een beeld dier moest hulpeiLooze en be
koorlijke vca'w.airrning, in haar luchtig,
lichtblauw morgenMeed.
Wat eon wond'erschoone bosch-
Diimf, wat eén© waarlijk bekoorlijke
verschijning, "d'aoM d© vroearudiedMg,
die haar vol bewondering aankeek.
Weet u wat, mevrouw, laten we
op mijia taks veiti'ouwen, die vindt
wel zonden- te vragen den weg. Oi wilt
u zich aan mijne leiding toevertrou
wen Ik ben toch ook oen oude. ge
routineerde woudüooper, wellicht
orienieer ik mij wel en breng u veilig
bij uwen heen- gemaal terug, die nu
wel uitgeslapen zal zijn en ongetwij
feld vol verlangen iDaar u uitziet.
Nu werd ook lvlse weder overmoe
dig.
Kent u dan mijn man wellicht.
Misschien nog van vroeger vroeg ze
lachend.
Dat nu wei niet. Maar sta mij
toe, een verzuim goed te maken en
mij aan u voor Ie steil eat. Opper
houtvester Ramberg, dus ook een van
de groenen. Neen, dde eer heb ik
niet, anaar ikik helt hem eene
mededeelang te doen.
Och, dan zal het mijn man zeker
een groot genoegen doen kennis met
u te maken
Eensklaps bleef zij steken, ©11 zette
verschrikte oogen op, want daar tus-
schten de boomen door zag men op een
open ruimte een landhuis, niet aan
den gevel een hert gewei.
Groote hameldacht zij vol
schrik de opperlioutvesterswondng
De vreemdeling keek haar versto
len aan, terwijl zijne donkere oogen
lachten.
Ziezoo, mevrouw, daar zijn wij
vermoedelijk reeds bij uw huisals u
nu zoo vriendelijk zoudt willen zijn,
mij aan mijnheer uw echtgenoot voor
te stellen
Zij echter stond daar. zonder zich
te verroeren en plukte wanïiopig aan
haai- tuinhoed.
Ja, gaarne Dat wil zeggen
zult me wel -verontschuldigen
moet ik moet nog ik heb als
u zoo vriendelijk wilt zijn vóór te gaan
ik volg u terstond, ik moet ik zal
slechts even ons dienstmeisje waar
schuwen, dat vermoedelijk - daar
ginds achter op het veld is, en
Misschien wel a ardiap pélensalade
voor hedenmiddag plukt, viel hij
schertsend in.
Zij eckitea- wend hoe langer hoe ver
wandel-, en riep wanhopig uit-
Neen ze plukt radijsjes
Wel, mevrouw, dan kan ik mis
schien behulpzaam zijn bij de radïjs-
jespluk 1
Nu wist ze geen uitkomst meer; en
kéék als een gejaagd wild met angsti
ge blikken uit naar eene gelegenheid
om te vluchtenen waarlijk, eer hij
er nog op verdacht was, was zij, een
schuwe woudnimf gelijk, verdwenen
in de richting van den dennenweg.
De vreemdeling mocht denken, wat
hij verkoos, nu gold het eenvoudig
sauve qui peut
De vreemdeling liep echter vlugger
dan zij en had haar spoedig inge
haald.
Maar mevrouw, wat moet ik nu
wel aan mijnheer uw man zeggen, als
hij naar u vraagt
Nu gaf ze zich gevangen.
Och, lieve hemel, ik hen in het
geheel niet de vrouw van den opper
houtvester. Ik ken den oud'en heer en
mevrouw zelfs niet. van aanzien Ik
ben zelve ©en Vreemde luier ©11 de ge
heel e gesohliied'eniiis was slechts ©ene
dolle, onbezonnen streek, veroorzaakt
door het optreden van die. twee jon
gens.
En eensklaps, met een bekoorlijke
beweging, reikte zij hem scheümsch de
hand toe.
Nietwaar, mijnheer Ramberg,
zult er den ouden heer niets vanzeg
gen? Mijne moeder en ik zijn pas
hier komen wonen en nu zou het ont
zettend hinderlijk -voor mij zijn, in
dien de oude heer er iets van ver
nam.
He», spreekt, freule, dat ik gaarne
zoo diskreet mogelijk zal zijn en tegen
over mevrouw de op|>er-houtvester zal
dït ook wel gaan, wartzij be
staat niet, althans voorloopigMaar
wat ..den ouden lieer" aanbelangt-,
dien kan ik met den besten, wil niet
onkundig laten, wanthij weet er
reeds alles van De ,,oudie opper-houi-
vester van Westerbostel staat name
lijk in hoogst -enigen persoon voor u
Hij lachte (haar, die door schrik en
verrassing bevangen schier ©ene be
zwijming nabij was, daarbij zoo over
moedig en toch zoo innig gelukkig toe,
dat Else lust gevoelde om te gaan
schreien.
Mijnheer Ramberg, stamelde zij
wat ben ik vreeselijk gestraft. Wat
zult u wel van mij denken
Wat ik denk? Dat u een bekoor
lijk resolute én zeer beminnenswaar
dige jonge dame zijteii dat het voor
een eenzamen woudlooper een groot
genot zou zijn 'alle dagen zulk een.
Mijnheer Ramberg, viel ze hem
snel in de rede, nu moet ik werkelijk
haast maken, anders mocht moedertje
©ens ongerust worden
U staat me toch zeker toe, dat ik
u vergezel, zei-de hij hoffelijk. Dat ben
ik tegenover mevrouw uwe moeder
verplicht, mevrouw Feldheim. niet
waar voegde hij er vragend bij ik
.hoorde eenige dageau geleden, dat u
hier was komen women.
Else nam beleefd zijn geleide aan.
Vroohjk lachend, pratend', elkander
plagend, -hadden zij liet erg druk over
het vermakelijk gevalterwijl hij
daarbij vol bewondering naar het be
koorlijke meisje keek.
Dus is u de oude opperhoutvester?
vroeg zij schelansch.
Dat eigenlijk niet, juffrouw Feld
heim, ik ben, juister gezegd, de nieu
we. Een goede vier weken geleden was
hier nog de „oude", tot wiens opvol
ger ik werd benoemd. En juist in den
mooisten tijd, zeide hij 51a een poosje,
,,im wundersohönen Moniat Mail
En na een wijle zacht ook den vol
genden regel herhalend
Als alle Knospen sprangen,
ist
Daar ishet einde van het
bosch alviel Else in e>n sneed hem
het woord af.
Neen, juffrouw Feldheim, hield
hij aan, zoo eindigt het niet, en« hij
zag haai- daarbij beteekenisvol in de
mooie oogen„da ist in meinem Her
zen auch die Liebe aufgegangen
liooc4,io- ofc"\hrwl w
pea- nu en dan een uurtje bij u te mo
gen doorbrengen?
Toen lachten hienn hare mooie blau-
we oogen toestemmend toe.
Het wijze Vonnis.
(•Sliaivisdh volkssprookje)
da
En toen zij haastig afscheid wilde
nemen, voegde hij er ernstig aan toe:
Zult u liet mij euvel duiden 01
het -ongaarne zien, wanneer ik eerst
daags mevrouw uwe moeder mijne
opwachting kom maken en- haar ver
lof vraae-, om alls eenzaam woudloo-
De koning llandibar was een ver-
stamldlig en geflberd man.
Hij had zijn staten rondgereisd om
zelf alles goed te zien, en, ten einde
niet mislead te worden door vaJscihen
schijn, reisde hij als ambteloos bur
ger onder een vreemden naam.
Op die wijze had .hij merkwaardige
zaken waargenomen, zaken, waarvan
hij vroeger niet het minste denkbeeld,
had. Niet alleen bezocht hij steden en
dorpen, maar nu en don betrad hij
ook de armste hutten.
Eens op een dag vond hij, in een
somber verblijf een- arme vrouw met
twaalf jonge meisjes.
Zijn dit uw dochters? vroeg de
koning aan de vrouw, die zeer ver-
wohdJeoid was, dat een edelman hoar
ellendige woning betrad.
Ja, antwoordde zij zuchtend, en
ik weet nJiét, walt iik doen moet o-m ze
goed te voeden en te kleeden.
Zoo gij er mêe instemt, wil ik,
als ik terugkom, er eene tot mij ne
men. Hier is een goudstuk vaar
wel.
De arme moeder was over deze on
verwachte hulp zeer blijde: maar hare
dochters waren integendeel zeer in
spanning, want zulk een belofte door
een zoo rijk neer gedaan, was geen
kleinigheid.
Welke van de iwaaif zal hij nemen?
Dit was het onderwerp van een
ieders gedachten.
De oudste zeide:
Volgens de gewoonte moet ik het
eerste uitgehuwelijkt warden.
De gewoonte doet bier niets af,
arwAvooidde die tweede.
Zonder twijfel, riepen de ande
ren uit, behalve de oudste en de jong
ste; deze telde slechts vijf jarer. on
was d'e mooiste.
De moeder zette zich met haair werk
in haai- midden neer, en maande ze
aan, vlijtig te zijn. Doch het werk
der meisjes wilde niet vlotten zooals
gewoonlijk: dit voorstel hield haar
geest t.e veel bezig; ze wilden liever
hare kleediing in 01de brengen, heur
haren keurig opmaken, en zagen el
kander m-eH afgunstige blikken aan.
'Met koortsachtig ongeduld verwacht
ten zij de terugkomst van den vreem
deling. Hij kwam werkelijk, en de
jongste, IjLbena genaamd, bij de hand
nemende sprak hij tot de moeder:
Zie deze kleine wenscbte ik gaar
ne mede te nemen.
V at wilt gij vair naar maken?
vroeg de moeder.
Mijn aangenomen dochter, want
ik heb geenie andere. Zijt gij daarmee
tevreden?
Jia, ongetwijfeld.
De andere meisjes, stom van ver
bazing, spraken geen woond.
De koning oveihandigde een volle
beurs met goud aan het arme gezin,
steeg toen met Liberia in het rijtuig
en keerde huiswaarts.
Hij had drie zoons, waarvan de
jongste tien jaar oud was.
Ik breng u een zuster, zeide hij
tot hen.
Alle drie kwamen haar tegemoet,
en kusten haar. Van dien dag af aan
werd Libena ais eep prinses be-
saho-uvd Alleen de knecht, die den
koning vergezeld had, wist wie ze
was.
Libena werd met eiken dag schoo
ner, en de jonge prinsen Melden
steeds meer van haar. De koningin
ibetmimde haar als haar eigen kind.
De bedienden verachtten h-aar in het
geheim. De eerste die wist waar ze
vandaan kwam, zeide het aan een an
dere, en derze aan een dei-de, totdat
allen goed ingelicht waren.
De prinsen wisten niets van deze
geschiedenis. Ze waren zeer gehecht
aan Libena, waren altijd met haar,
trachtten haar steeds te behagen en
haar in alles te believen. 1
Eens op een dag gai de oudste bevel j
aaai den koetsier het rijtuig in te
spannen, daar de prinses wilde rij
den.
De koetsier begaf zich naar den sta)
en meen/ende, dat men hem niet kon
hooren, sprak hij halfluid:
Men maakt te veel omslag voor
de dochter van een bedelares; voor
een geboren prinses kon men niet
meer doen.
—Wat zegt gij daar? riep de prins
uit en greep den koetsier bij den arm,
Is Libena onze zusier niet?
De verschrikte koetsier antw-oorddte
aarzelend dat -hij niets mocht zeggen.
Als ge mij daarvan geen' uitleg
ging geeft, hernam de prins, d-an zal
ik mij bij mijn vader beklagen.
Ik weet niets dan datgene, wat
ik van d e andere bedienden vernomen
heb, antwoordde de koetsier. Zij ver
tellen dat de koning de prinses Libe
na in een dorp gekoclht heeft.
Op deze woorden zocht de prins zijn
broeders op.
Luistert eens, zeide hij vol vreug
de; Libena is onze zuster niet.
Dan ga ik met haar trouwen,
zeide de oudste.
Neen, dat wensen ik, antwoordde
de tweede.
Ik wil het, zegt de derde.
Ik als oudste heb het meeste
recht, zegt de eerste. Ik ga op ditzelf
de oogenblik vader vragen, mij met
Libena te verbinden.
De twee andere prinsen volgden
hem om ook hun aanspraken te do-en
gelden.
De koning en de koningin waren
zeer verwonderd diat hunne zonen
zich zoo gelukkig gevoelden, niet de
broeders te zijn van Libena.
Houdt gij niets meer van haar?
vroeg de koning.
Wei stellig, antwoordde de jong
ste. Mijn broeders we-nschen met
haar te trouwen.
En ook gij? veronderstel ik.
--Ik zal niet gelukkig zijn, zoo ze
mij niet mag toebehooren.
Gij wilt dus alle drie met haar
trouwen?
Ja, ja!
Alle drie! Dix is toch onmogelijk.
Luistert kinderen, naar hetgeen ik u
voor te stellen heb. Gaat en bereist de
wereld, en ihij, die do beste zaak
medebrengt, zal de maai van Libena
worden. Neemt ge daar genoesen
mede?
Ja, ja! zeei- zeker.
De prinsen gingen op weg en reis
den gedurende drie dagen te zamen^
zonder de minste merkwaardige ont
dekking.
Toen zeide een van lien:
Ik geloof, dat we beter zouden
doen, met gescheiden onze raasporin-
gen te vervolgen.
Zocr goed, riepen de broed ere.
En alle drie, op dlit oogenblik in
een heiberg vereenigd, bega/ven zich
op weg langs velschillende paden, en
spraken af elkander, na verloop van
een jaar, in dezelfde herberg weer
aan te treffen.
De oudste kwam in een stad en zag
een menigte mensclien op de markt
verzameld. Hij vraagt naar de oor
zaak van Men oploop en men zeel
hem:
We bekijken een kleinen wagen
die te koop wordt aangeboden en
waarvoor die oude man duizend
goudstukken vraagt.
En misschien lieeft iemand lust
dien aan te boapen?
r Hebt ge uw verstand verloren?
Zou-d-t ge duizend goudstukken willen
geven voor dat ellendig ding? Vreest
ge niet dat men u uitlacht?
T-oen de omstanders hem zoo hoor
den spreken, trokken ze zich verbluft
terug.
De prins keerde zich t-oen naar den
koopman en fluisterde hém toe:
Waarom vraagt ge zulk een hoo-
gen prijs voor dat kleine wagentje?
O, dat is een wonderbaarlijk
kunststuk, zeide de grijsaard. Zoo
dra heeft men er zich niet in
plaatst of in een oogwenk is men
waar men wezen wil.
Waarlijk, dat is een merkwaar
dige uitvinding, hernam de prins.
Daar hebt ge de duizend goudstuk
ken.
Hij zette zioli in het rijtuig en niet
zoodra had hij zijn wensch uitgespro
ken, of hij bevond zich in de heiberg
waar hij, volgens afspraak zijn broe
ders zou ontmoeten. Opgetogen over
het bezit van zuilfc een tooverrij tuig,
dacht hij, m'eit de zoetste hoop ver
vuld aan Libena..
De tweede prins reisde verscheide
ne dagen rond, zonder iets vermel
denswaardig -te zien. Toen ging hij
©en st-ad binnen en ontmoette in de
poort ©en grijsaard, die hem een ver
rekijker te koop aanbood. Vele men
sclien hadden hem bekeken, maar als
ze naar den prijs vroegen, verwijder
den ze zich hoofdschuddend.
Koop hem, zeide de koopman,
tot den prins. Het is niet te veel: twee
(luizend goudstukken.
W at! zulk een som voor een ver
rekijker?
Ja, maar hij die den verrekijker
gebruikt, kan alles zien wat hij
wenscht.
Daar hebt ge dan de twee dui
zend goudstukken.
De prins wenscht© de herberg te
zien, waar ze weer bijeen- zouden ko
men, en onmiddellijk zag hij dat zijn
broeder daar reeds aanwezig w-as, en
in de beste- luim scheen te zijn.
Hij stleeg ie paard en begaf zich
naar zijn broeder op weg'.
De jongste prins zwiert' onrustig
rond. Hij was slechts door één ge
dachte bezield, de herinnering aan
Libena.
Op zijn lange omzwervingen komt
hij eindelijk in de nabijheid eener
stad, waar op een plein een talrijke
menigte om een© oude vrouw verza
meld staat, die drie appelen wil ver-
koopen, en voor eiken appel tien
goudstukken vraagt.
Dwaas is, dae dit wil geven! zei
de men, en men verwijderde zich la
chend.
De prins begreep, dat die vruchten
wel een bijzondere eigenschap moes
ten hebben, en kocht ze zonder af te
dingen.
Ge handelt verstandig, zeide de
oude, want aan hem, die op .hét punt
is van te sterven, geven die appelen
'leven en gezondheid terug.
De prins vertrok vroolijk naar de
herberg, waar zijn beide broeders
hem met ongeduld verwachtten.
Waar zijt gij toch zoo lang ge
bleven?
Ik heb een of ander wondei' ge
zocht.
Eu wat hebt ge gevonden?
Drie appelen.
-- Dat schijnt me een onbeduidende
vondst, zeide de oudste. Ik heb heel
wat anders. Een rijtuig,- waarmede
men de ruimte doorvliegt als op de
vleugelen van den wind,; en onze
broeder heeft een verrekijker, waar
mede hij alles, zelfs op dan grootsten
afstand herkennen kan! Laten wij
even het paleis van vadier bezien.
De een na den ander kijkt door den
kijker en wordt d'oor schrik bevangen.
Alle vensters van het paleis zijn ge
floten en de bedienden loopen her
en derwaarts, wanhopend de armen
ten hem©] heffend.
Wat beteekent dat? zegt de oud
ste der prinsen. Daar is iemand ziek,
of misschien reeds gestorven.
De tweede prins neemt den verre
kijker en zegt:
Ik wensch onze ouders en Libena
te zien.
Hij slaakt een droevige gil, want
hij heeft den koning-, de koningin en
Libena in doodstrijd gezien.
Laat ons vertrekken zegt de jong
ste.
Zij plaatsen zich alle drie in de
.-toets, die in een oogwenk den afstand
doorvliegt.
De jongste t-re'edi haastig helt paleis
binnen, geeft een appel aan zijn va
der, een aan zijn moeder eoi den der
den aan Libena.
Op zijn verzoek eten alle drie die
vruchten op, en, 0 wonder! plotseling
staan ze op, en zijn genezen. De ge
neesheer en hadden vergeefs hunne
wetenschap aangewend- om deze ge
nezing te verkrijgen.
Den jongen prins is ize gelukt,
Iedereen wenscht hem geluk en de
koning zegt tot hem met tranen in
die oogen:
Libena behoort u, want zonder
uwe hulp zouden we gestorven zijn.
Maar vader, zegt de tweed© zoon
izohcLer mijn verrekijker zouden we
uwe ziekte niet bemeikt hebben. Libe
na moet dus mij toebehooren.
Neen, riep de oudst© prins uit,
zij behoort mij, want zonder mijn rij
tuig nadden wij niet zoo spoedig hier
kunnen zijn om haar te redden.
De koning was zeer in het nauw
gebracht. Elk zijner zonen wilde Libe
na huwen en ieder van hen scheen
recht op haar te hebben.
De rechters van het rijk werden
geroepen om dit vraagstuk op te los
sen Zij 'beraadslaagden redeneerden
en twistten, zonder tot een oplossing
te kunnen komen.
De koning wilde een zitting bijwo
nen, nuaar kon liet laven der beraad
slagingen niet verdragen. Hij stopte
zich de ooren didht en ging heen.
S'ii'e, zeide e:en van zijn kameir-
haeren, nooit zuilen die geleerden
het eens worden. Zij voelen zich hier
zoo thuis, dat ze niets liever wen-
'sc/hen d-an zoolang mogelijk hunne
beraadslagingen te rekken.
Het is waar, antwoordde de ko-
n' ng. Wij moeten een anderen
inslaan. Laat afkondigen, da.t al mijn
onderdanen uitgenoodigd worden, dit
vraagstuk, dat ons zoo in verlegen
heid brengt, te onderzoeken en te be
slissen.
Den volgenden morgen was de 2aal.
bestemd voor de rechters, voor ieder
een geopend. De koning was daar ge
zeten op zijn troon, met de koningin
en Libeuia naast zich. Daar was de
oudste prins met- zijn voertuig;
tweede met zijn verrekijker, alleen
de jongste had niets. In hun bijzijn
zetten de reolvters hun twistgeding
voort-, eai de burgers en lieden uit
het volk gaven schroomvallig hun
oordeel te kennen.
De koning, vermoeid van deze ver-
geefsche poging, hief de zitting op,
toen hij een oud man zag verschij
nen, die, na zich met eerbied voor
den iroon des heerseihers en de prin
sen gebogen te hebben, het woord
nam en zeide:
Wat een lange en nuttelooze
twist! Hoe zal die eindigen? De drie
hebben evenveel verdiensten, maar
hun toestand is niet meer dezelfde.
De oudste heeft een wonderbaar voer
tuig, de tweede, een verrekijker. De
derde heeft niets meer, want zijn ap
pelen zijn opgegeten, en juist omdat
hij niets meer heeft, moet Libena de
zijne worden.
Verheugd stond de koning op en
omaamde- dien grijsaard, die hij ge-
Iiukiweouschite nueit zijn wijze beslissing.
De rechters waren beschaamd dat ze
zoolang en zoo nutteloos getwist had
den.
De bei'de prinsen, in liet bezit van
ale wonder verrichtend© voorwerpen
troostten zich over het gemis van Li
bena, en de jongste, die het aanvalli
ge jonge meisje meer dan alles lief
had, huwde haar en zij leefden
'hoogst gelukkig.
Dour Betaald.
(Naar het F ranse li).
Mijnheer Jules Chapoulot. rentenier,
ex-handelaar in voeren en linten, we
duwnaar en vader van een cenige
dochter, zit voor een gedekien dischin
de huiskamer te wachten. Hij heeft
zijn krant m de hand, doch blijkbaar
leest, hij niet, want zij i,s onderstboven
gekeerd, zonder dat hij 'tweet.
Over zijn blauwen bril kijkt hij wel
tienmaal in die minuut naar de groot©
klok, die steedis liet regelmatig tik-tak
hoornen laat. Dan weer dwaalt zijn
blik naar do terrine, die reeds op tafel
staat, waarin de soep langzamerhand
koud' wo-rdt
Hij schijnt iemand te w,achten, want
er is voor twee personen ged'ekt en
er zijn ook twee -stoelen- aan do tafel
geschoven-.
Mijnbeer Jules Chapoulot houdt
evenmin van koud geworden soep als
hij er op is gesteld het eten op te war
men. Hij houdt bovendien van regel;
dat is hij gewend van vroeger, toen
hij nog in de zaken was. Hij doet nu
wel geen zaken meer, maar eten nog
wel, en hij wil, nu hij de zaken vaar
wel gezegd en geen wissels te betalen
heeft, dat het ©ten op tijd wordt opge
diend en genuttigd. Hij is nu eenmaal
accuraatHij ontbijt om 10 uur des
morgens, middagmaalt des middags
om 6, gaat naar bed 's avonds om 11
uur, en zoo gaat iederen dag altijd
even stipt, altijd even accuraat
En, wanneer de lezer weet, dat de
klok dadelijk half zeven zal wijzen
én mijnheer Jules Chapoulot, rente
nier, ex-hanctelaar in vearen en linten,
weduwnaar en vader van een e enige
dochter, reeds van vijf minuten vóór
zessen op die dochter zit te wachten,
om met zijn tweeën té kunnen mid
dagmalen, dan zal hij zich een denk
beeld kunnen vormen van den toe
stand, waarin hij verkeert.
V-an 't oogenblik, dat mijnheer Jules
Chapoulot uit zijne zaken is getreden,
dat is sinds hij 'böt ongeluk had zijn
echtgenoot©, tevens boekhoudster en
compagnon te verliezen, sinds dat
oogenblik is hem zoo iets nog niet
overkomen
Half zeven en nog mot gegeten An
dere dagen is hij al klaar met het na
gerecht .en nudaar klinken al ze
ven slagen'tls alsof 't vogeltje, dat
uit het deurtje boven te voorschijn
komt, er den spot mee drijft.
Stel u voor een half uur plus vijf
minuten lang te. zitten wachten, de
soép bedorven, een dochter die niet
komt en van wie men niet weet wat
zij doet en -dan nog wel dlie lieve
teerbeminde dochter van mijnheer
Chapoulot, zijn kleine Charlotte. Hij
verkeert in hevige onrust, daarbij heeft
hij een eigenaardig krampachtig ge
voel in zijn maag.
Nooit heeft- hij zóó goed begrepen,
wat zelfmoord beteekent als vandaag.
Zijn blikken dwalen over de tafel en
tusschen lepels, vorken en messen zoe
ken zij naai' ietswaarmee hij een
eind zal kunnen maken aan dézen on-
uitstaanbaren toestand.
Op dit moment kwam Trui binnen,
de oude meid, de keukenprinses van
mijnheer, de kamenier van Charlotte,
eén „duivelstoejager", brommende als
altijd. De heer Chapoulot heeft zijn
krant op den grond1 laten vallen zijn
mollige handen hangen neer langs
zijn stoel.
Nu. meneer broant de niet meer
jonge maagd.
Nu, Trui zucht de ongelukkige
vader.
Zal ik de .-~oep maar veer weg
nemen, meneer?
Heanel, Trui, waar denk je aan?
Charlotte zal wel direct thuis komen,
't Verwondert mij zelfs, dat ze er nog
niet is. Hoe laat is ze uitgegaan, en
waar is ze heen?
--De juffer is om -i uur weggegaan,
pianoles nemen meneer, maai'dlie
pianonueester woont- ha,ast een half
uur hier vandaan, de les duurt een
uur, een half uur voor den terugweg...
dus ha.d de juffrouw om zes uur weer
thuis kunnen zijn, net als altijd.
En 'tis zoo tien minuten over
half zeven 1
Nu ja, die omnibussen zijn dik
wijls vol en
'tis -de pdie omnibussen.
De juffer zal anet 't mooie weer
liever naar huis wandelen door de
Rue de la Paix. Daar is zooveel te zien
voor een damemodewinkels, juwe
liers en wat al niet meer
Ik wou. dat al die winkels en al
die juweliers maar naai' do weerga
liepen. Nu vraag ik je, wat daar om
etenstijd te zien zal zijn? Als je hon
ger hébt. heb je geen tijd om te kij
ken. Zij heeft een Amerikaansobe op
voeding gekregen en daar ben ik zeer
trotsch op.
Hoe ze opgevoed is, daar geef ik
niets om, meneer. Ilt beu maar een
dom wezen, maar ik weet wel, dat ik
me niet begrijpen kan, hoe men zoo'n
dame zoo maar alleen langs de straat
laat loopen.
Ja, als ze gerégeld doorliep Dat
zou niets zijn maar dat. sléniteren, dat
eeuwige winkels kijken
Heel goed mogelijk. Maar ik zeg
I u, dat 'het nog slecht afloopt met uw
opvoeding op z'n AmAm
De lieer Chapoulot luistert niet
meer. Hij heeft ©en besluit genomen.
Trui, Trui, nieeni die soep weg',
houd ze warm en haal mijn laarzen
Ik ga. ze zoeken
Tru idie nog. steeds aan het nioppe-
j.n is, heeft de soep weggebracht er
komt meit- meneer's laarzen, als ineens
de bel van de voordeur overgaat.
Dat is mijn Cliarlotjeroept me
neer triumpheerend- die juist op zijn
sokken staat.
Dat is de' juffer echoot Trui en
inderhaast vinden de bottines, die ze
in de liand houdt, een plaats midden
in meneer's bord
Juffrouw Charlotte Chapoulot koant
als een wilde- binnen gehold. Ze heeft
een lief geaiclitje niet blond© krulle
tjes op hét voorhoofd, heeft uitte tand
jes, een slanke taille, kleine voetjes,
én. veinder niog e-en heeleboel bekoor-
lijkhéden.
Het is een echte Paris!enne, met
lintjes -en It an tj es en gemaakte bloe
men. ©n strikjes en 'ditjes en datjes
in 't. kort dé geheel© winkel van pa. is
op dia.t toilet.
Zoo, ben je da.ar al schreeuwt
papa ironisch, terwijl hij zijn serve^
voordoet én zich aan tafel zet.
Ja, pa. ik zaJ u eens vertellen...
Eerst aan tafelJe vertelt maar
terwijl je eet, dan begrijp ik het ook
beten Ik heb al genoeg gewachtTrui
de soep
Maar pa, u weet 't nog niet
Er is mij een avontuur overkomen,
een echt avontuur
Eén avontuur herhaalt meneer
Chapoulot, terwijl hij opspringt,
Trui heon een triomfantelijk verw
tenden blik toewerpt, die net zooveel
als ,.ha.d ik geen gelijk?" beduidt.
Ja, papa! een avontuur.. met
een jongmenschin de omnibus
- Met een jongmensch in de omni
bus i O, Hemelsch© Vader
Papa Chapoulot laat van sclirik
ontzetting zijn lepel in zijn soepbord
vallieuzijn gezicht is vuurrood enidan
weer bleek, dan weer vuurrood, enz.
Een 'avontuur Wat beteekent
dat?
- Daar heb je 't nu al met die op
voeding op zijn AnAmMo
hammedaansöh, moppert Trui, dte het
wijzer vindt weg te gaan.
Och', pa, stelt u gerust, het is ©en
gewoon avontuur* met een jong
mensch in de omnibus.
Maar je moet weten, dat jongelu:
er nooit gewone avonturen op na hou
den, en dat zeker in een omnibus
niet.
O, maar 't is heel eenvoudig, va
dertje En 't is heusch niet waard, dat
u er zulke woedende oogen en zoo'n
gr00ten mond voor opzet, 't Is niets an
ders dan dat ik de portemonnaie ver
geten had, iets wat dagelijks gebeurt,
is 'tniet?...
Zeker, vooral bij die lui, die er
geen hebben!Verder?
Ik merkte 'teerst, toen de conduc
teur om zijn geld kwam. Wat moest
ik doen Ik kon toch niet zeggen, dat
ik niets had? De mensclheu hadden
me voor een arm meisje aangezien.
Ik werd zoo rood als een kreeft, want
wat was Sik geschrokken Terwijl nu
de conducteur zijn hand ophoudt,
gééft een nette jonge man, die ne^c-"
snij plaats had genomen, hem ©en franc
en mijn verlegenheid ziende - - zegt]
hij „voor twee afhouden, conduc
teur", en beitaalt alzoo voor mij.
Zoo-, juffer, jawel, u haalt mooie
grappen uitDat neemt daar geld aan
van een onbekende Had 111 a ar liever
gezegd, geen geld bij u te hebben, aan
den conducteur, aan den koetsier
aan ieder die 'tornaar hooren wilde!
Enfin, men vergeet zijn parte-]
monnaie niet, als men in een omnibus,
of wied men gaat niet in de omnibus,
als je de portemonnaie vergeten hebt!
Hoe zul je nou dat jongmensch die zes
sous teruggeven
Maar pa. ik heb zijn ad.iv-1 Hier
is zijn kaartjeAltmand Baluo'het,
surnumerair aan liet ministerie
Papa, zonder naar iets te luisteren,
rukt 't ding uit haar handen ©n|
schreeuwt
Wat Niet alleen de zes .sous
geleend, maar ook nog zijn kaartje
gegeven Dat is de gemeenste indrin
ger, dien ik ooit van mijn leven geczien
hel)dat net jongmensch van jou
Maar pa
Wat pa bulderde meneer
ChampouLot.
Om Leon zijim geld terug te geven,
moest ik toch zijn adires weten
Op deze logische redeneering wist
-de heer Chapoulot- niets meer te ant-]
woorden. Hij is geheel verslagen en
hij werpt zijn servet op tafel.
Het .schijnt,, dat ik vandaagnie-t
mag etenWoedend staat hij op.
Trui, liet eerste rijtuig het beste, dat
je krijgen kan. Ik zal die mijnheer zij-n
zes sous dadelijk gaan terug brengen
1 hem eens de waarheid zeggen.
O. pa-papapa dat gaatu
toch niet doen
Laat uw begaan én houd je
mond! Je behoeft me nergens aan te
herinneren zedeprekers heb ik niet
noodig en vooral niet van iemand, dde
zelf zoo doni is dat hij zijn portemon
naie vergeet, als hij uitgaat
Mijnheer heeft zijn laarzen aan,
neemt hoed en stok en staat mét een
woedend gezicht op het ri jtuig te wach
ten.
De koetsier is vóór, meneer. Hij
wil niet per uur rijden hij wil enkel
maar wegbrengen, ook niet terug.
- Ook aJ goed!Dan za-1 ik er
daarginder wel eentje vinden, die me
terug wil rijden.
Papa gaat opgewonden heen. de deu
ren hard achter zich dichtslaand.
Zijn dochter blijft vol schaamte en
vrees achter en vertelt aan Trui, dat
mieneer Aruiamd al veel langer dan een
maand eiken avond op denzelfden tijd
en met dezelfde omnibus meereed, dat
zij, zonder het te laten merken, ai heel
spoedig had opgemerkt, da-t hij opge
merkt had, dat
"t ls een mooie geschied re. bromt
Trui én verlaat mopperend de kamer.
Annand is op zijn kamer en neemt I
zich heilig voorzijn hand, die zijn j
buurvrouw in de omnibus bij het over-
rijken van zijn kaartje a auger aak:
heeft, -niet voor den volgenden dag te I
wassclien.
Eensklaps wordt er op de deur
bonsd. Vrij onbeleefd, met zijn hoed i
scheef op 't lioofd, zijn stok in de hand
en blazende van de hitte, stapt een
dik personage onverwachts binnen.
Me-nieerrr, zoo gaat memeer Qha-
poulot voort, zooals ik juist hoor, moet
ge u verschrikkelijk laag hebben ge
drageneen gentleman onwaardig!
Een welopgevoed jongmensch slaat
géén acl it 0 p de onb edrevenh eid, de na-
ieiveteat van een welopgevoede jomge-
'damé; een gentleman maakt geen ge
bruik van d,e afwezigheid van den va-
detr, nocli van die van de pu-temon-
naie, 0111 maar brutaal heen aan die
jonge dame zes sous en een naamkaar
tje aan te bieden. U mag dat als be
leefd beschouwen, maar ik zeg. dat 't
ongepast is, begrijpt u
En de dikke heer, steeds doorslaan
de als een blinde vink em lievig met
bovenlijf, hoofd, armen en boenen
zwaaiende, voelt in zijn zal: om de
beurs er uit te halen.
En vóór da-t de geheel overblufte
Armand nog een woord kan antwoor
den, verschijnt er een nieuw acteur op
't tooneel; de koel sier, razend en drei
gend met de zweep heen en weer
zwaaiend.
Zeg 's meneer, mot ik soms daar
beneje-n nog langer wacbte 't- Is nou
lang genoeg, hoor Ik rij je niet per
uur, dat weet je wel beter maar
heb je voor één rit angemormne,
da-t -hè je goedgevonden, ik most nog
wel hard rijjen én nou je d'r bent,
maak je j© uit de voeten, zonder me
te betalen, hè Nee, meneer, daar mok
niiks van liebben, hoor Ik hou mie aan
mijn woordper rit da's pea' rit en
niet per uur. En betaal me nou maar
gauwvooruitJe fooi ht'k niet
noodig. Zoo'n parvenu Maar m'n
geld za'k hebben, nou gauw wat
Annand begrijpt er natuurlijk niks
van, maar de dikke heer, da© intus-
schen reeds al zijn zakken heeft door-
woeld zonder iets te vindén, dat op ee>n
portemonnaie gelijkt, verliest zijn ge
laatskleur, daarna wordt hi; rood,
blauw, paars en begint nu violet te
worden.
Net een regenboog met hoogen
hoed op en een jas aanEindelijk
overtuigd, dat zijn zoeken niets zal
helpen, neemt meneer Chapoulot zijn
handschoenen, veegt daarmee zijn
voorhoofd af en antwoordt
Ik... ik heb... mijn... portemon
naie vergeten
Ja, dat kenne weschreeuwt de
koetsier, da-t hebben ze me al meer
gelapt!... Vertel die praatjes maar
bij den commissaris, bij mij niet.-
'n Fijne mijnheer, nou
En hij begint zijn schuldenaar
reeds aan het lijf te komen, die ver
legen, wanhopig als hij daar staat,
dit toelaat. Doch Armand heeft het
bedrag reeds in zijn hand en reikt't
den koetsier over.
II veroorlooft me vraagt hij
den heer Chapoulot met een beleefde
buiging.
Heel gaarne mijn waarde
heer!... en 3 stuivers fooi, meer
niet...
De vader van Charlotte, die straks
niet inzag, hoe men niet altijd zes
sous bij zich kan hebben, om zijn
omnibus te betalen, begrijpt nu hoe
heerlijk het is, wanneer men iemand
treft, die aan een meedoogenloos
koetsier t frank 75 voor je betaalt.
Mijnheer, mijnheer Baluchet,
geloof ik fr. 1.75 en 6 sous, dat is
te zamen 2 franc en 5 centimes, als
ik 't wel heb Wilt. u me het plezier
doen, vanavond bij mij te komen
soupeeren? Dan zullen we onmiddel
lijk afrekenen. Ik Ken oud-koopman