteld wor
den en de eerste poging in Februari
ondernomen mislukte spoedig, even
als twee verdere pogingen in Maart.
Den 7en Maart toch vertrok de eer
ste sledeafdeeling, die bij Kaap Fli-
gely door storm werd teruggejaagd,
waarbij verscheidene deelnemers ver
wond werden en ook de uiti-usting
herstelling behoefde. De tweede af-
deeling vertrok den 25en Maart van
de Treplitzbaai over het gletscherijs
naar Kaap Fligely en ging daar het
zeeijs op. Bijna alle sleden werden
vernield en om de uitrusting te red
den en verdere pogingen mogelijk te
maken, moest de afdeeling naar het
Abruzzenkamp terugkeeren. Hoewel
deze colonne zich slechts een klein
eind van het land verwijderd had,
moest zij zich met bijlen een weg
banen en het werd duidelijk dat ver
der pogen gedurende het voorjaar
van 1904 om in het noorden door te
dringen, vruchteloos zou zijn. Fiala
zond nu een colonne naar Kaap
Flora, om het verlossingsschip af te
wachten. De reis duurde 16 dagen
en men kwam den 16en Mei 1904 aan.
Men wachtte tevergeefs tot 16 Sep
tember en na lang hopen en voortdu
rend uitkijken naar bevrijding, zag
men zich gedwongen den tweeden
winter in het ijs door te brengen. In
middels waren de voorbereidende