BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD H.20 PER 3 MAANDEN 10 CENT PER WEEK, Wandelingen F e u i S S t n- IER GEDACHTENIS Zijn de hemellichamen bawoojd? 27ste Jaargang MAANDAG 4 FEBRÜAEI 1906 No. 7241 DE ZATERDAGAVOND HAARLEMS DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Natuurhistorische IN EN OM HA1ARLEM. CXLCIII. 't Is Zondagmorgen. Met- sloomen tred nadert de dag. Langzaam, voor een ongeduldig .gemoed veel te lang zaam, begint het in (het Oosten wat helderder te worden. Dat wachten ver veert, maar 't. gaat toch spoediger dan ,'e wel denken. (Let er .eens een tien minuten niet op en neem dan eens waar, hoe de ducht daar veranderd is en (hoeveel het niet lichter is gewor den. Ja, maar een enkele blik op ons uurwerk en de herinnering aan de heldere morgens van eenige diagen te rug en dat vergeleken bij nu, doen ons niet veeil goeds vermoeden. Sneeuw misschien? Of zou de dooi weer invallen, om dit nieuwe winter tje een plaats in de geschiedenis te doen inruimen. Niets toch is bestendiger dan de on bestendigheid van het Weder, zoodat we schouderophalend zwijgen. Koud is 't niet, dat valt gemakkelijk te constateeren en voor we heden mis- schiend zwierend op de blanke ijzers over de ijsbaan glijden, willen we tocih eerst een Me ine ocihtendwande ling doen. - Daar zijn we bij 'de Leidschevaart. Voor sterk vorstig weer lijken de bos- schen in de verte veel te donker; een enkele meent nog in 't midden te moe- tn brengen dat dat komt door de te genstelling met de sneeuw. Maar zoo is het niet Dat is een zeker ien onbedrieglijk voorteeken, dat de lucht wat zoeler en de dooi alilicht op handen is. Bij vorstig weer toch droogt alles op. zoo ook de takken der boo men, en een grijze tint ligt in de kronen. Stijgt de kwikzuil in den thermometer, dan be slaan die takken spoedig weer met waterdamp en een donkerder .kleur is het directe .gevolg. Wat is dat, nog niemand op de schaatsen en dat op ,beel dat lange eind tot aan de iSchouwtjesbrug. Zou 't ijs (liet niet kunnen houden, niet sterk genoeg zijn. Sporen van gisteren, wel .een wei nig bedekt door een korrelige massa, half hagel, .half sneeuw, die in den afgeloopen nacht gevallen is, vertel len ons toch, dat hier gisteren reeds gereden is. Een enkele kerkgangster steekt, om den weg te bekorten, bet ijs over. Voorbij Vaartzicht aan den overkant een heetle vlucht grijze kraaien, druk bezig de hongerige ma gen wat te vullen. Zouden ze wat vin den? Och, 't zijn echte alles-eters en volstrekt niet kieskeurig, Ihier wat be vroren aardappels of wortels, daar een weinig vleescihvoedsel van een reeds in ontbinding zijnd dier; die dunne laag sneeuw moge zoo 't een en ander tal i©en. weinig aan 't oog ont trokken hebben, ze scharrelen al spoedig genoeg wait" bij elkaar. Van de brug bij 't Schouwtje af zien we eerst de open plek bij de remise en verder een paar baanvegers reeds druk 'bezig om een baan voor de lief hebbers in orde te maken. Zou het ijs betrouwbaar zijn, zouden er geen gaten in gebleven zijn met den ster ken wind, later dichtgevroren, maar niet 'sterk genoeg geworden door de veel minder strenge vorst en nu be- driegelijk verborgen onder dat dunne aan JOHN INGERFIELD en rij* vrouw ANNA. Ben verhaal uit oud-Loniden door JEROME K. JEtROME. 1) I. Wanneer gij van den ondergronds- spoorweg naar het oostelijk station van Whitechapol gebruik maakt en daar een der aldaar vertrekkende ge le paardentrams neemt en de Com- mercialroad afrijdt, voorbij de „George", waar een hooge vlaggestok 3taat of vroeger stond, aan wiens ■voet een bejaarde koopvrouw met varkenspootjes (31/2 stuiver het stuk) zit of liever vroeger gezeten was, dan komt igij eindelijk daar, waar een lijn van den spoorweg dwars over de straat gaat. Indien gij 'hier uitstapt en u rechts naar een drukke, nauwe straat wendt, die gij hieraan herken nen kunt, dat zij aan den eenen boek een kroeg, aan den anderen (zooals 't in den aard der dingen ligt) een winkel in oude zeema.nskleederen laagje sneeuw. Is de baan er eenmaal door, hier en daar bij bruggen wat opgepast, dan zal 't wel gaan. We slaan de richting naai' den Hout in. Hier bij deze nieuwe wonin gen op het vroegere buiten, hebben heel wat vogels, voornamelijk lijsters en mussdhen, hunne tenten opgesla gen. 's Nachts "vinden ze daar al ge-: makkelijk een min of meer bes'hcut plekje om wat, beveiligd te zijn tegen den ij'zigen nachtwind, 'mis schien vergezeld van sneeuw vlagen; en des morgens vallen er zeker van de tafels der bewoners wel heel wat kruimpjes, die zij begeerig oppikken. 't Is een eigenaardig gezicht zoon vijftal van die zwarte en grauwzwarte tamelijk groote vogels over dat sneeuwkleed te zien tippelen, .en daar- tusschen de drieste, brutale mus- schen, die de menseden tot op een meter laten naderen om dan slechts even ter zijde te wippen, 't ,Zou ons niet moeilijk vallen hier uit deze wo ningen diegene uit te zoeken, waar het meeste voor de diertjes wordt, neerges'trooid; öf ze 't weten, waar ze zijn moeten, 't is ulsof ze 't bij trom melslag onder Ihunne natuurgenooten bekend maken; zie ze wachten bij die achterdeur; verlangend uitzien, tot ■deze geopend wordt, en de hun allen welbekende gestalte maar buiten treedt, om voor hen vat neer te strooien. Om de verveling te verdrij ven, zoeken ze nog eens, of er gisteren nog niet een korreltje bleef liggen, of er in struik of haag nog niet een besje te vinden ,is. Hè, wat vreemde boom staait daar. Die dunne, slanke takken," die witte schilverige schors vertellen ons, dat het .een berk is, maar dat is niets bij zonders, bei'ken en vooral witte ber ken zijn er genoeg om Haarlem. Het vreemde zit hem echter daarin, dat de ganscSi© boom bezet is met bosjes takken, wel wat lijkende op vogel nestjes, op bezempjes. Ze worden dan ook met den naam heksenbezems aan geduid, een naam, die nog even een kijkje gunt op het bijgeloof van vroe ger. De wetenschap heeft echter reeds lang ontdekt, wat daarvan de oorzaak is, 't is n.il. een zwam, die daar ter plaatse in de takken woekert en op die plaats een massa knoppen te voorschijn riep, die (vele varkens ma ken de spoeling dun) slechts konden uitgroeien tot kleine .takjes, dicht op eengedrongen, allen gezeten op een knobbelig opgezwollen tak. Daar zijn wp in den Hout. Bijma geen mensch ontmoeten we daar nog; hier iemand, die met eenige honden een ochtendwandeling is gaan doen, daar een boschwachter, maar dat zijn ook nog maar de eenigen. De woud reuzen (hier met hun lange, kale stam men vertellen ons nog niet veel van 't voorjaar, de het .eerst leven vertoo- nende takken zijn ook te ver van ons verwijderd en de eiken en beuken zijn ook niet de eersten, die ontwaken uit den langen winterslaap. 'Geen wonder, dat slechts enkele grassoor ten enkele sohaduwminnende plan ten hier onder die dichte kronen kun nen groeien. Van onderhout geen sprake hier; wat verder,, over het werkmanspad wordt dit beter. Het meest trekken natuurlijk aan de groenblijvende planten en die zijn er vele. Hulsten met hunne doornige bladeren, ook frier reeds aangetast door -de hulst- heeft, waar zonderling stijve en on buigzame kleederen van reusachtige afmetingen spookachtig in den wind fladderen, dan komt gij eindelijk aan een duister omrasterd kerkhof, dat aan alle kanten dioor sombere onbe woonde huizen omringd is. In weer wil van het woelige leiven voor hun altijd geopende deuren, zijn het oude, sombere huisjes. Zij en de ouderwet sere kerk in hun midden schijnen van het mstefloioze gewoel in het rond vermoeid te zijn. Mogelijk klinken hen, die er a! zooveel jaren staan, naar het lang© stilzwijgen der doo- den luisterend, die onrustige stem men der levenden als dwaasheid in de ooren. Wanneer gij dan do-or het hek naar den kant der rivier ziet, zult gij in den schaduw naast de roetzwarte kerkdeur als die zon namelijk eens het zoover brengt, eenig licht in dat schemerachtig groen te werpen een vreemden, hoogen en smallen grafsteen zien. die zeker eenmaal wit was en overeind stond, niet zoo wag gelend en grijs van ouderdom als nu. In dien steen is een relief beeld uit gehouwen, zooals gij zelf kunt zien, wanneer gij den weg door de tegen overgestelde toegangsdeur neemt. Voor zoover hij nog te onderscheiden is. want de tand des tijds knaagde er erg aan, stelt het een op den grond vlieg brengen wat levendigheid in de sluimerende natuur, daarnaast wat kleine coniferen, waaronder in de eer ste plaats de taxus, en op wat meer open plekken een enkele spar. Ook de kleine larixen herkennen we ge makkelijk, al laten ze ook in 't na jaar de naalden vallen, de takken toch zijn eigenaardig met knobbels bezet, korte, onuitgegpoeide zijtakjes, van daar ook de naalden in bosjes bij el kaar. Een enkele liguster laat thans de bladeren vallen. Wat vreemde door nige heester is dat, daar met die sier lijk gebogen takken, waarvan de top weer naar de aarde neigt? Nog volop in 'i blad, zelfs de bladstelen zijn met doornen bezet. Een botanicus, nogal hangend iaan juiste termen, zou u op de vingers tikken, 't zijn geen doornen, 't zijn stekels, slechts aanhangselen van de opperhuid. Hoe zijn die stekels haak vormig naar achteren gekromd en al zijn het dan slechts aanhangselen van de apperihuid, toch zitten ze wel zoo vast, dat ze en aan uw kleeren èn aan uw huid gemakkelijk stukken kun nen ontnemen. Herinnert ge n niet in den bramen- tijd daarmede nader kennis gemaakt te hebben, 't Is n.l. een braam. Of schoon het aan de nog groene 'blade ren wel te zien is, dat. het de 'vorige week zoo gevroren heeft, zitten ze toch nog goed in 't blad. De scheuten, die het vorige jaar vruchten leverden, zijn thans afgestorven. Nn nog even ons verlustigd 'in het aanschouwen van de dartelheid, waarmede een dertigtal houtduiven naar voedsel zoeken en dan zijn we aan den weg naar Heemstede, juist waar een paar eigenaardige dennen met de naalden in bosjes van vijven aan den rand van 't bosch staan. Het zijn nog een paar overgebleven Wey mouth's dennen, -v.roeg'er waren er meer. J. STURING. Dr. Snijders schrijft in de „Tel. hierover het volgende artikel De vraag, of ook buiten onze aarde, op andere hemellichamen, levende wezens gevonden worden, die op de zelfde of diergelijk© wijze gevoelen, en denken, zo-oals wij, heeft reeds sedert onheuglijke tijden in heit menschel ijk brein gespookt tin zijne verbeelding bezig gehouden. En nu er zulke merk waardige ontdekkingen plaats gehad hebben met betrekking tot één van onze naaste buren, de planeet Mars is die belangstelling zekeir niet ver minderd. integendeel] in den jong- sten tijd brengt dat vraagstuk meer •dan ooit die gemoederen iin beweging, niet slechts van de sterrenkundigen, doch ook van pMlosofem en theologen en zelfs wekt het meer en meer de belangstelling van leek en. Zijn, er aan het hemelgewelf niet nog andere werelden, volkomcner ©n gezelliger ingericht dan onze oude, afgeleefde moederaarde, waar wij meer en meer met onhoudbare toe standen op sociaal en economisch ge bied te kampen en daaronder te lijden hebben.? Met verlangen zien sommi gen naar een bevredigend antwoord uit op deze gewichtige vraag, in de hoop, om met de hcwoners dier pla neten in nadere verbinding te treden en wellicht nog éénmaal naar „beten gewesten" te kunnen verhuizerr I-Iet vraagstuk van de „veelheid der liggende gestalte voor, waarover een and. er zich heenhui.et. E enigszins er van verwijderd staat een derde fi guur, maar die is zon onduidelijk ge worden, dat ze even goed een engel als een paal kan voorstellen. En on der bet. beeld' staan de reeds half ver dwenen woorden, die ik 'voor den ti tel wam dit verhaal- gebruikte. Indien rij ooit op een Zondagmor gen binnen het bereik van deze ge barsten kerkklok wandelt, die uit ouder gewoonte een paar ouderwet- sc-be lieden binnen haar vochtige, duf fe muren roept, en een .gesprek aan knoopt met die oud© mannen, die daar somtijds op zulke dagen zit ten. in hun lange bruine jas met me talen knoc.pen, en op den lagen stee- nen rand van de gebroken balustra de rusten, dan zoud't gij ook van hem dit verhaal kunnen hooren, juist zoo- uls ik in lang vervlogen jaren. Maar 'voor het geval, dat. gij er al die moeite niet voor over hebt., of ge steld, dat de oude mannen die ze u konden verhalen, het praten moe wa ren geworden, en gij het verhaal toch gaarne zoudt kennen, zal ik het hier voor u omschrijven. Toch zooals zij., kan ik het u niet vertellen, wamt voor mii was het slechts een geschiedenis, die ik hoor de en in mijn geheueen inprentte, om ze eenmaal als een mij voordeel aan- bewoonde werelden", zooals rt meest al genoemd wordt, deed zich reeds dadelijk voor, toen men de zekerheid had verkregen, dat onze aarde slechts een onbeteekenend stipje was in het heelalwaarom zou nu juist zij 'n zoo hooge mate boven andere bevoor deeld zijn, waarom zou zich het leven alleen op één der nietigste hemdl- lichamen ontwikkeld hebben En toten deze vraag éénmaal ge steld wiais, toen wend diaaro.p lustig verder voortgeborduurd en vrij spel gelaten aan de phantasie. Zelfs ern stig© geleerden hebben zic-h daarbij niet onbetuigd gelaten, zooals de Fransche natuuronderzoeker Flam- marion, die er een afzonderlijk werk over schreef„La pluralité dies mon- des hiabités" (in het Nederlandsch overgezet door dr. H. Blink). Andieren zijn door het denkbeeld zelfs gpïnsnlreerd tot het schrijven varv romans, waarin gloeiend© ver beelding en koene gedachten om d:en voorrang strijden, zooals Kurd Lnss- witz, die in zijn hoogst lezenswaardL gen roman „Auf zwei Planeten" (ver taald door mej. Uildriks) de hoogere en beter toegerust© wezens uit een andere wereld naar de aarde laat af dalen, om deze t© veroveren en haar met een beter© wereldcultuur dan de onze gelukkig te maken. Het is evenwel duiidleflijk, dat al dier gelijke pfraimtasdeëm, hoe verdienste lijk zij ooik kunnen zijn uit een letter kundig oogpunt, het wetenschappe lijk vraagstuk geen stap verder bren gen, doch diat wij in de eerste plaats de mogelijkheid moeten onder zoeken van hot bestaan van levend ©n bezield© wezens van vleesch en bloed op werelden, waar geheel an dere omstandigheden heersc.hen van de temperatuur, den dampkring, het klimaat, dien plantengroei, enz., dan wiel op onze planeet. Wdl is waar, be weert Flammarion, dat die wezens niet van dezelfde soort behoeven te zijn als die op d© aarde en dat deor- p-fi.riis.ati© van d© planten en dieren zich vanzelf zal richten naar den ptird van de om swing, waarin zij op elk hemellichaam leven, doch wij zouden den heer Fln.mmiairion wel wi!- In.n n-n.crm ho© Tl li nail dli© kenmlfi komt ©n of hij wellicht een onderzoek in loco ingpstefd heeft? Zulke _be- w©iriT>ie©n zijn inderdaad slechts ijdel woordenspel, en, zoolang het tegen deel niet bewezen is, bestaat er geen enkele reden om aan te nemen, dat de voorwaarden, onder welke het orga nisch leven mogelijk is, elders ven anderen aard zouden zijn dan op de aarde. D© vraag kan dus slechts zijn, of. onder de ons bekende levensvooi- waarden, h©t bestaan van levende wezens op andere 'hemellichamen m o g e 1 ij k moet geacht worden. Blijkt zulks het geval te zijn. dan zou onigetwij feld de waars c. h ij n- 1 ijk hei cl er v pleiten, dat het levdn zich elders' op dezelfde wijze ontwikkeld had als op de aarde. Welk© zijn dus die algemeen© voor waarden, waaraan al het leven, voor- zoover ons bekend, gebonden is? Daar het keen, zondier énige uit zondering. zetelt in 't hoofdbestand- t'.eel van cle eed, het protoplasm een ei witachtige stof, die de grond slag van het leven is bij alle organis men op aarde, zoo is bot dus slechts de, vraag ouder welke omstandighe den liet bestaan van die stof moge lijk is. Behalve het opndmen van het noo- dige voedsel voor de instandhouding dei- stofwisseling dat echter van zelf voorhanden is, als er plantenen dierein bestaan zijn de hoofdvoor waarden voor het bestaan van het protoplasma, en dus ook voor het le ven der celeen zekere tempera- t u u r, de aanwezigheid van water en de inademing van zuurstof. Alleen daar zal dus leven mogelijk zijn, waar de temperatuur niet te hoog is, daar anders het protoplasma brengende weer te -verhalen terwijl liet voor die ouden e©n werkelijk ge beurd geval was, welks-draden tus- schen die van hun eigen leven waren ingeweven. Zij vertelden, en aange zichten, die ik niet zag. ringen door de menigte keerden zich om en za gen naar aan, en stemmen, die ik. niet hoorde, spraken tusschen het ge raas op straat tot hen, en in hun fijne fistelstemmen tri.de de diepe muziek van dood en leven, en mijn verhaal klinkt als dwaas gepraat bij het ver haal vau hem, wiens borst den slag gevoeld had. De olie- en talkzieder John Inger- f;eld van de Lavenderkade in Lime- house, stamt van een taai, stijfhoof dig geslacht a.f. De eerste van het ge slacht, wien het oog der kroniek door de nevelen van lang vervlogen eeuwen heendringend, duidelijk kan onder scheiden, is een langharige, door de zon verbrand© .gestalte, Inge of Un- ger geheeten. Hij kwam van de stormachtige Noordzee, en de kro niek ziiet hem te midden van een kleine, stoutmoedige schare op het eenzame strand van Northumber land staan, het land bespiedende met zijn gehee'e aardsche bezitting typ den rug. Deze bestaat, uit een tweehandi ge strijdbijl. <T>© in dien tijd onge veer veertig stvcas waard was. Maar een voorzichtig man met een'ge ontleed wordt en waar een d a m p- kring voorhanden is, die de inade ming van zuurstof mogelijk maakt, en waar tevens voldoende hoeveelhe den waterdamp in voorhanden zijn, .m, door verdiichting, zooveel vloei baar water te vormen, dat liet p ro to- pla/snm van de cel voor uitdrogen be hoed wordt. Wel is waar, beweert Flammarion, d'at, al kunnen wij op andere wereld bollen geen dampkring waarnemen, zulks nog niet bewijst, dat hij al daar ook niet bestaat, maar het is duidelijk, dat men er toch met nag minder recht het bewijs uit putten kan, dat hij wel bestaat. Nu wij dus weten, onder welke voorwaarden al'leen organisch Leiven mogelijk is, kunnen wij eerst met vrucht gaan onderzoeken, in hoever de toestandien on andere hemellicha men daaraan voldoen. Wij beginnen dit onderzoek met het, voor ons belangrijkste, van alle hemel lichamen de zon. Zij is de bron van alle leven op aarde, waar om zou dus ook op de zon zelf geen leven bestaan Dit schijnt zoo tegen strijdig, dat nog vóór ruim een hailv© eeuw zelfs geleerden van naam, zoo als Herschel, Arago en Von Hum boldt, do zon als bewoonbaar be schouwden. En waar zulke groot© sterrenkundigen het voorbeeld gaven, kan het geen© verwondering baren, dat ook dichters en romanschrijvers dit thema verder naar hartelust en met de noodige overdrijving uitwerk ten. Zelfs Bode, een Dudtsch sterren kundige van na©ui, schreef een werk over de zaligheid der zou bewoners, en hij noemde de zon een onmetelijk,en lusthof van genot en van langen le vensduur, ©en plaats, waar het leven zich openbaart, in zijn edeisten en meest verhieven vorm. Dit alles is door het astronomisch en physisch onderzoek der laatste halve eeuw naar het rijk der fabelen verwezen. De temperatuur der zon bedraagt in -elk geval nog minstens eenige duizenden graden en zij ver keert nog steeds in een gloeiend- vloeibaren of gasvormigem toestand:, zoodat elk organisch leven aldaar be sliet onmogelijk is, want zelfs de be stendigste levende wezens gaan.reeds hij temperaturen van hoogstens ICO gr. C. onherroepelijk te niet. Hetzelfdle geldt van de vaste ster ren, die schitterende, heerlijke lich tende bollen aan den hemel, zooals Sinus, want ook zij stellen eigenlijk niets anders dan gloeiende zonnen voor. De planeten, met hare wachters of manen, verkeeren echter in geheel andere omstandigheden, en deze vc- toornen in haar physischen toestand meer overeenkomst met de aarde, die insgelijks een planeet is. Zij straten, evenals deze, geen eigen licht meer uit, want bij de moesten is de tempe ratuur tot beneden de gloeihitte ge daald. En dan richten wij het allereerst den blik naar onzen eigen wachter, de maan, onze naaste buurvrouw en trouwe metgezellin, die eigenlijk een deel is van onze planeet en door (hare nabijheid te allen tijde ihet meest de opmerkzaamheid heeft getrokken ©n de phantasie heeft opgewekt. >En ineu heeft dan ook inderdaad meermalen overwogen, of men, met kijkers van voldoende sterkte, de bewoners der maan niet zou kunnen zien, en.het grootsche plan, om met hen.in nauwe re relatie te treden, is dikwijls in allen ernst uitgesproken, en dat niet slechts door leeken, die fabeltjes dichten over „het mannetje an de maan," doch zelfs door ernstige geleerden. Arago vermeldt bijvoorbeeld het plan van een Duitsch geleerde van naam, om een wetenschappelijke expeuitie naar Siberië .te zenden, die aldaar, volgens handelskennis kan wel met een klein kapitaal groot voordeel behalen. In een tijdruimte die voor iemand, aan onze langzame, moderne manier van handelen ge Woon, een ongelooflijk korten tijd zou schijnen, veranderde de tweehandige strijdbijl van Inge in uitgestrekte landerijen en talrijke kudden. Doze laatsten vermenigvuldigden zich zoo snel, dat de tegenwoordige veefokkers zich zoo iets zelfs niet in den droom zouden kunnen voorstel len. Klaarblijkelijk hebben Inge's nakomelingen het genie van hun voorvader geërfd, want zij worden rijk en hun aardsche goederen ver meerderen. Zij zijn een geldwinnend geslacht. Ten allen tijde, uit alle dingen, met alle middelen verdienen zij geld. Zij strijden voor geld, trou wen om liet geld en zijn bereid voor geld te leven en te sterven. In een tijdperk, toen een sterke arm en een helder hoofd als het meest gangbare en best. betaalde voorwerp op de Europeesche markten gold, was iedere Ingerfield (daarin had men den reeds lang in den Yoirkshirer bo dem v astgewo r tel cl en „Inge" veran derd), een geluksvogel en bood hij zïïn sterken arm en helder hoofd aan wien er dien hoogsten prijs voor gaf. Zij stiwien voor hun loon en letten er wel op, dat zij hun loon ontvingen. beipaalde regels, reusachtige (metalen spiegels zou plaatsen, teneinde, door middel .van het opvallende zonlicht, een soort van optische telegrafie met de maanbewoners te organiseeren, die zeker niet zouden nalaten, om dozen beleefden wenk, ook van 'hunne zij de, mot alle heuschlheid te beantwoor den. Men beweende zelfs 'indertijd, op de maan kanalen ontdekt te heb ben, die door menschenhanden gegra ven waren, -alsmede reusachtige bouw werken, steden, forten enz. Men ver trouwde dan ook, dat 'het nog één maal zou gelukken, om m-et onze broe ders 'aldaar in nadere connectie te treden, zoodat eindelijk ook aan het denkbeeld, oan zijn minder gewaar deerde natuurgenooten „naar de maan te wenschen", feitelijk een be gin van uitvoering zou kunnen gege ven worden. Maar dit alles is louter phantasie. Men ban zich veilig de moeite bespa ren, om maar de bewoners van de maan te zoeken, om de eenvoudige reden, dat de maan, zooals wij tegen woordig met 'absolute zekerheid we ten, onmogelijk de woonplaats van levende wezens ban zijn. Want voor- eerst blijkt uit (het ontbreken van elke straalbreking van het zonlicht aan de oppervlakte der maan, dat hier in het geheel geen dampkring aanwezig is, of in elk geval slechte van een zooda nig verdunning en Ijidelibeid, dat geen levend wezen er in zou kunnen be staan. En in d© tweede plaats kan ©r op de maan ook geen water voorhan den zijn, daar de afwezigheid van een dampkring elke vorming van wol ken uitsluit en het waiter, al war© het aanwezig, in die bijna luchtledige ruimte todh weer onmiddellijk zou verdampen. Eenigszins gunstiger schijnen, al thans bij oppervlakkige beoordeeling, de levenskansen te staan voor de be weerde bewoners der eigenlijke pla neten. Deze komen, wat haar physi- sciien toestand en hare bestraling door de zon betreft, meer met de aar de overeen, maar toclh zouden sleahts weinigen onder onze zuster-planetem tot het herbergen van levende wezens in de termen vallen. Zoo kunnen bij voorbeeld Jupiter, Saturn us, Uranus en Neptunus reeds dadelijk van de lijst geschrapt worden, hoewel men zich reeds aan de meest phantastische voorstellingen gewaagd heeft omtrent het doen én laten van onze broeders op de twee laatstgenoemde planeten. Flamnnarion heeft zelfs berekend, dat op Neptunus, waar do duur van ©en jaar gelijk staat met 162 van on ze jaren, een kind nog op den aanvaJ- ligen leeftijd van -190 onzer jaren in de handen ©ener Neptunisoh© min zou zijn, en dat een jongmensch al daar eerst op den eerbiedwaardigen leeftijd van 3950 onzer jaren kans heeft zijn eerste „blauwtje" te loepen. Op Jupiter ©m Saturnus en voor zoo ver bekend ook Uranus en Neptu nus, is echter de afkoeling nog veel minder v©r gevorderd dan op de aar de en de temperatuur moet daar nog tegenwoordig zóó (hoog zijn, 4a,t ook het kleinste deeltje protoplasma er zelfs geen oogenblik zou kunnen be staan. Wellicht kunnen zij en in dat geval Jupiter het eerst ma onbe rekenbare tijden nog eenmaal be woonbaar worden, doch op dit oogen blik zijn zij dat zeer zeker niet. (Mercurius en Venus hebben echter maar indien het loon eens bepaald was, dan treden zij goed, want zij waren eerlijke mannen en getnouw aan hun overtuiging, al stond dan ook hun overi/uiging dikwijls niet hoog, maar laag bij den grond. Nu volgden tijden, waarin de groot ste aardsche rijkdom op de wateren dor ze© voor stoutmoedige handen bereikbaar heen ©n weer golfde toen ontwaakte de rnoed der oud©, noarsche zeer o overs weer in hun ade ren en een wild, nooit gehooid schip perslied blonk in hun oor, en zoo bouwdenzij zich schepen en zeilden voor d'e Spaansdhe wereldheerschap pij en .verdienden, als naar gewoon te, grooten rijkdom. Toen de beschaving later strenge re regelen voor het levensspel uit vaardigde e'n z© doorzette, en vreed zame handelingen voordeeliger ble ken dan aeweldige, toen werden de Ingerfields koop- en handelslieden met ernstige gezichten en kalme le venswijze. Maar van geslacht tot ge slacht bleef hun eerzucht dezelfde en de verschillende wijze van handelen bleef slechts een middel tot het doel. Zij moeten een 'hard, streng soort, van mensohen geweest zijn, maar rechtvaardig voor zoover zij ten minste de rechtvaardigheid begrepen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 9