kuustenaarschap. Zijn kunstwerk i was de wonderbloem, ontsproten uit de asch. van haar offerande, uit haar vervlogen jeugd, haar ongeleefd vrouwenleven. Met iets van de teo- derheid oen er moeder aanschouwde zij de schilderij. Zij hakt ze mede ge schapen. Een groote. heilige vreugde daalde op haar neder. Het was, alsof een straal van het zonnige, levenswarme doek op haar was gevallen en liaar had overgoten niet den glans van het geluk en van een nieuwe, schoone jeugd. Doch die glans kwam niet van bui ten af, hij kwam uit haar zelf. Indertijd hadden zich wel eens de stemmen van opstand en twijfel in haar willen verheffen had zij dan dat offer werkelijk moeten bren gen En was het ook misschien te vergeefs gebracht? Nu wist zij. dat het niet te ver geefs gebracht was. Stralend van za ligheid zat zij daar in den zonne glans van den oogst. En dien glans nam zij met zich, toen zij heenging. Zij was nu niet meer het linkse he, angstige schepsel tje kalm en zeker stapte zij voort, als iemand, die zoo geheel vervuld was van een wonderbare gebeurte nis, dat geen gerucht of gedruisch om haar 'heen 'haar kon storen, in verwarring brengen of beangstigen. Zij wist, dat ook hij ergens in deze groote stad woonde. Doch zij ver langde niet, hem weder te zien. Zij wist immers, dat hij een groot kunstenaar was geworden. De glans van een onvergankelijk •geluk lag op haar gelaat, toen zij in de duisternis terug reed. terug naar het bekrompen, kleine kleurlooze le ven. En een oogstzonneschijn ver guldde voor haar het beeld van dat stille, vergeten bestaan. Een Pleizierreisje. Op een heerlijken zomermorgen zat in den sneltrein van Berlijn naar Potsdam een jong paartje. Het wa ren twee menschen, met een knap uiterlijk, die fvoor zoover men er over oordeeden kon, uitstekend bij elk ander pasten. „Vreeselijk jammer, dat ik m'n né cessaire vergeten heb", klaagde de jonge vrouw, toen de trein zich in beweging zette, ,,'k weet warempel met wat ik beginnen moet." ..Kom, kom, Mies, zoo erg is het niet troostte haar echtgenoot, „de meeste prullen eruit gebruik je toch niet en wat je bepaald noodig hebt, wel, dat kunnen we overal koopen maar zeg, schat, wees nu een oogen blikje stil, ik heb het ochtendblad nog niet gelezen." Meteen haalde hij een courant te voorschijn, gaf zijn vrouw een stuk er van en was weldra geheel in z'n lectuur verdiept. Mies keek de familieberichten even na maar toen liet ze het blad in den schoot zinken en staarde, in gepeins verzonken, naar buiten. Hel afgeloopen jaar liet ze aan hare herinnering voorbijgaan. Wat was ze toch gelukkig geweest in hun gezellig huis, dat ze geheel naar eigen smaak hadden ingericht. Haai man was ook een bovenste beste, al tijd een vroolijk, met alles tevre den, huiselijk, gezellig, in één woord, tot dusverre had ze een hemel op aarde gehad. En nu plotseling was dat alles veranderd. Ongeveer een week geleden had Hans een brief ontvangeneen brief, door 'n vrouwenhand geschreven, met het poststempel Potsdam. 't Was zeer verdacht. Vóór Hans zich in Berlijn vestigde, had hij eeni- geri tijd ~n Potsdam gewoond. Fami lie had hij er nietvan wie kon dus in 's Hemels naam die ongelukkige brief zijn! Toen hij hem las bestudeerde Mies nauwkeurig zijn gelaatstrekkenze kon niet de minste verandering be speuren. Was dit onverschilligheid of zelfbeheersching „Wat is dat voor een brief?" vroeg ze zoo kalm mogelijk. „Och. niets van belang, kindIets over zaken", antwoordde hij onver schillij» terwijl hij het epistel in zijn bureau sloot. Toen hij dien middag naar zijn kantoor was, zocht Mies alle sleutels, die in huis waren, bijeenen ja, hoor, het gelukte haar de lade te ope nen. Een oogenblik nog aarzelde ze, maar toen suste ze haar geweten in slaap en greep gauw den bewusten brief. Bevend las ze de volgende woor den Geachte Heer Hautman Nogmaals herinner ik u aan de be lofte, die u me voor uw vertrek ge daan heeft. Ik had vast en zeker op u gerekend en kan me niet voorstel len, dat u me zoo eensklaps in den •teek zult laten. Met liet vriendelijk verzoek me niet geheel en al te vergeten, verblijf ik Hoogachtend, Uw d'ieixstw. B. Malta. Wie was die B. Malta? Telkens en telkens weer klonk die vervloekte naam haar in de ooren. Duizend keer had ze op het punt gestaan haar man •r naar te vragen, maar* steeds ont brak haar den moed. Ongemerkt keek ze hem aan. Er sat nog een jongedame in de coupé. Ze zou eens opletten hoe hij zich te genover haar gedroeg. Hoe Mies ook keek, ze kon niets merken, haar echt genoot scheen zich voor niets te in teresseeren dan voor zijn krantna tuurlijk, die vrouw, ginds in Pots dam, nam immers al zijn gedachten in beslag. Zoo peinsde ze door, tot plotseling mot een schok de trein stil hield. „Potsdam. Vijf minuten opont houd riep de conducteur. En bij het hooren van die gehate stad bloos de Mies onwillekeurig ;maar wie beschrijft haar ontsteltenis, toen Hans plotseling de krant weggooide, en met een„Je excuseert me wel even, hè Mies?" meteen op het per ron sprong. Angstig keek ze hem na. Eerst scheen het alsof, hij in de wachtka mer wou gaan, maar toen ontdekte hij onder het publiek een dame, die hij hartelijk begroette. Vlug verliet ook Mies de waggon en begaf zich ouder de menigte.-Daar zag ze Hans weer. Hij hielp de dame in een coupé, drukte haar hartelijk de hand, groette nog even en ging toen verder. De eerste gedachte der jonge vrouw was hem na te snellen. Maar neen, eerst moest ze die vreemde, die haar geluk verwoestte, van aangezicht tot aangezicht zien. O, ze zou haar ver tellen hoe ze haar verachtte, die in dringster, die het natuurlijk enkelen alleen om geld te doen was. Ze liep terug naar de coupé en stap te invlak tegenover haar ging ze zittenmaar, wat was dat, het leek een dame van middelbaren leeftijd, en ,wat ineer zegt, Mies meende haar te kennen ook. De dame op haarbeurt staarde de jonge vrouw verwonderd aan. Vóór een van beiden nog een woord gesproken had, gooide de conducteur het portier dicht. Een schel gefluit, cte trein zette zich in beweging. „Als ik niet twijfelde", begon d« vreemde dame, „zou ik zeggen, dat ik het genoegen heb mevrouw Haut man, uit Berlijn, voor me te zien." „Ja, zeker, die beu ik." „Maar lieve kind,, dan ben je in den verkeerden trein gestapt. Ik heb zoo juist aan het station je man gespro ken, die me vertelde, dat jullie naar buiten gingen. Ik ben namelijk tante Johanna, uit Hannover, daar heeft hij je toch 'zeker wol eens van ver teld. Het is een mooie geschiedenis. Je gaat nu weer terug naar Berlijn enfin, ik voor mij vind het prettig nu eens eindelijk kennis met je te kunnen maken, ik ga in Berlijn eeD vriendin opzoeken en had natuurlijk ook bij jullie willen komen. Maar, als alles zijn gewone verloop gehad had, zouden we elkander natuurlijk niet gesproken hebben. Ik herkende je dadelijk naar het portret, dat Hans me verleden jaar stuurde." Nu weet ik ook, waarom u me zoo bekend voorkwam, tante. Uw portret heeft een eereplaats op Han's schrijf bureau", zei Mies, wie het huilen nader stond dan het lachen, „maar lieve, goede tante, wat moet ik toch beginnen, mijn man wacht in Pots- dam, en ik... O, 't is gewoon vree selijk". „Kom, kom, kind, wees maar niet bang; je gaat direct met den volgen den trein weer terug, dat zal het beste zijn." „Maar, wat zal hij denken, als hij mij mist", zuchtte Mies, die het bij de gedachte, dat haar man nu ureD lang alleen bleef in de stad. waar die vreeselijke B. Malta woonde, vrij be nauwd kreeg. ,,0, je telegrafeert eenvoudig, dat je met den volgenden trein komt. Hans verveelt zich in Potsdam niet, hoor Mies beefde van schrik. Zou tante er meer van weten De komst van den conducteur maakte een einde aan haar overpeinzingen. Aangezien Mies geen plaatskaartje had, moest ze een flinke boete betalen. Tante was de reddende engel, want haar portemonnaie zat veilig en wel in den zak van Hans. Het plezierreisje begon goed dat moest ze bekennen. In Berlijn hoorde Mies, dat de vol gende trein eerst over twee uur naar Potsdam vertrok. Ze telegrafeerde haar man en nam afscheid van tante Jo, die door kennissen in ontvangst genomen werd Het was haar onmogelijk kalm in de wachtkamer te blijven zitten, en daar hun huis betrekkelijk dacht in de huurt was, besloot ze 'de vergeten nécessaire nog even te gaan halen. Zoo gezegdb zoo gedaan. Het dienst meisje keek niet weinig verbaasd, toen mevrouw zoo plotseling weer voor haar stond. Het eerste wat Mies ontdekte, was een brief, die op tafel lag. Weer hetzelfde handschrift als onlangs. Wat had die B. Malta nu weer te vertellen? Lang aarzelde Mies om den brief te openen. Eindelijk waagde ze het en las Geachte Heer Hautman Vriendelijk dank voor uw aardig schrijvenhet heeft me weer nieuwe hoop gegeven en de zekerheid, dat ik me niet in u bedrogen heb. Uw be zoek zal me als steeds zeer aange naam zijn. Nogmaals mijn dank. Hoogachtend, Uw dienstw., B. Malta. De vreeselijke brief vifei op den grond en Mies weenend op de canapé. Maar spoedig bezon ze zich. De man was immers haar tranen met waard. Wie weet of hij op dit oogenblik niet bij die andere zat en haar ver zekerde van zijn liefde, zooals hij het haar, zijn vrouw, zoo dikwijls had gedaan. Vlug greep ze papier en potlood en schreef het volgende telegram „Ik 'blijf hier, verwacht je zoo gauw mogelijk. Komst dringend nood zakelijk. Mies." Het dienstmeisje moest het onmid dellijk wegbrengen. De eerstvolgende uren werden in droef gepeins doorgebracht. O, ze zou zich weten te wreken. Met den ge- openden brief in de hand zou ze den trouweloozen man tegemoet treden, en als hij dan zijn schuld bekende, ja, dan. Ze wist zelf niet wat er ge beuren moest. Met hem verder leven, neen, dat was onmogelijk. Maar scheiden... voor altijd weggaan van liaar Hans, den man verlaten, van wien ze zoo zielsveel hieldneen, het ging hare krachten te boven. Eindelijk* eindelijk hoorde ze de bel. Ze wilde met haar man alleenzijn en had daarom tiet dienstmeisje uit gestuurd, dus was ze genoodzaakt zelf open te doen. Hans stond' voor haar. „Maar, Mies, om 's hemels wil, wat is er gebeurd?" riep hij opgewonden uit. Mies antwoordde niet. Zwijgend ging ze naar de woonkamer. „Ik ben blij, dat ik je tenminste heelhuids voor me zie ik was al bang, dat er een ongeluk gebeurd was." Weer geen antwoord. Met bevende hand gaf se hem den vreeselijken brief. „Lees dit". Hans nam het aan. Geen spier op zijn gezicht vertrok wat kon hij zich toch goed beheerschen Maar Mies zou zich niet op een dwaalspoor la ten brengen, ze had de bewijze-rm mers in handen. „Nu, lieb je het gelezen vroeg ze streng. „Ja zeker. De brief is waarschijn lijk vanmorgen gekomen, toen we al weg waren." antwoordde hij onver schillig. Nu gaf Mies aan liaar opgekropte woede lucht. „En zulke brieven ontvang jij, ver rader,, trouwelooze manJe arme vrouw achter 'haar rug te bedriegen! Maar ik zal me wreken, dat verzeker ik je. Nog hedenavond." Een oogenblik keek Hans haar be daard aan. Zou z'n vrouw...? Plotseling echter begreep hij de zaak en meteen barstte hij in een on bedaarlijk lachen uit. Sprakeloos staarde Mies hem aan. En Hans lachte tot de tranen hem over de wangen rolden. Toen riep hij „Een mop, hahaha; een kapitale grap, hahaha. De brief... de brief is van mijn kleermaker uit Potsdam". En, terwijl Mies van schaamte niet wist waar zich te bergen, vervolgde hij .i, Eenige dagen geleden herinner de Barend Malta mij er aan, dat ik nog steeds bij hem in het krijt stond. Ik schreef hem, dat ik hem vóór mijn reis het geld zou sturen en dat ik op den terugweg even aan zou komen om een nieuw pak te laten aanme ten. Ik heb hem gisteren betaald en ben zoo straks even bij hem aange- loopen om een qultantie te halen. Kijk, daar heb je ze". Maar Mies durfde niet op te zien. „O, ik schaam me zoo vreeselijk", fluisterde ze. „Jij hebt natuurlijk argwaan gekre gen door het dameshandschrift en dan is de brief gesteld in termen, die tot alle mogelijke conclusies aanlei ding geven", zei Hans; terwijl hij naast zijn vrouwtje ging zitten. „Ik vond dit ook eigenaardig maar weet je, hoe het komtmevrouw Malfa voert de correspondentie van haar man, en, daar ze niet wist of soms vreemden den brief in handen kon den krijgen, vond ze het beter hem zoo in te kleeden, dat niemand de bedoeling merken kon." ,„Dat is heel aardig van haar", be weerde Mies, vriendelijk. Verheugd riep Hans uit„Zeg Mies, ik geloof ,dat dit lesje uitste kend geholpen heeft. Vroeger zou je dadelijk gevraagd hebben„Zag je haar Is ze knap Ik geloof, dat we nu voor goed je neiging tot jaloezie overwonnen hebben, en morgen gaan we samen naar buiten. Hoera hoera!" (Tel.) De Misdadiger. De moordenaar had sedert jaar en dag in den allerdiepst en kelder van het groote tuchthuis gezeten. Drie maal had hij den opzichter aange vallen. Na de eerste beide overvallen had men hem ten bloede gegeeseld den laatsten keer was hij in ijzers geklonken. Van dien dag af ontmoetten hij en de opzichter elkaar eiken morgen met dreigende blikken en vijandige gezichten. Het was een stille oorlog tusschen hen beiden, een wederzijd- sche vrees, maar geen woord, ook geen boos woord, werd gewisseld. Toen stierf de oude directeur .en er kwam een nieuwe. Zonder dat er over gesproken werd verspreidde zioh het gerucht onder de gevange nen en hoop en vrees streden in de harten der eenzame opgesLotenen. Op zekeren dag klonken er vreem de voetstappen in de gang voor de cel van den moordenaar. De deur werd geopend, de opzichter bleef buiten staan, terwijl een man alleen binnentrad. De gevangene stond vlug op, plaatste zijn hielen tegen elkaar en legde zijn handen op den naad van zijn broek, terwijl hij den binnen tredende aankeek. Het wa® een nog jonge bleeke man met fijne gelaats trekken. Zijn oogen waren blauw, met een droomerige uitdrukking, zijn haar droeg hij lang en de blonde baard viel tot op zijn borst. De directeurriep een harde ruwe stem op de gang. De moordenaar nam een nog strammer houding aan en de vreem de trad in de cel. Zijn oogen raak ten allengs gewend aan de duister nis, waaraan die van den gevange ne al lang gewoon waren. De bezoeker scheen zeer onaange naam getroffen door de omgeving, maai' zijn stem was zacht en wellui dend. Is dit de gevangene no. zeven Ja! Je hebt den opzichter driemaal overvallen Ja J ij bent tweemaal gegeeseld Ja, zeide de veroordeelde dit maal op smadelijken toon. alsof hij plezier had in de vraag. Ik ben de nieuwe directeur. Je moet me niet als een vijand beschou wen. Beschouw mij eerder als een opvoeder. Als opvoederherhaalde de veroordeelde onwillekeurig, maar er kwam een spottend lachje om zijn mond. Hij voelde zich op dit oogenblik veel verstandiger dan deze man, of schoon hij bijna de helft van zijn le ven achter de tralies had doorge bracht. Ja, als opvoeder, vervolgde de directeur. Dezelfde ongeduldige beweging werd op de gang gehoord. Ik zal je voortaan met goed heid behandelen. Ik 'wil hopen dat ik daarmee meer hereik dan met hardheid. Jawel, zei de gevangene werk tuiglijk, maar zonder over de betee- kenis der woorden na te denken. Vandaag hebben we 1 October. Op Oudejaarsavond kom ik terug. Heb jij je gedurende drie maanden goed gehouden, dan zal ik je iets geven, wat voor jou geen andere ge vangene heeft gekregen. Hou je goed En de smalle blanke hand van den jongen directeur werd op den schouder van den moordenaar ge legd. De gevangene had zoo'n zach te menschelijke aanraking sedert ja ren niet gevoeld en ofschoon hij hoog opgericht bleef staan, had 'hij een gewaarwording, alsof zijn beenen onder hem knikten. De directeur ging heen. De schreden verwijderden zich, die van den opzichter traag en ais onwillig. De eerste gedachte van den ach terblijver was ontroering, do tweede was haat tegen den nieuwen supe rieur, die de macht bezat, hem goed te doen de derde en laatste was een onafgebroken, dagen- weken- en maandenlange mijmering over de woorden ..iets, wat voor jou nog geen andere gevangene heeft gekre gen." En soms schokte zijn heele li chaam door de koorts der verwach ting, soms huiverde hij van vrees.. dat hij voor den gek was gehouden. Wat zou de directeur hem geven? Een spiegel Zeker had hij zijn eigen gelaat sedert vele lange jaren niet gezien en ieder heeft toch het natuurlijk verlangen, om zijn eigen trekken, ook als zij verouderd en leelijk geworden zijn. te beschouwen. En nummer zeven had zijn eigen gezicht in de langdurige gevangen schap geheel vergeten. Een bloem Ja, een tijdlang was het zijn vurigste wensc'h geweest, een bloem in een pot te hebben, waarbij voor zorgen kon. die hij zou begie ten. Nu gaf hij er niets meer om. En het was hier ook te donker, dan dat er iets kon groeien en bloeien. Aardappelen met ham en spiegel eieren Neen, zoo'n kostje zou men een gevangene niet geven. Dat zou niet goed voor hem zijn, zou zijn weerstandsvermogen sterker gemaakt hebben en hem nieuw verlangen naar de vrijheid hebben gegeven... De reeks zijner wenschen was hier mee ten einde. Een werkelijk heftig verlangen naar iets bepaalds kwam niet in hem op en zijn gemijmer ont aardde ten slotte in een slappe nieuwsgierigheid, die eigenlijk niets anders was dan het verlangen om te weten, wat de nieuwe directeur wel met hem voor had. Traag, langzaam ging voor denge.- boeiden misdadiger de tijd voorbij. Maar dagen, weken en maanden ver liepen toch. De streepjes, die hij in zijn keten 'had gedrukt, terwijl hij zijn woede bedwong' en zich stil hield als een muis. die streepjes ver rieden hem, dat Oudejaarsdag geko men was. Als zij nu toch eens iets hadden aan te merken op zijn gedrag, en als hij nu eens nooit vernam, wat men hem had toegedacht... Op hetzelfde oogenblik, dat deze gedachte in hem opkwam, had hij bijna zijn verstand verloren. Zoo krachtig werkte dit denkbeeld op heim- Des namiddags hoorde 'hij stap pen in de gang. Die stappen waren voor hem woorden geworden. Zoo scherp onderscheidde zijn oor elk geluid. Het waren de directeur en de opzichter, en dan nog iets, dat zwakker klonk, dat hij niet begreep, dat hem echter vervulde met allerlei vermoedens en verwachtingen. Zou hij nu werkelijk krijgen, wat geen andore gevangene vóór hem had bekomen Reeds lang voordat de stappen bij zijn deur waren, had hij zich opge richt en de voorgeschreven houding aangenomen, met de handen op den naad van de broek. Zijn slapen bons den en 't was, of zijn hart uiteen zou springen. Gingen deze stappen zijn cel voorbij, dan zou dat wist hij zijn weerstandsvermogen voor altijd voorbij zijn. Maar de stappen on het vreemde geluid hielden op voor zijn deur en een oogenblik stond zijn hart stil. Toen werd langzaam de zware, knarsende deur geopend en de di recteur kwam binnen. Je hebt je in de verloopen drie maanden goed gehouden. Ja, zei hij. kortaf. Zijn stem beefde. Hij zou 'het dus toch krijgen. Herinner jij je. dat ik je een belooning beloofde Hij kon niet antwoorden. Of. hij zioh dat herinnerde In al die drie maanden had hij dag nooh naoht over Lets anders gemijmerd en ge peinsd Herinner jij je dat niet? vroeg de directeur weer. Jawel 1 Dit antwoord klonk als een on derdrukte snik. Dan zul je die ook hebben. Do moordenaar beefde over het géheede lichaam. De directeur keer de zich om en knipte met- de vin gers. Een kleine zwarte poedel kwam langzaam en voorzichtig binnen, als of hij bang was, dat men hem in een val zou lokken. Dien hond mag je houden, zet de directeur. Buiten hoorde men een ongedul dige beweging. De moordenaar keek den directeur wantrouwend aan en zei. Hoelang Zoolang je goed voor 'hem bent en geen reden geeft tot klagen. De directeur zag, hoe de oogen van den gevangene schitterden in het donker, maar hij zei niets. De deur werd langzaam weer ge sloten en de moordenaar bleef met zijn nieuwen metgezel alleen. Ditmaal klonken er buiten schre den. alsof er een liep. die zich er gerde. Daarbinnen staarden de bei den elkaar lang aan. Hij aarzelde het dier tot zich te roepen. Hij had een onbestemd gevoel van vrees dat het niet zou komen. Ten slotte deed 'hij een pog>ng. De poedel naderde hem langzaam en aarzelend. Toen hij dicht bij iiern was begon hij hem te besnuffelen. De gevangene kreeg moed en streek hem met de hand over den 'kop. De poedel richtte zich op en legde hem de voorpooten op de knie. Dat maak te den gevangene zoo' verschrikt, dat hij bijna achterover gevallen was. maar daarna streek hij het dier voor zichtig van de ooren tot aan den staart. De poedel echter nam een sprong en zat in het volgend oogen blik op zijn knieën, en terwijl de gevangene hem over den rug streel de. kwispelde het dier onophoudelijk met den staat en beproefde hem het voorhoofd en de oogen te lekken. In eens boog zich de moordenaar voor over, verborg zijn gezicht in het kroeshaar van deen poedel en begon hardop te snikken. Thans hoorde men buiten de cel niets meer, alles bleef doodstil. Toen de directeur zijn ronde geëindigd had, zeicle de eene opzicht®- tot den ander Ik geloof, dat hij niet al te goed bij 't hoofd is. Nu geeft hij den moordenaar een hond. Dien kan hij nu tegen ons ophitsen Zijn makker knikte. Zij waren bei den reeds zestien jaar werkzaam in •de gevangenis en wisten, hoe zij met gevangenen moesten omgaan. Sedert dien dag is er echter nooit weer een klacht over nummer zeven ingekomen en toch zat hij nog zes lange jaren in de donkerste cel der gevangenis. Toen hij gestorven was, werd de poedel naar buiten gelaten. Maar de hond bekommerde zich om niets, noch om de menschen, noch om de dieren. Zonder eten of drinken te ne men, week hij niet van het graf van den moordenaar, totdat hij na heel korten tijd den eenigen vriend, dien hij zeker ooit in zijn leven had ge had, onder den grondi volgde. Een Tunnelgeheim. Snel opgelost! Om niet aan zijn eigen gedachten overgelaten te blijven, op reis, had de bankier dien avond aan liet spoor wegboekenstalletje een „vroolijke no velle" gekocht. Niet dat hij van hu moristische lectuur hield, want hij stond als een kjiorrig heer te boek, ge lijk veelal overigens zwakke en zieke lijke menschen, maar dien avond wilde hij zijn. zorgen verjagen en hij dacht, dat e.en boek hiem zou geven, wat hij aan geen menscli durfde vra gen, afleiding onderweg. Want sedert eenige jaren liad hij zich zoo diep in de beurszaken gewik keld', dat zijn hersens afgemat waren door 't financieels spel en hij zenuw achtig en ongedurig geworden was. Hij sliep nooit goed meer, zijn ge moedsrust en zijn kalmte van geest waren weg en de gejaagdheid week zelfs niet in de dagen, waarop hij een mooie winst behaald had. De voort durende spanning van zijne strakke gelaatstrekken bracht soms plotselin ge krampach tige grim assen teweeg, die een vreemdeling deden opschrik ken van verbazing. En dus, ofschoon hij bang was om "s nachts geheel al leen te reizen, te meer omdat er se-; dert eenigen tijd herhaaldelijk sprake was geweest van naohtelijke roove- rijen, koos :de bankier gewoonlijk een leegen coupé uit, zoozeer ging hij ge bukt onder «het besef dat zijn voorko men anderen onaangenaam moest zijn. Daar het den géheelen dag druk kend was geweest en er onweer aan de luoht was, hadden maar weinig menschen zich op reis begeven, een gevolg van het in de westelijke pro vinciën verbreide vooroordeel, dat een in gang zijnde trein den bliksem aan trekt. De bankier vond dus gemakkelijk oen ledig compartiment. Hij stapte in en legde behoedzaam zijn reiszak op de bank tegenover hem, onderwijl denkende, dat een boosdoener, met hem dien avond te vermoorden, een mooien slag zou slaan. Een misdaad, zooals die op de lijn van Lvon, eeni gen tijd geleden Die arme effectenhandelaarWas het niet schandelijk, al zooveel jaren achtereen ging mèn in de kranten te keer tegen de spoorwegmaatschappij en, om die te dwingen alarmschellen in de wagens aan te brengen, en hot hielp maar niets, niets! Enfin, hij zou dan toch niet, zooals de vorige week, in het onaangename geval vorkeeren, om twee uren ach tereen tegen die domme of terugstoo- tende gezichten te moeten aankijken, die iemand nog zenuwachtiger ma ken dan het horten van de wielen op de rails. Ook kon hij nu .de raampjes openzetten zonder te vragen of een ander het, wel goed vond, en dat was geen klein voordeeltje, want, ver bazend, wat was het heet Even voor de brug van Manor werd de hemel door een bliksemflits ver licht. Snel volgden er andere. De ban kier hield op met lezen. De lucht werd weldra met wolken, lijkkleurige wol ken bedekt. Langs den horizon strek te eon brandend rossige tint zioh uit, de aanduiding van een zware® storm. Hier en daar zag men, bij het licht van den bliksem, flarden van lichte wolken, die ronddraaiden, aan elkaar vasthaakten, weer verscheurd en met een vaart als van hollende paarden weggeblazen werden. Opeens stak een windvlaag op, dit het stof in de hoogte zwiepte voor bode van een. fijne dichte hagelbui die op het dak van den wagen en te gen de raampjes neerkletterden. Notf een paar minuten, en alle elementei schenen losgebroken, het werd eei zondvloed. Het was pikdonker gewor den. De wind wierp hoopen bladeren naar binnen, d.e regenbui scheen we een wolkbreuk te zijn. Op dén waggon was do druk kin; zóó sterk, dat hij op zijn veer en heer en weer danste alsof hij zou om slaan. De bankier moest zijn boek sluiten Het schijnsel van 'het gaspit je wai ook zoo flauw geworden, dat het nie mogelijk geweest zou zijn voort te lezen Toen wachtte hij, onaangenaam ge stemd. onder den invloed van deelee triciteit, waarmee de atmosfeer ver zadigd was. Waarop 'hij wachtte had hij niet kunnen zeggen. Maar er zon iets gebeuren, dat stond vast. Buiten bleef de storm even fel woe den. Eens flikkerde de bliksem zóó, dat zijn oogen er pijn van deden, en hij hie'ld even zijn adem- in van den schrik. Op datzelfde oogenblik voelde hij de vaart van don treim versnellen, alsof de machinist zioh haastte om ergens, in een tunnel bijvoorbeeld, een schuilplaats te zoeken. Hoe onvoorzichtig, om zoo snel te rijden, dacht de bankier, e/i* konden nu immers wel boomen dwars over den weg gevallen zijn Hij begreep echter, dat het tot «iets j diende, om zich op deze manier op te windenhet zou hem maar ziek; maken voor niets. Hij dwong zich aan niets meer te denken, sloot do oogen, ihield zich de ooren dicht en drukte zich vast in zijn hoekje. Eerst trachtte hij zijn gedachte heen te leiden naai* een mijnen- transactie, die hem veel kon opbren gen, maar vóór dat 'hij het zelf besef te, was hij onwillekeurig weer afge dwaald' naar de gevaren van zijn reis. De menschen, die zoo voorzichtig wa ren geweest vanavond niet op reis te gaan, hadden toch maar gelijk gehad. Zijn angst nam bovenmatig toe, zon der dat er eenige reden voor was. Hij zat te hijgen, het werd onverdrage- lijk. Wat zou hij nu gegeven hebben, in zijn onverklaarbare beklemdhe'*d, om een menschelijke stem te hooren, om te weten, dat iemand naast hem zat. De .gedachte dat hij alleen was, ver van alle mogelijke hulp, maakte hem doodsbangWaar was de trein nu toch Was hij zooeven niet over een brug gegaan Hé. zeide hij tot zichzelf, de trein schijnt te zullen stoppen, dat is vreemdZou er iets gevaarlijks op den weg liggen? Neen, het is maar een tunnel, want we gaan weer op <weg, en de locomo tief fluit. O, wat is dat toch een naar gehoor, een fluitende locomotief, die een tunnel binnenrijdt. Het klinkt als da laatste snik van een stervende, als oen noodkreet. Ik kan het rriet meer hooren En hij stopte zijn vingers in de ooren. Het fluiten had opgehouden en in de plaats daarvan was het oorver- doovend geraas gekomen van het ge ratel, dat tegen de wanden van de tunnel weerkaatste, toen de bankier, zijn oogen openend, tot zijn onuit sprekelijke ontzetting zag, dat er ie mand in de coupé gekomen was, en liet portier weer dichtmaakte Een man, druipnat, met gescheurde kleerenWat voor een gezicht hij had was niet te zien, een doek be dekte zijn halve gelaat. De vreemde man sCheen den ban kier in zijn hoekje niet bespeurd te hebben. /Men zou gezegd hebben, dat hij te zeer met zichzelf bezig was, en met iets, dat hem geheel in beslag nam, iets van onaa.ngenamen aard. Hij keek naar zijn handen, die vol sneden en schrammen waren, en waar het bloed uit liep. Dat scheen hem woedend te maken. Hij uitte zulk een vloek, dat de ban kier onwillekeurig teen schok kreeg en zich verroerde. Toen de man zag, dat hij niet al leen in de coupé was maakte hij een snelle beweging, als om zich te weer te stellen, vervolgens lichtte hij' den doek op, die over zijn eene oog liep en vertoonde een bebloed en gekneusd gelaat. Zijn haar was geheel in r.e war en geplakt, zijns boord afgerukt. Het moest een moordenaar zijn Zeker was de ellendeling, na het ple gen van zijn gruwel d!aad langs de treeplank geloopen om een. ledigen coupé te zoeken, en zich daar een poos te verbergen, ten eindie zijne kwetsuren na te zien, en zijn kloeren weer wat in orde te brengen. Maar hij had zich vergistiemand had hem nu gezien en zou hem overleve ren aan het gerecht. Wat een ver schrikkelijke oogen zette die kerel op! De bankier begredp, dat het met hem gedaan was. Een koude rilling, die alle gevoel in hem verdoofde, beving hem zoozeer, dat liet was of zijn sla pen vastgeschroefd werden. Ik ben verloren-, verloren, zei hij bij zichzelf. Niet op mijn geld heeft hij het voorzien, de bandiet, hij heeft nu zeker zijn zakken vol. Op mijzelf heeft hij het voorzien, op mijn leven. Maar moet ik mij zóó maar laten ver moorden. Al zijn geestkracht bijeenrapende, hief hij het hoofd op, en trachtte den bandiet in de oogen te zien. Maar, zonderling, in plaats van op hem af te komen, had die kerel zich in een hoek terug getrokkenhij zag er uit alsof hij meer op zijn eigen verdedi ging dan op een aanval bedacht ww. Toen kwam een zweem van hoop bij den bankier op. Als hij eens geen wapen meer bezat, die moordenaar 1 Als hij zijn mes eens had weggewor pen Het zou een worsteling worden van man tegen man; met de vuis ten, met do nagelsde een sterker, de ander vlugger misschien Er was dan nog aan te denken, zich te verdedigenEn van zenuw achtige menschen zegt men immers, dat de angst hun kracht verdubbelt. Als hij den kerel naar de keel vloog, zou al het voordeel aan den kant van d9n aanvaller zijn. Komaan dan, moed gevat Zij bevonden zich nu vlak bij el kaar, met woedende blikken elkander in de oogen starende, met gebalde vuistenEensklaps, om zijn vij and schrik aan te jagen, brulde de bankier

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10