SOBAKA Do oorzaak van dit ongeluk middelmatig groote slang die Aimunziata plotseling voor naar voeten ontdekt had. Ik hoor nog haar ontsteld gegil en zie nog de groote, van schrik wijd opengesperde oogen en de haastige, krampachtige bewe ging waarmee zij haar kleeren bij el kaar nam. Een plotselinge zwakheid overviel haar en zij zou tegen den grond geslagen zijn, wanneer ik haar niet in mijn armen opgevangen had. Dat is de eendg© maal geweest, dat ik de armen om haar heengeslagen heb en haar hart dicht bij het mijne voel de kloppen. Las sear was woedend. Met een wei- berekenden stokslag maakte hij het dier, dat zich juist oprichtte, onscha delijk en gat daarop aan zijn toorn in zeer ondubbelzinnige termen lucht. „De duivel hale die overdreven vrees der vrouwen", riep hij uit. „Dat je nu nog niet geleerd hebt die dwa ze schrikachtigheid te overwinnen. Die slang kost mij behalve het rijtuig ook nog twee van mijn beste 'den. Bovendien zal ik een nieuwe wagen moeilijk genoeg in deze wil dernis kunnen aanschaffen." Ik trachtte hém tot kalmte te bren gen en vroeg of het niet mogelijk zou zijn de paarden weer op te vangen. „Och wat", antwoordde hij knorrig, „bet is h'ondlerd tegen een, dat zij verloren zijn. Wat weet jij van dit land en zijn gevaren Zij hebben na tuurlij k reeds lang eigen hals enpoo- tén. gebroken en van het rijtuig zal ook wel niet veel zijn overgebleven." Het bleek dat hij gelijk had. Later vond men do prachtige paardien dood terug en hot rijtuig in een toestand, die het nauwelijks mogelijk maakte, het rampzalig overschot als brand hout te gebruiken. Intusscben naderde ik de gedoode slang. Het was een tamelijk zeldzaam exemplaar van een daar voorkomende soort, en ik bad ze graag meegenomen om daarmede mijne verzameling te .Verrijken. Maar ik waagde het niet, uit vrees dat Annunziata den afschuw dien zij voor liet dier koesterde, op mij zou overdragen. Het jonge meisje was intusschen ©enigszins tot zichzelvo gekomen en liet zwijgend dein storm van verwij ten van haar zwager over zich heen gaan. Een paar tranen hingen aan haar donkere wimpers. In stilte maak te ik mijn vriend uit voor een bar baar, ruwe gevoellooze kerel, die do vrees van liet arme kind, den angst dien zij nu eenmaal niet kon overwin ne®, niet wilde begrijpen. Onze vriendelijke gastheer, die ons reeds den gèheelen dag met hoffelijk heden overladen had, zette thans de kroon op zijn voorkomendheid, door ons met zijn eigen rijtuig naar huis le brengen. Wij waren gedurende den langen lit weinig spraakzaam en vooral An nunziata zei de geen woord. Zij staar de peinzend in de verte. Dacht zij misschien met heimwee aan baar va derland, daarginds over de zee, en had zij er spijt van ooit dien voet in deze wouden te hebben gezet? Daar zijn oogenblibken in het leven, "dat men de gedachten van zijn mede- anenschein raadt bij intuïtie- Zoo ging het mij thans en ik zou er wat voor gegeven hebben, wanneer ik haar had mlogen zeggen „Kom met mij mee, ik zal u uit de ze wildernis naar de gastvrije kust van Portugal briengen, of waarheen je ook wilt gaan," Maar ik was gedwongen te zwij gen. Lassen was nog altijd niet over de zaak uitgepraat. „Je moet en ik zal je die vrees af loeren", verklaarde hij. Wij zijn hier niet in Portugal en wij kunnen niet ieder boschje doorzoeken en iedecnen grashalm probeeren, voor dat de prin ses haar voet op den grond zetDaar moet een middel gevonden worden, waardoor je die dwaze angst over wint." Hij scheien over dit middel te pein zen en ik was blij, dat hij het arme meisje nu tenminste met rust liet. Het was reeds geheel donker toen .we thuis kwamen. Toen ik wat later mijn bed wilde opzoeken, gevoelde ik in de duister nis een kleine zachte hand, die zich in de mijne legde en een door tranen verstikte stem fluisterde mij toe „Neem mij mee, wanneer u vanhier vertrekt. In Godsnaam, heb medelij den met mij en neem mij mee. Ik kan het hier niet uithouden." Ik gevoelde diep medelijden met het arme schepseltje. Een oogenbbk gevoelde ik een overweldigend ge voel van blijdschap. Wanneer ik mij nu eens vergist had en zij toch van mij hield? Ik weet niet precies meer wat ik op dit oogenblik zeide, maar ongeveer kwam het op het volgende neer „Annunziata, diaar is slechts één voorwaarde, waarop je met mij kunt meegaan en dat is als mijn vrouw. Ik houd van je sedert het oogenblik, waarop ik den drempel van dit huis betreden heb. Wanneer jij slechts een klein beetje van me houdt, zal ik mor gen mot mijn vriend spreken. Lieve ling, zeg één woord, zeg dat je van mij houdt." 'Zij maakte echter langzaam haar hand uit de mijne lois en lief. den arm slap langs net lijf zinken. Ik zag al mijne verwachtingen in rook opgaan •Zij ihield niet van mij. „Wees niet boos op mij", zeide zij nog >altijd snikkend, „dat ik u niet kan toebethoorem. U is altijd goed voor mij geweest en ik geloofde, dat u mij zou kunnen helpen. O, wat vreeaéLijk, nu moet ik, bij allies wat ik hier reeds te lijden heb, ook nog de gedachte dragen, dat ik iemand, die van mij houdt, zoo diep gekrenkt heb. Maar ik kan niet ik kan niet. Dring er niet op aan Zij kon niet verder spreken. Ik (troostte haar zoo goed ik kon en het gelukte mij haar ©enigszins op te beu nen. Haar tranen Melden op te vloei- rn. Zuchtend drukte ze mij de hand. Ik waagde liet niet haar naar mij toe te trekken en liet kostte mij heel wat zelfbeheer selling om geen dwaasheden 'te beginnen. Zoo scheidden wij, ik met een ge voel van leegheid in het hart, waar door ik den geheele® nacht niet sla pen kon. Eerst tegen den morgen kwam ik eenigszins tot rust en tracht te er over na te denken, hoe ik het arme meisje zou kunnen helpen, zon der haar te compromitteere®. Mijn hulp was echter niet noodig. Zoodra ik was opgestaan, ging ik het nabijgelegen bosch in, met het ge- veer op dan rug en een scherp mes in dén gordel. Het is daar niet raad zaam er zonder de noodige wapens al leen op uit te trekken. Maar ik moet u zeggen, beste vriend, dien morgen was het me tamelijk onverschillig, wat er met mij gebeurde. Nauwelijks was ik een eindje het bosch ingedrongen, of ik merkte op slechts tien schreden afstand een ge weldige slang, dde haar kronkelend lichaam om een boomtak geslingerd had en den spitsen kop met de fonke lende oogen loodrecht naar beneden liet haftgen, wachtende op een wel kome prooi. Ik legde aan en schoot. Het gladde lichaam dei- slang bewoog zich in eenige krampachtige kronke lingen, de staart zocht tevergeefs er gens steun te vinden, dlaarop gleed liet lichaam naar beneden en bleef onbeweeglijk voor mijn voeten lig gen. Het was geen gemakkelijk werk, den buit, waarvan ik die huid tot Lede ren prijs bezitten wilde, uit het kreu pelhout naar de woning te brengen. Ik moest hulp halen en met vereende krachten droegen wij de slang voort. „Frameras", mérkte Lassen op, toen hij mijn jachtbuit zag, „je bent toch een moedige kerel, baste vriend. Als een echte woudllooper waag je je in de schuilhoeken der monsters en schiet ze van de hoornen naar benedien." Terwijl ik nog met welgevallen mijn buit stond te bekijken en Lassen nog wait uitweidde over de handigheid, die ik aan dien dag gelegd had, kwam Annunziata naar buiten. Het tooneél van dien vorigen dag herliaaide zien. Het meisje gaf een luiden gil, toen zij onverwachts de slang in haar volle lengte voor zich zag liggen en vloog in het huis terug. Lassen begon luid te lachen en gaf weer eenige opmerkingen ten beste over de vreesachtigheid der vrouw in het algemeen en van zijn schoonzus ter in het bijzonder. ,Je bent onrechtvaardig", zeide ik eenigszins geprikkeld, terwijl ik voor Annunziata partij koos. „Dè meeste menschen hebben een onoverwinnelij- ken afkeeT van slangen. Je zoudt beter doen uw schoonzuster naar Europa terug te zenden. Zij wordt hier nog ziek van angst. Ik heb medelijden met het ai-me meisje, en ik wilde, dat ik haar helpen kon." Lassen zag mij verbaasd aan. „De zaak is niet zoo eenvoudig als je denkt", zeide hij toen. „Annunzia ta is onbemiddeld en wanneer ik ook al de reiskosten bestrijdt, daar mee is zij niet voor goed geholpen. Haar overige familieledien zijn niet in staat haar te onderhouden. Daar zou een ridder gevonden moeten worden, die zich haar lot aantrok en naar Europa terugvoerde Bij deze laatste woorden zag hij mij veeübeteekenend aan. Maar ik kon zijn blik niet beantwoorden. „Ik zou zélf liever willen, dat zij terug ging", vervolgde hij. „In deze" eenzaamheid kan zij niet aarden. Maar nu dat eenmaal niet gaat, moet ik naar middelen zoeken om haar ten minste tot een eenigszins draaglijke plantagebewoonster te maken." „Wat wil je dan doen?" vroeg ik ongerust, daar ik mij niét kon voor stellen, dat Lassen liet arme kind met veel zachtmoedigheid zou beliande len. Hij haalde de schouders op. ,Ik zal er wel wat op vinden. Brengt voorloopig die slang wieg", riep hij een paar inlaiidsohe bedienden, toe, die zich haastten aan dat bevél te vol doen." De kapitein zwéeg weer, in diep ge peins verzonken. Met geweld drong hij zich eöndélijk zijn verhaal ten ein de te bréngen. „In 'den namiddag hoorde ik Las sen in de tuinkamer rondscharrelen, waarvan de vensters, die op den tuin uitzagen, open stonden. Daarop riep hij Annunziata toe „Zeg. haal eens even mijn jacht laarzen uit de kledné hoekkamer". Dienstwillig ging het jonge meisje naar binnen, maar zoodra zij de ka mer was binnengetreden, sloot Las sen de deur a.chter haar toe. Dadelijk kreeg ik achterdocht. „Maar Lassen", riep ik uit, „je hebt baar toch niet met de doode slang in een kamer opgesloten?" „Wat geeft dat?" antwoordde hij onverschillig, „de slang is immers doodHet zal een goede les voor haar zijn. Zij moet toch eindelijk eens in de nabijheid van een slang durven komen 1" „Dat, is afschuwelijk", riep ik met onderbroken afkeer uit, want al wist ik ook zeker, dat de slang dood was, en Annunziata geen kwaad meer kon doen, vond ik liet experiment toch monsterachtig. „Ik kan de laarzen niet vinden", klonk het nu uit de kamer. „Zoek maar eens", antwoordde Las sen, „misschien bij de sofa." Eén ontzettende schreeuw was h et- antwoord. Zij wilde de deur openen, maar deze bleek gegrendeld. „Laat mij er uit, laat mij er uit smeekte zij. „Kijk ze maar eens goed aan", riep Lassen haar toe. Zij doet je niets. Vriend Wilkens heeft ze getemd „Hulp hulpgilde zij op hartver- soheurenden toon. „Hélp mij toch, zij komt op mij af 1" Verbeelding", bromde Lassen. „Haar fantasie doet haar liet onmoge lijke zien. Zooveel te beter, zij zal zich voor haar ongegronde vrees lee ren schamen." Het arme meisje gilde achter de ge^ sloten deur nog harder om hulp. Ten laatste klonk nog een zwak ge kreun, toen volgde een zware slag. Ik kon het niet langer uithouden en eischte op woesten toon, dat de deur zou worden geopend. „Naar den duivel met jou weekhar tigheid," liep hij knorrig. „Jij brengt met je onzinnig medelijden mijn ge heel© kuur in de war Maar hij liet toch toe, dat ik hem den sleutel uit de handen trok en haastig de deur opende. Wij deinsden verschrikt achteruit. Op den grond lag Annunziata en om haar heen kronkelde zich een reus achtige boa. De spitse gespleten tong raakte bijna haar gezicht aan. „God in den hemel 1" riep ik uit. Ik richtte mijn pistool op den ver- schrikkelijken kop en trok af. Mijn vriend was als versteend van ontzetting. „Hoe is dat mogelijk?" steunde hij. Verschrikt door het schot kwam zijn vrouw toéloopen en toen zij zag wat er gebeurd was, verloor zij het be wustzijn. Ik geloof, dat wij ook bijna het verstand verloren. ..Zoo waar als Ik hier sta, was de slang dood", verklaarde Lassen rade loos. Ik wierp een blik door de kamer, en het raadsel was spoedig opgelost. Op de sofa lag de doode slang, juist zooals Lassen ze gelaten had en wat zich daar in de laatste stuiptrekkin gen om het lichaam van het bekoor lijke kind kronkelde was een tweede monster, waarschijnlijk het wijfje van de doode slang, die, waarschijn lijk geleid door dein reuk, de kamer was binnengeslopen. Maar dit liad niet in de berekening van mijn vriend Het was vreeselijk, vreeselijk, boven alle beschrijving. Wat hielp het, dat Lassen zichzelf een vervloekt© moor denaar noemde, die met het leven van het beklagenswaardige kind ge speeld had. Wij moesten hem met weid er van terug houden, dat liij do revolver, die ik had laten vallen, niet in vertwijfeling op zichzélf richtte. Wat zal ik nog verder vertellen, Annunziata was dood. Wij hebben haar begraven en tegelijkertijd be groef ik de schoonste hoop Van mijn leven. In die woning kon ik het niet langer uithouden. Ik keerde spoedig naar mijn schip terug en trachtte -® do gevarén van het zeeniansbestaan deze vreesélijke gebeurtenis te veirge- ten. Mijn vriend heb ik nooit weerge zien. Maar wij hebben elkaar dik wijls géschreven, treurige brieven. Ik ben thans een oud man, beste vriend, maar wanneer ik aan die e.pi- soide van mijn léven terugdenk maakt een onzegbare smart zich van mij De oude Wilkens leunde uitgeput in zijn stoel terug. Ik staarde zwijgend op de glinste rende slangenhuid. Het was mij alsof ik ze zag bewegen en zic-h om een slank meisjeslichaam slingeren ik moest de oogen sluiten. Ik drukte den ouden heer de hand en ging heen. Kapitein Wilkens heeft mij later nog vele geschiedenissen verteld, vroolijke én treurige, maar nooit heeft eene mij zoo aangegrepen als deze. Schets uit Rusland volgens een ware gebeurtenis door OLGA WOHLBRüCK. (Yeri. van M. v. O.) De bezitting der familie So batschnikoff is een der mooiste van heel Smolensk!. Ze draagt den naam van den eersten eigenaar uit het ge slacht der Sobatschnikoffs. Wel is waar werd die meestal bij verkorting: ,Sobaka" genoemd, wat zooveel als /hond" beteekent; en „bondsch" was hij voor zijn ondergeschikten. Reeds door het feit, dat hij niet dronk en niet dobbelde, nam bij de boeren tegen zich in, want daardoor kon men niets verwachten van zijn buien of grillendie had bij nooit. Maar wel was hem een onbe-; dwingbare hebzucht eigen. Zag hij een mooie vrouw in het dorp, dan moest die hem toebehooren, evenzoo goed als een goed bebouwde akker van een boer. Daartoe ontzag Mj vol strekt niets, greép elk middel aan om tot zijn doel te geraken. Hij leen de geid aan de boeren zonder, zooals de herberg-jood deed, hooge procen ten te berekenen, maar wanneer zij hem niet op tijd konden terugbetalen jaagde hij ze onbarmhartig weg of stelde de strengste voorwaarden. Op die wijze was hij in hét bezit gekomen van het halve dorp, en de meeste boeren waren van hem afhan kelijk als lijfeigenen. Het eenige on derscheid was, dat zij niet met den knoet geranseld werden. Maar daar tegenover stond, dat gedurende den winter niemand voor hen zorgde, en zij maar zelf moesten zien, hoe zij er door kwamen. Wanneer de honger dan hun lijven deed opzwellen, als bij waterzuchti- gen, en zij de afval-emmers van het slot doorwoelden om er nog iets eet baars uit te balen, dan zou menig een graag een pak knoetslagen voor een boTd warme koolsoep over heb ben gehad. Overigens vertoonde „Sobaka" zich hoogst zelden. Misschien uit politiek. Maar de kinderen reden vaak door het dorp, met hunFranschen onder wijzer en Engelsche gouvernante in het rijtuig, dat gevolgd werd dioor een troep wolfsgroote honden. Wan neer het vierspan door het dorp aan gerend kwam, onder bellengerinkel en hondengeblaf, dan wierpen de dorpskinderen zich plat op dén buik en drukten hun vuile neusjes tegen den grond, de vrouwen sloegen eer biedig een kruis, terwijl de mannén hun schaapswollen mutsen van het 'hoofd rukten. Somtijds strooiden de adellijke kinderen handenvol kopergeld uit 't rijtuig en dan ontstond er een ge schreeuw en geworstel dat vaak in een bloedige yechtpartij ontaarde, de grooten gedroegen zich dan als kin deren en de kinderen verdedigden hun buit als reuzen. Sommigen ren den het rijtuig achterna, totdat zij hijgend en halfdood van uitputting er bij neervielen. „Ges panvres diables 1" zeide de Franschman, maar de Engelsche gouvernante trok minachtend de bo venlip op, boven de groote gele tan den, zeggende„It Is hideous in deed I" Voor de kinderen was dat een kort gejubel, voor het dorp een gebeurtenis, een onderwerp van gesprek gedurende eenige weken, een 'nopen op de toekomst, een heerlijke herinnering. Met de jaren hield ook dat op. Het werd heel stil in het dorp. De kleine f reuletjes werden op een adellijk pen sionaat te Petersburg gedaan en de jonker kwam op de cadettenschool. Zoolang men nog af en toe het lach der kinderen hoorde, had men nog niet alle hoop op de barmhar tigheid van den vader opgegeven dat kinderlijke lachen kwam aea ur men menschen voor al3 een brug, waarover zij mogelijk den weg lot den gev rees den man zou den kuip. en vinden. Toen dat lachen /ïr5temde gaven zij ook alle hoop op. Sobaka werd ét sods strenger steeds gieriger. Nu was het zelfs hét liefste meisjes-mondje niet mogelijk, iets van hem af te smeeken. Het was, als wilde hij het gansché dorp uit hongeren, zich elke heg, elk stukje veld toeëigenen, als ware hem elke korenaar, die niet op zijn eigeD grond en bodem groeide, een doorn in het oog. Eenige boeren loerden gedurende een paai' nachten op hem, om hem met hun knuppels dood te slaan, maar zij werden ontdekt en toen werden zij zelf in de naburige stad ieder met vijftig roeslagen bestraft. Dat maakte ze gedwee en ontnam 'hun voor langen tijd allen wraak lust. Sedert werd Sobaka, waar het mo gelijk was, nog veeleischender en brutaler. De geldzucht steeg hem naar het hoofd, erger nog dan de drank bij den boer. Hij zag en hoor de niets meer. En de ellende in het: drnp wem steeds grooter.... Jaren gingen voorbij. Da aanko mende jongens werden mannen. Zij waren wijzer dan de ouden en be grepen dat hier met ruw geweld niets te bereiken was. Ze zamelden de biljetten, die de ouden achteloos in, een lade hadden laten liggen, sta pelden ze bij elkaar en wachtten. Ze wachtten op een gelegenheid, opeen toeval.... ze geloofden aan God en aan rechtvaardigheid. Op een zomerdag kwam ér een jon ge student in het dorp en huurde een kamer bij een boer. Het was reeds méér voprgekomen, dat ziekelijke, arme stadsbewoners voor hun ge zondheid op het platteland gekomen waren. Zij namen dan deel aan den eenvoudigen kost der boeren, gingen mee op het veld, werkten zoo goed en kwaad als het ging, tót heimelijken spot der dorpelingen, hun best doen de zich in niets van de boeren te ondelrscheidén. Dezen gedroegen zich meestal achterdochtig en ongeloovig, lachten over die „Duitsolie" kleeding der stedelingen, die zij noch als huns gelijken, noch als een echten „Ba- rin" (heer) wilden beschouwen. Zij behandelden hen met de, zij het ook goedaardige geringschatting, die een groote hond wel eens voor een klei nen betoont. In het begin ging het den student ook niet beter; maar was hét door dat hij hun taal sprak, of dat hij zoo ongedwongen en eenvoudig met hen omging, kortom7 het gelukte hem, hun vertrouwen te winnein. In de schemering las hij ze voor, uit klei ne rood en groen gebrocheerde boek jes, die hij in zijn handkoffer had meegebracht. En in die boekjes ston den zulke troostrijke woorden, over menschenrechten, broederlijkheid en vrijheid. De mannen zuchtten hoor baar en bij de vrouwen vloeaden de tranen in stroomen neer, want ook tot haar werd het wootrd gericht. Zij zouden geen slavinnen meer zijn, maar de helpsters van dèn man en deze zou ze niet meer door den knoet tot gehoorzaamheid dwingen, maar in haar de moeders vereeren vaneen nieuw geslacht, dat geroepen en be stemd was. om het arme onderdruk te Russische volk uit hun nood en ar moede te bevrijden. Ook op de jeugd werd, in gouden woorden, een be roep gedaande jeugd moest vader en moeder en het vaderland van de dwingelandij verlossen en zuster en verloofde beschermen voor de ruwe vuist van den meester!,.. Toen de student vertrok had hij al de belastende aanklachten tegen So batschnikoff in handen en het halve dorp deed hem" onder duizend zegen- wenschen uitgeleide. Op den daarop volgenden Zondag verscheen, tot algemeen© ontzetting, en geheel tegen zijn gewoonte, So baka in de dorpsherberg. Zijn kreeft- rood gezicht stak als eten gloeiende vuurbal af tegen de donkere omlijs ting van zijn pelskraag en zijn s)tem barstte als een bruisende orkaan, over de verschrikte boeren los „Jelui vervloekte hondendrinken kunnen jelui, maar je verplichtingen nakomen, dat kunnen jelui niet Schurken en goddelooze boeren die jelui zijt I En wat was dat voor 'n anarchist, dien jelui gehuisvest hebt, hè? Ook nog politieke samenzwerin gen Ik zal jelui leerenIn den pot moesten jelui allen 1 En met den knoet afgeranseld, tot je je niet meer roeren kunt! Denken jelui, dat ik je noodig heb Geen quaestie vanBij honderden kan ik de arbeiders krij gen, bij honderden komen ze uit de provincie. Jelui kunt voor mijn part verhongeren Tot stof kan ik jelu verpletteren, begrepen Met mij-n hak kan ik jelui vertrappen, begrepen, jelui hondsvotten Sidderend en bevend slopen de boeren huiswaarts. Alles was verlo ren, de student had ze stellig verra den, nu was hét met hen gedaan De winter kwamnog trooste- loozer dan ooit, na een schralen oogst, met buitengewoon veel sneeuw en 20 graden koude. Tegen Kerstmis viel de eerste koe, toen de tweede.... Men begon het, voor een week bestemde brood, vooruit in te dealen. De „Golodoucha" (honger ziekte) hield haar intocht. Het treurigste en slechtste was va der Anton er aan toe, de bijenkwee- ker, die verder van het dérp af, aan den zoom va.n het bosch en tévens aan den grooten landweg, met zijn zwakke, ziekelijke vrouw en zes kin deren in een half vervallen hut woonde. Die kinderzegen was eerst, laat zijn deel geworden en zoo kwam het, dat hij als reeds oude man zijn jongste kind op de knieën wiegde. Toen het laatste stuk van liet zelf gebakken brood opgegeten was, wierp hij een leegen linnen zak op den rug om voor de volgende week brood in het dorp af te bedelen. Zijn verschijnen veroorzaakte angst en zorgen wanneer de boeren begon nen te bedelen, dan was het uit, dan kon men zich even goed laten be graven Terwijl men wat in zijn zak deed, vroeg men hem uit naar allerlei nieuws, hij woonde immers aan den grooten weg en daar viel altijd iets te zien en vaak ook wat te hoo- ren van voorbij trekkende kooplie den. In den -laatsten tijd, vertelde hij, waren er vele rijtuigen voorbij gere den, waarin heeren zaten in uniform en met strenge gezichtendie reden allen naar het slot en keerden na éen of twee uren weer terug. Eens had hij onder 't voorbijgaan een gesprek koord van twee beambten te paard zij streden er over, wie eigenaar zou worden van de bezitting, wanneer het met Sobatschnikoff gedaan zou zijn; en dan pruttelden ze over al het schrijfwerk en de vele berichten, die naar Petersburg opgezonden mcesten worden, en dat er tegen woordig van elke nietigheid zooveel ophef gemaakt werd. „Wanneer het •verder zóó gmg, dan zou elke boer zich nog gaan verbeelden, dat hij een generaal washad de eene ge zegd: De hoeren keken elkaar veelbetee- kenend aan. Zou er waaiiijk vooruit zicht zijn op redding? Zij waagden nauwelijks daarop te hopen... Met bevende handen wierpen zij alles wat zij van eetwaren konden mis sen in den zak. Misschien zouden zij nu spoedig verlost zijn van hun kwelduivel wellicht braken er nu be tere tijden aan. De berichten ,van den ouden Anton hadden hun weer wat moed gegeven, en ze dankbaar en mild gestemd. Twee weken later toog vader An ton weer op vfég. De sneeuw lag zóó hoog, dat de tocht niet zonder levensgevaalr was. Maar de kinderen schreiden van honger, zoödat hij er wel toe genood zaakt was. In de eerste hut, waar hij aanklop te lag een lijk. Een jongen van vijf tien jaar was aan de „Golodoucha" bezweken. Men verzocht hem verder te gaan... hier was nu geen barmhartigheid te verwachten. In een volgende hut lag een vrouw te sterven, in een derde beweende een moeder haar zuigeling, voor wien zij, uitgeteerd, geen melk meer had.... De Dood waarde door het dorp. En zoo plots was het gekomen, dat zij allen door ontzetting al« verlamd waren. Zelfs Anton's nieuwste be richten waren nauwelijks in staat ze uit hun neerslachtigheid op té wek ken. Het liep ten einde met Sobaka, stel lig ten einde, zelfs de „Pristaw" (politie-agent) had het openlijk ge zegd; al zijn slechte datten waren be kend geworden, niets kon hem meeir redden... hij zou stellig naar Siberië verbannen worden, minsttens voor tien jaar, misschien ook méér!... De jonker, zijn zoon, was ook reeds uit Petersburg gekomen en zoo niet (he den, dan morgen, zou de vader weg gebracht worden, onder 'n escorte van „minstens honderd kozakken" Nu kwam er leven onder diemen- schen.- Vandaag nog zou hij weggevoerd worden. Nu, geen kozakken waren daartoe noodig, zij zelf zouden heim wel uit geleide doen, zij allen, met knuppels gewapendhun zou hij niet ontko men. Maar waarom duurde liet nog zoo lang? Met een man uit 'het volk werd er niet zooveel omslag ge maakt ,,'t Is Gods wil 1" zeide Anton, een kruis slaande. In de daarop volgende week stierf een zijner kinderen en eenige dagen later zijn vrouw. Daar hij voor de begrafenis van het kind nauwelijks vijftig „kopeken" had kunnen beta len, en nu geen enkel geldstuk meer bezat, waagde hij het niet den Pope mededeeling te doen van den dood zijner vrouw. Hij wilde wachten tob hij, op de eene of andere wijze wat geld verdiend zou hebbenintus schen zou hij haar diep in de sneeuw verbergen. Maar de angst sloeg hem om het hart, als hij aan de vossen dacliï, die om zijn hut snuffelden, als hadden ze er de lucht van, dat er, een lijk in was. Toen nam hij een kloek besluit. Daar de boeren hem niet meer hel pen konden, wilde hij zich tot den eigenaar van het. buitengoed zelf wenden. Misschien was die nu wel barmhartiger geworden, nu dat hij zelf angst en zorg had leeren ken nen. Maar de knechten en lakeien wei gerden hem binnen te laten. „Maak dat je weg komtDat mankeert er nog maar aan Hij schreeuwde 'it luid uit, als een gewond dier, en wierp zich in wan hoop plat op de sneeuw neer. Een jonge man, met ernstig, bleek gezicht, kwam buiten en trad op den ouden Anton toe. Deze harkende in hem den zoon van den slotheer en omvatte zijn knieën. „Heer i Meesterl\eb medelijden met meMijn kind is gestorven I Mijn vrouw is gestorvenEn geen brood, geen zout in huis!...." „Wie ben je?" „Anton, goede HeerAnton de bij- enkweekerAT niijn mooie, zoete ho nig heb ik altijd heel goedkoop aan uw va-Ier verkocht, twintig jaren lang Het jongemensch stak zijn hand in den zak, maar bezon zich... „Je liegt!" „Moge mijn gebeente verbleeken l Moge de aarde mij verslinden, wan neer ik lieg!" De jonge man staarde somber voor zich uit, en de oude vervolgde wan hopig Ik kan mijn vrouw niet laten be graven Twee dagen ligt ze nu al wat moet ik met haar be ginnen?" En hij jammerde zachtjes in zichzelf. ik zal zien. Over een uur zal ik bij je zijn. Ga naar de binnen plaats en neem wait eten mee naar huis Meteen gaf hij den afwachtenden knechten een teeken, waarop dezen zich 'haastten, den ouden man een mand eetwaren mede te geven. 3edert maanden werd er in Anton's armelijke hut weer eens flink gegeten, maalr het eene uur verliep na het andere, zopder 'dat de jonge man verscheen. Anton zat intusschen bij zijn ge storven vrouw en hield een vei ham- been onder haar neus, terwijl dikke tranen langs zijn wangen vloeiden. >,Ruik 's, oudje, ruikwat héérlijk lekkerEn daar 't hem zoo onuit sprekelijk leed deed, dat zij niets van al het lekkers (had kunnen mee genieten, schoof hij een stukje ham iusschen de bleeke lippen, zeggende „Eet, mijn oudje, eetVoor je ge zondheid De kinderen waren boven op den warmen -oven gaan liggen etn slie pen ook Anton voélde eén zware ver moeidheid in de ledematen. De goede jongeheer was nu toch met gekomen, maar wanneer hij dien Popo morgen die twee harde eieren en 'liet hambeen voor eén soep bracht, dan zou die wellicht toch zijn oude vrouw begraven, en een klein, kort gebed aan haar graf uitspreken, en. het wierookvat daarover heen zwaai- éénsof misschien wel twee maaldriemaal niet, ne«en, dat kon hij cniet verlangen Plotseling werd er zachtjes aan het venster geklopt. Anten schrikte op en haastte zich de deur te openen. Bui ten in dé dwarrelende sneeuw stond' de jonge Sobatschnikoff. „HeerWeldoenerriep de oudé uit en wildé aan zijn voeten néérzin- ken. Maar met een streng handgebaar .weerde de jonge man hem ai eh trad binnen. Een brandend!© pijnhoutspaan, verspreidde een zwak schijnsel. De jonge man kuchte van dien rook en knipte met de oogen. „Daar ligt zij, heter", zeide Anten deemoedig, en wees op de tafel, waar op, volgeto oud gebruik, de doo<I© vrouw lag en moest blijven liggen1, tot dat zij begraven werd. De jonge man blikte laing op de star re trekken van het gelaat dier doode én vroeg toen zonder Anton aan te Q Weten de andere menschen al dat je vrouw gestorven is?" De oude schudde droevig het hoofcL „Wie zou het weten, hieer? Ik heb het niemand gezegd en in het dorp is iedereen met zichzelf vervuld daar kan ieder zijn laatste koe en zijn. laatste kind verliezen en daar is geen mensch, die er zich om bekom mert. Maar morgen dien ik wel naar den Pope te gaan om den dood aan te geven en hem om een Christelijke be grafenis te smeeken." Ik zal wél voor de begrafenis zorgen, man! Geef mij het lijk mee ik zal er je driéhanderd roebel voor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 10