ook Kelfs iu de toekomst geen kans. Zij staan veel dichter bij de zon dan de aarde en ontvangen dus veel meer licht en warmte. Docih daartegenover staat, dat van deze planeten steeds dezelfde zijde naar de zon gekeerd is, zoodat op dit halfrond steeds een hitte (heerscht als in een steenoven, terwijl op de andere (helft niet slechts een eeuwige nacht heerscht, doch tevens een koude, die in staat zou zijn, om zuurstof vloeibaar te maken. Blijft dus nog slechts over: onze trouwe broeder' Mars, die het meest met do aarde overeenkomt en dan ook te allen tijde de groote trekpleister is geweest voor hen, die hun zinnen heb ben gezet op oen verbroedering met de hoogst ontwikkelde en beschaafde bewoners dezer planeet. Men verze kert ons zelfs, dat dio 'Marsbroeders •wakkere lieden zijn, die, om in moei lijke levensomstandigheden in huu le vensonderhoud te voorzien, reusachti ge irrigatiekanalen gegraven en groot- scihe bouwwerken gesticht hebben, waarbij de prullen van onze inge nieurs, do nietige aardbewoners, «lechts kinderspel zouden zijn Groot was dan ook het enthousiasme voor, deze bouwkundigen, en er ontstond een ware Mars-epidemie, zoo zelfs, dat een beminnelijke oude dame bij testament haar vermogen vermaakte .aan dengeoe, die ons 'het eerst met die iMarsbewoners in kennis zou bren gen. Zeker is het, dat 'althans voor Mars de bewoonbaarheid niet volkomen is uitgesloten, hoewel de geleerden het omtrent de beteékenis der lijnon. die sommigen voor kanalen houden, nog volstrekt niet eens zijn. Op Mars heer- schen geregeld en hij afwisseling dag en nacht, zomer en winter, goed en slecht weer, evenals op de aarde, en, hoewel er waarschijnlijk niet veel re gen valt, is er een zij het ook zeer ijle dampkring, met veel mist en sneeuw, die iperiodiek en zeer snel smelt. Docih het water is er schaarseh en de plantengroei waarschijnlijk slechts periodiek, zoodat, hoewel de mogelijkheid voor het bestaan van levende wezens moet toegegeven wor den, daarbij toch waarschijnlijk slechts sprake is van lagere organis men, doch niet van redelijke wezens. De Detective Meneer Jones nam een kaartje twee de klasse en haastte zich de donkere trap af naar het gr-afsombere station van den „Ondergrondscihen". Op hei perron werd zijn aandacht getrokken door oen biljet met de inhoudsopgave van oen avondblad; in vette letters stond daar: „Brutale juweelendief stal in den Strand". De woorden waren eigenlijk heel gewoon en 't feit ook, maar de kleine man voelde zich er toch door getrof fen. Het leek een soort bedreiging. En onder den indruk van zijn slechte spijsvertering, van de sombere, be nauwde, met rook en damp gevulde omgeving, slechts flauw verlicht door de flikkerende gasvlammen, rilde hij. 't Is verschrikkelijk met die dief stallen tegenwoordig, dacht hij, toen hij plaats genomen had in een leeg compartiment. Hij was een vredelievend mensah en, om de waarheid te zeggen, niet al lö dapper. Met grooten angst dacht hij aan de patent-brandkast, die stond in een hoekje van zijn kantoor in de buitenwijk. Zou hij die bij zijn thuis komst mogelijk ook opengebroken .vinden? Bij 'het Temple-station kwam een andere heer in de coupé, een lange man, tusschen de dertig en veertig, met een van kracht en flinkheid spre kend uiterlijk. Hij droeg een geklee- de jas, 'hoogen hoed en nette laarzen. Jones staarde naar den medepassa gier, die een krant uit zijn zak haal de en begon te lezen. Wat las hij? Mis schien van den juweelendiefstal. Jo nes was overtuigd, dat hij daaraan bezig was. De heer legde de krant op zijn knieën en zocht zijn sigarenkoker, daarna een lucifersdoosje. Dit bleek ledig. Heeft u misschien wat vuur voor mij? Hij boog ietwat voorover, zoodat de hoofdjes in de krant op zijn knieën veor Jones zichtbaar werden. Deze kon •en beweging van verrassing niet on derdrukken, toen hij de woorden: Ko lossale juweelen-diefstal" onderscheid de. De andere merkte dit op en schrik te ook eren. Een luciferO ja. zeker... Hij gaf ihem 't doosje... Ik zie, pardon, neem mij niet kwalijk., dat u bezig is met het verhaal van den diefstal, dio van nacht in den Strand is ge pleegd? 'n Leelijk gevalletje, vindt u niet? Do vreemde antwoordde niet dade lijk. Hij keek Jones aan met een zon derlinge uitdrukking. Vindt u? zei hij eindelijk, klaar met zijn sigaar en de lucifers terug gevend. Ja, 't is heel erg. Als de inbrekers •maar steeds straffeloos hun gang kun nen gaan, is geen mensdh meer vei lig. Alleen wat in de brandkast ligt... En dat niet eens, merkte de heer glimlachend op. De menschen doen eigenlijk noodeloos moeite met de din gen achter slot te brengen, 't Is zoo'n gemakkelijk kunstje, een slot open te steken. Jones staarde hem verbaasd aan, vragend. Ik ben particulier detective, leg de de ander uit, en weet er dus zoo'n beetje van ai. Permitteert u? De iman (haalde een kaartjes-étui uit zijn zgk en nam er een uit, dat hij aan Jones gaf. Deze las. „Alfred Parry, agent voor particu lier onderzoek." Heel aangenaam, kennis te ma ken, meneer Parry. Ik heb er altijd naar verlangd, kennis te maken met •een particulier detective, al toen ik schooljongen was. De heer Parry lachte luid; hij scheen dat erg aardig te vinden. Ja, 't is een interessant beroep, maar lang niet altijd prettig, dat ver zeker ik u. Maar men leert veel op 't gebied van diefstal en inbraak en zoo. Neem nu bijvoorbeeld dit verhaal over den juweeldiefstal. De inbrekers kwa men binnen door een achter-venster gelijkvloers staat er. Allemaal gek heid. Ze konden de zijdeur op hup ge mak binnen komen met een Iooper. Als u mij vraagt, dan zeg ik: ze zijn niet door 't venster binnen gekomen, maar er uit gegaan. Parry gaf een zeer leerzame uitleg ging van de heele inbraak-geschiede nis, zoodat Jones er kippenvel van kreeg. Van de inbraak kwam het gesprek op andere dingen, ook op 't beroep van Jones, die er een kantoor iJDor vaste goederen op na hield. En toen hij zijn adres opgaf, bleek het, dat de heer Parry bijna zijn buurman was; •hij bewoonde kamers in een hotel op den hoek van dezelfde straat. Aan hun bestemming uitgestapt, wandelden ze samen op. Wilt u niet even binnen komen? vroeg Jones, toen ze aan zijn huis wa ren; ik ben ongetrouwd, en ik zou gaarne ons gesprek nog wat voortzet ten. Parry had geen haast; dus nam hij de uitnoodiging aan, en weldra za ten de twee bij een wlhiskey-and soda in de kleine kamer, waar Jones zijn rusturen doorbracht. 't Was een eenvoudig, maar gezel lig onthaal, en toen om half twaalf (een thalf uur later dan Jones' gewone bedtijd) de detecÜve afscheid nam, verzocht zijn gastheer hem, zoo spoe-, dig mogelijk, t bezoek te hervatten. Den volgenden avond was Parry dus weer present, en den derden avond bracht Jones hem een contra visite in 't hotel. Na een week waren ze dikke vrienden. Kom van avond eens bij mij eten, op mijn kamer, stelde Parry voor, toen hij op een goeden keer Jones te genkwam. 'De kleine makelaar, die erg van lekker eten hield, vond dit een koste lijk idee, en 's avonds zes uur aaten ze aan .een keurig dineetje. Toen het anaal ten einde liep en 't gesprek ami caler werd, zei Jones opeens: Hoe komt "t toch, dat. u hier in zoo'n stille wijk woont, en zoo alleen in een hotel? Parry begunstigde zijn gastmet een vertrouwelijk knipoogje. Dat zal ik u zeggen. Onder ons: ik ben op dit oogenblik bezig met een delicaat zaakje. Ei, ei! U moogt zeker niets er van vertellen? De detective thoofdschudde. Hoe graag ik 't doen zou, beste kerel, dat gaat niet. Misschien weet je 't morgen, (misschien overmogen; dat •kan ik niet vooruit zeggen. Houd je oogen maar open. Als je er niet van zult staan kijken, heet ik geen Parry. Zeker iets heel buitengewoons? Buitengewoon! Dat zou ik den ken. En toch eigenlijk even eenvou dig als 't opensteken van een slot. Jones lachte een beetje zenuwach- tig. Ik geloof niet, dat alle sloten zoo makkelijk te forceeren zijn. Neem me niet kwalijk, als ik u tegenspreek, maar het slot van een brandkast bij voorbeeld. Dat is todh door inbrekers niet zoo gemakkelijk open te krijgen? Beste kerel, ze lappen-'t elk oo- genblik... Ik zelf zou er niets in zien, het eerste het beste open te krijgen. Wij detectives moeten natuurlijk op de hoogte blijven van alle streken dier kerels. Jones had schik. Kom, nu houdt je mij een beetje voor den gek! Voor den gek houden? Ik ben nooit ernstiger geweest. Jones legde mes en vork neer en dacht na. Kijk, zei hij eindelijk, 'k doe anders niet aan wedden; maar ik zet er toch vijf pond tegen, dat je mijn brandkast niet open krijgt. Is 't ^en patentslot van eigen vinding? Neen, maar een eerste klasse so- fe, die mij veel geld heeft gekost. Ik geloof niet, dat 't mogelijk is, die open te krijgen zonder den sleutel. Nonsens! Ze hebben je wat wijs gemaakt. Mag ik 't eens probeeren? Dan zal ik je laten zien, hoe gemak kelijk 't gaat. Aangenomen. Je moogt 't pro beeren. Luister eens, Jones; ik heb een beter idee. Ik kan je safe open krijgen :in tien minuten, en daarom mag ik eigenlijk niet wedden. Maar ik zet vijf pond tegen de jouwe, dat ik op een nacht, voor 't eind van de week, bij je binnenkom, terwijl je slaapt, en er een voorwerp uithaal, zonder dat- jij wakker wordt. Jones zette verschrikkelijke oogen op. Dat kan niet, dat is onmogelijk. In zijn verbazing dronk hij zijn wijnglas, dat Parry juist gevuld had, leeg, wat een dom ding was, daar hij niet tegen drinken kon. Hij zat ner veus met. zijn horlogeketting te spe len, zijn gezicht werd rooder en roo der. Plotseling sprong hij op van zijn stoel. Ik doe Ihet! Ik neem 't aan, en 'k win het. Hier, mijn hond er op! Kom dadelijk mee naar mijn huis, dan kan je de kast zien. De detective vergezelde hem naar't kantoor, waar in oen hoek de veelbe sproken stalen brandkast stond. Deze bevatte het contante geld, dat naar een hank of aan de verschillende huis eigenaren moest verzonden worden. Dat heb je open te maken! zei Jo nes, met trots zijn hand leggende op de safe. 't Zal een hard karweitje zijn, hoor! Dat komt er niet op aan, ant woordde Parry, de omgeving verken nende. Wat leg je er in, dat ik er uit moet halen? Dezen zijden zakdoek. Meteen ontsloot Ihij de safe om het voorwerp er in te leggen. Parry keek belangstellend toe. Er lijkt aardig wat in te zitten. O, dat zijn enkel boeken en do- kumenten. 't Geld ligt in de beneden- la: ik denk een zevenhonderd pond in goud en papier. Zoo! zoo! zei Parry, terwijl Jones de zware deur dicht flapte. Toen gingen ze nog een sigaar roo- ken. 's Avonds laat, in 't bed, de feest stemming geweken, had Jones wel wat berouw over de weddenschap, 't Voor uitzicht, op een nacht wakker te wor den door voetstappen, al waren 't die van een vriend, was uie-t prettig voor een sciirikachiig mensch. Zou ik niet liever aan Parry voor stellen, de weddenschap ongedaan te maken? dacht Jones. Weineen, dat zou niet netjes zijn... En hij kan het toch niet doen! Het duurde long eer Jones i" slaap viel. Kratsciu! kratsch! Wat was dat? Jo nes lag opeens klaar wakker. Hij stak 't hoofd buiten het bed. Klik!... In een oogwenk was hij ge heel aandacht. Hij trilde van angst. Wat beduidde dat gekrabbel en gekraak? Dan weer een klap... Zeker een hond of kat be neden, die er uit wilde! En plotseling •bedacht Jones, dat daar vlak onder hem 't kantoor was, waar de brand kast stond met over de zevenhonderd pond in geld. Hij dacht ook dadelijk weer aan de weddenschap. Och, 'twas immers zijn vriend, die daar aan het inbreken was, om de vijf pond... Hij had slechts naar beneden te gaan om den ander te zeggen, dat hij zich zelf verraden had door 't leven dat hij maakte. Maar als 't nu Parry eens niet was? 't Was een verschrikkelijke toestand. Jones verging van angst en lag te bib beren in zijn bed. Ten slotte werd 't (hem todh te machtig. De vechtlust, die in ieder mensch sluimert, ontwaakte en gaf fiieni moed. Hij stond op, stak een kaars aan en liet die van schrik bijna weer vallen bij 't zien van zijn eigen grostesk schaduwbeeld op den wand. Zal toch Parry zijn! fluisterde Jones om zich zelf moed in te spre ken. Hij greep met zijn vrije hand den pook en trachtte zijn zenuwen te be dwingen. Hij opende voorzichtig, geruisch- loos de kamerdeur. Een geluid van voetstappen kwam van beneden, uit het kantoor. Jones dacht niet anders, of de dieven kwamen de trap op. Doen na eenige oogenblik ken, toen hij niets meer vernam, daalde hij aarzelend de trap af. In de benedengang (hoorde hij dui delijk voetstappen in 't kantoor. Zijn gespannen verbeelding meende een maal zelfs den klank van geld te hoo- ren, maar dat durfde <hij niet geloo- ven. Eindelijk kreeg hij een deel van zijn zelfbeheersching terug. Natuur lijk was de onwelkome bezoeker geen ander, kon geen ander zijn dan Par ry. Hij verstoutte zich, de hand aan den deurknop te brengen, 't Volgend oogenblik tuurde hij naar binnen. Ja, 't was Parry, nog net zoo ge kleed als Jones hem een paar uur ge leden verlaten had. De deur van de safe stond wijd open. Jones zag bij het kaarslicht, dat er twee gaten in geboord waren met een vreemd in strument, dat op den grond lag. Par ry knielde voor de safe, half met zijn bovenlijf er in; hij merkte blijkbaar nog niet, dat hij gesnapt was. Een oogenblik stond Jones bewe gingloos; toen kwam er een kort, ze nuwachtig lachje. Dadelijk sprong Parry overeind. Wat! Jij? Neen, maar, heb je mij todh gesnapt? Ik kan het amper ge- looven! Hij bukte zich snel en nam den zijden zakdoek uit de kast. Jones kwam naderbij om den doek aan te nemen; zijn angstige blik merk te, dat de boeken op hun plaats ston den. Je had 't waarachtig haast ge daan! En er is zevenhonderd pond in! Ik wou. dat 't je niet zoo goed gelukt was. Ik zal mij nu akelig onveilig ge voelen. Onzin! Je moet niet meenen, dat de eerste de beste inbreker dat kar wei opknapt. Dat doet mij pleizier. En je hebt vijf pond verdiend. Parry haalde uit zijn zak een kraak nieuwe banknoot. Jones nam die aan en keek naar de gaatjes, in de brand kast geboord. Wat zou 't wel kosten, die te herstellen? Jet zei hij vertrooid; ik heb de weddenschap gewonnen, Parry; maar nu 't afgeloopen is, wil ik wel bekennen, dat ik liever de vijf pond kwijt was. Zijn -vertrouwen in de patent-safé was droevig geschokt. Hij klapper tandde, van zenuwachtigheid en kou. Parry zag ook Week. Zou je de brandkast niet sluiten? zei hij. Jones drukte de deur dicht en ging toen zijn vriend voor naar de huiska mer waar ze nog een glaasje whiskey zouden nemen tegen de nachtkoude. Je gezondheid! dronk Parry. j Ik heb wel verloren, maar ik heb er geen spijt van. Ik heb 't verloren aan een slimmen kerel. Daarvoor zag ik je dadelijk aan, bij de eerste kennis making. Gezondheid! beantwoordde Jo nes, nu kalmer en gerust. Parry, jij had eigenlijk inbreker moeten wor den: daarmee zou je meer geld ver dienen dan nu. Dat geloof ik ook, lachte Parry. En hij lachte nog toen hij de stoep afging en afscheid nam. Kom me maar gauw weer eens opzoeken! riep hij nog, vlug voetstap- pend naar huis. Meneer Parry? zei de kellner van het hotel; die is van morgen om 6.30 vertrokken. Hij kwam vooreerst niet terug, zei hij. Vertrokken?... Jones stond met open mond. En hij had mij gezegd, van mor gen (hier te komen om... om... Zooals ik u zeg, meneer. Hij :s met den eersten trein gegaan, verder •weet ik er niets van. Jones stond een oogenblik versuft; toen uitte de kleine man plotseling, een woes ten, vloek en stormde de deur uit, de straat op, naar huis. Daar: snelde hij 't kantoor binnen, wierp zich als een Indiaan op de brandkast, opende die, trok de lade uit... de ze venhonderd pond waren weg! Veertien dagen later werd Parry de detective" gearresteerd, met nog een paar leden van de bende, ver dacht van den grooten juweelendief stal. Dienzelfden dag kreeg Jonete een pakje over de post, bevattende 700 pond. ,,Ik kon het niet over mijn hart ver-: krijgen, schreef Parry, het te houden van een ezel, die zich zoo gemakke lijk foppen liet. Je brandkast is goed: ik had heel wat werk die open te krij gen, en *t maakte veel te veel leven. Geen ander zou 't kunnen doen. Slaap dus gerust en neem een goede raad aan: drink niet zoo veel en wed niet". Avp. ?Jeha!e»»nia Door Albert Petdrsen. Gezellig is het waarlijk niet in de kleine kamer. Armoedige, versleten meubels en boeken. Eenige smakeloo- ze, goedkoope Jdekiighed en staan op de coumnode, waarop geen glans meer is te krijgen, eeln bestofte papie ren roos versiert de slecht brandende lamp. Het is zoo'n huurkamer op de vierde verdieping voor ongeveer 12 mark in de maand, en voor dat geld heeft men in elk geval 's morgens nog oen warm vocht, diait op koffie gfeüjkt, als drank bij het ontbijt. Recht warm is beft hier binnen niet eem klein vuurtje brandt in do kleine kachel; buiten huilt de December storm en werpt telkens weer dikke sneeuwvlokken tegen de ruiten, waai- j aan do kristallen langzaam smelten. Toch eon portret staat in een vrij dure lijst op de tafel, eiein meisjes gestalte, slank en mooi. Het past eigenlijk in bet geheel niet in dit kale, armoedige vertrek of vermin dert bet een weinig heft eenzame doodsche Op de buitenzijde' der kamerdeur moest eigenlijk een visitekaartje zijn bevestigd met het opschriftHans Harssen, stud, mod., want zoo is im mers het gebruik. Maar men heeft be grepen, dat de deur al te slecht ge verfd en al te zeer vol reten is om een trolsch studentenkaartje te dragen. En de jonge student, die met zijn privaat leerling bij de tafel zit, denkt er voorloopig nog in het geheel niet aan, om zich visitekaartjes te laten drukken; hij spaart voor een nieuwen rok de oude nu, laten we er niet: verder over spreken. De privaat-leerling, een jongen, die voor den tweeden keer in de derde klasse van het gymnasium rit. zweet in weerwil van de kou bij zijn Frank ische spraakleer. Een beklagenswaardige jongen, die gymnasiast op hem rust de vloek, helpt hem niet: op de privaatlessen dat de familie met alle geweld iets bijzonders van hem wil maken, terwijl hij zoo dom, och, zoo dom is. In de school spant hij zich in, maar het spant bij zich in, en het helpt ook niet. Maar hij moet, want natuurlijk is de jongen alleen maar lui. Welke ouders zouden wel willen erkennen, dat hun lieveling, hun trots, dom, aartsdom is? Telkens tracht de jongen de Fran-' sche vormen op te dreunen, maar het gaat niet. Hulpzoekend dwaalt zijn blik door de kamer en blijft gevestigd op het portret, dat op de tafel staat, ITelp mij, help mij, smeekt die blik, maar het helpt niet. De student, die reeds ongeduldig en verdrietig werd, bemerkt het en moet toch wel glim lachen. Kom, bedenk je eens, je weet heft immers wel, zegt. hij, en werkelijk eindelijk heeft de jongen het juiste antwoord. Goednu is het genoeg voor van daag. Haastig grijpt de knaap zijn pet c-n snelt de deur uit. De student Iaat het hoofd in beide l anden rusten ein kijkt naar het poi- tret. Nebalennia .•Ms Thora Bendix het eens vermoed de, dat haar portret hier op een ar moedige studentenkamer staat Heimelijk heeft hij hot zich aange schaft, nadat hij er lang moeite voor had gedaan. Zou ze zich den armen gy mnasiast uit de hoogste klasse nog herinneren En toch was die vrien delijke wedergroet van haar eens voor hem het inbegrip van alle geluk zaligheid geweest en zij was tegen helm niet vriendelijker geweest dan tegen anderen vriendelijk, zooaJs zij het. tegen allen was, omdat zij allen heft beste wenschie. Maar arm was hij en ouderloos, zonder vreugde dn zonder vrienden, en wij menscJien moeten toch een hoop, een ster hebben, en als wij er geien hebben, maken wij er ons zelf een. En als Iiij na vermoeieende pri vaatlessen en inspannende studies voor het eind-examen eindelijk ter raste gang, dan sloot hij droommd de oogen en glimlachend fluisterde hij Nehalennia gij, die vol troost nadert Met gloelenden ijver had hij voor het eind-examen gewerkt. Het ver schafte hem een stil genot, te donken: zij zal het toch ook hooren, dat ik geslaagd ben wat zal zij en- van zeg gen? En hij werd van het mondeling examen vrijgesteld, zoo stond in het plaatselijk blaadje te Lezen. Met kwalijk verborgen verrukking las hij lieten Thora zou heft lezen wat zou ze denken? Thora Bendix had heft inderdaad gelezenhet berichtje stond tusschen eOne aankondiging ran een juist gear- riveerden troep Lilliputters en do mc- dedeeling, dat op eenigen afstand m het kanaal twee schepen tegen elkan der aan waren gevaren. Ze had het gelezen en niet langer aan de exami nandi gedacht misschien aan één, maai' die heette niet Hans Hars son. Hans Harssen echter reisde met do gedachte aan zijn Nehalennia vol stoute verwachtingen en mot de boste Men moe>t toch iets kunnen be reiken ook al is men arm. Wie weet, of ik Thora Hij rukte zich los uit zijn overpein zingen en sloeg zijn dictaat open. Drukkend heet zomerweer was het. Meedoogenloos brandde de zon de straten lagen vol stofliet water was lauw en onzuiver in het armoedig ste gedeelte der stad brak de typhus uit. In de zalen van het ziekenhuis was het koel, maar er liing een benau wende lucht van medicijnen. Zieken ijlden van koorts, spraken in onver staanbare, afgebroken woorden, en riepen om water. En de verpleegsters vervulden bleek en vermoeid haar taak aan de bedden. Nehalennia! De zuster keerde zich om naar den jongen lijder, die dit zonderlinge woord fluisterde. Water! Water! kreunde hij, en toen Nehalennia en hij werd rus tiger. De weken verliepen en de dood, die in deze zaal aan zoo menig bed had gestaan, ging hem voorbij. Hans Harssen ontwaakte uit den toestand van bewusteloosh eid en de matte gedachtenlooshëid. En hoe hel derder hij weer kon denken, des te grooter werd zijn verlangen naar her stel, naar Nehalennia. Hij sprak met de bleeke verpleeg ster hij verzocht h(aar dringend Het was op een stillen Zondagna middag. Na een tijdperk van langdu rige droogte viel voor het eerst weer een fijne regen neer, een zacht ge kletter drong van het bladerwerk der heesters i/n de kamer. Hans Harssen zat rechtop in zijn bed en keek naar het portret, dat op d) kleine tafel voor zijn ledikant stond. Neh alennia De bleeke verpleegster hlad hot uit zijn kamertje la ton halen. Nu kwam ze met. een ruiker roode rozen aan de bladeren1 hingen de re gendroppels nog als parelen. Het bleeke meisje plaatste do bloo- men met een mat glimlachje in do eenvoudige vaas, en zette) diie naast, hei portret. De jonge student was nog zwak t hart. word hem week m hij gevoelde behoefte om het uit te storten. Reeds stak hij de smalle bleeke hand uit, reeds wiilde hii vertellen van zijn Ne- h'alemndia, dio sedjert jaretn al zijn ge dachten vervulde, maar hij bedacht ztch. En omdat het meisje bij zijn bel op eenige woorden schoen te wach ten, fluisterde hij Ik dank u. Ook ik zal later voor mijn zieken doen, wat ik kan. Summa cum laude. Doctor Hans Harssen mocht trotsch zijn. Het was een gelukkige dag. Nog ddnzelfden namiddag liet de ledder der chirurgische kliniek hem bij zich komen en bood hem een goed betaalde betrekking als assistent, aan. Vandaag wil ik nog luieren, zei de jonge dokter en des avonds begaf bi] zich naar een restaurant. Terwijl hij daar zoo bij zijn bier zat, kwam plotseling een heer bij hem. Goedenavond, Hans Harssen. Goedenavond Ken je mij niet meer? Goedenavondzeker is heit lang geleden, sedert we ;n de hoogste klas se zaten. Jaik feliciteer je nog weL De andere ging bij Harssen zitten. En terwijl hij een sigaar aanstak, zei die hij Ik was de vorige maand nog eens weer in onze vroegere woon plaats. Veel veranderd De mefejes zijn in het stadje te genwoordig precies als vroeger. Gij makkers van voorheen, waax zijtge?... je kent het versje Harssen knikte. Alleen Kurt Jessen ontmoette ik weer. Hij is gek, de kerelPas is hij gelukkig referendaris en nu gaat zoo'n vent zich verloven Een uit de plaats Jaik geloof, een oude vlam de kleine Bendix. Wie? Och, jou interesseerden de meis jes immers nooitiij zult je de kleine Thora Bendix wed niet meer herinne ren. Aardig mooi schepseltje, maar daarom dadelijk verloven is dom Hans Harssen was doodsbleek ge worden. Om zijne ontroering te ver bergen, zette hij liet glas aan ziine lippen, maar kon, geen teug naar bin nen krijgen. Wat, ga je reeds weg? Ik moet Zonder zich ook maar eenigszins om de tegenwerpingen van anderen te be kommeren vertiet hij het lokaal. Hij liep door de verlichte straten; hij wist het nauwelijks. Hij snedde naar rijn kamertje, zat voor hei. por- tret en fluisterde Nehalemmia Heft was hem als een akelige, be- mauwende droom. Toen de torenklok twaalf sloeg, stond hij met moeite op, en ri.oop naar heft geopende venster. Zoo eindigde de dag dier eer© voor Hans Harssen. Op een grijzen herfstdag werd de zieke kantonrechter Jessen in de> chi rurgische kliniek gebracht, Kurt Jessen leed aan een zeer ge vaarlijke kwaadmaar overal prees n.en de vaste hand van dokter Hars een, rijn vastberadenheid en zijn er varing; reeds zoo menig zware ope ratie was hem gelukt. Den dag voor dat Jessen geopereerd zou worden, zat de chirurg in zijn studeerkamer. Hij steunde den arm op de Leuning van deai stool en Eet liet, hoofd in de hond rusten. Zoo staarde hij naar do dichte herfstnevels. Grijs, alles is grijs ga-ijs het levenEn toch is eer een tijd ge weest, dat een zon sterker was dan de aic-yel, toen een helder licht door het grijs heendrong, een hoopNehalen nia Hoe zonderling zijn dikwijls de we- gyn van het lot. In mijn hond is hij, die mij alles ontnam, wat ik hoopte t* zullen verkrijgen, waar ik naar streefde in 't leven. Ik zal hem redden, opdat hij verder gelukkig rij door haai-, van wio ik al het geluk op aarde verwachtte. En als hij sterft? De arts schudde toornig het hoofd bij die gedachte. Kan hij niet den dcod zijn buit ontrukken Maar .ads hij nu alles doet, wat üi zijn vermogen is enJessen in weerwil daarvan toch sterft Nogmaals sohudt hij driftig liet hcofd hij schaamt zich. Wat zed je vroeger, toen in heft ziekenhuis de bloemen naast je Nehalennia. ston den Ook ik wil eens doen, wat ;k kan. Hans Harssen knikt haastig. Mevrouw Jessen i9 in de wacht kamer, wordt hem gemeld. En na eenige oogenblikken staat ze voor hem, bleek en bezorgd zijn Nehalennia Angstig vragend rust haar lief oog op hem, van wien men zegt., dat hij nog kan helpen, wanneer anderen reeds lang alle hoop opgaven. Is er redding mogelijk? Hans Harssen is verlegen. Hij, Wiens hand bet opereer mes zoo vast kan voer ear, staat daar onrustig, bij na bevend'. Red' mijn imam Ik zou niet kun nen leven zonder hem. Tranen, heete tranen staan in de oogen ziiner Neh al rami a Als hij sterft; hij. die je alles ont nam? Ik zal doen, wat ik kan. Ik ge loof hom te kunnen rodden. En als hij riet, welk een glans van zaligheid voor een oogenblik op het gelaat der vrouw verschijnt, zegt hij op beslisten toon Ik kan, ja, ik aall lueon redden En hij redde beta. HOE EEN JOURNALIST AAN BE RICHTEN KWAM. Het was gedurende de Berlijnsche Conferentie in het jaar 1878. De on derhandelingen werden streng ge lhei m gevoerd; de. deelnemers waren verplicht, niets 'aan de couranten te meidien. Ook iden secretaris was dit streng verboden en hij werd na de zit tingen door talrijke detectives scherp nagegaan en toch gebeurde het onge looflijke: 'dagelijks stond in de Lon- •densche Tinnes (heft resultaat der on- dex'liandelingen (heel. 'Dat is toch al te gek! Het staat nu weer in de Times, lees u zelf maar, collega! Met de>ze opgewonden gesproken woorden trad de Pruisische gezant- s chaps attaché in een Beriijnsdh café op zijn Oostemrijkschen ambtgenoot toe. De aangesprokene, baron van E., nam uit de hand van zijn collega het nieuwste nummer van de Times en las met spanning. Het is inderdaad wonderlijk! zei- de hij daarna. Wat het zonderlingste is, ver volgde van LA, dat ookihier de bericht gever van de Times, zonder dat hij het weet, door detectives scherp be waakt wordt. Kan niet een der ondergeschik ten hem een brief schrijven? vroeg de Oostenrijker. Onmogelijk! luidde het antwoord. De secretaris en zijn correspondentie worden ambtelijk nauwkeurig gecon troleerd. Weer een van de vele raadsels, zeide van E., zooals de diplomatieke wereld er somtijds heeft.- Kent, u soms den tegenwoordigen correspondent van de Times? Neen, antwoordde van (A., maar ik wil (hean mij laten aanwijzen. Ik krijg werkelijk zelf pleizier in de zaak en wil probeeren het geheim te ont dekken. Goed! zeide de Oosteomjker. Wan neer u er niets tegen Iheeft, zal ik u daarbij helpen! De beide jonge diplomaten kwamen spoedig 'tot de ontdekking, dat de be wuste correspondent zijn middagmaal in een groot restaurant in do Wil- helmst-raat gébruikte. Beiden gingen daar heen en be spiedden hem dn de groote eetzaal, waar hij aan de tafel had plaats ge nomen. Hij nam een blad en gebruikte srijn maal zonder op te kijken. Pas op voorzichtig! fluisterde plotseling van A. zijn begeleider toe. Verberg u "achter een' courant. Nadat beiden rióh op deze manier hadden verborgen, zeide de Pruisische attaché. Ziet u, rechts van hem heeft zooeven de secretaris plaats geno men! Laten we nu goed nagaan of beiden ook gaan praten. Ook de secretaris, die ongehuwd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 10