een beeld dier moest hulpeiLooze en be koorlijke vca'w.airrning, in haar luchtig, lichtblauw morgenMeed. Wat eon wond'erschoone bosch- Diimf, wat eén© waarlijk bekoorlijke verschijning, "d'aoM d© vroearudiedMg, die haar vol bewondering aankeek. Weet u wat, mevrouw, laten we op mijia taks veiti'ouwen, die vindt wel zonden- te vragen den weg. Oi wilt u zich aan mijne leiding toevertrou wen Ik ben toch ook oen oude. ge routineerde woudüooper, wellicht orienieer ik mij wel en breng u veilig bij uwen heen- gemaal terug, die nu wel uitgeslapen zal zijn en ongetwij feld vol verlangen iDaar u uitziet. Nu werd ook lvlse weder overmoe dig. Kent u dan mijn man wellicht. Misschien nog van vroeger vroeg ze lachend. Dat nu wei niet. Maar sta mij toe, een verzuim goed te maken en mij aan u voor Ie steil eat. Opper houtvester Ramberg, dus ook een van de groenen. Neen, dde eer heb ik niet, anaar ikik helt hem eene mededeelang te doen. Och, dan zal het mijn man zeker een groot genoegen doen kennis met u te maken Eensklaps bleef zij steken, ©11 zette verschrikte oogen op, want daar tus- schten de boomen door zag men op een open ruimte een landhuis, niet aan den gevel een hert gewei. Groote hameldacht zij vol schrik de opperlioutvesterswondng De vreemdeling keek haar versto len aan, terwijl zijne donkere oogen lachten. Ziezoo, mevrouw, daar zijn wij vermoedelijk reeds bij uw huisals u nu zoo vriendelijk zoudt willen zijn, mij aan mijnheer uw echtgenoot voor te stellen Zij echter stond daar. zonder zich te verroeren en plukte wanïiopig aan haai- tuinhoed. Ja, gaarne Dat wil zeggen zult me wel -verontschuldigen moet ik moet nog ik heb als u zoo vriendelijk wilt zijn vóór te gaan ik volg u terstond, ik moet ik zal slechts even ons dienstmeisje waar schuwen, dat vermoedelijk - daar ginds achter op het veld is, en Misschien wel a ardiap pélensalade voor hedenmiddag plukt, viel hij schertsend in. Zij eckitea- wend hoe langer hoe ver wandel-, en riep wanhopig uit- Neen ze plukt radijsjes Wel, mevrouw, dan kan ik mis schien behulpzaam zijn bij de radïjs- jespluk 1 Nu wist ze geen uitkomst meer; en kéék als een gejaagd wild met angsti ge blikken uit naar eene gelegenheid om te vluchtenen waarlijk, eer hij er nog op verdacht was, was zij, een schuwe woudnimf gelijk, verdwenen in de richting van den dennenweg. De vreemdeling mocht denken, wat hij verkoos, nu gold het eenvoudig sauve qui peut De vreemdeling liep echter vlugger dan zij en had haar spoedig inge haald. Maar mevrouw, wat moet ik nu wel aan mijnheer uw man zeggen, als hij naar u vraagt Nu gaf ze zich gevangen. Och, lieve hemel, ik hen in het geheel niet de vrouw van den opper houtvester. Ik ken den oud'en heer en mevrouw zelfs niet. van aanzien Ik ben zelve ©en Vreemde luier ©11 de ge heel e gesohliied'eniiis was slechts ©ene dolle, onbezonnen streek, veroorzaakt door het optreden van die. twee jon gens. En eensklaps, met een bekoorlijke beweging, reikte zij hem scheümsch de hand toe. Nietwaar, mijnheer Ramberg, zult er den ouden heer niets vanzeg gen? Mijne moeder en ik zijn pas hier komen wonen en nu zou het ont zettend hinderlijk -voor mij zijn, in dien de oude heer er iets van ver nam. He», spreekt, freule, dat ik gaarne zoo diskreet mogelijk zal zijn en tegen over mevrouw de op|>er-houtvester zal dït ook wel gaan, wartzij be staat niet, althans voorloopigMaar wat ..den ouden lieer" aanbelangt-, dien kan ik met den besten, wil niet onkundig laten, wanthij weet er reeds alles van De ,,oudie opper-houi- vester van Westerbostel staat name lijk in hoogst -enigen persoon voor u Hij lachte (haar, die door schrik en verrassing bevangen schier ©ene be zwijming nabij was, daarbij zoo over moedig en toch zoo innig gelukkig toe, dat Else lust gevoelde om te gaan schreien. Mijnheer Ramberg, stamelde zij wat ben ik vreeselijk gestraft. Wat zult u wel van mij denken Wat ik denk? Dat u een bekoor lijk resolute én zeer beminnenswaar dige jonge dame zijteii dat het voor een eenzamen woudlooper een groot genot zou zijn 'alle dagen zulk een. Mijnheer Ramberg, viel ze hem snel in de rede, nu moet ik werkelijk haast maken, anders mocht moedertje ©ens ongerust worden U staat me toch zeker toe, dat ik u vergezel, zei-de hij hoffelijk. Dat ben ik tegenover mevrouw uwe moeder verplicht, mevrouw Feldheim. niet waar voegde hij er vragend bij ik .hoorde eenige dageau geleden, dat u hier was komen women. Else nam beleefd zijn geleide aan. Vroohjk lachend, pratend', elkander plagend, -hadden zij liet erg druk over het vermakelijk gevalterwijl hij daarbij vol bewondering naar het be koorlijke meisje keek. Dus is u de oude opperhoutvester? vroeg zij schelansch. Dat eigenlijk niet, juffrouw Feld heim, ik ben, juister gezegd, de nieu we. Een goede vier weken geleden was hier nog de „oude", tot wiens opvol ger ik werd benoemd. En juist in den mooisten tijd, zeide hij 51a een poosje, ,,im wundersohönen Moniat Mail En na een wijle zacht ook den vol genden regel herhalend Als alle Knospen sprangen, ist Daar ishet einde van het bosch alviel Else in e>n sneed hem het woord af. Neen, juffrouw Feldheim, hield hij aan, zoo eindigt het niet, en« hij zag haai- daarbij beteekenisvol in de mooie oogen„da ist in meinem Her zen auch die Liebe aufgegangen liooc4,io- ofc"\hrwl w pea- nu en dan een uurtje bij u te mo gen doorbrengen? Toen lachten hienn hare mooie blau- we oogen toestemmend toe. Het wijze Vonnis. (•Sliaivisdh volkssprookje) da En toen zij haastig afscheid wilde nemen, voegde hij er ernstig aan toe: Zult u liet mij euvel duiden 01 het -ongaarne zien, wanneer ik eerst daags mevrouw uwe moeder mijne opwachting kom maken en- haar ver lof vraae-, om alls eenzaam woudloo- De koning llandibar was een ver- stamldlig en geflberd man. Hij had zijn staten rondgereisd om zelf alles goed te zien, en, ten einde niet mislead te worden door vaJscihen schijn, reisde hij als ambteloos bur ger onder een vreemden naam. Op die wijze had .hij merkwaardige zaken waargenomen, zaken, waarvan hij vroeger niet het minste denkbeeld, had. Niet alleen bezocht hij steden en dorpen, maar nu en don betrad hij ook de armste hutten. Eens op een dag vond hij, in een somber verblijf een- arme vrouw met twaalf jonge meisjes. Zijn dit uw dochters? vroeg de koning aan de vrouw, die zeer ver- wohdJeoid was, dat een edelman hoar ellendige woning betrad. Ja, antwoordde zij zuchtend, en ik weet nJiét, walt iik doen moet o-m ze goed te voeden en te kleeden. Zoo gij er mêe instemt, wil ik, als ik terugkom, er eene tot mij ne men. Hier is een goudstuk vaar wel. De arme moeder was over deze on verwachte hulp zeer blijde: maar hare dochters waren integendeel zeer in spanning, want zulk een belofte door een zoo rijk neer gedaan, was geen kleinigheid. Welke van de iwaaif zal hij nemen? Dit was het onderwerp van een ieders gedachten. De oudste zeide: Volgens de gewoonte moet ik het eerste uitgehuwelijkt warden. De gewoonte doet bier niets af, arwAvooidde die tweede. Zonder twijfel, riepen de ande ren uit, behalve de oudste en de jong ste; deze telde slechts vijf jarer. on was d'e mooiste. De moeder zette zich met haair werk in haai- midden neer, en maande ze aan, vlijtig te zijn. Doch het werk der meisjes wilde niet vlotten zooals gewoonlijk: dit voorstel hield haar geest t.e veel bezig; ze wilden liever hare kleediing in 01de brengen, heur haren keurig opmaken, en zagen el kander m-eH afgunstige blikken aan. 'Met koortsachtig ongeduld verwacht ten zij de terugkomst van den vreem deling. Hij kwam werkelijk, en de jongste, IjLbena genaamd, bij de hand nemende sprak hij tot de moeder: Zie deze kleine wenscbte ik gaar ne mede te nemen. V at wilt gij vair naar maken? vroeg de moeder. Mijn aangenomen dochter, want ik heb geenie andere. Zijt gij daarmee tevreden? Jia, ongetwijfeld. De andere meisjes, stom van ver bazing, spraken geen woond. De koning oveihandigde een volle beurs met goud aan het arme gezin, steeg toen met Liberia in het rijtuig en keerde huiswaarts. Hij had drie zoons, waarvan de jongste tien jaar oud was. Ik breng u een zuster, zeide hij tot hen. Alle drie kwamen haar tegemoet, en kusten haar. Van dien dag af aan werd Libena ais eep prinses be- saho-uvd Alleen de knecht, die den koning vergezeld had, wist wie ze was. Libena werd met eiken dag schoo ner, en de jonge prinsen Melden steeds meer van haar. De koningin ibetmimde haar als haar eigen kind. De bedienden verachtten h-aar in het geheim. De eerste die wist waar ze vandaan kwam, zeide het aan een an dere, en derze aan een dei-de, totdat allen goed ingelicht waren. De prinsen wisten niets van deze geschiedenis. Ze waren zeer gehecht aan Libena, waren altijd met haar, trachtten haar steeds te behagen en haar in alles te believen. 1 Eens op een dag gai de oudste bevel j aaai den koetsier het rijtuig in te spannen, daar de prinses wilde rij den. De koetsier begaf zich naar den sta) en meen/ende, dat men hem niet kon hooren, sprak hij halfluid: Men maakt te veel omslag voor de dochter van een bedelares; voor een geboren prinses kon men niet meer doen. —Wat zegt gij daar? riep de prins uit en greep den koetsier bij den arm, Is Libena onze zusier niet? De verschrikte koetsier antw-oorddte aarzelend dat -hij niets mocht zeggen. Als ge mij daarvan geen' uitleg ging geeft, hernam de prins, d-an zal ik mij bij mijn vader beklagen. Ik weet niets dan datgene, wat ik van d e andere bedienden vernomen heb, antwoordde de koetsier. Zij ver tellen dat de koning de prinses Libe na in een dorp gekoclht heeft. Op deze woorden zocht de prins zijn broeders op. Luistert eens, zeide hij vol vreug de; Libena is onze zuster niet. Dan ga ik met haar trouwen, zeide de oudste. Neen, dat wensen ik, antwoordde de tweede. Ik wil het, zegt de derde. Ik als oudste heb het meeste recht, zegt de eerste. Ik ga op ditzelf de oogenblik vader vragen, mij met Libena te verbinden. De twee andere prinsen volgden hem om ook hun aanspraken te do-en gelden. De koning en de koningin waren zeer verwonderd diat hunne zonen zich zoo gelukkig gevoelden, niet de broeders te zijn van Libena. Houdt gij niets meer van haar? vroeg de koning. Wei stellig, antwoordde de jong ste. Mijn broeders we-nschen met haar te trouwen. En ook gij? veronderstel ik. --Ik zal niet gelukkig zijn, zoo ze mij niet mag toebehooren. Gij wilt dus alle drie met haar trouwen? Ja, ja! Alle drie! Dix is toch onmogelijk. Luistert kinderen, naar hetgeen ik u voor te stellen heb. Gaat en bereist de wereld, en ihij, die do beste zaak medebrengt, zal de maai van Libena worden. Neemt ge daar genoesen mede? Ja, ja! zeei- zeker. De prinsen gingen op weg en reis den gedurende drie dagen te zamen^ zonder de minste merkwaardige ont dekking. Toen zeide een van lien: Ik geloof, dat we beter zouden doen, met gescheiden onze raasporin- gen te vervolgen. Zocr goed, riepen de broed ere. En alle drie, op dlit oogenblik in een heiberg vereenigd, bega/ven zich op weg langs velschillende paden, en spraken af elkander, na verloop van een jaar, in dezelfde herberg weer aan te treffen. De oudste kwam in een stad en zag een menigte mensclien op de markt verzameld. Hij vraagt naar de oor zaak van Men oploop en men zeel hem: We bekijken een kleinen wagen die te koop wordt aangeboden en waarvoor die oude man duizend goudstukken vraagt. En misschien lieeft iemand lust dien aan te boapen? r Hebt ge uw verstand verloren? Zou-d-t ge duizend goudstukken willen geven voor dat ellendig ding? Vreest ge niet dat men u uitlacht? T-oen de omstanders hem zoo hoor den spreken, trokken ze zich verbluft terug. De prins keerde zich t-oen naar den koopman en fluisterde hém toe: Waarom vraagt ge zulk een hoo- gen prijs voor dat kleine wagentje? O, dat is een wonderbaarlijk kunststuk, zeide de grijsaard. Zoo dra heeft men er zich niet in plaatst of in een oogwenk is men waar men wezen wil. Waarlijk, dat is een merkwaar dige uitvinding, hernam de prins. Daar hebt ge de duizend goudstuk ken. Hij zette zioli in het rijtuig en niet zoodra had hij zijn wensch uitgespro ken, of hij bevond zich in de heiberg waar hij, volgens afspraak zijn broe ders zou ontmoeten. Opgetogen over het bezit van zuilfc een tooverrij tuig, dacht hij, m'eit de zoetste hoop ver vuld aan Libena.. De tweede prins reisde verscheide ne dagen rond, zonder iets vermel denswaardig -te zien. Toen ging hij ©en st-ad binnen en ontmoette in de poort ©en grijsaard, die hem een ver rekijker te koop aanbood. Vele men sclien hadden hem bekeken, maar als ze naar den prijs vroegen, verwijder den ze zich hoofdschuddend. Koop hem, zeide de koopman, tot den prins. Het is niet te veel: twee (luizend goudstukken. W at! zulk een som voor een ver rekijker? Ja, maar hij die den verrekijker gebruikt, kan alles zien wat hij wenscht. Daar hebt ge dan de twee dui zend goudstukken. De prins wenscht© de herberg te zien, waar ze weer bijeen- zouden ko men, en onmiddellijk zag hij dat zijn broeder daar reeds aanwezig w-as, en in de beste- luim scheen te zijn. Hij stleeg ie paard en begaf zich naar zijn broeder op weg'. De jongste prins zwiert' onrustig rond. Hij was slechts door één ge dachte bezield, de herinnering aan Libena. Op zijn lange omzwervingen komt hij eindelijk in de nabijheid eener stad, waar op een plein een talrijke menigte om een© oude vrouw verza meld staat, die drie appelen wil ver- koopen, en voor eiken appel tien goudstukken vraagt. Dwaas is, dae dit wil geven! zei de men, en men verwijderde zich la chend. De prins begreep, dat die vruchten wel een bijzondere eigenschap moes ten hebben, en kocht ze zonder af te dingen. Ge handelt verstandig, zeide de oude, want aan hem, die op .hét punt is van te sterven, geven die appelen 'leven en gezondheid terug. De prins vertrok vroolijk naar de herberg, waar zijn beide broeders hem met ongeduld verwachtten. Waar zijt gij toch zoo lang ge bleven? Ik heb een of ander wondei' ge zocht. Eu wat hebt ge gevonden? Drie appelen. -- Dat schijnt me een onbeduidende vondst, zeide de oudste. Ik heb heel wat anders. Een rijtuig,- waarmede men de ruimte doorvliegt als op de vleugelen van den wind,; en onze broeder heeft een verrekijker, waar mede hij alles, zelfs op dan grootsten afstand herkennen kan! Laten wij even het paleis van vadier bezien. De een na den ander kijkt door den kijker en wordt d'oor schrik bevangen. Alle vensters van het paleis zijn ge floten en de bedienden loopen her en derwaarts, wanhopend de armen ten hem©] heffend. Wat beteekent dat? zegt de oud ste der prinsen. Daar is iemand ziek, of misschien reeds gestorven. De tweede prins neemt den verre kijker en zegt: Ik wensch onze ouders en Libena te zien. Hij slaakt een droevige gil, want hij heeft den koning-, de koningin en Libena in doodstrijd gezien. Laat ons vertrekken zegt de jong ste. Zij plaatsen zich alle drie in de .-toets, die in een oogwenk den afstand doorvliegt. De jongste t-re'edi haastig helt paleis binnen, geeft een appel aan zijn va der, een aan zijn moeder eoi den der den aan Libena. Op zijn verzoek eten alle drie die vruchten op, en, 0 wonder! plotseling staan ze op, en zijn genezen. De ge neesheer en hadden vergeefs hunne wetenschap aangewend- om deze ge nezing te verkrijgen. Den jongen prins is ize gelukt, Iedereen wenscht hem geluk en de koning zegt tot hem met tranen in die oogen: Libena behoort u, want zonder uwe hulp zouden we gestorven zijn. Maar vader, zegt de tweed© zoon izohcLer mijn verrekijker zouden we uwe ziekte niet bemeikt hebben. Libe na moet dus mij toebehooren. Neen, riep de oudst© prins uit, zij behoort mij, want zonder mijn rij tuig nadden wij niet zoo spoedig hier kunnen zijn om haar te redden. De koning was zeer in het nauw gebracht. Elk zijner zonen wilde Libe na huwen en ieder van hen scheen recht op haar te hebben. De rechters van het rijk werden geroepen om dit vraagstuk op te los sen Zij 'beraadslaagden redeneerden en twistten, zonder tot een oplossing te kunnen komen. De koning wilde een zitting bijwo nen, nuaar kon liet laven der beraad slagingen niet verdragen. Hij stopte zich de ooren didht en ging heen. S'ii'e, zeide e:en van zijn kameir- haeren, nooit zuilen die geleerden het eens worden. Zij voelen zich hier zoo thuis, dat ze niets liever wen- 'sc/hen d-an zoolang mogelijk hunne beraadslagingen te rekken. Het is waar, antwoordde de ko- n' ng. Wij moeten een anderen inslaan. Laat afkondigen, da.t al mijn onderdanen uitgenoodigd worden, dit vraagstuk, dat ons zoo in verlegen heid brengt, te onderzoeken en te be slissen. Den volgenden morgen was de 2aal. bestemd voor de rechters, voor ieder een geopend. De koning was daar ge zeten op zijn troon, met de koningin en Libeuia naast zich. Daar was de oudste prins met- zijn voertuig; tweede met zijn verrekijker, alleen de jongste had niets. In hun bijzijn zetten de reolvters hun twistgeding voort-, eai de burgers en lieden uit het volk gaven schroomvallig hun oordeel te kennen. De koning, vermoeid van deze ver- geefsche poging, hief de zitting op, toen hij een oud man zag verschij nen, die, na zich met eerbied voor den iroon des heerseihers en de prin sen gebogen te hebben, het woord nam en zeide: Wat een lange en nuttelooze twist! Hoe zal die eindigen? De drie hebben evenveel verdiensten, maar hun toestand is niet meer dezelfde. De oudste heeft een wonderbaar voer tuig, de tweede, een verrekijker. De derde heeft niets meer, want zijn ap pelen zijn opgegeten, en juist omdat hij niets meer heeft, moet Libena de zijne worden. Verheugd stond de koning op en omaamde- dien grijsaard, die hij ge- Iiukiweouschite nueit zijn wijze beslissing. De rechters waren beschaamd dat ze zoolang en zoo nutteloos getwist had den. De bei'de prinsen, in liet bezit van ale wonder verrichtend© voorwerpen troostten zich over het gemis van Li bena, en de jongste, die het aanvalli ge jonge meisje meer dan alles lief had, huwde haar en zij leefden 'hoogst gelukkig. Dour Betaald. (Naar het F ranse li). Mijnheer Jules Chapoulot. rentenier, ex-handelaar in voeren en linten, we duwnaar en vader van een cenige dochter, zit voor een gedekien dischin de huiskamer te wachten. Hij heeft zijn krant m de hand, doch blijkbaar leest, hij niet, want zij i,s onderstboven gekeerd, zonder dat hij 'tweet. Over zijn blauwen bril kijkt hij wel tienmaal in die minuut naar de groot© klok, die steedis liet regelmatig tik-tak hoornen laat. Dan weer dwaalt zijn blik naar do terrine, die reeds op tafel staat, waarin de soep langzamerhand koud' wo-rdt Hij schijnt iemand te w,achten, want er is voor twee personen ged'ekt en er zijn ook twee -stoelen- aan do tafel geschoven-. Mijnbeer Jules Chapoulot houdt evenmin van koud geworden soep als hij er op is gesteld het eten op te war men. Hij houdt bovendien van regel; dat is hij gewend van vroeger, toen hij nog in de zaken was. Hij doet nu wel geen zaken meer, maar eten nog wel, en hij wil, nu hij de zaken vaar wel gezegd en geen wissels te betalen heeft, dat het ©ten op tijd wordt opge diend en genuttigd. Hij is nu eenmaal accuraatHij ontbijt om 10 uur des morgens, middagmaalt des middags om 6, gaat naar bed 's avonds om 11 uur, en zoo gaat iederen dag altijd even stipt, altijd even accuraat En, wanneer de lezer weet, dat de klok dadelijk half zeven zal wijzen én mijnheer Jules Chapoulot, rente nier, ex-hanctelaar in vearen en linten, weduwnaar en vader van een e enige dochter, reeds van vijf minuten vóór zessen op die dochter zit te wachten, om met zijn tweeën té kunnen mid dagmalen, dan zal hij zich een denk beeld kunnen vormen van den toe stand, waarin hij verkeert. V-an 't oogenblik, dat mijnheer Jules Chapoulot uit zijne zaken is getreden, dat is sinds hij 'böt ongeluk had zijn echtgenoot©, tevens boekhoudster en compagnon te verliezen, sinds dat oogenblik is hem zoo iets nog niet overkomen Half zeven en nog mot gegeten An dere dagen is hij al klaar met het na gerecht .en nudaar klinken al ze ven slagen'tls alsof 't vogeltje, dat uit het deurtje boven te voorschijn komt, er den spot mee drijft. Stel u voor een half uur plus vijf minuten lang te. zitten wachten, de soép bedorven, een dochter die niet komt en van wie men niet weet wat zij doet en -dan nog wel dlie lieve teerbeminde dochter van mijnheer Chapoulot, zijn kleine Charlotte. Hij verkeert in hevige onrust, daarbij heeft hij een eigenaardig krampachtig ge voel in zijn maag. Nooit heeft- hij zóó goed begrepen, wat zelfmoord beteekent als vandaag. Zijn blikken dwalen over de tafel en tusschen lepels, vorken en messen zoe ken zij naai' ietswaarmee hij een eind zal kunnen maken aan dézen on- uitstaanbaren toestand. Op dit moment kwam Trui binnen, de oude meid, de keukenprinses van mijnheer, de kamenier van Charlotte, eén „duivelstoejager", brommende als altijd. De heer Chapoulot heeft zijn krant op den grond1 laten vallen zijn mollige handen hangen neer langs zijn stoel. Nu. meneer broant de niet meer jonge maagd. Nu, Trui zucht de ongelukkige vader. Zal ik de .-~oep maar veer weg nemen, meneer? Heanel, Trui, waar denk je aan? Charlotte zal wel direct thuis komen, 't Verwondert mij zelfs, dat ze er nog niet is. Hoe laat is ze uitgegaan, en waar is ze heen? --De juffer is om -i uur weggegaan, pianoles nemen meneer, maai'dlie pianonueester woont- ha,ast een half uur hier vandaan, de les duurt een uur, een half uur voor den terugweg... dus ha.d de juffrouw om zes uur weer thuis kunnen zijn, net als altijd. En 'tis zoo tien minuten over half zeven 1 Nu ja, die omnibussen zijn dik wijls vol en 'tis -de pdie omnibussen. De juffer zal anet 't mooie weer liever naar huis wandelen door de Rue de la Paix. Daar is zooveel te zien voor een damemodewinkels, juwe liers en wat al niet meer Ik wou. dat al die winkels en al die juweliers maar naai' do weerga liepen. Nu vraag ik je, wat daar om etenstijd te zien zal zijn? Als je hon ger hébt. heb je geen tijd om te kij ken. Zij heeft een Amerikaansobe op voeding gekregen en daar ben ik zeer trotsch op. Hoe ze opgevoed is, daar geef ik niets om, meneer. Ilt beu maar een dom wezen, maar ik weet wel, dat ik me niet begrijpen kan, hoe men zoo'n dame zoo maar alleen langs de straat laat loopen. Ja, als ze gerégeld doorliep Dat zou niets zijn maar dat. sléniteren, dat eeuwige winkels kijken Heel goed mogelijk. Maar ik zeg I u, dat 'het nog slecht afloopt met uw opvoeding op z'n AmAm De lieer Chapoulot luistert niet meer. Hij heeft ©en besluit genomen. Trui, Trui, nieeni die soep weg', houd ze warm en haal mijn laarzen Ik ga. ze zoeken Tru idie nog. steeds aan het nioppe- j.n is, heeft de soep weggebracht er komt meit- meneer's laarzen, als ineens de bel van de voordeur overgaat. Dat is mijn Cliarlotjeroept me neer triumpheerend- die juist op zijn sokken staat. Dat is de' juffer echoot Trui en inderhaast vinden de bottines, die ze in de liand houdt, een plaats midden in meneer's bord Juffrouw Charlotte Chapoulot koant als een wilde- binnen gehold. Ze heeft een lief geaiclitje niet blond© krulle tjes op hét voorhoofd, heeft uitte tand jes, een slanke taille, kleine voetjes, én. veinder niog e-en heeleboel bekoor- lijkhéden. Het is een echte Paris!enne, met lintjes -en It an tj es en gemaakte bloe men. ©n strikjes en 'ditjes en datjes in 't. kort dé geheel© winkel van pa. is op dia.t toilet. Zoo, ben je da.ar al schreeuwt papa ironisch, terwijl hij zijn serve^ voordoet én zich aan tafel zet. Ja, pa. ik zaJ u eens vertellen... Eerst aan tafelJe vertelt maar terwijl je eet, dan begrijp ik het ook beten Ik heb al genoeg gewachtTrui de soep Maar pa, u weet 't nog niet Er is mij een avontuur overkomen, een echt avontuur Eén avontuur herhaalt meneer Chapoulot, terwijl hij opspringt, Trui heon een triomfantelijk verw tenden blik toewerpt, die net zooveel als ,.ha.d ik geen gelijk?" beduidt. Ja, papa! een avontuur.. met een jongmenschin de omnibus - Met een jongmensch in de omni bus i O, Hemelsch© Vader Papa Chapoulot laat van sclirik ontzetting zijn lepel in zijn soepbord vallieuzijn gezicht is vuurrood enidan weer bleek, dan weer vuurrood, enz. Een 'avontuur Wat beteekent dat? - Daar heb je 't nu al met die op voeding op zijn AnAmMo hammedaansöh, moppert Trui, dte het wijzer vindt weg te gaan. Och', pa, stelt u gerust, het is ©en gewoon avontuur* met een jong mensch in de omnibus. Maar je moet weten, dat jongelu: er nooit gewone avonturen op na hou den, en dat zeker in een omnibus niet. O, maar 't is heel eenvoudig, va dertje En 't is heusch niet waard, dat u er zulke woedende oogen en zoo'n gr00ten mond voor opzet, 't Is niets an ders dan dat ik de portemonnaie ver geten had, iets wat dagelijks gebeurt, is 'tniet?... Zeker, vooral bij die lui, die er geen hebben!Verder? Ik merkte 'teerst, toen de conduc teur om zijn geld kwam. Wat moest ik doen Ik kon toch niet zeggen, dat ik niets had? De mensclheu hadden me voor een arm meisje aangezien. Ik werd zoo rood als een kreeft, want wat was Sik geschrokken Terwijl nu de conducteur zijn hand ophoudt, gééft een nette jonge man, die ne^c-" snij plaats had genomen, hem ©en franc en mijn verlegenheid ziende - - zegt] hij „voor twee afhouden, conduc teur", en beitaalt alzoo voor mij. Zoo-, juffer, jawel, u haalt mooie grappen uitDat neemt daar geld aan van een onbekende Had 111 a ar liever gezegd, geen geld bij u te hebben, aan den conducteur, aan den koetsier aan ieder die 'tornaar hooren wilde! Enfin, men vergeet zijn parte-] monnaie niet, als men in een omnibus, of wied men gaat niet in de omnibus, als je de portemonnaie vergeten hebt! Hoe zul je nou dat jongmensch die zes sous teruggeven Maar pa. ik heb zijn ad.iv-1 Hier is zijn kaartjeAltmand Baluo'het, surnumerair aan liet ministerie Papa, zonder naar iets te luisteren, rukt 't ding uit haar handen ©n| schreeuwt Wat Niet alleen de zes .sous geleend, maar ook nog zijn kaartje gegeven Dat is de gemeenste indrin ger, dien ik ooit van mijn leven geczien hel)dat net jongmensch van jou Maar pa Wat pa bulderde meneer ChampouLot. Om Leon zijim geld terug te geven, moest ik toch zijn adires weten Op deze logische redeneering wist -de heer Chapoulot- niets meer te ant-] woorden. Hij is geheel verslagen en hij werpt zijn servet op tafel. Het .schijnt,, dat ik vandaagnie-t mag etenWoedend staat hij op. Trui, liet eerste rijtuig het beste, dat je krijgen kan. Ik zal die mijnheer zij-n zes sous dadelijk gaan terug brengen 1 hem eens de waarheid zeggen. O. pa-papapa dat gaatu toch niet doen Laat uw begaan én houd je mond! Je behoeft me nergens aan te herinneren zedeprekers heb ik niet noodig en vooral niet van iemand, dde zelf zoo doni is dat hij zijn portemon naie vergeet, als hij uitgaat Mijnheer heeft zijn laarzen aan, neemt hoed en stok en staat mét een woedend gezicht op het ri jtuig te wach ten. De koetsier is vóór, meneer. Hij wil niet per uur rijden hij wil enkel maar wegbrengen, ook niet terug. - Ook aJ goed!Dan za-1 ik er daarginder wel eentje vinden, die me terug wil rijden. Papa gaat opgewonden heen. de deu ren hard achter zich dichtslaand. Zijn dochter blijft vol schaamte en vrees achter en vertelt aan Trui, dat mieneer Aruiamd al veel langer dan een maand eiken avond op denzelfden tijd en met dezelfde omnibus meereed, dat zij, zonder het te laten merken, ai heel spoedig had opgemerkt, da-t hij opge merkt had, dat "t ls een mooie geschied re. bromt Trui én verlaat mopperend de kamer. Annand is op zijn kamer en neemt I zich heilig voorzijn hand, die zijn j buurvrouw in de omnibus bij het over- rijken van zijn kaartje a auger aak: heeft, -niet voor den volgenden dag te I wassclien. Eensklaps wordt er op de deur bonsd. Vrij onbeleefd, met zijn hoed i scheef op 't lioofd, zijn stok in de hand en blazende van de hitte, stapt een dik personage onverwachts binnen. Me-nieerrr, zoo gaat memeer Qha- poulot voort, zooals ik juist hoor, moet ge u verschrikkelijk laag hebben ge drageneen gentleman onwaardig! Een welopgevoed jongmensch slaat géén acl it 0 p de onb edrevenh eid, de na- ieiveteat van een welopgevoede jomge- 'damé; een gentleman maakt geen ge bruik van d,e afwezigheid van den va- detr, nocli van die van de pu-temon- naie, 0111 maar brutaal heen aan die jonge dame zes sous en een naamkaar tje aan te bieden. U mag dat als be leefd beschouwen, maar ik zeg. dat 't ongepast is, begrijpt u En de dikke heer, steeds doorslaan de als een blinde vink em lievig met bovenlijf, hoofd, armen en boenen zwaaiende, voelt in zijn zal: om de beurs er uit te halen. En vóór da-t de geheel overblufte Armand nog een woord kan antwoor den, verschijnt er een nieuw acteur op 't tooneel; de koel sier, razend en drei gend met de zweep heen en weer zwaaiend. Zeg 's meneer, mot ik soms daar beneje-n nog langer wacbte 't- Is nou lang genoeg, hoor Ik rij je niet per uur, dat weet je wel beter maar heb je voor één rit angemormne, da-t -hè je goedgevonden, ik most nog wel hard rijjen én nou je d'r bent, maak je j© uit de voeten, zonder me te betalen, hè Nee, meneer, daar mok niiks van liebben, hoor Ik hou mie aan mijn woordper rit da's pea' rit en niet per uur. En betaal me nou maar gauwvooruitJe fooi ht'k niet noodig. Zoo'n parvenu Maar m'n geld za'k hebben, nou gauw wat Annand begrijpt er natuurlijk niks van, maar de dikke heer, da© intus- schen reeds al zijn zakken heeft door- woeld zonder iets te vindén, dat op ee>n portemonnaie gelijkt, verliest zijn ge laatskleur, daarna wordt hi; rood, blauw, paars en begint nu violet te worden. Net een regenboog met hoogen hoed op en een jas aanEindelijk overtuigd, dat zijn zoeken niets zal helpen, neemt meneer Chapoulot zijn handschoenen, veegt daarmee zijn voorhoofd af en antwoordt Ik... ik heb... mijn... portemon naie vergeten Ja, dat kenne weschreeuwt de koetsier, da-t hebben ze me al meer gelapt!... Vertel die praatjes maar bij den commissaris, bij mij niet.- 'n Fijne mijnheer, nou En hij begint zijn schuldenaar reeds aan het lijf te komen, die ver legen, wanhopig als hij daar staat, dit toelaat. Doch Armand heeft het bedrag reeds in zijn hand en reikt't den koetsier over. II veroorlooft me vraagt hij den heer Chapoulot met een beleefde buiging. Heel gaarne mijn waarde heer!... en 3 stuivers fooi, meer niet... De vader van Charlotte, die straks niet inzag, hoe men niet altijd zes sous bij zich kan hebben, om zijn omnibus te betalen, begrijpt nu hoe heerlijk het is, wanneer men iemand treft, die aan een meedoogenloos koetsier t frank 75 voor je betaalt. Mijnheer, mijnheer Baluchet, geloof ik fr. 1.75 en 6 sous, dat is te zamen 2 franc en 5 centimes, als ik 't wel heb Wilt. u me het plezier doen, vanavond bij mij te komen soupeeren? Dan zullen we onmiddel lijk afrekenen. Ik Ken oud-koopman

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10