Aan de Grens De Stationsassistent. De Talisman In Hinderlaag. door WILLY WEBER. De grenswachter Leonhart was in de hut gekropen, welke hij zich van een paar palen en wat dennetakken terecht had getimmerd, 't Was daar binnen wel niet erg behaaglijk of ge zellig, maar hij was er ten minste be- sdhut tegen den fijnen, doordringen den regen, die reeds vanaf den mid dag zonder ophouden neerviel. Twee uren had hij reeds in deze eenzame hoschstreek rondgeloopen zonder ie mand te ontmoeten en dus mocht hij riclh wel eenige rust gunnen. Hemel, wat was die dienst hier aan de gren zen toch vervelend! Welke heldenda den had hij nu eigenlijk gedurende het laatste halfjaar wel verricht? Een maal had hij een oude vrouw aange houden, wijl ze met 'een pakje Hon- gaarsch meel niet den voorgeschre ven weg volgde; dan had hij muzikan ten-Karei aangeklaagd, wijl deze het binnenste van zijn grooten horen met sigaren had gevuld en deze zoo iwïlde binnensmokkelen. En eindelijk had hij een slager opgeschreven, die vergeten had aangifte te doen van een kalfje, hetwelk hij wilde slachten. Dat was alles! En toch was het Leonhart niet ont gaan, dat er sedert eenigen tijd langs de grenzen van het 'district weer een buitengewone bedrijvigheid heerschte en het smokkelaarsbedrijf weer in vol len omvang was hervat. Door de auto riteiten der dichtstbij gelegen Saksi sche stad was ook reeds bericht, dat om den anderen dag heele smokke laarskolonies bij de daar wonende kooplieden kwamen, groote inkoopen deden en bij het vallen van den avond spoorloos waren verdwenen. En wat sedert mensohenheugenis niet meer was voorgekomen: in een der laatste «achten was een transport van zes os sen naar Saksen gedreven, waar men de dieren voor ongehoord lage prijzen had verkocht. De grensambtenaren hadden wel ;s waar last gekregen om dubbel waak- j zaam te zijn, maar de oorzaak van al dezeverschijnselen schenen ze nog niet •te kennen. Leonhart echter was heter .an de toestanden ingewijd en als hij bedacht, dat het herleven der smokke larij samenviel met de terugkomst van soldaten-Jozef, die kort geleden zijn ontslag uit den militairen dienst had gekregen, werd hem veel duidelijk. (Maar soldaten-Jozef woonde hij zijn rvader, wiens boerderij zoo dicht hij de grens lag, dat het (hem gemakkelijk viel met den eenen voet in Saksen en met den anderen in Oostenrijk te staan. Leonhart was op zijn tochten (herhaaldelijk bij 'den landbouwer aan huis geweest en daar altijd zeer gast vrij ontvangen. De blonde Zenzi, het (eenige dochtertje van den landbou wer, had nooit verzuimd hem een glaasje en een Virgin!asigaar te pre- senteeren, en wanneer hij in den laat- Bten tijd soms vaker 'kwam dan 'be paald noodzakelijk was, mocht men dit gerust op rekening van de schoone iZenzi zetten. 'Sedert Jozef weer thuis was, scheen het Leonhart, alsof Zenzi tegenover hem minder ongedwongen was dan vroeger. Ook had het zijn aandacht getrokken, dat Jozef vaak bezig was «iet zijn 'dubbelloops geweer en reeds (herhaaldelijk had hij op zijn tochten de echo van een schot door de bergen hoorgn weerklinken: ook de stroopers waren met vernieuwde kracht aan het werk gegaan. Doch dat kon hem ten slotte minder schelen, met 'hen moes ten de 'boschwachters het maar zien uit te vechten. En terwijl Leonhart er nog over na dacht, of hij hetgeen hij had waarge nomen aan de bevoegde macht zou me- dedeelen, werd hij plotseling door een gedruiscih uit zijn overpeinzingen op geschrikt. Hij luisterde oplettend en trachtte de duisternis te doorboren; bet klonk als het knarsen der raderen van een lichten wagen in den door den regen week geworden grintweg. •Bij korte tusschenpoozen weerklonk ook de harde slag van een paarden hoef tegen een steen. Leonhart verliet de hut, hing zijn geweer over 'den schouder en liep in 't donker het boschpad: op; hij was toch nieuwsgie rig om te vernemen, wie nog zoo laat daar huiten een ritje ging maken. Hij bad nog maar een eindje van zijn weg afgelegd, toen de maan even door de wolken 'kwam kijken en hij bemerkte heel duidelijk op 'korten afstand voor zich uit een eenspannig voertuig, waarop de omtrekken van twee man nen duidelijk zichtbaar waren. En op tamelijken afstand achter den wagen bewoog zich een donkere massa, wel ke niet nader was te onderscheiden en waaruit herhaaldelijk een opwekkende kreet en een geluid als van stoksla gen op de ruggen van dieren weer klonk. Alle drommels, dat scheen ernst te worden een onschuldige wandeling was dat ten minste niet. Met een ruk baalde Leonhart het geweer van den schouder en sprong uit de schaduw midden op den weg, welken hij op de ze wijze versperde. Halt, grenswacht! Nauwelijks had hij dit geroepen of men hooide een langgerekt, schel ge fluit. De wagen hield stil en in de don kere massa ■fr achter ontstond een verward rumoer. ,,Weer terug, weer terugl" hoorde hij heel duidelijk. Nu begreep hij dadelijk alles. Dat was een ossentransport, hetwelk weer over de reddende grens teruggedreven zou worden. Met één sprong was hij dicht voor den wagen. Halt! De weg vrij, schurk! Een striemende zweepslag trof het paard, dat van schrik ontsteld vooruit vloog. Een tweede slag trof Leonhart midden in 't gezicht. Zijn poging om het Tazende paard hij den teugel te grijpen mislukte, hij werd met zulk een geweld op zij gestooten, dat hij op den grond viel en met het hoofd op een hoop steenen terecht kwam. On der den val ging zijn geweer af; don derend kraakte het schot door het woud. De wagen vloog weg, dat steen tjes en vonken omhoog stoven, en toen Leonhart met_veel moeite en met .pijn lijke ledematen weer overeind was ge krabbeld, was het heele nachtelijke spooksel verdwenen. Thans de vluch telingen nog te vervolgen, was hem onmogelijk en zou ook doelloos ge weest zijn, want de wagen had reeds lang den straatweg bereikt, waarop hij 'geen sporen achterliet, en de ossen waren reeds lang weer aan de „over zijde", waar liij niets kon uitrichten Hij hinkte dus naar het grenskantoor terug, waar hij van zijn avonturen proces-verbaal liet opmaken. Den volgenden dag reeds kon (Leon hart weer dienst doen; hij was er met eenige huilen en ontvellingen afgeko men. Met opzet sloeg hij den weg naar de boerderij in, rwaar soldaten-Jozef woonde. iZenzi ontving hem zeer te rughoudend, maar Jozef was des te spraakzamer. Toen hij de bloedroode streep zag, welke over Leonhart's ge zicht liep tot aan den bakkebaard toe, vloog een spottende glimlach om zijn lippen. 'Hij presenteerde den ambte naar een sigaar, doch geen Virginia of Cuba van vier kreuzer, maar een ech te Havana met bandje gesmokkelde import. Toen Leonhart bij 't verlaten der boerderij over het heem liep, zag hij, dat een arbeider een licht wagen tje schoonmaakte, dat tot aan de spat- schermen beslikt en bemodderd was. Je bent zeker al vroeg uit rij den geweest? vroeg hij den man. Nee, antwoordde deze kortaf, draaide den beambte den rug toe en ging voort met de spaken der wielen af te krabben.^ (Leonhart echter wist genoeg en nam zich voor soldaten-Jozef dien zweep slag met interest op interest terug te betalen. En daartoe zou zich spoedig de gelegenheid voordoen. Het smok kelen ging van week tot week druk ker. Nadat de grenswachten versterkt -waren, was het zelfs tot een botsing tusschen smokkelaars en ambtenaren gekomen, waarbij de vuurwapenen flink dienst deden. Ten slotte echter hadden i&e smokkelaars een overhaas ten terugtocht moeten aanvaarden en drie balen zijde waren door de grens wachters buit gemaakt. De stations, welke bijzonder .aan ge vaar blootstonden, hadden dubbele posten gekregen en de hut van Leon hart werd thans dag en nacht niet leeg. Dat soldaten-Jozef aan het hoofd der smokkelaars stond, was voor el- ken grenswachter zekeiheid gewor den, maar gesnapt had hem nog nie mand, daarvoor was hij te sluw en te goed vertrouwd met alle sluipwegen. (Bovendien wist hij zich steeds voor te doen, alsof hij nooit van den rech ten weg afweek. Zoo reed hij ook thans .in zijn een- paardsrijtuig op zijn gemak langs den grooten weg. Op de bank voor het tol kantoor zat Leonhart, die buitenge woon vriendelijk begroet werd. Wel, vandaag niet in je hut? Die staat vandaag leeg, antwoord de de ambtenaar, bij wien dadelijk de gedachte opkwam, dat soldaten-Jozef hem wilde uithooren. Van nacht houdt onze geheele macht het stadsbosoh be zet, daar moet men een stukje willen uithalen. Ik wensch je goed succes! zei sol daten-Jozef en liet de zweep, welke den beambte zeer bekend voorkwam, door de lucht knallen. Daarop reedhet wagentje in een vlug tempo verder. Leonhart was opmerkzaam gewor den. Zou daax niet weer een gemeene streek achter zitten? Hij raadpleegde met zijn kameraden en men overlegde om juist naar de hut driemaal zooveel manschappen te zenden als gewoonte was. En Leonhart werd tot comman dant van den post benoemd. 's Avonds tegen zeven uur was het contingent voltallig bijeen. Weer viel een fijne 'motregen neer, de grond scheen door de voorjaarswarmte te dampen en een walm van frisscfae aardreuk steeg omhoog. Leonhart ver deelde zijn manschappen rechts en links in het kreupelhout naast den weg. Hij zelf verschool zich in zijn hut, terwijl een zijner kameraden op ongeveer <een halven meter hoogte een •dun touw om. den stam van een den vastmaakte. Werd dat over den weg gespannen, dan was deze volkomen versperd, ieder paard moest over het touw vallen. Uur >op uur verliep. En het regende zonder ophouden. De droppels vielen in regelmatig tempo van de dennetak ken der hut. Nergens bewoog zich iets. De grenswachters lagen onbeweeglijk op hun post. Van hun petten liep het regenwater tusschen mantelkraag en halsdas; de bemoste bodem had zich volgezogen als een spons. (Reeds wil de Leonhart het teeken geven om maar té vertrekken, toen hij zich verheeld- de, dat hij in de'verte op het kiezel van den weg voetstappen hoorde. Hij krab belde overeind. In weerwil van de voohtigheid knielde hij in de greppel langs den weg neer en legde het oor tegen den grond. Ja, er kwam iets sluipend nader. Ook scheen de grond in beweging te worden gebracht door paardenhoeven. Leonhart gaf zijn collega's een tee ken. Het touw werd over den grond gespannen en het losse eind om een boom aan den overkant gewonden. Toen slopen de grenswachters langs den kant van 't bosch voorwaarts. Nog hadden ze nauwelijks honderd schreden afgelegd, toen er vóór hen een gefluit klonk; een_sdhot viel, vlug ge gestalten, wier voeten met paklin- nen omwonden waren, vlogen rechts en links voorbij, haastig door het drui pende kreupelhout brekend. En toen ha, het gedruisch van wagenrade ren! Halt, grenswacht! Leonhart sprong naar voren. Weer hoordé hij dJen fluitenden zweepslag. Maar im plaats te beproeven 't paard op te houden, gaf hij met een sprong den weg vrij en schoot zijn geweer dicht bij den kop van het dier af. Als razend galoppeerde de bruine langs den weg, de koetsier verloor al zijn macht .over het paard. Nog een o ogen blik, een doffen val, 'heit splinteren -van htont, hét rinkelen van ijzer, kreten 'om hulp hielt paard was over d'i lijn gestruikeld en gevallen. Nu kwamen de grenswachters van alle kanten aansnelletn. Weldra wen telde eien kluwen vechtende mannen op 'dien grond, dicht voor de hut. Het gelukte het paard week op de been te helpen, liet was alleen aan de pooten gewond. Het wagentje was verbrij zeld, het zitbankje naar het scheen er uit geslingerd. Via nde personen, die er in gezeten baddieta, geien spoor. Eindelijk daar in de sloot een mensch.. Of lie ver alleen de be enen en het benedeu- lichaam. De wagenbank, idde in een grooten boog tengevolge van den schok hem achterna gevlogen moest zijn, had hoofd en borst van den maai diep in die met modder gevulde sloot gedrukt. De vetkaars van 'een lantaarn wierp haar flikkerend licht op het gericht van hem, die nu gered scheenhet was soldaien-Jozef. Maar hét lichaam was stijf, het gelaat blauw de on gelukkige was in den modder ge stikt. Er volgde een scherp ondeirzoek, dat echter ook geen verder resultaat had. Een paar leden der smokke laarsbende werden veroordeeld, maar ze kwamen er heel goedkoop af. Leonhart werd verplaatstvoor straf verplaatst, heette het onderzijn kameraden, omdat hij zijn instructie ver te buiten was gegaan. Sedert dezen tijd wordt er op dit gedeelte der grens slechts in 't klein gesmokkeld een organisatie der smokkelaars bestaat er niet meer. Schetsje naa.r het leven door A. D. Heit is nog vroeg in dien morgen van een Zomarsctoen dag. De frissche., op wekkende, zenuwsterkende ochtend lucht doeit mensch en dier goed, schenkt nieuwe krachten Voor komen den arbeid. Alles buiten fleurt en riekt, streelt oor en oog. Overal De overgang is plotseling en sterk, daar treed1 ik hieit perron op m .allies om mij heen verandert; dooft 'alle poëzie, diie ik verscholen vond in moeder natuur. Het geluid der voet stappen van dien „vroegen dienst" wordt gedempt door het ijzeren.' ge welf, dat men „kap" noecmit. Waar is de verfris s ©bende (Lucht? Een zwoele benauwende ais mopheer van den vorigen dag en avond blijft hangen, een lucht met stof, kolen-, damp en uitwaseming van vleesch- zendingen etc. vermengd. In de schel le, géle lichtstrepen., die hier en' daar nog door de vieszwarte ruitjes der kap heendringen, dwarrelen de stof-a to men, opgejaagd door den bezem van dén kruier, die bezig is die perrons te vegen en door de arbeiders, die met karren, beladen met pakjes, kisten en manden, komen aansjokken. Langzamerhand komt er beweging in de nog stille wachtkamer; die rei zigers, meest werklui, die met de eer ste treinen elders gaan arbeiden, de conducteurs etc. komen opdagen. De schapenbel, door den portier geluid, roept hun tot den tot vertrek gereed staande treinen, welke zich zoetjes aan vullen. Doch druk is het nog niet. De dienstdoende stationschef loopt de treinen langs, kalm en bedaard, daar hij weet, dat 'hem straks meer drukte wacht. Even hier en daar op de bureaux gekeken of liet personeel present is, opdat hem geen verwijt van noncha lance treffe, dan gauw nagegaan, of er niets vergeten as over te geven aan den dagdienst en dan naar huis, de „nachtdienst rit er op". Thuis komende zijn moeder de vrouw en die kinderen druk in die weer met liet ontbijt, (voor vader het avondeten), allen gaan friscii en flink aan 't werk, teuwijl vader moe en af gemat naar bed gaat en door de oogien stijf dicht te knijpen tracht, het heerlijke zonlicht te ontduiken Terwijl de „nachtuil" :aldus met dé wetten dier natuur aan liet worstelen is, .is de drukte op het station in vol len gang. Treinen, twee of drie tege lijk, komen af en aan, de machines stompen en stooten, sissen ten puffen als waren ze vermoeid van hief trek ken der mehschenmassa's, dlie rich nu over de perrons verspreiden'. Hebt ge wel eens gekeken naar de angstige gejaagdheid dn zenuwachtir ge opgewondenheid van het reizende publiek, haastig vaortloopende, alsof hun leven er van afhing, elkaar om- verstootend, alsof er ©en prijs is uit geloofd voor dengenie, die hét eerst buiten het station is? Bestellers, kruiers, arbeiders, aan- teekenaars, conducteurs, alles holten draaft mee, en tusschen al die gejaag de luidjes staat de dienstdoende sta tionschef kalm. Hij dient te beschik ken over een zeer gioote dosis be daardheid, geduld en doorzicht, en dan is hét hem slechts met inspan ning van 'alle krachten mogelijk, te streven naar hetgeen hij moet zijn Namelijk een mensch met zes mon den, zes paar oogen (desnoods voor en achter), 3 paar handen an voeten, een hoofd als 'n ijzeren pot en een wandelend spoorboekje. Och, zegt de leek, zoo'n roodpetje flaneert iangs den trein en als het tijd van vertrek is, zegt hij „trein 43 vertrekken", dat kan elkeen wel Wij weten echter wel beter De trein uit Asd. is aangekomen, tegelijk loopt een trein binnen uit B., achter den eerste omterwijl er een voor Z. gereed staat tot vertrek. Slaian we nu den dienstdoenden ass!s- tent eens even gade. Om allés goed te overzien posteert hij rich op een punt, van waar hij alle treinen onder rijn bereik heeft. Eten oude jongejuffrouw heeft 'm vast bij rijn jas. Och, isjeffie, waarom mag m'n pukMe nou niet mee in de 2de klas 'tBeesie bijt niet an hij is niet zoo zindelijk. Neen, juffrouw, antwoordt de roodipet, dat mag niet. Zag, brult een dandy, zag, kun je me ook zagge, \vèr de trein stèt maar Den Hèg, zag? Daar, mijnheer, wijst de ©hef met rijn rechterhand, d'iie juist wordt gegrépen door een ouden heer, wiens kïlometerboekj e niet is ingevuld en nu boete moet betalen. De hoofdcon ducteur volgt hem op de bieden. En passant Arnhem chef 't Spoor naar Zwolle Waar staat hét spoor op Vee- nendaal Clief, wilt u mijn kaartje even afteekenen Zeg, mijnheer, hoe rit dat nu miet mijn sulkey Pardon, mijnihleer, is idiat Zulten Eensklaps de blokwachter Arnhem aangegeven. De assistent wringt zich uit de me nigte en' snelt naar den bamdsteen, om te riem, of de roode vlag is uit gestoken want de trein komt op be- zet spoor. Denk om de doos, jongeheer Daar waggelt mét een matrozen- gang de treimsmid op hem aan. Mijnheer, d'r mot C uit 44, heet geloopen. Bliksemsnel denkt onze man na, daarna klinkt het naar het seinhuis 17 over de bocht leggen. Eerst 23 bin nen over 4, dan S57 voortbrengen op 5, en dan 43 er uit. Is Rotterdam al aangegeven. -Chef, herneemt die fat met hoo- ge boord1 van daar straks, word ik nu haast geholpen mét mijn sulkey De wielen kunnen er af, moet die uu op 'n open wagen? Mijnheer, ak heb geen tijd, is het antwoord, gaat u maar even naar den agent. Die is ér niet en ak heb geen tijd en géén; lust, herneemt onze sport man. Kan hij in een gesloten wagen, dié achter den tredn van 3.12 komt? Zeg, chef, valt een driftig heertje hiem in de rede, 't is een schandaal bij di Staatsspoor miet de bagage, een rommel I ïk zal ier over schrijven De assistent loopt door, doch de heer gaat, naast hem oploopend, een verhaal doen van achtergebleven ba gage, die ten slotte niet gevisiteerd bleek te zijn. -Mijnheer, .Zegt onze assistent, dan is 't toch uw eigen schuld Wat eigen schuld I Een rommel is 't, anders niks en ik zal' over je schrijven, wegens brutaliteit. De Di recteur-Generaal is een speciale ken nis van me 1 (Een geliefkoosde uit drukking). De assistent breeM lailes af door in eiens op het seinfluitje alarmsein te geven1, voor dien m.c.n., Wi'ens trein anders te veir doorrijdt. Daar schiiet de telegrambesteller, dié hem reeds lang naliep, op onzen vriend aan met ©eu bundeltje depêches, waaronder een; paar voor hief inleggen van 2 fact, treinen, en één van M., die eieni loco motief, hoofidconducteur en 6 remmers vraagt voor een. goederentrein naar Emmerik. Verder een' heerlijk tele gram van de inspectie. Rsdg direct welke ab's u kuinit missen. Zend 5C, 2 ab naar Es rsdg no. en trein., etc. etc. Als 'n welkom© afleiding beschouwt hij het boekdeeltje telegrammen., doch zijn rust duurt maar één seconde, want 'daar komt weer een wissel wachter vragen of trein 207 3 Ab en 1 C of 3 C en 1 ab extra moet hebben en onderwijl komt een hoofdconduc teur met een reiziger aan, die een portierruit brak. Vlug alles beantwoord en geregeld, en nu enpassant dé wissels en seinen nagezien, het sluitsein hangt achter op den trein, de rijtuigen zijn goed aangekoppeld, d'e portieren gesloten, niemand1 rookt er in eén niet-rook- coupé, de bagage is geladen in dé daarvoor bestemde D's, geen reizigers zijn achtergebleven. Dat alles is in een oogwenk nage zien, onder het op een draf naar vo ren loopenen de trein vertrekt, doch niet, dan nadat de assistent is aan gehouden door een dikke dame, die haar reticule met portemonnate (in dergelijke poriemonnaies zit steeds veel geld) is verloren en eenige reizi gers, die wegens ongeldigheid^ der vacantïekaarten uit den tredn zijn ge zet. Al deze gebeurtenissen speelden zich af in dé 5 a 6 minuten stationme- ment van dén trein, al die honderden wagen, kris en kras gesteld, werden -beantwoord. Overal werd, op gelet en niettegenstaande dat os 't zoo gemak kelijk een .trein te laten vertrekken. Je hebt maar te zeggen„trein 43 kan Vertrekken (Uit „De 'StationsasSistént' Het is eene Chineesche geschiede: nis met Euxopeesche intermezzi en zij gebeurde ongeveer 25 jaar geléden, toen ik als dokter te Kanton was ge vestigd. Het j.aspis-oog, dat mij een rijke koopman, Lo Keong genaamd, ten geschenke had gegeven, is het begin en het einde dezer geschiede- nis. Was ik geen dokter geweest, dan had ik geene aanleiding gehad, te gen opium-gebruik te ijveren en in dat geval zou Lo-Keong mijn vriend gebléven zijn. Maar nu ik dokter was, werd het heel anders. Lo Keong was namelijk de eigenaar van een half-dozijn opium-kitten en verdiende er ontzaglijk veel geld mee. Kwamen nu zijne klanten vol komen te gronde gericht bij mii dan was natuurlijk het eerste, wat ik probeerde, hun het opiumrooken af te leeren. Dat kon de koonman mij niet vergeven en hij beschouwde mij als zijn ergsien en gevaarlijksten vij and. Men waarschuwde mij dikwijls voor Lo Keong en op zekeren dag kwam zelfs Ped Grimshard bij mij en zeide tot mij Neem u in acht voor den scheef- oog. Hij voert iets tegen u in het schild. En wie kwam twee dagen later bij mij' binnen Niemand anders dan Lo-Keong. van het hoofd tot de voe ten prachtig gekleed. Uw onderdanige slaaf komt om hulp bij u te zoekenbij u die over alle duivels der ziekten heerscht, zei- de hij in de bloemrijke taal der Clii- neezen. Wat scheelt er aan vroeg ik. Mijn ellendig lichaam heeft den toorn der godén gewekt en zij heb ben mij zwak gemaakt als eene vrouw. Zijne gezondheid beweerde hij was door het overdreven gebruik van opium even sterk ondermijnd als. die zijner klanten. Ik schreef liem een middel voor .en liet liem gaan. Bij het afscheid gaf hii mij, als bewijs zijner dankbaarheid een ge schenk. Het was een kunstig bewerkt oog van jaspis-steen. De pupil be stond uit een rooden koraal en het geheel was aan ©ene zilveren ketting bevestigd. Hemelsché bezweerder van allo duivels, sprak hij, neem dit teeken der dankbaarheid v,an den elilendig- sten uwer slaven aan. Het zal u ge luk en rijkdom brengen, als gij 'taan uwe horlogeketting bevestigt. Ik wilde het geschenk weigeren, dat voor een enkel consult te. kostbaar was, doch het hielp niets Lo Keong maakte het zelf aan mijn horlogeket ting vast. Sedert dien dag scheen bet onge luk mij te achtervolgen. Of de talis man daaraan schuld had, wist ik niet, maar ik was geen oogenblik mijns levens zeker. Ik ginv naar het telegraafbureel, om aan mijne vrouw die< uit de stad was, te talégrafeeren dat zij zoo spoedig mogelijk naar huis moest komen. Op weg daarheen kwam ik voorbij een huis, dat in op bouw was, en plotseling kwam kra kend een balk naar omlaag, die mij bijna het hoofd verbrijzelde. Den volgenden avond viel ik, zoo lang ik was, en kreeg daardoor een groot gat in het hoofd. De een of ander had een grooten steen voor mijne huisdeur gelegd, waarover ik in de duisternis noodzakelijk moest vallen. Drie dagen later werd ik met mijn djraagstoei omgeworpen, en viel in eene diepe leemgroeve, waaruit ik mij met groote moeite weer omhoog werkte. In 'den loop der volgende week werd ik driemaal aangerand en had het alleen aan mijn goeden revolver te danken, dat ik er het leven af bracht. Op een der volgende dagen werd ik, toen ik eene-huwelijksvoltrekking bij woonde, weer aangerand en ik kreeg daarbij een eirnstigen dolksteek in den arm. j Dat werd toch te (kras. Heeft de heele wereld dan tegen mij saamgespannen? riep ik. Er gaat geen dag meer voorhij zonder ik ge vaar loop. gedood te worden. Het is ongelooflik. Wees er zeker van, zeide Grims hard, dat Lo Keong daarbij de hand in het spel heeft. Och, onzinAls hij mij naar het leven stond., zou hij mij niet zulk een kostbaar geschenk gegeven hebben, antwoordde ik, terwijl ik op het jas pis-oog wees. In uwe plaats stuurde ik hem zijn geschenk liever vandaag dan morgen ter.ug. Het, mankeerde er nog maar aan, dat ik zóó bijgeloovig was. De hemel mocht echter Weten, hoe1 het kwam, maar iedere dag bracht een aanslag op mijn leven. Ik werd ten slotte aangetast door eene ze nuwachtigheid in den hoogsten graad, die bijna in vervolgingswaanzin ont aardde. Het was een waar geluk, dat mijne vrouw van haar uitstapje terugkeer de. Toen zij mijn gewonden arm zag, vertelde ik haar al mijne avonturen en zij was hét er onmiddellijk^ met Grimshard over eens, dat Lo Keong de schuld van alles was. Eindelijk zag zij het jaspis-oog. O, hoe schoon, riep zïi. Vanwien hebt gij dat gekregen? Van Lo Keong. Van hem Dat is niet mogelijk Toch is het zoo, en Grimshard beweert zelfs, dat het mét mijn on geluk in verband staat. Kom, kom 1 Maar weet ge wel, dat de steen er in eene broche heel schoon zou uitzien? Als ik u er een .plezier mee doe, kunt ge hem krijgen. Reeds den volgenden dag droeg mijn vrouw de nieuwe broché. Op denzelfden dag bemerkte zij een zonderlingen bijsmaak aan haar lie velingsgerecht. Bij onderzoek bleek, dat de spijs vergiftigd was. De kok was spoorloos verdwenen. Den volgenden dag viel müflie vrouw in een grooten waterput, die op de binnenplaats was gegraven en waar van men kwaadwillig het deksel nad afgenomen. Kortommijn ongeluk scheen on mijne vrouw overgegaan te zijn. Wii hielden krijgsraad. Vriend, zeide. Grimshard. leefdet, eii niet rustig en tevreden, vóór gij liet jaspis oog kreegt? Ja. En uwe vrouw Eveneens. Qnriip.rt 'het oogenblik, dat Lo Keong u den steen heeft gegeven, hébt ge geen oogenblik rust, niet waar? Daar hebt ge gelijk in. En sedert ge het jaspis-oog aan uwe vrouw hebt gegeven, doet nie mand u meer leed. Dat is zoo. Daarentegen ïs uwe vrouw ge'en oogenblik haar leven zéker. Ja maar.... Geen maren. Dit jaspis-oog houdt rechtstreeks verband met al het on geluk. dat eii heiden in den laatsten tijd hebt "©had1. Dat is duidelijk. Grimshard heeft gelijk, zeide mijne vrouw. Maar Clara! Hij heeft gelijk, zeg ik nos eens. En tegelijkertijd deed zij de broche af en wiem ze van zich weg. Grimshard nam de broche in de h'and en bezag ze van alle kanten. Er "s geen twijfel mogelijk, zei de hii. dit oog is van alles de schuld. Het brenirt ongeluk aan en wij moe ten het Lo Keong terugzenden. Als het ongeluk aanbrengt, zal hij hef niet terugnemen, meende ik. Dat is ook hiet noodig. We moe ten het hem geven, zonder dat hij het weet. Laat mij maar begaan. Ik gaf toe en noodlgde Lo Keong uit mij te bezoeken. Hij kwam en was zichtbaar ver rast, mij gezond en wel aan te tref- fen. Toen hij echter zag, dat ik mija arm in een druagband had, speekU een tevreden glimlachje om zijne lip. pen. Tegelijkertijd wierp hij een blik op mijne horlogeketting. Maar waarom draagt de zege vierende bestrijder niet den talisman des geluks? vroeg hij. Ik heb hem naar mijn vader land gezonden. Wee u, wat 'hebt ge gedaan! riep hij, blijkbaar verschrikt. In het buitenland verliest hij zijne toover- kracht en maakt zijn eigenaar onge •lukk'ig. Toen Lo Keong een oogenblik la. ter afscheid nam, zag ik, dat hel jaspis-oog op zijn rug was bevestigd Grimshard lachte. Daar gaat hij en de talisman gaat mee. I-Ieb ik dat nieft netjes in orde gebracht. Laat in den avond kwam Grims hard ademloos bij ons aanloopen. Weet gij het .al Wat Lo Keong is dood Dood 1 Ja, hij is op de openbare straal vermoord. Hij is den dood gestorven dien hij u had toegedacht. Onmogelijk riep ik, terwijl mij ne vrouw zich angstig aan mij vast, klemde. Onmogelijk? Neen, bij die ver vloekte Chineezen is alles mogelijk Weet ge wat een jaspis-oog voor hei be teekent? Ik weet het nu. Wat dan? Het is het teeken der zelfmoor den aars. Ik begrijp u niet. Verklaar nader. Nu dan, de geschiedenis is hee eenvoudig. Als een Chinees lust heet te sterven, maar geen zelfmoord wi begaan, om den toorn der goden ni« op te wekken, hangt hij. ten teekei van zijn besluit, een jaspis-oog aai zijn lichaam. Ieder© Chinees, die da teeken ziet-, beschouwt het als es den goden welgevallig werk, als hl den man in kwestie het genoeg* doet, hem van kant te maken. K hebt ge de verklaring voor alle aai slagen, die op u en uwe vrouw zit: gepleegd, en voor den dood van L Keong. In een eenzaam gelegen huisje q de 'Drentsche hei had de gepensios neerde Indische militair Gerard Wir kei riciTanetterwoon gevestigd, om zij pensioen en izijn overgespaarde geil1 rustig te verteeren, want Winkel ha niet onfortuinlijk gediend en het pei sioen kwam als een zakduitje bij ihei geen hij jaren achtereen had opgi spaard. Vrouw of kinderen had niet, hij leefde met een oudere zustei die ook ongehuwd was en bij hem d funootie van huishoudster bekleedde Men verwonderde zich er wel (©eü •over, dat deze twee oude lieden uit bevreesd waren in zulk een af ge legt (woning, te meer daar het algemee bekend^was, dat Winkel geld hal maar dTe oude ijzervreter kende g.ee vrees. Nog nooit hadden de bruin „sloebers" hem bang kunnen makei de landloopers op de Drentsch hei zo: den het ook niet kunnen. Eenmaal hadden zij het geprobeer maar dat was hun slecht bekomen. Achter de woonkamer, waar hi kleine brandkastje stond, bevond; zich twee kamertjes, die van da door een dubbele deur gescheiden w ren en die ook door een tusschendet mat elkaar gemeenschap hielden. In die kamertjes sliepen Winkel i eijn zuster. Op zekeren nacht kwam de oul vrouw aan 't bed van haar broeder fluisterde hem toe: Gerard, ik geloof dat er onraadi Winkel sliep niet, want hij ai woordde dadelijk, zonder dat zij stem eenige vrees verried: Ja, ik meende ook iets te hoore De veronderstelling werd bevestig: zeer duidelijk was nu het geluid waa neembaar van het openbreken ai huisdeur. (Winkel stond op en geruischloos l gaf hij iziclh naar de voorkamer. Daar hing een groote petroleui lamp aan het plafond' en op di schoorsteen stonden twee kand«! bres, elk met vijf kaarsen. Al die lichten stak Winkel aan. Met groote omzichtigheid had c elk geluid, hoe gering ook, vermei bovendien waren de vensters metlï ken gesloten, zoodat men buiten ui bemerken kon dat de bewoners, <5 men in hun slaap meende te overfi len, wakker waren. Na aldus de kamer hel verlicht! hebben, sloop Winkel naar zijn slas' vertrek terug, terwijl zijn zuster, vertrouwen in hem, zich weer te to gelegd had. Boven het bed van den oud-milits hing' een rek met wapens: leen p'^ degens, klewangs, krissen en ook zesloops revolver van zwaar kaW Dit laatste wapen koos Winkel P uit. Het even betasten met rijn geoefó de vingers rwas voor hem voldoet om zich te overtuigen, dat 't bete1 lijk geladen was. De deur, die van het slaapvertö in de voorkamer voerde, haxl hij os gelaten, zoodat hij deze kamer gei: kon overzien en nu wachtte hij ki en vastberaden ai. Het slot van de huisdeur bood! ruimen tijd weerstand aan de we-' tuigen der inbrekers, maar ten s'1"' bezweek het toch en Winkel hooi1 de sluipende voetstappen in gang, die naar de voorkamer voeió De deur daarvan was niet aïgö* ten, slechts dichtgetrokken. De voetstappen bleven een oo?s blik staan voor deze deur, teen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1906 | | pagina 20