buiging de kan aan. Ik beduidde hem
dal hij ze op dé tafel zetten en mij
verlaten zou, waarbij ik opmerkte,
dat zijn gelaat betrok.
Ilij aarzelde een oogenblik, keek
.mij aan en ging toen haastig heen.
Ik ben een man, die van zijn onder
geschikten gehoorzaamheid eiscbt.
Ik wierp mij op een stoel, trok mijn
laarzen uit en dacht na. Die senor
Ferestrello was ongetwijfeld een
schurk. Even ongetwijfeld was hij
het. die het toezicht over. de herberg
hield. De waard was slechts een pop,
die door de wenkbrauwen van den
schelm in bewegïg werd gebracht.
Hetzelfde was het geival met de
twee gewillige en zwijgende mannen.
Die twee mannen wie waren zij Ik
ging hun eigenaardigheden na. Zij
droegen zorgvuldig eenige zakjes
met anijszaad. Dat was zonderling.
Zij waren schraal en tocli gespierd.
Zij zouden wed goede drijvers zijn.
Ha, zij droogon anijszaad en zij wa
ren drijvers. Zij spraken niet. Weer
zonderling. Toen schoot mij een la
ter gemaakte opmerking door het
hoofd. Hun gezichten stondien effen
en onverschillig, wanneer wij spra
ken. Zij konden derhalve noch Por-
tugeesch, noch Engelsoh. Wat waren
zij dart? Spanjaarden Neen, zij
hadden geen Spaansch type. Dan
ha, FranschenZondier twijfel
FranschemIk ging vlug overeind
zitten. De flesch viel mij in 't oog.
Ik stond op en ging naar de tafel. De
herbergier was merkbaar onbeholpen
geweest bij het inschenken. Hij had
zijn werk voor mij achter het licht
verborgen gehouden. Hij wilde dus
met, dat ik hot zien zou. Waarom
dat? Ik bracht de kan aan mijn neus
en zette ze glimlachend weer neer.
Roode wijn? Jawel en nog wat
anders. Ik slaap vast, wanneer ik
wijn gedronken heb. Als ik die flesch
had leeggemaakt, zou mijn slaap
meer dan vast geweest zijn, en het
Britsche leger zou een flink soldaat
minder geteld hebben.
De kan opnemende, stortte ik wat
van den drank over de tafel, gelijk
iemand doet, die van den wijn wat
onvast op zijn boenen geworden is.
Toen goot ik de rest van den inhoud
in kan en flesch buiten het venster-
en zette ze weer op de tafel, waarbij
ik de kan oinvör wierp. Mijn stoel
met een sntak omgooiende, waggel-
ïk, met zooveel drukte als mij moge
lijk was„ naar mijn bed ,en wierp mij
er op. Mijn schako rolde op den vloer.
Toen wachtte ik.
Het kan vier minuten later geweest
zijn, toen de deur behoedzaam ge
opend werd. Op het bed liggende,
werd ik door de gordijnen en den he
mel boven mijn hoofd in 't donker ge
houden, maar ik kon de deur en het
benedengedeelte dier kamer heel goed
onderscheiden. Senor Perestrello
sloop naar binnen, gevolgd döor de
twee zwijgende mannen, die ik tevo
ren opgemerkt had.
Prastrello ging dadelijk naar de
tafel, hield de flesch op zij én grin
nikte.
Tot dénlaatsten druppel, sprak
hij in 't Fr arisch. Hij_ zal goéd sla
pen.
Weet ge zeker ,dat het genoeg
was? vroeg een der mannen. Zal ik.
mij er van overtuigen
Hij sloeg zijn mantel open en haal
de een dolk te voorschijn.
Overbodig, waairde vriend, ant
woordde de schurk onverschillig. We"
behoeven geen tijd aan dezen galge
brok te verspillen. Bovendien, Mi
guel zal het huis in brand steken. Dat
zal een signaal voor onze vrienden
zijn eu alle bewijs van zijn mede
plichtigheid vernietigen. Parbleu
ging hij voort, op zijn horloge ziende,
het is laat geworden. Die zot heeft
ons lang genoeg opgehouden. Jelui
kunt zeker in den tusschentijd het.
spoor gereed maken
Zeker, Uwe Excellentie.
Het moet uitloopen aan het ein
de der straat. De hut zal ons een
schuilplaats verschaffen. Ge begrijpt,
me
Volkomen, Uwe Excellentie.
Aan 't werk dan, mijn vrienden!
Zij slopen weer weg, en ik hoorde
een sleutel omdraaien. Ik ging over
eind in het bed zitten en begon zacht
te fluiten. Zij waren bepaald op een
wraakneming uit. Vergif, brand en
nu die gesloten deur. Welnu, zij had
den rekening te houden met Jack
Nafcherton, ,,een dapper en moedig
officier", had Crawford in zijn depê
ches gezegd. En Crawford kende da
delijk een soldaat wanneer hij er
een ontmoette.
Dat was een fraaie samenzwering.
Ik maakte mij spoedig alle omstan
digheden duidelijk, Ik zou mij uit
bet venster kunnen laten vallen en
prob eer en het met de schurken af te
maken. Wat waren vier van die ke
rels voor een behendig en bekwaam
schermmeester MaaJr waren zij er
allen wel in betrokken?
Ik alleen wist er vanals ik viel
bij zulke zaakjes 'bestaat er altijd
kans, dat een held door een kogel ge
dood wordt, die een lafaard spaart
als i'k viel, zon de samenzwering
kunnen slagen. Het was het best be
scheiden op te treden.
Een spoor, anijszaad, de hut aan
het eind der straatHet complot, liet
brutale, schelmsche complot was
ontdektDe drijivers zouden een spoor
va.n anijszaad aanleggen van de
plaats van bijeenkomst naar Dalme-
Ia, en de honden zouden dat spoor
volge-n. Lord Wellington was een
goed ruiter, en zou 't er op aanleg
gen die acht mijlen ongeveer aan 't
hoofd van den stoet te blijven. Een
vossenjacht verspreidt de ruiters, en
die sohurken konden er staat op ma
ken, dat de generaal bijna, zooal
niet geheel, zonder gezelschap zou
geraken. En dan... Ik greep mijn.
schako op, drukte hem met veel be
weging op mijn hoofd en sprak tot
mijzelf
Kom, mijn jongen, het lot van
den grootsten generaal is in uw han
den. Het is gelukkig, dat de gene
raal u heeft om hem te helpen.
Toen begon ik te grinniken. Ik her
tonerde mij, dat de generaal mij een
jaar geleden, op verzoek van dien
zelfden schavuit, om een paar stuks
gevogelte beknord had.
Het venster gaf uitzicht op de deur
der herberg. Ik wachtte, totdat Is de
•twee magere kerels en Perestrello
naar buiten zag drentelen. De wind
was eenigszins bedaard, hoewel nog
fel genoeg, en de maan scheen nu en
dan door de gescheurde wolken. Toen
de drie mannen uit het gezicht ver
dwenen waren, zwaaide ik mij uit
het venster en liet mij behoedzaam
op de straat neervallen.
Gelukkigerwijze was het geraas
van den wind nog voldoende om het
gerinkel van mijn sporen op de sdee-
nen te dempen. Mijn sabel hield ik
onder den linkerarm.
Toen ik eenmaal op straat was, be
gaf ik mij vlug naar de achterzijde
van het. huis eoi kéék omzichtig in
den stal. Hij was led:lg. De schurken
hadden zich met mijn paard uit de
•Voeten gemaakt. Hinderpalen echiter
zijn voor mij" enkel een aansporing
om door te zetten. Ik keerde op mijn
schreden terug, en moet bekennen
niet zoo voorzichtig als wel dienstig
was geweest, misschien wel omdat de
roekeloosheid, die ik door een stout
avontuur verkrijg, mij mijn beschei
denheid had doen vergeten. Denhoek
van liet huis omgaande, struikelde ik
bijna, over de gebogen gestalte van
dien kleinen, ronden man. Gelukki
gerwijze was hij zoo verdiept in
hetgeen hij zag of deed, dat hij mij
niet hoorde.
Hij gluurde door 'het venster van de
gelagkamer, waardoor een flikkerend
licht scheen, dat in de weinige oogen-
blikken, die ilc diaar Stil achter hem
stond, al helderder en helderder
werd. Hij had zijn huis in brand ge
stoken Toen ik mij vilde verwijde
ren, hoorde ik hem grijnzen. De vent
diacht zeker aan den vergiftigden of
ficier in zijn bovenkamer. Een oogen
blik aarzelde ik. Ik moet het beken
nen ik aarzelde, ofschoon elke mi
nuut voor mijn generaal van belang
was. Maar de verzoeking om den
schurk bij den kraag van zijn jas en
het achterdeel van zijn broek te grij
pen en hem in het vuur te smijten,
dat hij zelf ontstoken had werd
mij bijna te machtig. De kerel grin
nikte weer, maar ik snelde weg, ik
snelde vastberaden weg.
Een eindje verder in de straat
kwam ik aan een huis van wat aan
zienlijker grootte dan de^overige.
Dit, dacht ik, is misschien het
2-eschïktste voor mijn doel.
Naast het huis was een groote
poort. Ik wachtte op een vlaag van
den wind en toen, mijn schouder
dicht tegen de klink brengende, deed
ik ze openspringen. Er zijn we'nig
monschgn? die ffifj dat hadden kun
nen nadoen. Het is niet zonder reden,
dat ik voor den sterksten man bij de
Lichte Dragonders bekend sta. De
poort gaf toegang tot een erf. Verder
op was een stalling. Ik gang ze op de
zelfde wijze binnen. Na eenige oogen-
blikken voerde ik een tamelijk goed
paard, gezadeld en getoomd, naar
buiten. Ik gevoelde mij jegens mijn
cinbekende*-vrfenden tot dank ver
plicht....
Het was kort na achten, toen ik
hiet kaanp binnendraafde, op een
paard, dat afgebeuld was en schier
neerviel. In een oogenblik was aker
af gesprongen en zocht mijn kolonel.
Na eenige minuten, én hij wist ge
noeg van mijn geschiedenis om^ mij.
weer op weg te zenden toet twintig
goödlbefeden mahschappesn van mijn
troep
God geve, diat ge slaagt, Nather-
tonriep hij bezorgd, toen ik de teu
gels los over Nestor's nek wierp.
Half negen, de bijeenkomst is
om acht uur, en Saluvera ligt vier
mijlen rechtsaf. Ik zal niet m'ssen,
antwoordde ik.
Wij reden, gelijk geen andere af-
deeling Lichte Dragonders ooit gere
den heeft, niet loshangenden teugel,
de sporen niet ontziende, maar als
wedrenners over den ongelijken
grond voortvliegende. Ik ben geen
snoever, maar ik durf zeggen, dat er
geen tweede in hat geheele leger is,
die zijn manschappen zoo netjes over
het terrein zou gebracht hebben. Mijn
mannen kennen mij, en weten, dat
ik niet. meer. van hén verg dan ik be
reid ben zelf te doen. Wij hebben el
kaar bij vele moeilijke gelegenheden
op de proef gesteld en... welnu, wij
reden met afgematte paarden, doch
•nog op tijd Dalmela binnen.
Snel omsingelden wij de hut aan
het 6'nde der straat, en ik liet dade
lijk de helft van mijn troep afstijgen.
Op de deur toestoppende, trapte ik ze
met één krachtigen schop open, en
met getrokken zwaard en het pistool
in mijn linkerhand trad ik binnen.
Een groep van een zevental doode-
lijk verschrikte mannen lag in een
hoek van dé voorste kamer neergedo-
ken. Zij waren allen tot de tanden
gewapend, maar het plotselinge van
onze komst had 'hen als het ware met
verlamming 'geslagen. De voorste van
hen was Perestrello, zijn gelaat had
een lijkkleur. Toen 'hij mij zag slaak
te hij een kreet van ontzetting. Ik
lachte,
Senor, het is altijd verstandig
zich van iets te overtuigen, begon ik.
Gij ziet, dat ik niet dóód ben. De wa
pens neervoegde i'k er op luiden
toon bij,.
Voor een oogenblik aarzelden zij,
maar mijn pistool en do loopen der
karabijnen van mijn manschappen
brachten hen tot rede. Eenige minu
ten later hadden wij hen behoorlijk
geboeid. Oncfer hen bevonden zich
ook de twee magere kerels, en geluk
kigerwijze hun zakjes met anijszaad
eveneens. In hun zakken vonden wij
papieren, die de geheele samenzwe
ring onthulden, 011 de belooning be
paalden, welke hun door Perestrello
zou uitbetaald wonden.
Tien minuten later kwamen de hon
den op het gestrooide spoor af, en
kort daarna enkele officieren en nu
en dan een paar te zamen. Wij hiel
den hen staande, en toen eindelijk de
kleine in een grijzen mantel gehulde
figuur van den generaal aankwam,
zaten er^. buiten mijn troep, een
twaalftal buiten de hut in het zadel
geschaard.
Lord'Wellington hield stil, toen hij
ons zag.
Wat is dit riop hij. Wie zijt gij,
mijnheer, en wat doet gij hier met dit
detachement? Ge hebt mijn bevelen
geboord
Ja, sir, antwoordde ik.
Waarom zijt gij dan hier, tegen
alle orders in?
Sir, een jaar geleden hadden wij
een zaakje met dat gevogelte.
Gevogelte?
Hij staarde mij aan.
Wilt gij diit eens lezen, sir?
Hij nam de papieren en las ze zorg
vuldig. Ik sloeg zijn gelaat gade. Hij
(vertrok geen spier.
Welnu, sir?
Mag ik u den eigenaar van dat
gevogelte voorstellen, sir?
Ik wenkte mijn korporaal. Hij ging
in de hut en bracht, den schurk Pe
restrello naar buiten.
Dit is dé mijnheer, die oorzaak
was, dat Lk een jaar geleden een be
risping van u opliep. Ge zult zijn
'hJandteekening op die papieren wel
hebben opgemerkt.
Lord Wellington keek den manen
daarna mij aan.
Hoe zijt gij dat oompiot te weten
gekomen, kapitein vroeg hij.
Ik begon te stamelen. Inderdaad,
ik geloof niet, dat iemand mij ooit
zoo in het nauw heeft gedreven.
Ik had gehoord.... wilde ik zeg
gen.
Hariep de geneiraal snel. Ik
geloof, dat ik genoeg van de zaak ge
hoord heb. Heeren, laat ons naar
het kamp terugkeeren
Senor Perestrello, zei ik onder
het terugrijden, ik geloof, dat tknu
toch die schuld met u vereffend heb.
Een Engel in den Kerker.
In eeui der oorlogen tegen Frank
rijk werd ide graaf van Vlaanderen
gevangen genomen en in triomf naar
Parijs gei oord, waar Ihij in een don
kenen toren zijne dagen moest door
brengen. Het eenige, wat hem in zijne
treurige eenzaamheid! verandering en
afwisseling schonk, waren de korte
oogenhiikken, waarin hij op een 'klein
binnenplein de frissche lucht moaht
inademen. Ongestoord kon dit. dikwerf
nog niet plaats (hebben; vele malen
was hij daar het mikpunt der schimp
scheuten .en smalende kwinkslagen
van hardvochtige krijgsknechten en
ruwe soldaten.
Terwijl da Vlaamsche vorst 't ver
ledens voor den geest roept, stapt een.
jongetje, aan .wiens uitriijk men den
vreemdeling kan erkennen, met ver-
tragenden tred naar Parijs. Zijn ge
laat as iets of wat bleek en toekent af
matting, terwij'l de zadbte dodh merk
bare plooi op het vriéndelijk voor
hoofd geeue geringe zorg verraadt.
Zij'ne kleine vuist omklemt een stok
van imispelhout eai op zijnen rug rust
een pakje, waarin kleedingstukken
sdhijnem geborgen'. Een herdershond
volgt Ihem op den voet en 'geeft even
eens duidelijke teekenen van eene
lange voetreis.
De trotsdhe torens en 'hooge gebou
wen der FransChe hoofdstad worden
meer iem meer zichtbaar, als achter
(hean een ruiter .stadwaarts komt aan
draven.
De knaap ziet schuchter achter
waarts bij het weerklinken van de
hoefslagen van (hot paard. Voorzeker
■drukt 's knapen gelaat iets buitenge
woons uit, want de ruiter, een jong
edelman met een prinselijk voorko
men. verkort den teugel. Het ros, in
zwaar fluweelen (kleed gedost, ge
hoorzaamt op het enkel woord van
den berijder en houdt stil. De 'edel
man neemt 'het jongetje van 't hoofd
tot de voeten nauwkeurig op en ver
neemt, na •vriendelijk en innemend
vragen, het volgende:
,,Mdjn naam is Daniël en ik ben de
oudste van drie broeders. Mijn vader
was lijfeigene van den graaf van
Vlaanderen. De lijfeigene werkt en
wroet en zaa:t en maait, doch niet
voor zichzelf; de heer en gebieder ont
neemt hem alles naar goeddunken.
Een sober deel, niet toereikend tot het
onderhoud van het gezin, is al wat
hij bekomt.
„Mijn vader leed veel, maar ver
droeg zijn lijden uit Christel ijken oot
moed en uit lief de tot ons. Niets viel
hem te zwaar of te moeilijk, wanneer
slechts ons lot een weinig verlicht
werd. Op zekeren morgen ziende, dat
wij hongerig om een hard', zwart rog-
gekorstj.e streden, verwijderde hij
zich :snel, en kwam des middags met
•een (hert aandragen, dat spoedig met
wat zout gekookt, op tafel dampte.
Hi'er jongens! sprak hij., vreemd
en angstig, nu kunt gij eten als groo
te heeren!
„•Bij het gezicht van het geurig,
walmend 'hentevleeisch, juichten, wij
•al'len om zongen luide van vreugde.
De geur alleen had een halfdoode de
geizonidhedd! teruggegeven1.Onze vreug
de aan 't groot-heerenimaai was ech
ter van,, kortten duur. Onverwachts
tradl een jachtopziener van den graaf
onze hut binnen en bulderde:
Gij hebt daareven schoone woor-
dén gesproken, lijfeigene! Morgen
zult gij rekenschap geven!
,,Tn weerwil van onze weeklachten
en vurige smeekbeden, werd. vader
geboeid en de deur uitgelid'. Wij wil
den (hem volgen, doch wreede (helpers
van den jachtopziener dreven ons met
zweepslagen in do hut, waar wij met
moeder ontelbare tram,en vergoten.
Eindelijk herkroeg ik eenigen moed.
Met geweld wilde ik den vader red
den, die zich voor ons had opgeof
ferd. Ijlings naaT het slot van den
graaf snellend, zonk ik voor hem op
de knieën.
Genadige heer! riep ik uit. heb
medelijden met mijn armen vader, die
een strooper werd!, om ons, zijn hon
gerige 'kinderen, een weinig voedsel
te verschaffen. Schenk hem de vrij
heid! Nimmer zal zijne hand voor
taan iets bedrijven, wat u leed kan
veroorzaken! (Moet het misdrijf ge
boet worden, straf mij dan; maar heb
erbarming met mijne moeder en mijn
kleine broertjes- Genade, heer graaf!
genade voor mijn vader!
„De goede graaf werd bewogen.
Wie as de vader van dezen knaap
vroeg hij een Quooggepluimden jonker.
Een wildstrooper van de gevaar
lijkste soort, klonk het antwoord, een
lijfeigene, die een uwer heste reebok
ken gedood heeft.
„Het gelaat van dein graaf bleef on
beweeglijk; doch na weinige «ogen
blikken, onderwijl hij mij een teeken
gaf op te staan, deed hij hooren:
'Voor dezen keer wil ik uw va
der vergiffenis schenken, jongen!
Wijl Qiij dé reebokken niet mét vrede
laat, isrtel ik hean vam nu af aan in
dienst 'bij mijne valken. Ik schenk utw
vader o ogenblikkelijk de vrijheid!
„Mijn vader werd uit de gevange
nis bevrijd, en van dien stond had
den wij igeien gebrek meer aan voed
sel, noch aan kleedinig. Th amis echter
is de goede graaf, aan" wien wij ons
geluk te danken hebben, zelf een ge
vangen man. Eenzaam kwijnt bij
daar weg, en heeft niemand', die zijn
verdriet verlicht. Gaarne wenschte ik
hém te bevrijden. Wijl dit niet in
mijne macht is, hen ik naar Frank
rijk gereisd!, om ide gevangenschap
met hem te deelen, ien door mijn
dienstbetoon izijn lot eenigermate te
verzachten. Met mijn troiïwen (Rolf
verliet ik het geboortedorp en ben vol
hoop tot hier gevorderd.
„Maar zal ik, arme jongen, zonder
toestemming des konimgs, hij den ge
vangen graaf worden toegelaten?
Gij moogt den moed niet verlie
zen, beste jongen! gaf de ridder ten
antwoord. Kom morgen te mijnen,
■huize, neen, nog hedenavond, en gij
zult den koning zien en spreken. Doch
hebt gij wiel moed genoeg hem te .na
deren en toe te spreken?
Of ik moed' heb, édele heer! Waar
het den redder van het leven mijns
vaders geldt, daar ken ik geen vrees!
Flink gesproken! Nogmaals, houd
goéden moed en volg mij!
Mét een verlicht hart volgde onze
Waming het paard van 'den edelman,
tot detze in de stad aan een vorstelijk
slot stilhield en afstapte. Hier wierp
hij 1de teugels van het paard in faan-
dlen van een lijfknecht, en begaf zich
met Daniël onverwijld naar eene
prachtvolle zaal.
De koning! riep een heraut, toen
hij den ridder naderbij zag treden.
Maak plaats voor den koning!
Alle hovelingen weken eeibïédig
terzijde.
God! bescherm© .u, mijne heeren!
sprak koning Filips, en zette zich in
•een rijk gesneden armstoel.
Daniël, de Vlaming, van verrassing
alls aan dén grond geniogeld, ontving
een wenk omi te naderen.
Mijtni jonge vrieind1! begon de
voT.stb, bic gaf u &traks mijin woor'dl,
dat gij. nog heden den koning zoudt
zien en spreken. Welnu iden koning
'van Frankrijk ziet gij vóór u. Vol
gaarne bevrédig ik uw verlangen
door het .schenken' van een verlofbrief
doch bedenk wel, wat gij gaat doen:
eenmaal de gevangenis binnengetre
den, zult gij haar nimmer verlaten.
Dan is uwe vrijheid verloren. Zijt gij
vast besloten?
Ja, sire! antwoordde Daniël op
stelligen toon.
Bedenk u goed, ging de koning
voort, gij veroordeelt u zelf tot eene
levenslange opsluiting. Alle hoop om
vaderland, ouders en broeders weer
te zien, gaat voor altijd verloren. In
plaats van de groene beemden uws
vaderlands, zult gij altijd de sombere
waaiden van den kerker aanschou
wen; in stede van herderszangen zult
gij het rammelen der ketens, het
zuchten en weeklagen! der gevange
nen hooren. Zijt gij vast besloten?
Jia, sire! zeide Daniël op even
vasten toen.
Toen nam de koning .een blad por.
kament, schreef daarop eenige regels
en gaf het den knaap onder de vol
gende woorden:
Hier jongen, is uw verlofbrief!
Reeds morgen kunt gij uw voormali-
gen/ heer gezelschap houdén.
Geen. pen is in staat de, ontroering
van den jeugdigen Vlaming te be
schrijven, toen Ihij' hét perkament met
met glinsterende oiogen bezag.
Rolf! riep hij, zonder te denken
waar 'hij was, Rolf morgen zuh'en wij
onzen' (beer en graaf weerzieai!
En zijne hand streelde bij herhaling
den trouwen hond. M'et tranen in de
oogen knielde het jongetje voor Iden
koning neer en sprak met ontroerde
stem:
Dank, duizendmaal dank! heer
en koning! IMoge de goede God u de
weldaad vergelden, die gij een armen
jongen bewezen hebt.
'Ga, mijn vriend!! zei'de de koning
bewogen, uw edelmoedig offer zal
eenmaal een rijk loon vinden. Gaar
ne zou ik te uwen gunste de gevan
gen graaf bevrijden, doch gewichtige
redenen beletten dit. Eer zij hem,
wien geen offer te groot is. om den
.plicht der dankbaarheid te vervullen.
Op 's konings bevel ontving Daniël
een krachtig avondmaal en een zacht
leger, zoo rijk als zijne jeugdige oo
gen nog nooit aanschouwd hadden,
zijne eerste bezigheid, na een vroeg
tijdig ontwaken, was het opzenden
van een vurig dankgebed ten hemel.
Door Rolf gevolgd verliet hij het ko
ninklijk slot, en ijlde naar den gevan
genistoren.
Halt! riep hem de schildwacht
toe.
Daniël hoorde niets.
Halt! bulderde de krijgsman.
Ditmaal (hoorde Daniël de allesbe
halve vriendelijke stem van den krij
ger en haalde het perkament te voor
schijn.
Open tmij dé poort! sprak het jon
getje, want ik heb een schriftelijk be
wijs van den koning.
De schildwacht liet hem doorgaan.
Een man met een somber uiterlijk
ontving het aangeboden perkament,
las het, en gaf den jongen 'e>en tee
ken hem te volgen. Bewaarder en be
zoeker bestegen een smallen wentel
trap van ruim vijftig treden, tot zij
eene groote ijzeren deur naderden,
welke de cipier ontgrendelde en open
stiet. Daniël (trad vreemd' opziende,
naar binnen.iMet akelig geknars werd
dé deur weer gesloten. Daar stond nu
Daniël in iden donkeren, somberen
kerkertorerp, terwijl Ide laatste gren
del in den verroesten ring geschoven
werd. De knaap ademde voor bet eerst
zijns tevens in de koude, vodlitige
lucht; een (huivering doortrilde zijne
leden.
•Na. eenigen tijidl als versuft gestaan
te hebben, be(m.erkten zijne valken-
o'ogeai, nu eenigszins aan dé duister
nis gewend, dn den hoek des kerkers
een imienscheiMjlk wezen, op vunzig
stroo neergevlijd. Hij zag een man
door ontbering vermagerd, door lij
den en Bielsfoltering vóór den tijd
vergrijsd? (hij izag graaf van Vlaan
deren, eenmaal machtig, rijk, geëerd
en gediend. De vorst sliep onrustig,
en scheen door een naren droom be
angstigd.
Daniël naderde (hean eerbiedig. Hij
herkendé ternauwernood zijn beer,
zonk bij zijn strooleger op de knieën,
en wachtte zijn ontwaken af.
Wie is daar? vroeg de graaf na
den slaap.
Ik ben het, genadige heer graaf!
antwoordde Daniël al bevend en
zuchtend.
Wie zijt (gij. knaap? deed de graaf
hooren, opgeschrikt döor de wellui
dende Vlaaimsche woorden.
Ik ben Daniël, de zoon van uw
valkenier.
Van mijn valkenier? Gij. een Vla
ming? riep dé gevangene hevig ont
steld, meteen de hand van het jonge
tje vattend. En wat komt gij hier
doen? 'Brengt ge mij de vrijheid?
Ik ben met Roll, den bond, uit
Vlaanderen herwaarts gekomen om
u gezelschap te houden.
Een verlofbrief van den koning
van Frankrijk schonk mij den toe
gang.
En hoe lang moogft gij (hier blij
ven?
Zoolang 't u behaagt, altijd, (heer
graaf!
Altijd'; en gij leunt daartoe be
sluiten, mijn lieve 'knaap?
Met geheel imiijni hart. Vergun
imiij uw gevangenschap, te Ideelen.
Mijn go'ede knaap, gij zijt nog
zoo jeugdig! Uw lief leven in zoo'n
akelige gevangenis. Neen hét kan
niet zijn! /Ik mag uw voorstel niet
aannemen; want bier fe niets dan
(droefenis en ellende. IHier sterft elk
een tragen, vreeselijken'dood!
O, heer graaf! ik ben immers in
uw gezelschap, en gij1 Qiébt, als mijn
meester, het recht in volle vrijheid
over imdj te beschikken. Heb ik niet
aan u alles te danken: mijne gezond
heid, mijne vrijheid) 'en hét behoud
mijns vaders. Laat mij daarom in
uwe nabijheid blijven, ten einde de
smarten, 'die gij te verduren hebt, met
•al mijne kracht te verlichten. Gena
dige heer, verstoot mij niet!
Gij hebt mij oneinnig minder te
danken dan zooveel anderen, die ik
met weldaden en goedheden heb over
laden, en gij alleen hebt mij niet ver
geten. Maar gij moet van hier. Ik
kan niet toestaan, dat gij om mij
nentwille uw jeugdig leven opoffert-.
Ach, goede heer! laat mij bij u
blijven. 'Gij (hebt eenmaal mijn vader
het leven gered, ik wil trachten het
uwe dragelijker te maken.
Ik zeg bet u nog eens, dat deze
gevangenis u niets oplevert dan ver
veling en lijden, ja, bitter lijden. Elke
dag is een 'teug uit de giftflesch die
den dood ledigt.
Dit lij'dan zal lichter te dragen
zijn, wanneer het door een ander
wordt gedeeld.
Maar uw vader, mijn kind.
Gij1 zijt mij ook een vader.
En uwe moeder?
'Mijne moeder heeft, nog twee kin
deren, die haar hijstaan.
Welnu daan, mijn jongen! ik
neem uw groot offer in liefde aan.
De knaap genoot een onbeschrijflij
ke vreugde in zijne enge woning. Hij
deed alles, wat in zijn vermogen was,
om eten graaf het Qiijdiecn te doen ver
geten. Het was een stil en wonder
leven in dien kerker. Daar zat Daniël,
dé blonde knaap, op een lage houten
bank en verhaalde den vroeg verou
derden graaf vam t geliefde vader
land.
Op Zon- en feestdagen was het hun
geoorloofd eeniige uren de frissche
lucht te genieten. Van aebter en tus-
schen de zware ijzeren staven zweef
den hunne geesten over de velden,
over de stad, over kerken en palei
zen naar het dierbaar geboorteland.
Bij het zien van bet heerlijk groen,
steeg dikwerf uit Daniel's borst een
diepe zucht, imaar hij liet nimmer
iéts van zijne treurige stemming blij
ken. De graaf integendeel werd met
den dag meer opgeruimd.
Zoo vloog een ha.lf jaar snél voor
bij. De kerkerlucht en nog veel meer
het gemis aanbeweging, oefende een
nadeeligen invloed uit op Daniel's
gezondheid, 't Heimwee verknaagde
bet eens zoo jolig hart. Menige traan
werd in stilte weggepinkt.
Zoodra de graaf sluimerde en zijn
oog den slaap niet kon vatten, da.n
zag hij zijne ouders en broeders, de
schapen bij de heldere beek, dan zag
hij zijn Vlaanderen. De levemsbloe-
me van den armen "knaap liet hare
bladeren hangen, de roode rozen zij
ner frissdhe wangen verkleurden en
verflensebten en worden wit als de
kelken der lelies. Zijn kaken vielen
in en zijn lachen had iets van dat
eener zieke, die op geen beterschap
oneer te hopen iheeft. 'Daniël geleek op
het avondrood) dat zijn purperblos
tot leliewit versmeltend, door nevelen
Wordt onttrokken tem verdwijnt.
In den beginne bemerkte de graaf
niets van deze verandering; hij hield
ze voor eene lichte onpasselijkheid.
Daar edhiter de verkwijning van den
dartelen knaap van dag tot dag ver
meerderde, bleef het hem niet langer
verborgen.
Daniël, heste vriend, zeide hij
eens, gij hebt verdriet. Gij moest, de
gevangenis verlaten em naar huis te
rugkeeren.
Nooit! riep ide édele jongen.
Juis't. viel eenei llieldiere zonnestraal
de traliën van ihet nauwe venster, en
toonde het ingevallen gelaat vam den
beminden Engel d'er gevangenis.
Gij zijlt ziek, Daniël! vervolgde
Vlaanderen's graaf terneergeslagen,
gij tmioet naar (buiten, wiaar uwe
schaapjes grazen.
Nooit, heer graaf! herhaalde 't
lieve kind', zonk in de armen van den.
graaf en kuste hem.
's Knapen lippen gloeiden als vuur; i
de koorts verteerde (hem. vleesch en
been.
Twee dagen later greep de ziekte
den lieven knaap geweldig aan. in
zijn ijlen sprak Ihij luide van Vlaande
ren, ouders en broertjes.
De graaf knielde voor zijn armoedig
leger laafde hem tegen denversclhroei.
enden dorst, bedekte hem met rijme
verstotene kloedingstukken, en deed I
alles, wat een arme gevangene voor
een lotgenoot vermag te d'oen.
Den volgenden nacht nam 't jon
getje afscheid, hij drukte een langen
kus op 'die band' des graven, die bit
ter weenend den herdersknaap de
oogen sloot. Daniël, de Engel der ge
vangenis, was gestorven.
Bij het wegvoeren van zijn lijk
bleef de graaf onbewegelijk op dezelf
de plaats: zijne oogen stonden steak,
droog en glazig; om zijn mond speel
de een grillige glimlach, geen enkel i
woord ontsnapte zijne geslotene lip
pen De graaf van Vlaanderen was
krankzinnig geworden.
H. v. A.
DekeerzijdederMedaille
De heer Barisier is straks imeit 2
stemmen meerderheid als1 vertegen
woordiger van het 26ste 'arrondisse
ment in den gemeenteraad gekozen ge
wordem. Twee stemmen meerderheid'
is nu (Wel niet zoo schitterend, maar...
Barrister is gekozen, en dat is toch
in elk geval Ide hoofdzaak! De verkie
zingscampagne Qieeft lang geduurd,. j
en is zeer duur geweest. In drie maan
den itijds- (heeft de candidaat 421 rede
voeringen gehouden, hij heeft te za
men eenige vaten van de meest ver
schillende dranken (mloeten ledigen,
en aan eenige duizenden braven me
deburgers het paradijs op aarde moe
ten beloven. In één woord de onge
lukkige heer 'Barissier is uitgeput.
Na de bekendmaking van den uit
slag der stemtous wil Barissier naar
huis gaan. maar zijn vrienden teoo-
nen Qiem met zacht geweld mee naar
het hoofdbureau van ihet verkiezings-
comité, waar hij een aantal redevoe- i
ringen moet aanbooren, even zoovele
moet houden, en ontelbaar veto gla-
zen champagne moet ledigen. Kort en i
goed de nieuwbakken vroede va- I
der 'keert pas des nachts 3 uur naar 1
huis terug, in jammerlijfken toestond,
en verzoekt zijn vrouw, hem in geen
geval vóór des morgens 10 uur te wék
ken.
Maar ach... reeds om 8 uur begint
de bel in den gang aanhoudend te la
waaien, izoodat madame Barissier
•zich genoodzaakt ziet, het bevel van
•haren heer en meester te verbreken.
Madame Barissier (de slaapkamer
binnentredend): Victor! Victor!...
Barissier (nog half slapende):
Laat me met rust., alsjeblieft!
Mad. Barissier: Maar Victor,
beste, je moet opstaan!
Barissier: Opstaan? Nu opstaan?
Neen, tic heb vreeseJijke hoofdpijn.
Mad'. Barissier: Maar ik weet d'r
geen raad .mee, Victor! 'k Weet niet
waar ik ze bergen zal!
Barissier: 'Bergen? Wie dan toch?
Mad. Barissier: Jou kiezers»
Barissier: 'Nu reeds? -
Mad. Barissier: Ja! Ze zitten in
de salon, in de eetkamer, ze wande- j
ton in den gang, ze zijn overal!
Barissier: Lieve hemel!... Maar...
nu ik toch eenmaal gekozen ben, be
hoef ik rae toclh. niet zóó in acht te ne.
men. Ik blijf liggen!
Mad. Barissier: Maar Victor, het
0a,1 tocih 'n zeer slechten indruk ma
ken, wanneer je hen niet ontvangt.- i
Juist vandaag nietwaar?
Barissier: Nou... vooruit dan
maar!
Hij staat op, kleedt zich, en begeeft
zich naar zijn werkkamer.
De ontvangst begint.
De rij wordt geopend door meneer
Patoche, den voorzitter van bet ver-
kiezingscomité, die de kandidatuur
van Barissier heeft geproclameerd.
Paltodhe: Beste vriend, ik stel er
bijzonderen prijs op, reeds nu, in
den vroegen morgen, je van harte ge
luk te wenschen...
Barissier: Dat is zéér vriendelijk
van je.
Patoche: En je tegelijkertijd nog
deze kleine rekening voor nog niet be-