ook Kelfs iu de toekomst geen kans.
Zij staan veel dichter bij de zon dan
de aarde en ontvangen dus veel meer
licht en warmte. Docih daartegenover
staat, dat van deze planeten steeds
dezelfde zijde naar de zon gekeerd is,
zoodat op dit halfrond steeds een hitte
(heerscht als in een steenoven, terwijl
op de andere (helft niet slechts een
eeuwige nacht heerscht, doch tevens
een koude, die in staat zou zijn, om
zuurstof vloeibaar te maken.
Blijft dus nog slechts over: onze
trouwe broeder' Mars, die het meest
met do aarde overeenkomt en dan ook
te allen tijde de groote trekpleister is
geweest voor hen, die hun zinnen heb
ben gezet op oen verbroedering met
de hoogst ontwikkelde en beschaafde
bewoners dezer planeet. Men verze
kert ons zelfs, dat dio 'Marsbroeders
•wakkere lieden zijn, die, om in moei
lijke levensomstandigheden in huu le
vensonderhoud te voorzien, reusachti
ge irrigatiekanalen gegraven en groot-
scihe bouwwerken gesticht hebben,
waarbij de prullen van onze inge
nieurs, do nietige aardbewoners,
«lechts kinderspel zouden zijn Groot
was dan ook het enthousiasme voor,
deze bouwkundigen, en er ontstond
een ware Mars-epidemie, zoo zelfs,
dat een beminnelijke oude dame bij
testament haar vermogen vermaakte
.aan dengeoe, die ons 'het eerst met
die iMarsbewoners in kennis zou bren
gen.
Zeker is het, dat 'althans voor Mars
de bewoonbaarheid niet volkomen is
uitgesloten, hoewel de geleerden het
omtrent de beteékenis der lijnon. die
sommigen voor kanalen houden, nog
volstrekt niet eens zijn. Op Mars heer-
schen geregeld en hij afwisseling dag
en nacht, zomer en winter, goed en
slecht weer, evenals op de aarde, en,
hoewel er waarschijnlijk niet veel re
gen valt, is er een zij het ook zeer
ijle dampkring, met veel mist en
sneeuw, die iperiodiek en zeer snel
smelt. Docih het water is er schaarseh
en de plantengroei waarschijnlijk
slechts periodiek, zoodat, hoewel de
mogelijkheid voor het bestaan van
levende wezens moet toegegeven wor
den, daarbij toch waarschijnlijk
slechts sprake is van lagere organis
men, doch niet van redelijke wezens.
De Detective
Meneer Jones nam een kaartje twee
de klasse en haastte zich de donkere
trap af naar het gr-afsombere station
van den „Ondergrondscihen". Op hei
perron werd zijn aandacht getrokken
door oen biljet met de inhoudsopgave
van oen avondblad; in vette letters
stond daar: „Brutale juweelendief
stal in den Strand".
De woorden waren eigenlijk heel
gewoon en 't feit ook, maar de kleine
man voelde zich er toch door getrof
fen. Het leek een soort bedreiging. En
onder den indruk van zijn slechte
spijsvertering, van de sombere, be
nauwde, met rook en damp gevulde
omgeving, slechts flauw verlicht door
de flikkerende gasvlammen, rilde hij.
't Is verschrikkelijk met die dief
stallen tegenwoordig, dacht hij, toen
hij plaats genomen had in een leeg
compartiment.
Hij was een vredelievend mensah
en, om de waarheid te zeggen, niet al
lö dapper. Met grooten angst dacht
hij aan de patent-brandkast, die stond
in een hoekje van zijn kantoor in de
buitenwijk. Zou hij die bij zijn thuis
komst mogelijk ook opengebroken
.vinden?
Bij 'het Temple-station kwam een
andere heer in de coupé, een lange
man, tusschen de dertig en veertig,
met een van kracht en flinkheid spre
kend uiterlijk. Hij droeg een geklee-
de jas, 'hoogen hoed en nette laarzen.
Jones staarde naar den medepassa
gier, die een krant uit zijn zak haal
de en begon te lezen. Wat las hij? Mis
schien van den juweelendiefstal. Jo
nes was overtuigd, dat hij daaraan
bezig was.
De heer legde de krant op zijn
knieën en zocht zijn sigarenkoker,
daarna een lucifersdoosje. Dit bleek
ledig.
Heeft u misschien wat vuur voor
mij?
Hij boog ietwat voorover, zoodat de
hoofdjes in de krant op zijn knieën
veor Jones zichtbaar werden. Deze kon
•en beweging van verrassing niet on
derdrukken, toen hij de woorden: Ko
lossale juweelen-diefstal" onderscheid
de. De andere merkte dit op en schrik
te ook eren.
Een luciferO ja. zeker... Hij
gaf ihem 't doosje... Ik zie, pardon,
neem mij niet kwalijk., dat u bezig
is met het verhaal van den diefstal,
dio van nacht in den Strand is ge
pleegd? 'n Leelijk gevalletje, vindt u
niet?
Do vreemde antwoordde niet dade
lijk. Hij keek Jones aan met een zon
derlinge uitdrukking.
Vindt u? zei hij eindelijk, klaar
met zijn sigaar en de lucifers terug
gevend.
Ja, 't is heel erg. Als de inbrekers
•maar steeds straffeloos hun gang kun
nen gaan, is geen mensdh meer vei
lig. Alleen wat in de brandkast ligt...
En dat niet eens, merkte de heer
glimlachend op. De menschen doen
eigenlijk noodeloos moeite met de din
gen achter slot te brengen, 't Is zoo'n
gemakkelijk kunstje, een slot open te
steken.
Jones staarde hem verbaasd aan,
vragend.
Ik ben particulier detective, leg
de de ander uit, en weet er dus zoo'n
beetje van ai. Permitteert u?
De iman (haalde een kaartjes-étui
uit zijn zgk en nam er een uit, dat hij
aan Jones gaf. Deze las.
„Alfred Parry, agent voor particu
lier onderzoek."
Heel aangenaam, kennis te ma
ken, meneer Parry. Ik heb er altijd
naar verlangd, kennis te maken met
•een particulier detective, al toen ik
schooljongen was.
De heer Parry lachte luid; hij
scheen dat erg aardig te vinden.
Ja, 't is een interessant beroep,
maar lang niet altijd prettig, dat ver
zeker ik u. Maar men leert veel op 't
gebied van diefstal en inbraak en zoo.
Neem nu bijvoorbeeld dit verhaal over
den juweeldiefstal. De inbrekers kwa
men binnen door een achter-venster
gelijkvloers staat er. Allemaal gek
heid. Ze konden de zijdeur op hup ge
mak binnen komen met een Iooper.
Als u mij vraagt, dan zeg ik: ze zijn
niet door 't venster binnen gekomen,
maar er uit gegaan.
Parry gaf een zeer leerzame uitleg
ging van de heele inbraak-geschiede
nis, zoodat Jones er kippenvel van
kreeg.
Van de inbraak kwam het gesprek
op andere dingen, ook op 't beroep
van Jones, die er een kantoor iJDor
vaste goederen op na hield. En toen
hij zijn adres opgaf, bleek het, dat de
heer Parry bijna zijn buurman was;
•hij bewoonde kamers in een hotel op
den hoek van dezelfde straat.
Aan hun bestemming uitgestapt,
wandelden ze samen op.
Wilt u niet even binnen komen?
vroeg Jones, toen ze aan zijn huis wa
ren; ik ben ongetrouwd, en ik zou
gaarne ons gesprek nog wat voortzet
ten.
Parry had geen haast; dus nam hij
de uitnoodiging aan, en weldra za
ten de twee bij een wlhiskey-and soda
in de kleine kamer, waar Jones zijn
rusturen doorbracht.
't Was een eenvoudig, maar gezel
lig onthaal, en toen om half twaalf
(een thalf uur later dan Jones' gewone
bedtijd) de detecÜve afscheid nam,
verzocht zijn gastheer hem, zoo spoe-,
dig mogelijk, t bezoek te hervatten.
Den volgenden avond was Parry
dus weer present, en den derden
avond bracht Jones hem een contra
visite in 't hotel. Na een week waren
ze dikke vrienden.
Kom van avond eens bij mij eten,
op mijn kamer, stelde Parry voor,
toen hij op een goeden keer Jones te
genkwam.
'De kleine makelaar, die erg van
lekker eten hield, vond dit een koste
lijk idee, en 's avonds zes uur aaten
ze aan .een keurig dineetje. Toen het
anaal ten einde liep en 't gesprek ami
caler werd, zei Jones opeens:
Hoe komt "t toch, dat. u hier in
zoo'n stille wijk woont, en zoo alleen
in een hotel?
Parry begunstigde zijn gastmet een
vertrouwelijk knipoogje.
Dat zal ik u zeggen. Onder ons:
ik ben op dit oogenblik bezig met een
delicaat zaakje.
Ei, ei! U moogt zeker niets er van
vertellen?
De detective thoofdschudde.
Hoe graag ik 't doen zou, beste
kerel, dat gaat niet. Misschien weet je
't morgen, (misschien overmogen; dat
•kan ik niet vooruit zeggen. Houd je
oogen maar open. Als je er niet van
zult staan kijken, heet ik geen Parry.
Zeker iets heel buitengewoons?
Buitengewoon! Dat zou ik den
ken. En toch eigenlijk even eenvou
dig als 't opensteken van een slot.
Jones lachte een beetje zenuwach-
tig.
Ik geloof niet, dat alle sloten zoo
makkelijk te forceeren zijn. Neem
me niet kwalijk, als ik u tegenspreek,
maar het slot van een brandkast bij
voorbeeld. Dat is todh door inbrekers
niet zoo gemakkelijk open te krijgen?
Beste kerel, ze lappen-'t elk oo-
genblik... Ik zelf zou er niets in zien,
het eerste het beste open te krijgen.
Wij detectives moeten natuurlijk op
de hoogte blijven van alle streken dier
kerels.
Jones had schik. Kom, nu houdt
je mij een beetje voor den gek!
Voor den gek houden? Ik ben
nooit ernstiger geweest.
Jones legde mes en vork neer en
dacht na.
Kijk, zei hij eindelijk, 'k doe
anders niet aan wedden; maar ik zet
er toch vijf pond tegen, dat je mijn
brandkast niet open krijgt.
Is 't ^en patentslot van eigen
vinding?
Neen, maar een eerste klasse so-
fe, die mij veel geld heeft gekost. Ik
geloof niet, dat 't mogelijk is, die
open te krijgen zonder den sleutel.
Nonsens! Ze hebben je wat wijs
gemaakt. Mag ik 't eens probeeren?
Dan zal ik je laten zien, hoe gemak
kelijk 't gaat.
Aangenomen. Je moogt 't pro
beeren.
Luister eens, Jones; ik heb een
beter idee. Ik kan je safe open krijgen
:in tien minuten, en daarom mag ik
eigenlijk niet wedden. Maar ik zet vijf
pond tegen de jouwe, dat ik op een
nacht, voor 't eind van de week, bij
je binnenkom, terwijl je slaapt, en er
een voorwerp uithaal, zonder dat- jij
wakker wordt.
Jones zette verschrikkelijke oogen
op.
Dat kan niet, dat is onmogelijk.
In zijn verbazing dronk hij zijn
wijnglas, dat Parry juist gevuld had,
leeg, wat een dom ding was, daar hij
niet tegen drinken kon. Hij zat ner
veus met. zijn horlogeketting te spe
len, zijn gezicht werd rooder en roo
der. Plotseling sprong hij op van zijn
stoel.
Ik doe Ihet! Ik neem 't aan, en 'k
win het. Hier, mijn hond er op! Kom
dadelijk mee naar mijn huis, dan kan
je de kast zien.
De detective vergezelde hem naar't
kantoor, waar in oen hoek de veelbe
sproken stalen brandkast stond. Deze
bevatte het contante geld, dat naar
een hank of aan de verschillende huis
eigenaren moest verzonden worden.
Dat heb je open te maken! zei Jo
nes, met trots zijn hand leggende op
de safe. 't Zal een hard karweitje
zijn, hoor!
Dat komt er niet op aan, ant
woordde Parry, de omgeving verken
nende. Wat leg je er in, dat ik er
uit moet halen?
Dezen zijden zakdoek.
Meteen ontsloot Ihij de safe om het
voorwerp er in te leggen. Parry keek
belangstellend toe.
Er lijkt aardig wat in te zitten.
O, dat zijn enkel boeken en do-
kumenten. 't Geld ligt in de beneden-
la: ik denk een zevenhonderd pond in
goud en papier.
Zoo! zoo! zei Parry, terwijl Jones
de zware deur dicht flapte.
Toen gingen ze nog een sigaar roo-
ken.
's Avonds laat, in 't bed, de feest
stemming geweken, had Jones wel wat
berouw over de weddenschap, 't Voor
uitzicht, op een nacht wakker te wor
den door voetstappen, al waren 't die
van een vriend, was uie-t prettig voor
een sciirikachiig mensch.
Zou ik niet liever aan Parry voor
stellen, de weddenschap ongedaan te
maken? dacht Jones. Weineen, dat
zou niet netjes zijn... En hij kan het
toch niet doen!
Het duurde long eer Jones i" slaap
viel.
Kratsciu! kratsch! Wat was dat? Jo
nes lag opeens klaar wakker. Hij stak
't hoofd buiten het bed.
Klik!... In een oogwenk was hij ge
heel aandacht.
Hij trilde van angst. Wat beduidde
dat gekrabbel en gekraak? Dan weer
een klap... Zeker een hond of kat be
neden, die er uit wilde! En plotseling
•bedacht Jones, dat daar vlak onder
hem 't kantoor was, waar de brand
kast stond met over de zevenhonderd
pond in geld. Hij dacht ook dadelijk
weer aan de weddenschap. Och, 'twas
immers zijn vriend, die daar aan het
inbreken was, om de vijf pond... Hij
had slechts naar beneden te gaan om
den ander te zeggen, dat hij zich zelf
verraden had door 't leven dat hij
maakte.
Maar als 't nu Parry eens niet was?
't Was een verschrikkelijke toestand.
Jones verging van angst en lag te bib
beren in zijn bed. Ten slotte werd 't
(hem todh te machtig. De vechtlust, die
in ieder mensch sluimert, ontwaakte
en gaf fiieni moed.
Hij stond op, stak een kaars aan en
liet die van schrik bijna weer vallen
bij 't zien van zijn eigen grostesk
schaduwbeeld op den wand.
Zal toch Parry zijn! fluisterde
Jones om zich zelf moed in te spre
ken. Hij greep met zijn vrije hand den
pook en trachtte zijn zenuwen te be
dwingen.
Hij opende voorzichtig, geruisch-
loos de kamerdeur. Een geluid van
voetstappen kwam van beneden, uit
het kantoor. Jones dacht niet anders,
of de dieven kwamen de trap op. Doen
na eenige oogenblik ken, toen hij niets
meer vernam, daalde hij aarzelend de
trap af.
In de benedengang (hoorde hij dui
delijk voetstappen in 't kantoor. Zijn
gespannen verbeelding meende een
maal zelfs den klank van geld te hoo-
ren, maar dat durfde <hij niet geloo-
ven. Eindelijk kreeg hij een deel van
zijn zelfbeheersching terug. Natuur
lijk was de onwelkome bezoeker geen
ander, kon geen ander zijn dan Par
ry. Hij verstoutte zich, de hand aan
den deurknop te brengen, 't Volgend
oogenblik tuurde hij naar binnen.
Ja, 't was Parry, nog net zoo ge
kleed als Jones hem een paar uur ge
leden verlaten had. De deur van de
safe stond wijd open. Jones zag bij
het kaarslicht, dat er twee gaten in
geboord waren met een vreemd in
strument, dat op den grond lag. Par
ry knielde voor de safe, half met zijn
bovenlijf er in; hij merkte blijkbaar
nog niet, dat hij gesnapt was.
Een oogenblik stond Jones bewe
gingloos; toen kwam er een kort, ze
nuwachtig lachje.
Dadelijk sprong Parry overeind.
Wat! Jij? Neen, maar, heb je mij
todh gesnapt? Ik kan het amper ge-
looven! Hij bukte zich snel en nam
den zijden zakdoek uit de kast.
Jones kwam naderbij om den doek
aan te nemen; zijn angstige blik merk
te, dat de boeken op hun plaats ston
den.
Je had 't waarachtig haast ge
daan! En er is zevenhonderd pond in!
Ik wou. dat 't je niet zoo goed gelukt
was. Ik zal mij nu akelig onveilig ge
voelen.
Onzin! Je moet niet meenen, dat
de eerste de beste inbreker dat kar
wei opknapt.
Dat doet mij pleizier.
En je hebt vijf pond verdiend.
Parry haalde uit zijn zak een kraak
nieuwe banknoot. Jones nam die aan
en keek naar de gaatjes, in de brand
kast geboord. Wat zou 't wel kosten,
die te herstellen?
Jet zei hij vertrooid; ik heb
de weddenschap gewonnen, Parry;
maar nu 't afgeloopen is, wil ik wel
bekennen, dat ik liever de vijf pond
kwijt was.
Zijn -vertrouwen in de patent-safé
was droevig geschokt. Hij klapper
tandde, van zenuwachtigheid en kou.
Parry zag ook Week.
Zou je de brandkast niet sluiten?
zei hij.
Jones drukte de deur dicht en ging
toen zijn vriend voor naar de huiska
mer waar ze nog een glaasje whiskey
zouden nemen tegen de nachtkoude.
Je gezondheid! dronk Parry. j
Ik heb wel verloren, maar ik heb er
geen spijt van. Ik heb 't verloren aan
een slimmen kerel. Daarvoor zag ik
je dadelijk aan, bij de eerste kennis
making.
Gezondheid! beantwoordde Jo
nes, nu kalmer en gerust. Parry,
jij had eigenlijk inbreker moeten wor
den: daarmee zou je meer geld ver
dienen dan nu.
Dat geloof ik ook, lachte Parry.
En hij lachte nog toen hij de stoep
afging en afscheid nam.
Kom me maar gauw weer eens
opzoeken! riep hij nog, vlug voetstap-
pend naar huis.
Meneer Parry? zei de kellner van
het hotel; die is van morgen om
6.30 vertrokken. Hij kwam vooreerst
niet terug, zei hij.
Vertrokken?... Jones stond met
open mond.
En hij had mij gezegd, van mor
gen (hier te komen om... om...
Zooals ik u zeg, meneer. Hij :s
met den eersten trein gegaan, verder
•weet ik er niets van.
Jones stond een oogenblik versuft;
toen uitte de kleine man plotseling,
een woes ten, vloek en stormde de deur
uit, de straat op, naar huis. Daar:
snelde hij 't kantoor binnen, wierp
zich als een Indiaan op de brandkast,
opende die, trok de lade uit... de ze
venhonderd pond waren weg!
Veertien dagen later werd Parry
de detective" gearresteerd, met nog
een paar leden van de bende, ver
dacht van den grooten juweelendief
stal.
Dienzelfden dag kreeg Jonete een
pakje over de post, bevattende 700
pond.
,,Ik kon het niet over mijn hart ver-:
krijgen, schreef Parry, het te houden
van een ezel, die zich zoo gemakke
lijk foppen liet. Je brandkast is goed:
ik had heel wat werk die open te krij
gen, en *t maakte veel te veel leven.
Geen ander zou 't kunnen doen. Slaap
dus gerust en neem een goede raad
aan: drink niet zoo veel en wed niet".
Avp.
?Jeha!e»»nia
Door Albert Petdrsen.
Gezellig is het waarlijk niet in de
kleine kamer. Armoedige, versleten
meubels en boeken. Eenige smakeloo-
ze, goedkoope Jdekiighed en staan op
de coumnode, waarop geen glans
meer is te krijgen, eeln bestofte papie
ren roos versiert de slecht brandende
lamp. Het is zoo'n huurkamer op de
vierde verdieping voor ongeveer 12
mark in de maand, en voor dat geld
heeft men in elk geval 's morgens nog
oen warm vocht, diait op koffie gfeüjkt,
als drank bij het ontbijt.
Recht warm is beft hier binnen niet
eem klein vuurtje brandt in do kleine
kachel; buiten huilt de December
storm en werpt telkens weer dikke
sneeuwvlokken tegen de ruiten, waai- j
aan do kristallen langzaam smelten.
Toch eon portret staat in een vrij
dure lijst op de tafel, eiein meisjes
gestalte, slank en mooi. Het past
eigenlijk in bet geheel niet in dit
kale, armoedige vertrek of vermin
dert bet een weinig heft eenzame
doodsche
Op de buitenzijde' der kamerdeur
moest eigenlijk een visitekaartje zijn
bevestigd met het opschriftHans
Harssen, stud, mod., want zoo is im
mers het gebruik. Maar men heeft be
grepen, dat de deur al te slecht ge
verfd en al te zeer vol reten is om een
trolsch studentenkaartje te dragen.
En de jonge student, die met zijn
privaat leerling bij de tafel zit, denkt
er voorloopig nog in het geheel niet
aan, om zich visitekaartjes te laten
drukken; hij spaart voor een nieuwen
rok de oude nu, laten we er niet:
verder over spreken.
De privaat-leerling, een jongen, die
voor den tweeden keer in de derde
klasse van het gymnasium rit. zweet
in weerwil van de kou bij zijn Frank
ische spraakleer.
Een beklagenswaardige jongen, die
gymnasiast op hem rust de vloek,
helpt hem niet: op de privaatlessen
dat de familie met alle geweld iets
bijzonders van hem wil maken, terwijl
hij zoo dom, och, zoo dom is. In de
school spant hij zich in, maar het
spant bij zich in, en het helpt ook
niet. Maar hij moet, want natuurlijk
is de jongen alleen maar lui. Welke
ouders zouden wel willen erkennen,
dat hun lieveling, hun trots, dom,
aartsdom is?
Telkens tracht de jongen de Fran-'
sche vormen op te dreunen, maar het
gaat niet. Hulpzoekend dwaalt zijn
blik door de kamer en blijft gevestigd
op het portret, dat op de tafel staat,
ITelp mij, help mij, smeekt die blik,
maar het helpt niet. De student, die
reeds ongeduldig en verdrietig werd,
bemerkt het en moet toch wel glim
lachen.
Kom, bedenk je eens, je weet heft
immers wel, zegt. hij, en werkelijk
eindelijk heeft de jongen het juiste
antwoord.
Goednu is het genoeg voor van
daag.
Haastig grijpt de knaap zijn pet c-n
snelt de deur uit.
De student Iaat het hoofd in beide
l anden rusten ein kijkt naar het poi-
tret.
Nebalennia
.•Ms Thora Bendix het eens vermoed
de, dat haar portret hier op een ar
moedige studentenkamer staat
Heimelijk heeft hij hot zich aange
schaft, nadat hij er lang moeite voor
had gedaan. Zou ze zich den armen
gy mnasiast uit de hoogste klasse nog
herinneren En toch was die vrien
delijke wedergroet van haar eens
voor hem het inbegrip van alle geluk
zaligheid geweest en zij was tegen
helm niet vriendelijker geweest dan
tegen anderen vriendelijk, zooaJs zij
het. tegen allen was, omdat zij allen
heft beste wenschie.
Maar arm was hij en ouderloos,
zonder vreugde dn zonder vrienden,
en wij menscJien moeten toch een
hoop, een ster hebben, en als wij er
geien hebben, maken wij er ons zelf
een. En als Iiij na vermoeieende pri
vaatlessen en inspannende studies
voor het eind-examen eindelijk ter
raste gang, dan sloot hij droommd
de oogen en glimlachend fluisterde
hij
Nehalennia gij, die vol troost
nadert
Met gloelenden ijver had hij voor
het eind-examen gewerkt. Het ver
schafte hem een stil genot, te donken:
zij zal het toch ook hooren, dat ik
geslaagd ben wat zal zij en- van zeg
gen? En hij werd van het mondeling
examen vrijgesteld, zoo stond in het
plaatselijk blaadje te Lezen.
Met kwalijk verborgen verrukking las
hij lieten Thora zou heft lezen wat
zou ze denken?
Thora Bendix had heft inderdaad
gelezenhet berichtje stond tusschen
eOne aankondiging ran een juist gear-
riveerden troep Lilliputters en do mc-
dedeeling, dat op eenigen afstand m
het kanaal twee schepen tegen elkan
der aan waren gevaren. Ze had het
gelezen en niet langer aan de exami
nandi gedacht misschien aan één,
maai' die heette niet Hans Hars son.
Hans Harssen echter reisde met do
gedachte aan zijn Nehalennia vol
stoute verwachtingen en mot de boste
Men moe>t toch iets kunnen be
reiken ook al is men arm. Wie weet,
of ik Thora
Hij rukte zich los uit zijn overpein
zingen en sloeg zijn dictaat open.
Drukkend heet zomerweer was het.
Meedoogenloos brandde de zon de
straten lagen vol stofliet water was
lauw en onzuiver in het armoedig
ste gedeelte der stad brak de typhus
uit.
In de zalen van het ziekenhuis was
het koel, maar er liing een benau
wende lucht van medicijnen. Zieken
ijlden van koorts, spraken in onver
staanbare, afgebroken woorden, en
riepen om water. En de verpleegsters
vervulden bleek en vermoeid haar
taak aan de bedden.
Nehalennia!
De zuster keerde zich om naar den
jongen lijder, die dit zonderlinge
woord fluisterde.
Water! Water! kreunde hij, en
toen Nehalennia en hij werd rus
tiger.
De weken verliepen en de dood, die
in deze zaal aan zoo menig bed had
gestaan, ging hem voorbij.
Hans Harssen ontwaakte uit den
toestand van bewusteloosh eid en de
matte gedachtenlooshëid. En hoe hel
derder hij weer kon denken, des te
grooter werd zijn verlangen naar her
stel, naar Nehalennia.
Hij sprak met de bleeke verpleeg
ster hij verzocht h(aar dringend
Het was op een stillen Zondagna
middag. Na een tijdperk van langdu
rige droogte viel voor het eerst weer
een fijne regen neer, een zacht ge
kletter drong van het bladerwerk der
heesters i/n de kamer.
Hans Harssen zat rechtop in zijn
bed en keek naar het portret, dat op
d) kleine tafel voor zijn ledikant
stond.
Neh alennia
De bleeke verpleegster hlad hot uit
zijn kamertje la ton halen.
Nu kwam ze met. een ruiker roode
rozen aan de bladeren1 hingen de re
gendroppels nog als parelen.
Het bleeke meisje plaatste do bloo-
men met een mat glimlachje in do
eenvoudige vaas, en zette) diie naast,
hei portret.
De jonge student was nog zwak t
hart. word hem week m hij gevoelde
behoefte om het uit te storten. Reeds
stak hij de smalle bleeke hand uit,
reeds wiilde hii vertellen van zijn Ne-
h'alemndia, dio sedjert jaretn al zijn ge
dachten vervulde, maar hij bedacht
ztch.
En omdat het meisje bij zijn bel
op eenige woorden schoen te wach
ten, fluisterde hij
Ik dank u. Ook ik zal later voor
mijn zieken doen, wat ik kan.
Summa cum laude.
Doctor Hans Harssen mocht trotsch
zijn. Het was een gelukkige dag. Nog
ddnzelfden namiddag liet de ledder
der chirurgische kliniek hem bij zich
komen en bood hem een goed betaalde
betrekking als assistent, aan.
Vandaag wil ik nog luieren, zei
de jonge dokter en des avonds begaf
bi] zich naar een restaurant.
Terwijl hij daar zoo bij zijn bier
zat, kwam plotseling een heer bij
hem.
Goedenavond, Hans Harssen.
Goedenavond
Ken je mij niet meer?
Goedenavondzeker is heit lang
geleden, sedert we ;n de hoogste klas
se zaten.
Jaik feliciteer je nog weL
De andere ging bij Harssen zitten.
En terwijl hij een sigaar aanstak, zei
die hij
Ik was de vorige maand nog
eens weer in onze vroegere woon
plaats.
Veel veranderd
De mefejes zijn in het stadje te
genwoordig precies als vroeger. Gij
makkers van voorheen, waax zijtge?...
je kent het versje
Harssen knikte.
Alleen Kurt Jessen ontmoette ik
weer. Hij is gek, de kerelPas is hij
gelukkig referendaris en nu gaat zoo'n
vent zich verloven
Een uit de plaats
Jaik geloof, een oude vlam
de kleine Bendix.
Wie?
Och, jou interesseerden de meis
jes immers nooitiij zult je de kleine
Thora Bendix wed niet meer herinne
ren. Aardig mooi schepseltje, maar
daarom dadelijk verloven is dom
Hans Harssen was doodsbleek ge
worden. Om zijne ontroering te ver
bergen, zette hij liet glas aan ziine
lippen, maar kon, geen teug naar bin
nen krijgen.
Wat, ga je reeds weg?
Ik moet
Zonder zich ook maar eenigszins om
de tegenwerpingen van anderen te be
kommeren vertiet hij het lokaal.
Hij liep door de verlichte straten;
hij wist het nauwelijks. Hij snedde
naar rijn kamertje, zat voor hei. por-
tret en fluisterde
Nehalemmia
Heft was hem als een akelige, be-
mauwende droom.
Toen de torenklok twaalf sloeg,
stond hij met moeite op, en ri.oop
naar heft geopende venster.
Zoo eindigde de dag dier eer© voor
Hans Harssen.
Op een grijzen herfstdag werd de
zieke kantonrechter Jessen in de> chi
rurgische kliniek gebracht,
Kurt Jessen leed aan een zeer ge
vaarlijke kwaadmaar overal prees
n.en de vaste hand van dokter Hars
een, rijn vastberadenheid en zijn er
varing; reeds zoo menig zware ope
ratie was hem gelukt.
Den dag voor dat Jessen geopereerd
zou worden, zat de chirurg in zijn
studeerkamer. Hij steunde den arm
op de Leuning van deai stool en Eet
liet, hoofd in de hond rusten.
Zoo staarde hij naar do dichte
herfstnevels.
Grijs, alles is grijs ga-ijs het
levenEn toch is eer een tijd ge
weest, dat een zon sterker was dan de
aic-yel, toen een helder licht door het
grijs heendrong, een hoopNehalen
nia
Hoe zonderling zijn dikwijls de we-
gyn van het lot. In mijn hond is hij,
die mij alles ontnam, wat ik hoopte
t* zullen verkrijgen, waar ik naar
streefde in 't leven.
Ik zal hem redden, opdat hij verder
gelukkig rij door haai-, van wio ik al
het geluk op aarde verwachtte.
En als hij sterft?
De arts schudde toornig het hoofd
bij die gedachte. Kan hij niet den
dcod zijn buit ontrukken
Maar .ads hij nu alles doet, wat üi
zijn vermogen is enJessen in
weerwil daarvan toch sterft
Nogmaals sohudt hij driftig liet
hcofd hij schaamt zich. Wat zed je
vroeger, toen in heft ziekenhuis de
bloemen naast je Nehalennia. ston
den
Ook ik wil eens doen, wat ;k
kan.
Hans Harssen knikt haastig.
Mevrouw Jessen i9 in de wacht
kamer, wordt hem gemeld.
En na eenige oogenblikken staat ze
voor hem, bleek en bezorgd zijn
Nehalennia
Angstig vragend rust haar lief oog
op hem, van wien men zegt., dat hij
nog kan helpen, wanneer anderen
reeds lang alle hoop opgaven.
Is er redding mogelijk?
Hans Harssen is verlegen. Hij,
Wiens hand bet opereer mes zoo vast
kan voer ear, staat daar onrustig, bij
na bevend'.
Red' mijn imam Ik zou niet kun
nen leven zonder hem.
Tranen, heete tranen staan in de
oogen ziiner Neh al rami a
Als hij sterft; hij. die je alles ont
nam?
Ik zal doen, wat ik kan. Ik ge
loof hom te kunnen rodden.
En als hij riet, welk een glans van
zaligheid voor een oogenblik op het
gelaat der vrouw verschijnt, zegt hij
op beslisten toon
Ik kan, ja, ik aall lueon redden
En hij redde beta.
HOE EEN JOURNALIST AAN BE
RICHTEN KWAM.
Het was gedurende de Berlijnsche
Conferentie in het jaar 1878. De on
derhandelingen werden streng ge
lhei m gevoerd; de. deelnemers waren
verplicht, niets 'aan de couranten te
meidien. Ook iden secretaris was dit
streng verboden en hij werd na de zit
tingen door talrijke detectives scherp
nagegaan en toch gebeurde het onge
looflijke: 'dagelijks stond in de Lon-
•densche Tinnes (heft resultaat der on-
dex'liandelingen (heel.
'Dat is toch al te gek! Het staat
nu weer in de Times, lees u zelf maar,
collega!
Met de>ze opgewonden gesproken
woorden trad de Pruisische gezant-
s chaps attaché in een Beriijnsdh café
op zijn Oostemrijkschen ambtgenoot
toe.
De aangesprokene, baron van E.,
nam uit de hand van zijn collega het
nieuwste nummer van de Times en
las met spanning.
Het is inderdaad wonderlijk! zei-
de hij daarna.
Wat het zonderlingste is, ver
volgde van LA, dat ookihier de bericht
gever van de Times, zonder dat hij
het weet, door detectives scherp be
waakt wordt.
Kan niet een der ondergeschik
ten hem een brief schrijven? vroeg de
Oostenrijker.
Onmogelijk! luidde het antwoord.
De secretaris en zijn correspondentie
worden ambtelijk nauwkeurig gecon
troleerd.
Weer een van de vele raadsels,
zeide van E., zooals de diplomatieke
wereld er somtijds heeft.- Kent, u soms
den tegenwoordigen correspondent
van de Times?
Neen, antwoordde van (A., maar
ik wil (hean mij laten aanwijzen. Ik
krijg werkelijk zelf pleizier in de zaak
en wil probeeren het geheim te ont
dekken.
Goed! zeide de Oosteomjker. Wan
neer u er niets tegen Iheeft, zal ik u
daarbij helpen!
De beide jonge diplomaten kwamen
spoedig 'tot de ontdekking, dat de be
wuste correspondent zijn middagmaal
in een groot restaurant in do Wil-
helmst-raat gébruikte.
Beiden gingen daar heen en be
spiedden hem dn de groote eetzaal,
waar hij aan de tafel had plaats ge
nomen.
Hij nam een blad en gebruikte srijn
maal zonder op te kijken.
Pas op voorzichtig! fluisterde
plotseling van A. zijn begeleider toe.
Verberg u "achter een' courant.
Nadat beiden rióh op deze manier
hadden verborgen, zeide de Pruisische
attaché. Ziet u, rechts van hem heeft
zooeven de secretaris plaats geno
men! Laten we nu goed nagaan of
beiden ook gaan praten.
Ook de secretaris, die ongehuwd