BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
H.20 PER 3 MAANDEN
10 CENT PER WEEK,
Wandelingen
F e u i S S t n-
IER GEDACHTENIS
Zijn de hemellichamen
bawoojd?
27ste Jaargang
MAANDAG 4 FEBRÜAEI 1906
No. 7241
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEMS DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Natuurhistorische
IN EN OM HA1ARLEM.
CXLCIII.
't Is Zondagmorgen. Met- sloomen
tred nadert de dag. Langzaam, voor
een ongeduldig .gemoed veel te lang
zaam, begint het in (het Oosten wat
helderder te worden. Dat wachten ver
veert, maar 't. gaat toch spoediger dan
,'e wel denken. (Let er .eens een tien
minuten niet op en neem dan eens
waar, hoe de ducht daar veranderd is
en (hoeveel het niet lichter is gewor
den. Ja, maar een enkele blik op ons
uurwerk en de herinnering aan de
heldere morgens van eenige diagen te
rug en dat vergeleken bij nu, doen
ons niet veeil goeds vermoeden.
Sneeuw misschien? Of zou de dooi
weer invallen, om dit nieuwe winter
tje een plaats in de geschiedenis te
doen inruimen.
Niets toch is bestendiger dan de on
bestendigheid van het Weder, zoodat
we schouderophalend zwijgen.
Koud is 't niet, dat valt gemakkelijk
te constateeren en voor we heden mis-
schiend zwierend op de blanke ijzers
over de ijsbaan glijden, willen we
tocih eerst een Me ine ocihtendwande
ling doen. -
Daar zijn we bij 'de Leidschevaart.
Voor sterk vorstig weer lijken de bos-
schen in de verte veel te donker; een
enkele meent nog in 't midden te moe-
tn brengen dat dat komt door de te
genstelling met de sneeuw. Maar zoo
is het niet
Dat is een zeker ien onbedrieglijk
voorteeken, dat de lucht wat zoeler
en de dooi alilicht op handen is. Bij
vorstig weer toch droogt alles op. zoo
ook de takken der boo men, en een
grijze tint ligt in de kronen. Stijgt de
kwikzuil in den thermometer, dan be
slaan die takken spoedig weer met
waterdamp en een donkerder .kleur is
het directe .gevolg.
Wat is dat, nog niemand op de
schaatsen en dat op ,beel dat lange
eind tot aan de iSchouwtjesbrug. Zou
't ijs (liet niet kunnen houden, niet
sterk genoeg zijn.
Sporen van gisteren, wel .een wei
nig bedekt door een korrelige massa,
half hagel, .half sneeuw, die in den
afgeloopen nacht gevallen is, vertel
len ons toch, dat hier gisteren reeds
gereden is. Een enkele kerkgangster
steekt, om den weg te bekorten, bet
ijs over. Voorbij Vaartzicht aan den
overkant een heetle vlucht grijze
kraaien, druk bezig de hongerige ma
gen wat te vullen. Zouden ze wat vin
den? Och, 't zijn echte alles-eters en
volstrekt niet kieskeurig, Ihier wat be
vroren aardappels of wortels, daar
een weinig vleescihvoedsel van een
reeds in ontbinding zijnd dier; die
dunne laag sneeuw moge zoo 't een
en ander tal i©en. weinig aan 't oog ont
trokken hebben, ze scharrelen al
spoedig genoeg wait" bij elkaar.
Van de brug bij 't Schouwtje af zien
we eerst de open plek bij de remise en
verder een paar baanvegers reeds
druk 'bezig om een baan voor de lief
hebbers in orde te maken. Zou het
ijs betrouwbaar zijn, zouden er geen
gaten in gebleven zijn met den ster
ken wind, later dichtgevroren, maar
niet 'sterk genoeg geworden door de
veel minder strenge vorst en nu be-
driegelijk verborgen onder dat dunne
aan
JOHN INGERFIELD en rij*
vrouw ANNA.
Ben verhaal uit oud-Loniden
door JEROME K. JEtROME.
1)
I.
Wanneer gij van den ondergronds-
spoorweg naar het oostelijk station
van Whitechapol gebruik maakt en
daar een der aldaar vertrekkende ge
le paardentrams neemt en de Com-
mercialroad afrijdt, voorbij de
„George", waar een hooge vlaggestok
3taat of vroeger stond, aan wiens
■voet een bejaarde koopvrouw met
varkenspootjes (31/2 stuiver het stuk)
zit of liever vroeger gezeten was, dan
komt igij eindelijk daar, waar een
lijn van den spoorweg dwars over de
straat gaat. Indien gij 'hier uitstapt
en u rechts naar een drukke, nauwe
straat wendt, die gij hieraan herken
nen kunt, dat zij aan den eenen boek
een kroeg, aan den anderen (zooals
't in den aard der dingen ligt) een
winkel in oude zeema.nskleederen
laagje sneeuw. Is de baan er eenmaal
door, hier en daar bij bruggen wat
opgepast, dan zal 't wel gaan.
We slaan de richting naai' den
Hout in. Hier bij deze nieuwe wonin
gen op het vroegere buiten, hebben
heel wat vogels, voornamelijk lijsters
en mussdhen, hunne tenten opgesla
gen. 's Nachts "vinden ze daar al ge-:
makkelijk een min of meer bes'hcut
plekje om wat, beveiligd te zijn
tegen den ij'zigen nachtwind, 'mis
schien vergezeld van sneeuw vlagen;
en des morgens vallen er zeker van
de tafels der bewoners wel heel wat
kruimpjes, die zij begeerig oppikken.
't Is een eigenaardig gezicht zoon
vijftal van die zwarte en grauwzwarte
tamelijk groote vogels over dat
sneeuwkleed te zien tippelen, .en daar-
tusschen de drieste, brutale mus-
schen, die de menseden tot op een
meter laten naderen om dan slechts
even ter zijde te wippen, 't ,Zou ons
niet moeilijk vallen hier uit deze wo
ningen diegene uit te zoeken, waar
het meeste voor de diertjes wordt,
neerges'trooid; öf ze 't weten, waar ze
zijn moeten, 't is ulsof ze 't bij trom
melslag onder Ihunne natuurgenooten
bekend maken; zie ze wachten bij die
achterdeur; verlangend uitzien, tot
■deze geopend wordt, en de hun allen
welbekende gestalte maar buiten
treedt, om voor hen vat neer te
strooien. Om de verveling te verdrij
ven, zoeken ze nog eens, of er gisteren
nog niet een korreltje bleef liggen, of
er in struik of haag nog niet een
besje te vinden ,is.
Hè, wat vreemde boom staait daar.
Die dunne, slanke takken," die witte
schilverige schors vertellen ons, dat
het .een berk is, maar dat is niets bij
zonders, bei'ken en vooral witte ber
ken zijn er genoeg om Haarlem. Het
vreemde zit hem echter daarin, dat
de ganscSi© boom bezet is met bosjes
takken, wel wat lijkende op vogel
nestjes, op bezempjes. Ze worden dan
ook met den naam heksenbezems aan
geduid, een naam, die nog even een
kijkje gunt op het bijgeloof van vroe
ger. De wetenschap heeft echter reeds
lang ontdekt, wat daarvan de oorzaak
is, 't is n.il. een zwam, die daar ter
plaatse in de takken woekert en op
die plaats een massa knoppen te
voorschijn riep, die (vele varkens ma
ken de spoeling dun) slechts konden
uitgroeien tot kleine .takjes, dicht op
eengedrongen, allen gezeten op een
knobbelig opgezwollen tak.
Daar zijn wp in den Hout. Bijma
geen mensch ontmoeten we daar nog;
hier iemand, die met eenige honden
een ochtendwandeling is gaan doen,
daar een boschwachter, maar dat zijn
ook nog maar de eenigen. De woud
reuzen (hier met hun lange, kale stam
men vertellen ons nog niet veel van
't voorjaar, de het .eerst leven vertoo-
nende takken zijn ook te ver van ons
verwijderd en de eiken en beuken
zijn ook niet de eersten, die ontwaken
uit den langen winterslaap. 'Geen
wonder, dat slechts enkele grassoor
ten enkele sohaduwminnende plan
ten hier onder die dichte kronen kun
nen groeien.
Van onderhout geen sprake hier;
wat verder,, over het werkmanspad
wordt dit beter. Het meest trekken
natuurlijk aan de groenblijvende
planten en die zijn er vele. Hulsten
met hunne doornige bladeren, ook
frier reeds aangetast door -de hulst-
heeft, waar zonderling stijve en on
buigzame kleederen van reusachtige
afmetingen spookachtig in den wind
fladderen, dan komt gij eindelijk aan
een duister omrasterd kerkhof, dat
aan alle kanten dioor sombere onbe
woonde huizen omringd is. In weer
wil van het woelige leiven voor hun
altijd geopende deuren, zijn het oude,
sombere huisjes. Zij en de ouderwet
sere kerk in hun midden schijnen
van het mstefloioze gewoel in het rond
vermoeid te zijn. Mogelijk klinken
hen, die er a! zooveel jaren staan,
naar het lang© stilzwijgen der doo-
den luisterend, die onrustige stem
men der levenden als dwaasheid in
de ooren.
Wanneer gij dan do-or het hek naar
den kant der rivier ziet, zult gij in
den schaduw naast de roetzwarte
kerkdeur als die zon namelijk eens
het zoover brengt, eenig licht in dat
schemerachtig groen te werpen
een vreemden, hoogen en smallen
grafsteen zien. die zeker eenmaal wit
was en overeind stond, niet zoo wag
gelend en grijs van ouderdom als nu.
In dien steen is een relief beeld uit
gehouwen, zooals gij zelf kunt zien,
wanneer gij den weg door de tegen
overgestelde toegangsdeur neemt.
Voor zoover hij nog te onderscheiden
is. want de tand des tijds knaagde er
erg aan, stelt het een op den grond
vlieg brengen wat levendigheid in de
sluimerende natuur, daarnaast wat
kleine coniferen, waaronder in de eer
ste plaats de taxus, en op wat meer
open plekken een enkele spar. Ook
de kleine larixen herkennen we ge
makkelijk, al laten ze ook in 't na
jaar de naalden vallen, de takken toch
zijn eigenaardig met knobbels bezet,
korte, onuitgegpoeide zijtakjes, van
daar ook de naalden in bosjes bij el
kaar.
Een enkele liguster laat thans de
bladeren vallen. Wat vreemde door
nige heester is dat, daar met die sier
lijk gebogen takken, waarvan de top
weer naar de aarde neigt? Nog volop
in 'i blad, zelfs de bladstelen zijn met
doornen bezet.
Een botanicus, nogal hangend iaan
juiste termen, zou u op de vingers
tikken, 't zijn geen doornen, 't zijn
stekels, slechts aanhangselen van de
opperhuid. Hoe zijn die stekels haak
vormig naar achteren gekromd en al
zijn het dan slechts aanhangselen van
de apperihuid, toch zitten ze wel zoo
vast, dat ze en aan uw kleeren èn aan
uw huid gemakkelijk stukken kun
nen ontnemen.
Herinnert ge n niet in den bramen-
tijd daarmede nader kennis gemaakt
te hebben, 't Is n.l. een braam. Of
schoon het aan de nog groene 'blade
ren wel te zien is, dat. het de 'vorige
week zoo gevroren heeft, zitten ze toch
nog goed in 't blad. De scheuten, die
het vorige jaar vruchten leverden,
zijn thans afgestorven.
Nn nog even ons verlustigd 'in het
aanschouwen van de dartelheid,
waarmede een dertigtal houtduiven
naar voedsel zoeken en dan zijn we
aan den weg naar Heemstede, juist
waar een paar eigenaardige dennen
met de naalden in bosjes van vijven
aan den rand van 't bosch staan. Het
zijn nog een paar overgebleven Wey
mouth's dennen, -v.roeg'er waren er
meer.
J. STURING.
Dr. Snijders schrijft in de „Tel.
hierover het volgende artikel
De vraag, of ook buiten onze aarde,
op andere hemellichamen, levende
wezens gevonden worden, die op de
zelfde of diergelijk© wijze gevoelen, en
denken, zo-oals wij, heeft reeds sedert
onheuglijke tijden in heit menschel ijk
brein gespookt tin zijne verbeelding
bezig gehouden. En nu er zulke merk
waardige ontdekkingen plaats gehad
hebben met betrekking tot één van
onze naaste buren, de planeet Mars
is die belangstelling zekeir niet ver
minderd. integendeel] in den jong-
sten tijd brengt dat vraagstuk meer
•dan ooit die gemoederen iin beweging,
niet slechts van de sterrenkundigen,
doch ook van pMlosofem en theologen
en zelfs wekt het meer en meer de
belangstelling van leek en.
Zijn, er aan het hemelgewelf niet
nog andere werelden, volkomcner ©n
gezelliger ingericht dan onze oude,
afgeleefde moederaarde, waar wij
meer en meer met onhoudbare toe
standen op sociaal en economisch ge
bied te kampen en daaronder te lijden
hebben.? Met verlangen zien sommi
gen naar een bevredigend antwoord
uit op deze gewichtige vraag, in de
hoop, om met de hcwoners dier pla
neten in nadere verbinding te treden
en wellicht nog éénmaal naar „beten
gewesten" te kunnen verhuizerr
I-Iet vraagstuk van de „veelheid der
liggende gestalte voor, waarover een
and. er zich heenhui.et. E enigszins er
van verwijderd staat een derde fi
guur, maar die is zon onduidelijk ge
worden, dat ze even goed een engel
als een paal kan voorstellen. En on
der bet. beeld' staan de reeds half ver
dwenen woorden, die ik 'voor den ti
tel wam dit verhaal- gebruikte.
Indien rij ooit op een Zondagmor
gen binnen het bereik van deze ge
barsten kerkklok wandelt, die uit
ouder gewoonte een paar ouderwet-
sc-be lieden binnen haar vochtige, duf
fe muren roept, en een .gesprek aan
knoopt met die oud© mannen, die
daar somtijds op zulke dagen zit
ten. in hun lange bruine jas met me
talen knoc.pen, en op den lagen stee-
nen rand van de gebroken balustra
de rusten, dan zoud't gij ook van hem
dit verhaal kunnen hooren, juist zoo-
uls ik in lang vervlogen jaren.
Maar 'voor het geval, dat. gij er al
die moeite niet voor over hebt., of ge
steld, dat de oude mannen die ze u
konden verhalen, het praten moe wa
ren geworden, en gij het verhaal toch
gaarne zoudt kennen, zal ik het hier
voor u omschrijven.
Toch zooals zij., kan ik het u niet
vertellen, wamt voor mii was het
slechts een geschiedenis, die ik hoor
de en in mijn geheueen inprentte, om
ze eenmaal als een mij voordeel aan-
bewoonde werelden", zooals rt meest
al genoemd wordt, deed zich reeds
dadelijk voor, toen men de zekerheid
had verkregen, dat onze aarde slechts
een onbeteekenend stipje was in het
heelalwaarom zou nu juist zij 'n
zoo hooge mate boven andere bevoor
deeld zijn, waarom zou zich het leven
alleen op één der nietigste hemdl-
lichamen ontwikkeld hebben
En toten deze vraag éénmaal ge
steld wiais, toen wend diaaro.p lustig
verder voortgeborduurd en vrij spel
gelaten aan de phantasie. Zelfs ern
stig© geleerden hebben zic-h daarbij
niet onbetuigd gelaten, zooals de
Fransche natuuronderzoeker Flam-
marion, die er een afzonderlijk werk
over schreef„La pluralité dies mon-
des hiabités" (in het Nederlandsch
overgezet door dr. H. Blink).
Andieren zijn door het denkbeeld
zelfs gpïnsnlreerd tot het schrijven
varv romans, waarin gloeiend© ver
beelding en koene gedachten om d:en
voorrang strijden, zooals Kurd Lnss-
witz, die in zijn hoogst lezenswaardL
gen roman „Auf zwei Planeten" (ver
taald door mej. Uildriks) de hoogere
en beter toegerust© wezens uit een
andere wereld naar de aarde laat af
dalen, om deze t© veroveren en haar
met een beter© wereldcultuur dan de
onze gelukkig te maken.
Het is evenwel duiidleflijk, dat al dier
gelijke pfraimtasdeëm, hoe verdienste
lijk zij ooik kunnen zijn uit een letter
kundig oogpunt, het wetenschappe
lijk vraagstuk geen stap verder bren
gen, doch diat wij in de eerste plaats
de mogelijkheid moeten onder
zoeken van hot bestaan van levend
©n bezield© wezens van vleesch en
bloed op werelden, waar geheel an
dere omstandigheden heersc.hen van
de temperatuur, den dampkring, het
klimaat, dien plantengroei, enz., dan
wiel op onze planeet. Wdl is waar, be
weert Flammarion, dat die wezens
niet van dezelfde soort behoeven te
zijn als die op d© aarde en dat deor-
p-fi.riis.ati© van d© planten en dieren
zich vanzelf zal richten naar den
ptird van de om swing, waarin zij op
elk hemellichaam leven, doch wij
zouden den heer Fln.mmiairion wel wi!-
In.n n-n.crm ho© Tl li nail dli© kenmlfi
komt ©n of hij wellicht een onderzoek
in loco ingpstefd heeft? Zulke _be-
w©iriT>ie©n zijn inderdaad slechts ijdel
woordenspel, en, zoolang het tegen
deel niet bewezen is, bestaat er geen
enkele reden om aan te nemen, dat de
voorwaarden, onder welke het orga
nisch leven mogelijk is, elders ven
anderen aard zouden zijn dan op de
aarde.
D© vraag kan dus slechts zijn, of.
onder de ons bekende levensvooi-
waarden, h©t bestaan van levende
wezens op andere 'hemellichamen
m o g e 1 ij k moet geacht worden.
Blijkt zulks het geval te zijn. dan
zou onigetwij feld de waars c. h ij n-
1 ijk hei cl er v pleiten, dat het
levdn zich elders' op dezelfde wijze
ontwikkeld had als op de aarde.
Welk© zijn dus die algemeen© voor
waarden, waaraan al het leven, voor-
zoover ons bekend, gebonden is?
Daar het keen, zondier énige uit
zondering. zetelt in 't hoofdbestand-
t'.eel van cle eed, het protoplasm
een ei witachtige stof, die de grond
slag van het leven is bij alle organis
men op aarde, zoo is bot dus slechts
de, vraag ouder welke omstandighe
den liet bestaan van die stof moge
lijk is.
Behalve het opndmen van het noo-
dige voedsel voor de instandhouding
dei- stofwisseling dat echter van
zelf voorhanden is, als er plantenen
dierein bestaan zijn de hoofdvoor
waarden voor het bestaan van het
protoplasma, en dus ook voor het le
ven der celeen zekere tempera-
t u u r, de aanwezigheid van water
en de inademing van zuurstof.
Alleen daar zal dus leven mogelijk
zijn, waar de temperatuur niet te
hoog is, daar anders het protoplasma
brengende weer te -verhalen terwijl
liet voor die ouden e©n werkelijk ge
beurd geval was, welks-draden tus-
schen die van hun eigen leven waren
ingeweven. Zij vertelden, en aange
zichten, die ik niet zag. ringen door
de menigte keerden zich om en za
gen naar aan, en stemmen, die ik.
niet hoorde, spraken tusschen het ge
raas op straat tot hen, en in hun fijne
fistelstemmen tri.de de diepe muziek
van dood en leven, en mijn verhaal
klinkt als dwaas gepraat bij het ver
haal vau hem, wiens borst den slag
gevoeld had.
De olie- en talkzieder John Inger-
f;eld van de Lavenderkade in Lime-
house, stamt van een taai, stijfhoof
dig geslacht a.f. De eerste van het ge
slacht, wien het oog der kroniek door
de nevelen van lang vervlogen eeuwen
heendringend, duidelijk kan onder
scheiden, is een langharige, door de
zon verbrand© .gestalte, Inge of Un-
ger geheeten. Hij kwam van de
stormachtige Noordzee, en de kro
niek ziiet hem te midden van een
kleine, stoutmoedige schare op het
eenzame strand van Northumber
land staan, het land bespiedende met
zijn gehee'e aardsche bezitting typ den
rug. Deze bestaat, uit een tweehandi
ge strijdbijl. <T>© in dien tijd onge
veer veertig stvcas waard was.
Maar een voorzichtig man met een'ge
ontleed wordt en waar een d a m p-
kring voorhanden is, die de inade
ming van zuurstof mogelijk maakt,
en waar tevens voldoende hoeveelhe
den waterdamp in voorhanden zijn,
.m, door verdiichting, zooveel vloei
baar water te vormen, dat liet p ro to-
pla/snm van de cel voor uitdrogen be
hoed wordt.
Wel is waar, beweert Flammarion,
d'at, al kunnen wij op andere wereld
bollen geen dampkring waarnemen,
zulks nog niet bewijst, dat hij al
daar ook niet bestaat, maar het is
duidelijk, dat men er toch met nag
minder recht het bewijs uit putten
kan, dat hij wel bestaat.
Nu wij dus weten, onder welke
voorwaarden al'leen organisch Leiven
mogelijk is, kunnen wij eerst met
vrucht gaan onderzoeken, in hoever
de toestandien on andere hemellicha
men daaraan voldoen.
Wij beginnen dit onderzoek met
het, voor ons belangrijkste, van alle
hemel lichamen de zon. Zij is de
bron van alle leven op aarde, waar
om zou dus ook op de zon zelf geen
leven bestaan Dit schijnt zoo tegen
strijdig, dat nog vóór ruim een hailv©
eeuw zelfs geleerden van naam, zoo
als Herschel, Arago en Von Hum
boldt, do zon als bewoonbaar be
schouwden. En waar zulke groot©
sterrenkundigen het voorbeeld gaven,
kan het geen© verwondering baren,
dat ook dichters en romanschrijvers
dit thema verder naar hartelust en
met de noodige overdrijving uitwerk
ten. Zelfs Bode, een Dudtsch sterren
kundige van na©ui, schreef een werk
over de zaligheid der zou bewoners, en
hij noemde de zon een onmetelijk,en
lusthof van genot en van langen le
vensduur, ©en plaats, waar het leven
zich openbaart, in zijn edeisten en
meest verhieven vorm.
Dit alles is door het astronomisch
en physisch onderzoek der laatste
halve eeuw naar het rijk der fabelen
verwezen. De temperatuur der zon
bedraagt in -elk geval nog minstens
eenige duizenden graden en zij ver
keert nog steeds in een gloeiend-
vloeibaren of gasvormigem toestand:,
zoodat elk organisch leven aldaar be
sliet onmogelijk is, want zelfs de be
stendigste levende wezens gaan.reeds
hij temperaturen van hoogstens ICO
gr. C. onherroepelijk te niet.
Hetzelfdle geldt van de vaste ster
ren, die schitterende, heerlijke lich
tende bollen aan den hemel, zooals
Sinus, want ook zij stellen eigenlijk
niets anders dan gloeiende zonnen
voor.
De planeten, met hare wachters of
manen, verkeeren echter in geheel
andere omstandigheden, en deze vc-
toornen in haar physischen toestand
meer overeenkomst met de aarde, die
insgelijks een planeet is. Zij straten,
evenals deze, geen eigen licht meer
uit, want bij de moesten is de tempe
ratuur tot beneden de gloeihitte ge
daald.
En dan richten wij het allereerst
den blik naar onzen eigen wachter,
de maan, onze naaste buurvrouw en
trouwe metgezellin, die eigenlijk een
deel is van onze planeet en door (hare
nabijheid te allen tijde ihet meest de
opmerkzaamheid heeft getrokken ©n
de phantasie heeft opgewekt. >En ineu
heeft dan ook inderdaad meermalen
overwogen, of men, met kijkers van
voldoende sterkte, de bewoners der
maan niet zou kunnen zien, en.het
grootsche plan, om met hen.in nauwe
re relatie te treden, is dikwijls in allen
ernst uitgesproken, en dat niet slechts
door leeken, die fabeltjes dichten over
„het mannetje an de maan," doch
zelfs door ernstige geleerden. Arago
vermeldt bijvoorbeeld het plan van
een Duitsch geleerde van naam, om
een wetenschappelijke expeuitie naar
Siberië .te zenden, die aldaar, volgens
handelskennis kan wel met een klein
kapitaal groot voordeel behalen. In
een tijdruimte die voor iemand, aan
onze langzame, moderne manier van
handelen ge Woon, een ongelooflijk
korten tijd zou schijnen, veranderde
de tweehandige strijdbijl van Inge in
uitgestrekte landerijen en talrijke
kudden.
Doze laatsten vermenigvuldigden
zich zoo snel, dat de tegenwoordige
veefokkers zich zoo iets zelfs niet in
den droom zouden kunnen voorstel
len. Klaarblijkelijk hebben Inge's
nakomelingen het genie van hun
voorvader geërfd, want zij worden
rijk en hun aardsche goederen ver
meerderen. Zij zijn een geldwinnend
geslacht. Ten allen tijde, uit alle
dingen, met alle middelen verdienen
zij geld. Zij strijden voor geld, trou
wen om liet geld en zijn bereid voor
geld te leven en te sterven.
In een tijdperk, toen een sterke arm
en een helder hoofd als het meest
gangbare en best. betaalde voorwerp
op de Europeesche markten gold, was
iedere Ingerfield (daarin had men
den reeds lang in den Yoirkshirer bo
dem v astgewo r tel cl en „Inge" veran
derd), een geluksvogel en bood hij
zïïn sterken arm en helder hoofd aan
wien er dien hoogsten prijs voor gaf.
Zij stiwien voor hun loon en letten
er wel op, dat zij hun loon ontvingen.
beipaalde regels, reusachtige (metalen
spiegels zou plaatsen, teneinde, door
middel .van het opvallende zonlicht,
een soort van optische telegrafie met
de maanbewoners te organiseeren, die
zeker niet zouden nalaten, om dozen
beleefden wenk, ook van 'hunne zij
de, mot alle heuschlheid te beantwoor
den. Men beweende zelfs 'indertijd,
op de maan kanalen ontdekt te heb
ben, die door menschenhanden gegra
ven waren, -alsmede reusachtige bouw
werken, steden, forten enz. Men ver
trouwde dan ook, dat 'het nog één
maal zou gelukken, om m-et onze broe
ders 'aldaar in nadere connectie te
treden, zoodat eindelijk ook aan het
denkbeeld, oan zijn minder gewaar
deerde natuurgenooten „naar de
maan te wenschen", feitelijk een be
gin van uitvoering zou kunnen gege
ven worden.
Maar dit alles is louter phantasie.
Men ban zich veilig de moeite bespa
ren, om maar de bewoners van de
maan te zoeken, om de eenvoudige
reden, dat de maan, zooals wij tegen
woordig met 'absolute zekerheid we
ten, onmogelijk de woonplaats van
levende wezens ban zijn. Want voor-
eerst blijkt uit (het ontbreken van elke
straalbreking van het zonlicht aan de
oppervlakte der maan, dat hier in het
geheel geen dampkring aanwezig is,
of in elk geval slechte van een zooda
nig verdunning en Ijidelibeid, dat geen
levend wezen er in zou kunnen be
staan. En in d© tweede plaats kan ©r
op de maan ook geen water voorhan
den zijn, daar de afwezigheid van
een dampkring elke vorming van wol
ken uitsluit en het waiter, al war© het
aanwezig, in die bijna luchtledige
ruimte todh weer onmiddellijk zou
verdampen.
Eenigszins gunstiger schijnen, al
thans bij oppervlakkige beoordeeling,
de levenskansen te staan voor de be
weerde bewoners der eigenlijke pla
neten. Deze komen, wat haar physi-
sciien toestand en hare bestraling
door de zon betreft, meer met de aar
de overeen, maar toclh zouden sleahts
weinigen onder onze zuster-planetem
tot het herbergen van levende wezens
in de termen vallen. Zoo kunnen bij
voorbeeld Jupiter, Saturn us, Uranus
en Neptunus reeds dadelijk van de
lijst geschrapt worden, hoewel men
zich reeds aan de meest phantastische
voorstellingen gewaagd heeft omtrent
het doen én laten van onze broeders
op de twee laatstgenoemde planeten.
Flamnnarion heeft zelfs berekend,
dat op Neptunus, waar do duur van
©en jaar gelijk staat met 162 van on
ze jaren, een kind nog op den aanvaJ-
ligen leeftijd van -190 onzer jaren in
de handen ©ener Neptunisoh© min
zou zijn, en dat een jongmensch al
daar eerst op den eerbiedwaardigen
leeftijd van 3950 onzer jaren kans
heeft zijn eerste „blauwtje" te loepen.
Op Jupiter ©m Saturnus en voor zoo
ver bekend ook Uranus en Neptu
nus, is echter de afkoeling nog veel
minder v©r gevorderd dan op de aar
de en de temperatuur moet daar nog
tegenwoordig zóó (hoog zijn, 4a,t ook
het kleinste deeltje protoplasma er
zelfs geen oogenblik zou kunnen be
staan. Wellicht kunnen zij en in
dat geval Jupiter het eerst ma onbe
rekenbare tijden nog eenmaal be
woonbaar worden, doch op dit oogen
blik zijn zij dat zeer zeker niet.
(Mercurius en Venus hebben echter
maar indien het loon eens bepaald
was, dan treden zij goed, want zij
waren eerlijke mannen en getnouw
aan hun overtuiging, al stond dan
ook hun overi/uiging dikwijls niet
hoog, maar laag bij den grond.
Nu volgden tijden, waarin de groot
ste aardsche rijkdom op de wateren
dor ze© voor stoutmoedige handen
bereikbaar heen ©n weer golfde
toen ontwaakte de rnoed der oud©,
noarsche zeer o overs weer in hun ade
ren en een wild, nooit gehooid schip
perslied blonk in hun oor, en zoo
bouwdenzij zich schepen en zeilden
voor d'e Spaansdhe wereldheerschap
pij en .verdienden, als naar gewoon
te, grooten rijkdom.
Toen de beschaving later strenge
re regelen voor het levensspel uit
vaardigde e'n z© doorzette, en vreed
zame handelingen voordeeliger ble
ken dan aeweldige, toen werden de
Ingerfields koop- en handelslieden
met ernstige gezichten en kalme le
venswijze. Maar van geslacht tot ge
slacht bleef hun eerzucht dezelfde en
de verschillende wijze van handelen
bleef slechts een middel tot het doel.
Zij moeten een 'hard, streng soort,
van mensohen geweest zijn, maar
rechtvaardig voor zoover zij ten
minste de rechtvaardigheid begrepen.
(Wordt vervolgd.)