idadht: Nu ben ik dertig jaar op deze
svtoreld geweest. De heb de ervaring
van acht-en-iwbn/tig want het eer
ste stuk telt niet mee. Als ik nu nog
maar tijd had, dan zou ik een boek
schrijven enkel om te doen zien
hoe iemand zich voelt, die weet dat
hij nog maar een jiaar te leven heeft
en niets heeft uitgericht niets
Ik geloof hi t niet! viel Sybil in.
Je riet er notet ziele udlt. Je bent zoo
ïrfager als een ram, maar
Het kan nu eiken dag komen,
hernam hij kalm. Maar ik héb iets ge
daan. Mijn boek is goed. Dat zeggen
Ee allen en ik zelf weet 't óók.
Het boek is goed, herhaalde Sy
bil. Je hebt iets gedaan.
Jia. Maar in 't eerst, vóór ik zoo
ver wias... Ik docht en ik dacht, en ik
Idadht. ES* was niemand, die er cvm
innaaide, waarheen ik ging of wat ik
deed, behalve een meisje, dat van
(mij hield toen ik klein was, en dat
nu niet meer van mij hield en weg
ging. Ik ging dus naar een woning-
agent; ik huurde dit ledige huis; ik
Ibradht er wat meubels in enkel het
hoog noodige, wat je hier riet en
leen bed, en wat potten en pannen,
en zoo heb ik Mer alleen gewoond,
en iik heb dat boek geschreven, met
den Dood naast mij, die mij telkens,
•als ik even ophield met schrijven, met
den elleboog aanstiet en zeide: Haast
je toch wat! Ik rit hier op je te wach
ten. Ik aal je weg moeten halen, en
je zult niets hebben gedaan niets
niets!... Dus heb ik mij gehaast. In
•vier maanden heb ik dat boek afge-
Bcflrreven. En eiken nacht, als ik sla
pen ging, vroeg ik mij af of ik nog
ontwaken zou om voort te schrijven.
IM'aar ik ontwaakte en dan sprong
ik op en dankte God en ging 'aan het
•werk... En nu heb ik het gedaan. Het
boek is goed dat zegt iedereen. Ik
(heb niet voor niets geleefd. 8
Rupert! nokte het meisje beste
IRupert.
Ia, ja, mompelde hij verstrooid
je bent heel vriendelijk. En hij
trok zijne magere vingers uit de hare
en Leunde met die kin op de hand.
O, Rupert waarom heb je :t mij
Met geschreven?
Waarom? Waarom zou ik je treu
rig hebben gemaakt? Je hebt altoos
gegriezeld van den dood zelfs van
de wormen, die d0 tuinman met zijne
spade doormidden stak. 1
Zij worstelde met een klimmenJden
Bust om te schreeuwen, om in tranen
los te barsten', om het gras uit te ruk
ken met hare handen. Dat hij haar
niet langer.liefhad, dat was nog het
ergste niet. Dat kon rij hebben verdra
gen, desnoods. Maar dat hij sterven
ging! Die gedachte greep haar aan
de keel. Instinctmatig verweerde zij
rich er tegen.
Ik geloof 't niet, zeide rij.
Wat geloof je ntet?
Dat je sterven moet
Hij lachte. En toen die l-acfa in d'en
stillen tuin was weggétklonken. toen
kon Sybil zelfs niet langer zeggen dat
rij niet geloofde.
Ik ga sterven, zeide hij en d)an
zullen de waarden van alle dingen
voor mij veranderd zijn. Maar ik heb
iets gedaan. Ik^heb mijn talent niet
in den grond begraven... Och, mooi
liefje, ga nu weg, ga nu! Je laat mij
weer domheden zeggen! Ik was baast
al vergeten hoe ik eenmaal naar je
verlangd en om je getreurd heb. Ga
weg ga weg ga weg!
Afwerend stak hij zijne handen naar
baar uit. Maar rij slaeg hare armen
om hem heen.
Rupert, mijn Rupert! riep zij
je bent riek je bent moe j'e weet
niet wat j© zegt! Doe niet alsof je niet
imeer van mij hield want dat doe
je wél, dat doe je wèl! En ik, o, Ru
pert, ik zal je verplegen, ik zal voor
je zorgen je slavin zal ik rijn! En
als je sterven moet, dan zal ik óók
eterven want zonder jou zal er in
(het leven niets meer voor mij zijn!
Nu liet hij zijn hoofd tegen baren
schouder leunen. Het is 't sterven
waard, o>m dat te hooren, fluisterde
bij.
Maar je zult niet sterven. Je
imoet met mij mee naar Londen on
middellijk. De beste autoriteit
Die heb ik geraadpleegd, zed de
bij. Geef me een kus, mooi lief nu
je mij er een geven kunt, die iets be-
teekent! Laat mij droomen dat ik le
ven zal, en dat je mij lieflhebt.
Hij hief zijn hoofd op, ©n zij kuste
hem.
Rupert, je zult niet sterven. Het
kan niet waa/r zijn. Het Is niet waar.
Het zal niet waar zijn.
Het Is waar. Maar ik treur er nu
niet meer om behalve voor jou. Ik
ben een ellendige egoïst. Maar dat
mag ik mij nu veroorloven. Want 4<k
heb iets groots gedaan. En dit is de
(kroon er op.
Zeg mij wie Was die dokter?
Was hij werkelijk de beste?
Het was Strongbouroe.
Sybil ademde diep en drukte hem
enger tegen rich aan. Toen duwde zij
hiean weg en sprong van de bank af.
Sta op! riep rij. Laat mij Je aan
kijken!
Hij stond op, oil rij pakte hern bij
de ellebogen en keek hem aan. Twee
maal trachtte zij te spreken, en twee
maal weigerde -hare stem. Eindelijk
kwam er uit, zadht en heesch:
Rupert hoor eens! Het Is al
les een booze droom. Wordt wakker!...
Heb je al dien tijd geen couranten
gelezen?. Strongbourne is krankzin
nig gewondejn, al maanden geleden.
Hij was een stille drinker. Hij zeide
aan al zijne patiënten dat zij sterven
(moesten, aan die nieuwe riekte, die
hij zelf had uitgevonden. Dat was zij
ne razernij... En jij bent gezond dat
weet ik. O, Rupert, je zult leven en
we hebben elkaar lief!... O, God is al'
te goed!
Hij snakte naar adem.
Ben je er zeker van?.Het is als
een bijkomen van chloroform. En
todh doet het pijn. En tochMaar
ik heb mijin boek geschreven! O,
Sybil, zóó een tweede boek schrijf ik
noodt weer!
Ah ja dat aal je wèl. d'at zal je
wètt, zeide zij;, hem aanziende met
vochtige oogen.
Ik heb jou, zeide hij. O, God
dank, ik (heb jou! Maar een tweede
boek als dat zal ik nooit weer schrij
ven.
•En dat heeft hij ook1 niet gedaan.
Maar hij is zéér gélukkig. En Sybil
kan niet inzien dat zijne latere wer
ken niet op gelijke hoogte staan met
zijp eersteling. Zij beweert dat de cri
tici ezels rijn.
(N. R. Ct.).
Thuiskomst,
Door A. Sémeirau.
De zandweg is hard bevroren en do
boeven van het paard klepperen luide
op dJen grond, die menigmaal op de
lagere plaatsen; waar zich sneeuw
water heeft verzameld, met een grau
we ijskorst bedekt is. De lucht is schit
terend1 donkerblauw; alleen in de ver
te, in het Westen riet men lange,
witte wolken, die rich niet bewegen
de zon heeft in het woud onder de
dennen breede stroomen licht uitgego
ten de wind is gaan liggen, de lucht
is scherp en koud.
Het paard sukkelt langzaam voort;
nu en dan1 snuift het ongeduldig en
blaast door de neusgaten den adem
uit, welke in de koude lucht in grijze
kegels zichtbaar wordt. De gendarm©,
die het dier berijdt, heeft den kraag
opgezet, zoodat zijn lange, grijze kne
vel er voor een d'eel onder verborgen
ishij houdt hét hoofd voorover ge-
hogén, de linkerhand heeft hij losjes
in de zijde gezet, de rechter houdt
onverschillig de teugels. Hij keert
huiswaarts en het paard kent den
weg.
Weer was de moeite tevergeefsch. De
geheel© omtrek was met de grootst
mogelijke nauwkeurigheid afgezocht
en toch had: men .hem niet gevonden.
Hij kon echter nog niet gevlucht zijn
(hij moest rich ergens hebben verbor
gen, in ©en verborgen hoekje in e©n
schuur, dn een verlaten hut, in een
hol in het woud misschien. Dagen
achtereen had de vagebond hier rond
gezworven, in de dorpen gebedeld en
misschien ook van eenige bewoners
onderdak voor den nacht gekregen.
Vel© menschen hadden hem gezien
zonder bijzonder op hem te letten; des
winters waren er immers altijd veel
bedelaars. Hij zag er uit als alle an
dere zwervers in' lompen gehuld,
venvallen, de handen blauw van de
kou, de voeten omwonden met lap
pen. Eenigen hiaddlen opgemerkt, dat
zijn linkeroorschelp van hoven gesple
ten was zeker had bij een vechtpar
tij een mes ihem dat oor gekerfd.
Niemand .anders dan hij kon de
misdaad hebben gepleegd. Sedert men
Christian Lischke op den rijweg in 't
woud dood naast zijn wagen had ge
vonden, was de vagebond verdwenen.
Eenige menschén hadden gezien, hoe
Lischke in lichten draf langs den
zandweg reed en daar, waar hij het
bosch in wilde gaan, een oogenblik
stil Meld om een bedelaar te laten
opstappen. Waarschijnlijk had' deze
hem onder een of ander voorwendsel
daarom gevraagd misschien had hij
wel gezegd, dat hij ook naar Milden-
tal wilde.
Hij was achter liet bankje, waarop
Lischke zat, neergehurkt en had heide
handen om den dikken stok geslagen,
dien hij tusschen de heenen hield.
Men had den eigenaar latei' naast den
wagen gevonden. Stokslagen op het
achterhoofd hadden zijn dood veroor
zaakt. De buit was echter niet groot
geweestde oude, door de jaren ver
sleten, gouden trouwring, het ouder-
wetsche zilveren horloge met den sta
len ketting ©n het weinige geld, dat
hij bij rich had gehad, waren weg;
de versleten portemonnaie lag achte
loos weggeworpen naast den stam
van een dénmeboom.
Twee dagen zocM men nu reeds
naar den vagebond, maar zonder suc-
cès. Heel© troepen mannen haddenhet
bosch doorzocht, in de dorpen was
geen hoekje overgeslagen, men had
veel landloopers gearresteerd, maar ze
weer los moeten latön, want hun pa
pieren waren in orde en om het bede
len kon men ze toch niet opsluiten
hoeveel monden zou de gemeente dan
niet hebben te voeden? De gezochte,
kenbaar aan de gespleten oorschelp,
was niet onder benhot was, of de
aard© hem had verslonden.
De gendarme moest bij eiken hand
werksgezel, wiiens papieren hij onder
zocht, aan zijn zoon denken. Waar
zou die thans wel rondzwerven? Het
was zijn eenige geweest, maar vreug
de had hij niet van hem beleefd. Op
school reeds had hij de slechtste stre
ken uitgehaald, die bij (hem niet het
uitvloeisel van opbruisende kracht
waren, maar van den drang om zijn
kameraden te ergeren' en te benadee-
lettitoen hij hijgden meubelmaker in
de leer kwam, was het nog erger ge-
wordeu en op zekeren dag was de
bengel weg. Hij had zijn baas besto
len en zijn ouders ook. Hij kwam niet
terug. Zijn moeder was gestorven
zonder haar hoop, dat hij terug zou
komen, vervuld te zien. Zijn vader
was grijs geworden van verdriet.
Als de gendarme thuis was in zijn
eenvoudige woning, Welke sedert den
dood zijner vrouw door de oude Marie
Burtig in orde werd gehouden, placht
hij langzaam de beide kamers op en
hjeer te loopen, zijn gedachten be
paalden zich dan spoediger bij den
verdwenen zoon dan buiten, waar hij
dlo oogen openhouden en' op alles let
ten moestZou Friedricli nog leven'
Zou hij hem nog eenmaal terugzien?
Hoe zou hij hem eens weerzien Zou
den Friedrich en hij elkaar herken-
ren, thans na meer dan twaalf ja-,
ren>? Dat was nauwelijks mogelijk;
papieren had hij ook niet, ten minste
niet de goede, op zijn hoogst gesto
len© of vervalschte hij zou liem
nooit weerzien. En wat zou 'liet ook
baten, als dit wél het geval was Het
zou Mets meer aan het leven van hem
en Friedrich veranderen, het was te
laat. Beter was het, dat hij hem maar
nooit weerzag. Hoe diep kon hij niet I
gezonken zijn, hij, die zich reeds zoo
vroeg aan diefstal had schuldig ge
maakt
D© hoeven van het paard klepperden
op den harden zandweg. D© zon steeg
hooger en begon tevergeefs te strijden
tegen de koude, welke ze niet meer
verdrijven kon. De weg was helder
bruin getintmatte, korte schaduwen
vielen er op neer van de jonge linden,
welke beoi in een onafzienbare rij
aan beide kanten omzoomden.
Links had men het woud, waar men
tusschen de stammen door, ver in kon
zien, rechts .de velden, groengrijs en
vuilbruin, daar achter de huizen en
boerenhoeven, heel in de verte de spits
van een kerktoren.
Kuttner had het (hoofd1 gebogen en
terwijl hij met vermoeiden blik op
den bruinen paardenlhals neerzag, had
hij zich aan zijn gedachten overgege
ven. Maar nu schudde hij die van rich
af en richtte zich op, schoof de revol
ver, die hij in een lederen foudraal
aan zijn koppel droeg, wat op zij en
drukte het paard even de knieën iui de
flanken. Nu ging het vlugger. Hij
reed naar den anderen kant van den
wag, welke door een droge sloot, waar
in des zomers gras en brandnetels
groeiden, maar die thans kaal was,
van de akkers was gescheiden. Op
den weg ziet men geen mensch, in
het woud rekken de reusachtige den
nen zich zwijgend in de hoogte, op
het veld hoort men geen ander geluid
dan liet gekras van een kraai en heel
uit die verte, '.als een echo, honden
geblaf.
Kuttner laat zijn oogen in 't rond
dwalen dat is zoo'n gewoonte van
hem geworden. Het moet middag
zijn hij ziet uit de schoorsteenen der
huizen dunne rookwolkjes opstijgen en
zich in de lucht oplossen. Nu is bij
hem de oude Marie aan 't werk. Ze
zal, hoopt hij, w,at goeds hebben ge
kookt heden heeft hij het middag
maal dubbel verdiend. Sedert vanoch
tend vroeg heeft hij niets gebruikt
dan een kop heet© koffie, welke hij zich
zelf had gemaakt, én een stuk brood,
en toen is hij naar buiten gegaan in
d© duisternis en de kou.
Waar het paard nu loopt, 'hoort men
niet het geklepper van zijn hoeven op
den grond en zoo kon de gendarme
een geluid onderscheiden, dat als
kreunen of snorken klinkt. Daar in de
droge sloot ligt een zwarte hoop lom
pen, een' mensch, die zich als een egel
in eikaar heeft gerold om rich' tegen
de koudie te beschermen.
Kuttner stapt van het paard en als
hij 'dichter bij komt, onderscheidt hij
aan den hoop lompen het hoofd, dat
ook omwonden is en waar naast de
gevlekte, gedeukte hoed ligt. De knieën
zijn tegen de kin opgetrokkende voe
ten steken in laarzen, welke, omdat
ze te groot zijn, met stroo zijn opge
vuld, d'at hij de teenen te voorschijn
komt en daar een geelbruine kleur
heeft aangenomen.'. Het snorken klinkt,
in d© nabijheid1 als geratelneus en
mand. zijn zoo druk mogelijk aan het
werk. Kuttner roept den zwerver aan,
maar deze beweegt zich niet, ook niet,
als de gendarme harder roept. Als
hij niet zoo snorkte, zou men hem,
roerloos als hij daar ligt, voor dood
houden. Hij slaapt zijn roes uit, denkt
de gendrame, istapt in de sloot en
schudit hem heen en weer.
,HeHij pakt hem bij den arm.
De slaper schokschoudert, mompelt
eenige onverstaanbare woorden, en
buigt het hoofd1 nog meer op zijde.
Hij wil niet gestoord worden.
De gendarme wordt ongeduldig en
grijpt hem flink beet.
„Sta op, man, je kunt hier niet blij
ven liggen!"
Hevig schudt Mj hem heen en weer.
Nu wendt zich het hoofd langzaam
om en nit het met doéken omwonden
gezicht, dat geschramd en vuil is, sta
ren hem glazig© oogen aan.
„Sta op, manroept de gendarme
nogmaals.
En thans, nu de vagebond den helm
en de uniform riet, komt er eenige
uitdrukking in de verslapte gelaats
trekken en een heesch geluid ont
wringt zich aan zijn keel. Hij komt
wankelend: overeind, grijpt zijn hoed
en zet dien op. Met moeite klautert
hij bij den slootswal op, de gendarme
volgt hem.
Kuttner slaat hem aandachtig ga
de in zijn grijze oogen ligt verach
ting en toch ook een heel klein beetje
medelijden dat is de meest verloo-
pene van allen, die hij ooit gezien
heeft. Hoe kan een mensch toch zoo
diep zinken! En de vagebond kan nog
niet eens heel oud zijn, dat merkt
men aan zijn gezicht, in weerwil van
de sporen van een woest leven.
Geef mij je papieren
De vagebond kijkt hem aan, alsof
hij de vraag nliet begrijpt.
Waar heb je je papieren? zegt
die gendarme zóó barsch, dat de heen
en weer wiegelende opschrikt. Hij be
gint te zoeken in de gelapte en ge
scheurde jas, van bulten en van bin
nen, ook in de broek. Eindelijk maakt
hij een gebaar van hulpeloosheid.
Verlorenbrengt hij met moeite uü,
of men heeft ze mij ontstolen
Kuttner moet wel glimlachen. Al
tijd dezelfde uitvludM.
Je moet m.et mij meezegt hij.
Loop links, daar en hij wijst hem ofj
het midden van den weg.
De laarzen sloffen over den grond.
Dat de kerel niet valt, is een wonder,
denkt de gendarme en wipt op zijn
paard. In een langzamen draf gaat
het verder.
Langzamerhand begint de vagebond
meer rechtop en met vaster tred te
loopende naweeën van den roes ver
dwijnen, de scherpe lucht maakt hem
frisch en nuchter. Tusschen zijn wenk
brauwen wordt een diepe rimpel zicht
baar; zijne gedachten houden zich
druk met iets herig.
Waar brengt u me been, meneer
de wachtmeester
Hij doet zijn best om heel onnoozel
te schijnen en ziet naar Kuttner op.
Naar Mildéntal, naar den burge
meester, zegt de gendarme lakoniek.
Zoo ver zou ik met mijn bevroren
voeten moeten loopen? jammert de
vagebond.
Je moet Mer wel goed bekend we
ien om te kunnen zeggen, dat het nog
ver is, merkt Kuttner op.
Neen, neen, zegt de landlooper
haastig, ik ben neg maar heel kort
in deze buurt.
Hij zucht en kreunt en doet, alsof
het loopen hem moeilijk valt, en wil
ongemerkt achterblijven.
Maak geen gekheden I Je hebt ze
ker wat uitgehaald, dat je niet mee
vilt. Voor het landloopen zal je dade
lijk niet zoo'n zware straf krijgen
Maar meneer de wachtmeester,
wat denkt u wel van mij Ik ben een
arm© meubelmakersgezel, die den
winter moet doorbongereca, omdat ik
geen betrekking heb. Hij tracht den
indruk gewaar te worden, dien zijn
woorden gemaakt hebben, maar Kutt
ner ziet onverschillig voor zich uit.
Als u eens wist, hoe moeilijk het
■voor een meubelmakersgezel ds om
werk te krijgen zegt hiij met een be
drukt gericht.
Je riet mij er niet naar uit, dat
je veel moeite doet om werk te krij
gen, 'denkt de gendarme.
Och, laat me toch loopen, meneer
de wachtmeesterwat hebt u er aan,
dat u me meeneemt?
Als Kuttner hierop niets antwoordt,
wordt detoc'hCweer een' poos zwijgend
voortgezet; men hoort alleen, het ge
slof van de laarzen en (het doffe ge
luid van den hoefslag.
Plot selling valt de vagebond; de
gendarme is een paar passen vooruit
en eer dlie bij hem is, heeft hij haas
tig de laarzen uitgetrokken en rent
met groote sprongen naar het woud
Kuttner geeft het paard dé sporen en
haalt de revolver voor den dag.
Sta, of ilk schiet
De landlooper hoort niet en de gen
darme geeft vuur. Op 't zelfde oogen-
blik ihaalt hiji de teugels plotseling
stijf aan en springt van het sidde
rend© paard. De vagebond is geval
len, maar Met door den kogel, die
hem slechts even geraakt heefthij
is over een boomwortel gestruikeld.
Eer hij kan opstaan, Is Kuttner bij
hem en trekt hem op. De landlooper
verweert zich, maar hij kan zich niet
losmaken uit die sterke handen. Plot
seling laat hij zich vallen^ zoodat Mj
den gendarme meesleept.
Wacht, mijn jongenzegt Kutt
ner en 'houdt hem de revolver onder
den neus. Als je je beweegt, ben je
een kind dies doods
Hijgend ligt de landlooperzijn
oogen dwalen angstig rond. De gen
darme haalt een eind touw uit zijn
zak. Daar slaat de ander met een
wanhopige beweging de revolver op
zij en werpt iets blinkends weg. Maar
't 'helpt hem niet, Kuttner heeft het
gez'en en iets hooren rinkelen. Hij
keert zich echter niet om en bindt
■hem de handen Stevig vast, nadat
hij de revolver weer in het foudraal
heeft gestoken. „OpIn weerwil
van zijn verzet trekt hij. hem over
eind.
Wat 'heb je weggeworpen
Niets, verzekert de landlooper
brutaal.
De gendarme schuift hem voor zich
uit en kijkt ondertusschen op den
grond. Hier moet het liggen, vanhier
hoorde hij het gerinkel. Hij zoekt
met de oogen en daar schittert ook
iets op den bruinen bodemeen zil
veren horloge met een stalen ketting.
Kuttner raapt het op en vraagt
haastig
Waai- heb je dat vandaan?
Gevonden; hoe zou ik ihet an
ders gekregen (hebben? In weenw'l
van alle brutaliteit is de stem toch
niet vast.
De gendarme steekt het 'horloge in
den zak. Hij riet den vagebond door
dringend aan. Een gedachte komt
plotseling bij hem ophij rukt hem
den doek van 't gelaat. Dat is immers
de landlooper, dien Ghristiaan Lisch
ke bij zich op den wagen heeft geno
men en die hem doodgeslagen heeft
daar is immers de gespleten oor
schelp. „Nu heb ik je dus 1" Kuttner
haalt diep adem. „Eindelijk, moor
denaar
Nu stuift de vagebond op.
Moordenaar, ik? Ik ben het kind
van fatsoenlijke ouders". Hij heeft zijn
(brutaliteit teruggekreken. „En nu
moogt u ook tailles weten; hier in de
(buurt behoor ik thuis, behoorde ik
thuis", verbeterdie bij zich, „in Mil-
den/tal, ja, ja, u behoeft me niet zoo
aan te kijlken! U gelooft me zeker niet,
he? Nu, u kunt er naar gaan vragen,
mijn ouders wonen er nog, of mfls-
sdhien zijn ze vertrokken, ik. weet het
niet, inaar ze hebben er gewoond en
Misschien kent u ze, agent Kuttner,
ja, ja." Meer zegt hij niet, het is als
of er door de flinke gestalte van den
gendarme een electrische schok gaat,
de oogen staren strak voor zich uit,
de mond gaat open en uit de keel gor
gelen onverstaanbare woorden. Hij
heeft den landlooper losgelaten, hij
wankelt en tast om rich, heen, hij
moet zich vasthouden, hij grijpt naar
een stam en deinst achteruit als voor
deits verschrikkelijks.
Wat scheelt u?
De landlooper kan zich de uitwer
king van zijn woorden niet verklaren
en komt naar hem toe.
Weg weg Friedrich! Hij heft
den arm op als om af te waren en
ri'dh te beschermen.
U kent mlijn naam? Maar ik heb
u dien immers nog niet gezegd. Hoe
weet u hem? Kent u mijn ouders? Wie
bent
Hij staat heel dicht voor hietm, de
woorden willen niet over zijn lippen,
zijn oogen blijven rusten op dat blee-
ke, oude, verschrikte gelaat en als een'
bliksemstraal komt een herinnering-
bij' hem boven.
Vader!
Met een gil valt hij voor hlem neer.
Bij heeft hem dus toch weergezien.
Als dief was hij gevlucht, als moor
denaar viel hij in zijn handen.
Als draden in een verward kluwen
slingeren rich zijn gedachten door
elkaar. Goed, dat zijn vrouw dood
was. De schande zou haar anders ge
dood hebben. De oogen brandden hem,
zijn mond was droog, zijn tong als
lood. Zwijgend worstelde hij met rich
zeiven; Mj hoorde niet het gekreun en
de hartstochtelijke zelfbeschuldiging
van den man aan zijm voeten. Hij had
geen woord voor hem. Eindelijk be
gon hij weer geregeld te denken; Mj
imoest nu zijn pliahrt doen en hij hoor
de zich met een vreemde stem zeg
gen:
Sta op! en nogmaals, sta op!
En als In een droom liep hij achter
den misdadiger voort. Uit het bösch
kwamen ze op den weg; uit de verte
klonk klokgelui, fijn en zacht. Het
paard stond nog aan den rand van
den weg; de gendarme steeg er op en
de vagebond, zonder hoed en laarzen,
EÖ'oop naast hem voort.
Kuttners gedachten gingen een een
zamen weg en hielden stil bij graven;
hij zou naast rijn vrouw liggen
den ander zou men als een hond in
een kuil stoppen. In elkaar gezakt, als
aan de wereld ontrukt zat hij op zijn
paard, hij hoorde niet, hoe naast hem
een stem steeds .meer gebroken, steeds
zachter: „vader" zed, hij zag niet naar
hét verwoeste leven naast hem, dJait
rijn laatst en gang ging.
■Verder in draf... door het dlorp, de
eerste huizen. Kinderen liepen samen
en volgden hen nieuwsgierig, vrou
wen kwamen haastig van haar werk
geloopem en gingen in de deur staan,
nog met een pot of met een dampen
den lepeil in de band, mannen paften
nit (hun pijpen: „wien brengt Kuttner
daar?"
Na 'n poosje zagen ze den genldarme
weer. Wat mankeerde hem toeh? Hij
moest riek zijn, ten minste zoo zag hij
er uit. Hun oogen volgden hem, zoo
als hij met loorne schreden zijn weg
vervolgde miet de hand aan de revol
ver, alsof hij daarvoor reeds het doel
wit had gevonden.
Te slim af.
Moet je vanavond heuscli nog
op reis, Wiliem vroeg die jonge
vrouw van den directeur van het fi
liaal van een Amsterdamsche bank
liaar echtgenoot, toen deze haar me
degedeeld had, dat hij het telegra
fisch verzoek had ontvangen, den
volgenden morgen vroeg ten kantore
van de hoofddirectie te komen, om
over een belangrijke aangelegenheid
■te spreken.
Natuurlijk moet ik nog van
avond weg, vrouwtje, verklaarde Wil
lem Bertram. Ons provinciestadje
heetft zoct'n ©lachte spoorwegverbin
ding, dat i'k niet voor twaalf uur
's middags te Amsterdam zon zijn,
als ik morgenoiCiMend vertrok. En bo
vendien is het telegram dringend.
Dora boog het hoofd.
Ik blijf niet .graag alleen, Wil
lem, zucntte zij. Het dienstmeisje ligt
ziek te bed; je boekhouder heeft va-
cantie en dus ben ik moederziel al
leen. Wie moet morgen je werk doen?
Och, er is op het o ogenblik niet
veel te doen, .antwoordde Bertram.
Zoo noodig kan j ij het wel in orde
malven en als ik op tijd weg kan, ben
ik morgenavond vóór acht uur weer
thuis.
De jonge vrouw scheen nog niet ge
rustgesteld.
Overdag ben ik niet bang, ging
zij voort, maar den geheelen nacht
alleen te blijvenEn dan nog wel
met het aanzienlijk bedrag, dat van
daag is ingekomen. Ho© gemakkelijk
kunnen dieven gebruik maken van de
gelegenheid om in te breken.
Kom, daarvoor hoef je niet
bang te zijn, wierp Bentram luchtig
tegen. In de eerste plaats, wie weet
er, dat je alleen bent En in de twee
de plaats is de telefoon er toch Van
je bed uit kun je de politie oproepen
en binnen twee minuten heb je hulp.
Ik kan heusch niet wegblijven, als de
hoofddirectie mij, dringend moet
spreken. Je moest dat begrijpen,
vrouwtje, en verstandig zijn
Zuchtend schikte Dora zich in het
onvermijdelijke. Nadat haair man
nog eens zorgvuldig 'alle deursloten
onderzocht en alles goed gegrendeld
•had, begaf 'hij zich naaJr het station.
Hij liep flink door, terwijl hij een
liedje neuriede en zich in stilte ver
meide in de hoop, dat zijn reis met
een bevordering iin verband zou
staan. En zoo verdiept was hij in de
ze aangename gedachten, dat hij
niets bemerkte van de twee verdach
te gestalten, dl© op geringen afstand
hem voorbijliepen.
Laat hij maar fluiten fluister
de de een zijn metgezel toe. Als hij
terugkomt, za.1 de lust daartoe hem
verder wel vergaan.
Ben je ér zeker van, dat hij lang
genoeg wegblijft? vroeg de ander.
Zijn makker glimlachte verge
noegd.
Of ik Ik heb de zaak zelf in
orde gebracht. Een kennis te Amster
dam heeft het telegram verzonden,
dat Bertram morgen vroeg bij de
hoofddirectie van de bank ontbiedt.
Wat ben jij een slimmerdzeide
de jongste verbaasd. Van jou kan.men
nog eens wat loeren.
Zij waren inmiddels het buis gena
derd, waarin het bankfiliaal was ge
vestigd.
Voor middernacht moeten we er
ons niet aan wagen, merkte de oud-
dte schelm op. Natuurlijk gaan we
door de achterdeur naar binnen. Zij
is wel goed gegrendeld, maar dat
heeft niets te beteekenen. Met dit' in
strumentje maak i'k den grendel ge
makkelijk los. Zijn we eenmaal bin
nen, dan sluip jij naar boven, waar
de vrouw slaapt. Maar doe haar niets
■zoolang zij zich koest houdt. Als zij
iets bemerkt, zal zij waarschijnlijk
de politie willen waarschuwen. Maar
ik snijd tevoren de telefoonleiding in
huis door. Eén ding heb je dus slechts
te beletten dat 'ze het hoofd uit het
venster steekt en leven maakt. Des
noods maak je haar met de beddela-
kens of met je knuppel stom. Dien
heb je toch bij je?
Grijnzend haalde die ander een
korten stok voor den dag, waarvan
het boveneinde met lood gevuld was.
De oudste knikte tevreden en daarop
gingen zij verder.
Met angstig hart wachtte Dora den
nacM. In haar zenuwachtigheid kon
zij de gedachte niet van zich afzetten
dat dieven van de afwezigheid van
haar man gebruik zouden maken, om
m te breken. Door dezen angst be-
hieerscht, was zij niet in staat, een
oog dicht te doen, hoewel geruimen
tijd alles volkomen rustig bleef. On
afgebroken ingespannen luisterend,
meende zij even na middernacht slui
pende voetstappen op het kiezelzand
in den tuin te hooren, die het hMs
aan de achterzijde begrensde. Over
tuigd, dat rij zich niet had vergist,
trad zij uit haar 'kamer naar de trap
leuning, waar riji ©en poos onbeweeg
lijk bleef staan. Na ©enigen tijd hoor
dé zij den doffen val van een zwaar
voorwerp op de mat, daarop voelde
zij de koele nachtlucht in het gelaat.
Thans wist zij zeker, dat de tuindeur
geopend was, dat iemand het huis
was binnengedrongen.
Deze zekerheid drong haar tot on
verwijld handelen. Zonder gedruisch
t© maken, keerde zij to haar kamer
terug, om telefonisch de politie te
roepen. Hoe zij ook trachtte te bel
len, geen geluid. Een plotselinge ge
dachte kwam bij haar op. De tele-
foonleidiing moest beschadigd zijn.
Ongetwijfeld hadden de dieven allea
te yoien in orde gebracht en mis
schien was het dringend telegram
aan haar man slechts een voorwend
sel geweest, om hem W&g 'te lokken
en de handen vrij te hébben.
Haar eerste bedoeling, het venster
open te rukken en om hulp te roe
pen., werd teruggehouden door de
gedachte, dat zij daarmee weinig of
niets zou bereiken, want eer er hulp
kon komen, zouden de dieven hun
buit weggesleept 'hebben. Ook was 't
te voorzién, dat haar man in groote
ongelegenheid zou komen, als bleek,
dat hij zich tert schade van de bank
door een gefingeerd telegram had la
ten weglokken.
Bij deze gedachte steeg plotseling
haaT moed. Zij dacht niet meer aan
het gevaar, waarin zij verkeerde,
doch' slechts aan het middel, om
haar man voor onaangenaamheden
te vrijwaren ©n berooving van de
bank te voorkomen.
Vrouwenlist gaat boven man-
nenslimheid zegt een oud spreek- i
woord'. Ook in Dora's 'hoofdje rijpt©
snel een plan, dat zij met verbazen-
de koelbloedigheid dadelijk begon uit i
te voeren.
Zij trok een pak van haar man aan,
zette zijn huispet op, wreef met roet
een snor op haar bovenlip en stakeen
geladen revolver bij zich.
Bij daglicht zou zeker niemand van
deze vermomming dupe zijn gewor
den, doch in de duisternis, bij het
flikkerend licht van een dievenlan
taarn, kon zij', best voor een man
doorgaan. Toen zij:, nadat haar toi- I
let geheel in orde was, met behulp
van een brandenden lucifer een on
derzoekenden blik in den spiegel j
wierp, viel haar oog op een fono- j
graaf, waarin haar man, die vaardig
fluiten kon, voor de aardigheid wel I
eens had gefloten.
Bliksemsnel kwam een gelukkige
gedachte in haar op. Zij zette iden rol
in beweging en onmiddellijk daarop
klonk uit den 'beker een gefloten ope-
radeun.
De jongste inbreker, die in het bo
vengedeelte van het huis de wacht 1
zou houden, bleef halverwege dé
trap verschrikt staan, toen bij het
luide fluiten hoorde. Zijn schrik werd.
nog grooter toen hij die manhenge-
stalte zag, die hem met de glimmend®
revolver .tegemoet kwam. Door angst
bevangen, draaide 'hij zich om en
rende, zijn makker geheel vergetend,
blindelings hei buis uit.
^Aangemoedigd door dit aanvanke
lijk succes, snelde Dora de trap af,
naar het lokaal, waar het geld wérd
bewaard. De .deur stond half open.
(De tweedte inbreker, die daar bezig
wias, de kluis open te maken, draaide
het ho-ofd om en daar hij den man, die
naderde, voor zijn medeplichtige hlMd
vroeg hij half luid:
Hé, is de baas toch thuis? Zeker
dén trein gemist. Hij heeft toch niets 1
bemerkt?
Ik weet het niet, fluisterde Dora
met veranderde stem, maar ik geloof,
dalt het beter is, als we maken, dat we
wegkomen.
De andere lachte minachtend.
Ilk kan wei zien, dat je een nieuwe-
ling bent. Loop maar weg en als hij
je achteroazet, breng hem dan op een
verkeerd spoor. Intusschen zal ik het j
zaakje hier wel opknappen; later zal 1
ik eerlijk met je dee lem.
Aldus sprekend kroop hij in de
kluis, waarvan hij de idëur op een kier
izette, nadat Mj het licht had uitge
daan.
Met één sprong was Dora in de ka
mer en drukte zich met alle kracht te-
klein de deur, die met een luiden slag
in het slot viel, waardoor de opge-
sloten dief niet kon ontsnappen.
Het geld was gered!
Nu de overspanning harer zenuwen
het opgaf, verdween ook bij Dora de
imioed. Zij snelde naar het venster eri
schreeuwde zoo lang om hulp, tot er
politieagenten kwamen en den inbre
ker arresteerden.
Den volgenden morgen Ihiad Bertram;
te Amsterdam een zeer onaangenaam
onderhond met den hoofddirecteur
dér bank, die hem mededeelde, dat hij:
(hem volstrekt niet telegrafisch had
ontboden.
Gij izijit natuurlijk het slachtoffer
Van een gewiekste dievenbende gé-
Worden, die een inbraak heeft be
raamd, verklaarde de hoofddirecteur
ontstemd. Hoe komt gij zoo lidhtge-
loovig te zijn? U moest toch weten,
dat wij:, iais wij u persoonlijk hadden
wenscfhien te spTeken, een plaatsver-
vanger zouden hebben gestuurd. Wié
zou er in uw afwezigheid op het filiaal 1
letten!
Mijn vrouw hiald dat wel vloot,
een dag kunnen overnemen, stotterde
Bertram geheel van zijn stuk.
Uw vrouw! herhaalde de (hoofd- I
directeur op' sarcastischen toon. Hoe
kan men een bank aan een vrouw toe
vertrouwen. Wat heeft uw vrouw er
tegen kunnen doen, als werkelijk een
inbraak wias voorbereid?
Toen hij echter den volgenden dag
een nauwkeurig verslag over de door
dé tegenwoordigheid van geest van
Dora verijdelde inbraak ontving, wij
zigde zich rijn meening over de vrou
wen.