HAARLEM'S DaGBLAÏ)
GERED,
Feuilleton
De Scheepsramp
asn den Hoek.
DROEVIGE TOONEELEN.
Wat een oord toch. van ontzetting,
itfeir op dien uithoek van ons land.
De hevigste gemoedsaandoeningen
spelen zich hier af, nu de bloedver
wanten. komen, vol hoop en vreeze,
imaar meestal om de lijken te herken
nen, schrijft de Tel.-correspondent.
De avondtrein van Rotterdam bracht
'Vrijdag- twee DuirtsChe dames aan,
Fraulein Gaebler, die met een vriedin
naar- haan* zuster kwam zoeken; en
iherr Bertram. Deze heer, ook lid van
't Duitscihie operagezelschap, vvias toe
vallig een paar dagen vroeger uit
Londen vertrokken. Hij kwam nu
naar zijne vrouw zoeken. Ik stond op
het perron, van plan: naar die pier te
gaan, toen het drietal mij aansprak
..Mijnheer, als 't u blieft, breng ons
naai- de dooden."
Met een beambte ben ik toen voor
gegaan op^het tapijt van reine, bra
kende sneeuw, naar.' <de groote doo-
denkamer, ten zuiden van het sta
tion.
Onderweg in de stilte, begonnen alle
drie te snikken. Het werd d«n men-
schen te machtig en henr Bertram,
huilende als een kind. riep om zijn
lieve vrouw vroeg met de anderen
om strijd of er nog geredden wairen.
We noemden de namen. Plotseling
een gil, een heftig iichaamschokken,
en fraulein Gaebler lag bewusteloos
in onze armen. Wij hadden onbewust
den naam genoemd van hare zuster,
Johanna Gaebler, van het operagezel
schap en niet anders denkende dan
een do ode te vinden, hoorde plotse
ling haaa- redding.
De vriendin, die meegekomen was,
hield zich goed. Met wat sneeuw heb
ben we de bewustelooze in enkele mi
nuten bijgebracht, toen vielen beide
vriendinnen elkaar om den hals en
ik kan niet zeggen, welk een liefde,
welk een geluk zich daarop udten
ging-
„Hanma lief, Gode zij dank Ik heb
het gevoeldzed de vriendin. ,,Heel
den dag, heb ik het gevoeld, dat Han-
na niet dood kon zijn, leven moest."
Zooveel geluk, zooveel geluk
Ik moest ze nog eens zeker vertel-,
len. dat in Hótel Américain den naam
GaebLer op het lijstje stond. Ze wil
den er heen, maar we wisten, dat ze
toch niet aanstonds zouden worden
toegelaten. Toen zijn ze met ons ver
der gegaan naar het groote rouwhuis
waai- de stille dood lag unteespredd.
Herr Bertram moest zijn vrouw zoe
ken. Steeds vroeg Ihij mij onderweg,
hem todh de waarheid te zeggen. Of
zijn goede vrouw dood was? Ik wist
het heusch niet, wel lagen er onbe
kende vrouwen nog, zeilde ikmaar
toch snikte de groote man door, hem
toch zekerheid te geven.
Wat brengt zoo'n romp de menschen
tot elkander. Deze man, dien ik noodt
zog, hield mijn (hand krampachtig
vast, bad me voortdurend wat van
zijn vrouw te zeggen, één woord
maar. één woorden dan riep hij
haaa* naam uit. Het was hartverscheu
rend. Ik kon zelf geen gehiid meer ge
ven, haalde de schouders op, en leg
de zijn arm in de mijne. Stil heb ik
toen de deur geopend van de groote
doodenzaalen herr Bertram en de
dames hier laten binnengaan. Als
een kind, dat pas leert loopen, zoo
ging de man. met kleine stapjes, op
de dooden aan. De nu gelukkige
vrouwen steunden hem. Ik bleef wach
ten, wenschte voor geen geld er bij
te zijn, als hij zijn geliefde vrouw zou
terugvinden. Maar ze was er niet bij
zo hadden haar niet gevonden, toen
ze terugkwamen. De beambte bracht
het drietal naar het Hótel Américain.
Ik ben daarop naar de pier gegaan."
BEN ONDERHOUD MET SPAR
LING, DEN REDDER VAN
DE LAATSTE 3 VROUWTEN.
De „Hbld."-vertegenwoordiger sprak
Sparling persoonlijk, haalde hean
daartoe uit zijn barbierswinkel, en
troonde hem mee naar een rustig,
klein) kroegje, waar ze kalm achter de
koffie konden pa-aten.
„Na afspraak met kapitein J. van
Rees van de zeesleiephoot „Wodan",
ging ik, zoo vertelde Sparling, in den
afgeüoopen naclit te één uur aan
boord van- die boot met drie mijner
matrozen, mijn neven C. en L. Spar
ling en G. Moerkerk op weg "naar
het wrak.
„Wij vonden weer een woeste zee.
Nog altijd sloegen die brekers over
het scMp ern drie of vier voet water
stonden geregeld op den. dam.
„We gebruikten den „Wodan" als
golfbreker, legden haar langszij den
steenberm en in het stille water daar-
tusschen gingen Kees Sparling en 'k
er met de jol op uit.
„Ik waadde eerst naar den dam
en zette er tusscben die steenen een
lijn vast. Daar langs kwam ook Kees
op den dam -en arm in arm waadden
wij naar den lichtopstand onder het
wrak langs. We grepen onderweg de
lijn, die nog van bet wrak afhing en
zetten die vast op den lichttoren, een
TT/eter of 21/2 hoog, zoodat de lijn
ntet zoo steil stond én we ook moch
ten hopen, dat de menschen bij het
afglijden niet in het water zouden te
recht komen.
„Toen ben ik langs de lijn aan
boord geklommen.
„Ik vond aan boord de drié vrou
wen, zittende op een bank op het
sloependek onder het groote dek, een
elf of twaalf lijken lagen nog in het
rond van menschen, die door koude
en ontbering waren omgekomen.
„De drie nog levende vrouwen
waren door en door nat en haarbee-
nen waren vreeselijk gezwollen. Alle
drie -vielen ze mij, toen ïk ze gena
derd was, om den hals en wilden
maar niet loslaten. Guter maim 1 er
Dank Dankzeiden ze voortdurend.
Maar ik moest daar op dat oogen-
hlik niets van hebben. We moesten
voort, zoo gauw we konden, want het
wrak slingerde als de weerlicht
het dek werkte zoo, dat er scheuren
in gaapten, open en dicht, alsof liet
monden waren.
„Ik zei dus tegen de vrouwen zit
ten blijven en mond houden hoor, an
ders ga ik weer terug. Ik spreek wel
niet veel Duitsch en zij niet veeflEn-
gelsch, maar och, in zoo'n toestand
versta je melkander wel.
„Ik moest nog een lijn hebben,
7.00 vertelde Sparling verder. Want
alleen, dat kon je zoo wel zien, kwa
men die vrouwen niet van het schip.
Ik moest ze langs de uitstaande lijn
afvieren. Daarom klom ik in 'n sloe-
pendavid en schoor een takel uit.
„Met een flinke lijn kwam ik toen
weer benéden. Dat dienstmeisje, dat
er bij is, was nog wel zoo flink pi
bij haar positieven dat ze zeide
„Neem haai- maar eerst. Ik zal nog
wel blijven."
„Nou, zelfs in al de herrie vond k
dat zoo ferm, dat ik tegen haar zeide:
„Je bent een moedige meid Maar
toen moest ik weg.
Dus nam ik de eene dame. fraulein
Theile was het, om bet middel en
droeg Siaar of liever sleepte haar half
over het dek naar de verschansing
waan de lijn Uitstond.
,.Dat was een afstand van een meter
of aeven en onderweg raakte 'haar
eene voet beklemd in zoo'n d ekschieur.
Ik merkte het eerst toen ze gillend uit
riep ,,mtein 'Fusz". Toen moest ik haar
voet met geweld bevrijden. Gelukkig
was die niet gebroken.
„Eindelijk (had ik (baar bij de ver
schansing en schoon ze half bewuste
loos was en me niet verstond toen ik
zei dat ze het touw moest vasthouden,
wist dk baar todh zoo neer te zetten,
dat ze ten-minste een ^rm losliet en ik
haar mijn vrije lijn tweemaal om het
lijf kon draaien en -zoo aansjorren,
dat ze er niet in vastklemde.
„Toen tilde ik baar over boord en
riep: „Kees halen." Zachtjes gleed ze
naar beneden en kwam veilig bij den
toren aan, waar Kees 'haar op mijn
bevel vastbond aan het ijzer van den
opstand anders was ze er ook se kuur
afgeslagen, «zoo slap was ze.
„Op dezelfde wijze ging ik te werk
met mevrouw Wennberg, die me da
delijk begon te praten over haar man
en haar kindje die dood waren, bet
kmdje dat in haar arm was gestorven.
„Ja maar, laatwoordde ik, daar
moet je nu straks maar over denken.
Want nu moet u eerst van boord.
God, meneer, dat wrak slingerde zoo
onder je voeten, dat ik elk ©ogenblik
dacht dat (heft dek onder mij zou be
zwijken.
„Gelukkig dat dat dienstmeisje nog
zelf loopen kon, want dat ging heel
wat gauwer. Toen wij de drie vrou
wen veilig aan den voet van den to
ren hadden, moesten van daar naar
onze vlet, die bij de eerste lantaarn
lag. Fraulein Thedle kon niet loopen,
daarom nam Kees ze op zijn rug."
Hier moet ik even des schippers ver
haal afbreken om mijn bewondering
uit te spreken (hoe rustig, zonder ee-
nigen ophef, die mannen hun daden
vertellen. Dat het heldendaden zijn,
schijnen zij zelfs net te beseffen.
„Kees nam (haar op zijn rug en
toen ging het over den dam naar do
vlet. Telkens moest ie zijn eigen
schrap zetten tegen de paaltjes van de
berm, en als er dan weer een zee was
over geweest, dan ging het maar weer
hard loopend óp de jol aan, waar hij
haar eindelijk veilig in kreeg.
„De twee andere vrouwen namen
we toen tussclhen ons in. Ze konden
nog wel zoowat loopen en gauw had
den wij haar in de vlet waarmee wij
haar maar de „Wodan" roeiden. Daar
gingen ze feran onder de dekens, na
warm gewreven te zijn, want de stum
pers wiaren totaal 'verkleumd, en kre
gen ze gloeiende kruiken aan haar
„Zoo (brachten we ze aan wal aan
den Harwidhstei'ger, van waar ze naar
het Hotel Amerika werden vervoerd.
„Hoelang de redding wel duurde
meneer? Het eigenlijke redden een
half uur. Misschien, maar waarachtig
op zoo'n oogenblik let je op geen tijd.
Om vier uur hadden we ze -aan deai
wal, net toen het weer kalmer werd.
Was (het altijd geweest als nou, dan
hadden we ze er allemaal den eersten
dag al afgekregen. Mest dit schip heeft
alles tegen gezeten: weer en wind en
tij".
AAN BOORD VAN DE WODAN.
Nauwelijks waren de vrouwen aan
boord, of alle handen gingen aan het
werk met mes en schaar werden de
doorweekte kleederen iosgereten, de
kens en handdoeken werden aange
bracht en voordat de boot weer den
terugweg heeft aangenomen, hebben
wij leeken, schrijft de Tel.-man door
tactisch en vlug optreden, drie vrou
wenlevens gered, door haar in vier
of vijf dekens te rollen en In dit ver
warmde lokaal met kussens neer te
leggen. Ach God, wat een arme schep
sels. Terwijl de pastoor met alle
kracht met een drietal schepelingen
Frètulein Theiler en Lina RipLer be
handelen, doe ik Frau Wennberg
allen behoorden tot het Van Dyck-
gezelsdhap naar de kapiteinska
juit vervoeren, waar zij zachtkens
gedragen door gjrove handen, die tril
len van emotie, op de rustbank wor
den neergelegd. Van kleeren ontdaan,
warmpjes ingerold, begint het kla
gen over dorst. In geen 3 dagen ge
dronken. „Mijn guter HedT" half En
gel sch, half Duitsch, bidt zij om een
slokje drinken, om even daarna te
klagen over haar voeten, die geheel
wit van de kou en opgezwollen zijn.
Alle drie de vrouwen blijken ernstig
verwond aan de beenen, vermoedelijk
door het stooten van de boot op den
dag van het ongeluk. Frau Wennberg,
die ik speciaal verzorgde, heeft heele
ellen er bi;j hangen en dan een paar
bloedwonden aan de knie. Zachtkens
aan laat ik haar een slokje lauw wa
ter, vermengd met een beetie jenever,
drinken en nog meer wil zij, al maar
meer. Hartverscheurend zijn haar
klachten, doch op eens licht zij haar
hoofd op. het doorweekte haar werk
ik van haar gezicht af en dan plotse
ling met holle oogen mij aankijkend,
fluistert zij vertrouwelijk: „Toe,
waarom ben ik hier?" Alles verloren.
Mijn man, mijn lief meisje, dochter
tje. dat ik meenam, omdat ik haar
rremand toevertrouwde. Geen geld,
niets meer en toch ben ik gered, ach
God. wat moet ik beginnen." Zooveel
doenlijk, met tranen in de oogen, ter
wijl een goede zeebonk haar telkens
maar wrijft aan voeten en kuiten,
zonder dat zij er leven in begint te
gevoelen, de goede man wreef zoo
twee uren lang stel ik haar gerust,
wijs ik op haar hulp, die haar toch
niet zal ontbreken, en dan moet ik
haar vermanen, toch vooral niet te
spreken. Drinken, drinken, is dan
sr de jammerklacht, even later ge
volgd door hevige uitingen van smart,
door knieën en enkels veroorzaakt,
en met haar doorleef ik angstige mo
menten. Het hoofd is warm. wordt ge-
wasschen met eau de cologne, maar
zwijgen wil zij niet. Zeven dekens
voelt zij niet. Nog drie dikkie jassen
maken 'het iets beter, doch dan huilt
zij over haar voeten, die er zoo uit
zien, alsof daaruit reeds al het leven
is gevloden.
Van de drie geredde houdt Lina
Ripler zich het flinkst. Deze zit bij de
kachel, doch van staan is natuurlijk
geen sprake. Ook 'haar voeten en
knieën en die van Fraulein Theiler
zijn voor het moment onbruikbar.
Tegen mijn wil dn, veilhaalt Frau
Wennberg mdj, terwijl ik (baar pijnen
tracht te stillen, dat zij Donderdag
ochtend juist van de hofmeesteres aan
boord vernam, dat het nog maar tien
minuten duurde, vóór zij aan land
waren, toen de schok kwam en alle
mannen naar de machinekamer vlo
gen ter assistentie en haar kindje zoo
voor haar verloren gdng. „En mijn
ldef Madchen van 4 jaar is gestikt,
mijnheel-, ik weet het, zijn ze al ge
vonden?" En ik denk weer aan dat
gehuil van straks, loop even naar bo
ven en zde ,dat wij reeds den Hoek ge
naderd zijn. Doch mijn patient© miag
ik niet verlaten. Zij wil drinken. Ach,
w>at heeft dat mensch moeten lijden;
wetend dat haar 'man en kind ver
dronken waren, (heeft zij van Donder
dag af op het stukje dek van den ach
tersteven, op een bank vastgeklampt,
nog juist .een beetje beschut door de
brug, met haai* metgezellen gelegen
en dat te midden van 14 lijken.
Juist als ik haar een beetje gekal
meerd heb, komt de man, de held van
dezen nadht, die deze -vrouwen van
een wassen dood redde, om het hoekje
kijken, en nauwelijks heeft Frau
Wennberg hem gezien, of zij wil zich
overeind zetten, valt door zwakte weer
terug, doch de hand te voorschijn ha
lend, zegt zij altijd met holle, strakke
oogen, niets anders dan: „dank, edele
redder, dank." Die man is M. Spar
ling, wonende Wijnstraat te Dord
recht, die speciaal dezen nacht op de
Wodan is gekomen. Om (het uiterste
te trachten en wellicht aangemoedigd
door het gehuil, dat onvergetelijk
vreeselijke gehuil, dart ik nimmer ver
geten zal "heeft hij gedaan, wat nog
niemand vóór hem gedaan had.
Deze mannen dienen gehuldigd!
DE HARWICHBOOT AAN
GEKOMEN.
De Harwichiboot bracht Zaterdag
morgen vele Engelschen aan, meest
familieleden, die gekomen warm om
hunne betrekkingen te herkennen f
op te sporen. In angstig zenuw-ere-
doe seinden allén dadelijk hunne be
houden aankomsrt naar huis.
Men vroeg twee Engelschen heeren
naar den indruk in hun land.
Ontzettend, in één woord, antwoord
den ze. Heel hét land is er vol van,
vooral ook omdat zoovele landgenoo-
ten tot de verongelukten behoorenen
men zoo vlak bij het station Hoek-
van-Holland zich een ongeluk met
zulke verschrikkelijke gevolgen haast
niet kan denken. Zelf kwamen ze
naar eten vriend zoeken, dié niet on
der de geredden was.
In het groote d'oodenhuis zijn do
lange rijen met enkele aangebrachte
vrouwen, en mannen vergroot.
Vian verschelden lijken was intus-
schen de identiteit vastgesteld, zoodat
totaal nu zijn herkendMoor, opper
hofmeester
Buiman, ko-k;
Gysen, passagier;
Woodham Davies, passagier;
Paricks, passagier;
Aug. Hirsch, 5 jaar, passagier
Coops, hofmeester;
Kruger, Den Haag, passagier
Elsmorth, passagier
Gebroeders Lamst, passagiers
Russel Bishop,passagier
Pells, matroos;
Mozes Raismann, juwelier uit Am
sterdam, passagier
Woods, stoker;
Bonnes, passagier;
Wennberg (wiens vrouw Vrijdag
nacht gered is), passagier;
Barton, passagier;
Mdss Morton, passagietres
Mts. Gainsworihy, passagier es
Mr. Grosfils, passagier
Mevrouw Sues, passagieres;
Bullock, steward;
Jackeen, steward
Jos. Helfenstein, passagier
Mr. Munroe, passagier
George Easter, Durrant, Wilding.
Looper, Buttock, Puttock en Steen,
allen van de equipage.
IN DE DOODENZAAL.
Er liggen in de mojgue niet meer
dan tien onbekenden, meestal vrou
wen, zoodat een massa lijken nog
niet zijn aangespoeld. Helaas be
staat echter thans de treurige zeker
heid, dat ook alle opvarenden dood
zijn, op de 15 geredden na.
Een groote tuil van witte leliën was
nu neergelegd op het lijkje van den
5-jarigen Aug. Hirsch en op een
rouwkaart stond een groet aan den
engel van moeder en' grootmoeder.
Ginds stond hert kleine kistje ge
reed', waarin hij straks zou worden
neergelegd, om zóó de nerts te maken
naar Hamburg, waar ze hem als dar
telenden', alles vertellenden knaap
hadden verbeid. Zijn kopje had nog
den wassen glans, als sliep hij niet
den eeuwigen slaap. Arme ouders, ik
huiver, wanneer ik denk aan het
rugzien van uw engel.
Op verscheidene lijken lagen nu
bloemen gestrooid en door dezen doo-
denhof liepen ze ite zoeken, de vrien
den en bloedverwanten, met angstig
vragende blikken. Kon een door stoo
ten en schuren misvormd gelaat de
identiteit niet meer doen vaststellen.,
dan (bewezen kleeren, papieren of
voorwerpen, dde alle natuurlijk na
onderzoek op de lij-ken waren gela
ten, wie de -gestorven bezitster of be
zitter was. En in -de kleine loods wer
den maar steeds de groote doodkisten
opgestapeld, ging het liefdewerk, het
afwassahen der gezidhten en het wik
kelen der lijken in wit linnen, in alle
stilte zijn gang.
Van da dooden weer naar de leven
den in het American Hotel. Alle 15
maakten het goed, ook de -drie laatst
geredden, die evenwel verschrikkelij
ke pijn hadden in voeten en beenen.
Dr. Diamant deelde mede, dat kapi
tein Parkinson waarschijnlijk Zater
dag nog naar Amsterdam vertrok.
Het gaat met de overigen naar
wensch. zei de dokter; rust vooral is
noodig voor de menschen om van de
ontzetting te bekomen.
De 21 jarige Hanna Gaibler, die Vrij
dagavond nog (haar zuster ontmoette,
gaat goed vooruit, maar een der da
mes droomt nog voortdurend, dat ze
op het schip is. Dan krijgt de benau
wende doodsangst weer vat op haar
en roept ze om haar dierbaren. De
dokter heeft echter goede hoop en hij
verlaat zijn patiënten niet om rust te
nemen. Onder de medici zijn vele ede
le mannen! Als de menschen maar
goed gaan eten hun onleschbare
koortsdorst is overwonnen gaan ze
snel vooruit.
DE DOODSSTRIJD.
Wat de -dokter dacht van den
doodsstrijd aan boord?" Hij meende,
dat in hun zeeziekte velen aan boord
niet door verdrinking zullen omgeko
men zijn, wanneer de zee haar golven
over het dek wierp, maar wel, dat ve
len in den doodsangst en door den
schrik hun bewustzijn hebben verlo
ren. Anderen zijn mogelijk te pletter
geslagen. Hert verbaasde den medicus
zeer, dat de drie vrouwen 'het tot Vrij
dagnacht (hebben uitgehouden. Kapi
tein Parkinson zeide nog te me enen,
dat bij U gebeuren der ramp velen
zeeziek in da kajuit zouden zijn om
gekomen. terwijl vele anderen, be
wusteloos door angst en zie kite, van
wege hert noodweer, over boord zijn
geslagen.
HULDE AAN DE REDDERS.
Reuter seint, dat de Londensche
bladen ;n hun besprekingen over de
schipbreuk van de „Berlin" in de
warmste bewoordingen melding ma
ken van den moed van de bemanning
der Nederlandsche reddingboot die
ordt geschetst als een record van
dapperheid in het redden van nuen-
schenlevens op zee.
Alle bladen bevatten uitvoerige bij
zonderheden over de redding van de
laatst-overgeblevenen op het wrak
van het stoomschip „Berlin". Zij
brengen hulde en hartelijken dank
aan de bemanning van de Holland-
sche reddingbooten voor hun heldhaf
tige pogingen en roemen het aanmoe
digend voorbeeld van Prins Hendrik
der Nederlanden.
De „Daily Telegraph" zegt, dat
nooit iets beters verricht is aan de
Engeïsche kust. waar toch heldhaf
tige reddingsdaden verricht worden
bij eiken storm die woedt.
Een later Reuter-telegram meldt
De „Standaird" schrijft
„De dappere redders van de opva
renden van de „Berlin" streden nacht
en dag tegen golven en wind, totdat
zij ten laatste overwonnen. Het sobe-
lezenswaardage verhaal van hun
moed en volharding en van hun ver
driet over het verlies der omgekome
nen, vervult ons met bewondering
voor deze dappere zeelieden".
De „Daily Telegraph"
„De dankbaarheid van alle Engeï
sche mannen en vrouwen valt ten
deel aan de edele Nederlandsche zee
lieden, die op de reddiugsbooten zes
en dertig uren lang een kranigen
strijd voerden tegen de woedende zee.
Aan onze eigen kusten is nooit zulk
een volharding getoond.
„De moed en tiet medegevoel, waar
mede prins Hendrik den redders ter
zijde stond zullen door Engeland en
Duitschland op hoogen prijs worden
gesteld.
„Geen volk kon met vriendelijker
zorg don het Nederlandsche de doo
den hebben behandeld, noch met
grooter voorkomendheid de rouwdra
gende nabestaanden hebben crehol-
pen".
De „Graphic" brengt ook hulde aan de
toewijding en den moed van de red
ders, wier dapperheid niet week
voor de woeste baren noch voor de
hopeloosheid van hun taak".
De „Daily News" zejrt liet is een
verhaal van heldenmoed, dat aan het
bericht van de ramp de grootste ijse
lijkheid ontneemt".
H^.DE AAN PRINS HENDRIK.
Bij al de ontroering, dile oi> het
oogenblik.vaart door het hart van het
Nederlaodseii© volle, bij al do emo
ties van weedom, diep medelijden
smart, ontzetting, dankbaarheid
ieder gemoed vol is, komt
zien thans nog een heel bijzonder ge
voel mengendat van eerbied voor
den Gemaal onzer Koningin, voor
Prins Hendrik, schrijft de „Têl."
voor Prins Hendrik der Nederlan
den dezen keer vooral deze naam
van., dien eerenaam, door hem «e-
venscht en hem indertijd m .Tijg©,
yogheid geschonken, heeft hij zich
«hans waardig gemaakt.
Prins Hendrik is thans een der on
zen, zijn naam is waardig genoemd
te worden naast do namen van zoo
vele vorsten uit het geslacht der Oran
jes, die zich door onverschrokken
heid en hun medeleven met de ram
pen, die ons troffen, de liefde der Ne
derlanders verworven liebben.
Men begrijpt al, waarop wij doelen,
zijne kloeke houding, gisteren aan
den Hoek-van-Holland.
Er zijn van die handelingen en da
den, die niet hét gevolg zijn van
zorgvuldige overwegingendie niet
het onderdeel vormen van een goed
overlegd plan, maar die worden ge
boren in een oogenblik, waarop ons
hart elke overdenking terugdringt.
Dat zijn de heldendaden, grooter
of kleiner, waarvan ook de nederig
ste er sexms in zijn loven volbrengt.
Ook de Prins heeft titans zoo'n daad
verricht.
Het was zijn gevoel, dtat sprak en
hij verliet zijn Paleis, waagde zich
m storm en sneeuwvlagen, tartte liet
geweld der zee. Maar meer daai di£
hij mengde zich onder de in vergelij
king met hem, zeer armen, onder de
nederigstem, deed, alsof hij een der
hunnen was, vergat zijn Koninklijke
afkomst, vergat den: afstand tusschen
Prins en matroos.
Daarmede hoeft hij de genegenheid
van luit Nederlandseh'e volk ver
diend en gewonnen.
Op het. dek van de stoomlpodsboot
..HelievoetsluLs" staande, sloeg hij,
terwijl de stormen de stranden on
den bazaltmuur der Pier beukten,
terwijl de branding loeide, de redding
der schipbreukelingen gade, volgde
van nabij het onverschrokken gedrag
van matrozen en loodsleerlingen
stoorde zich niet aan cle opmerking
van zijn adjudant, dat het gevaarlijk
slecht weer was en naar benedpn
moest gaan, omdat hij anders eene
ziekte zou oploopen. Hij bleef staan
waar hij stond, toonde zich een echt©
Prins.
Daardoor is hij hert Nederlandsche
volk veel nader gekomen.
Maar nog meer door zijn hartelijke
houding jegens die onve.rschrokken,
vermetele helden der zee, wien hij,
teen zij hun zwaar werk hadden ver
richt., in woedenden sneeuwstorm de
hand drukte.
Zulk gedrag weet het Nederland
sche volk op prijs te stellen vergeet
het niet licht. En wij begrijpen het
onbedwingbare spontane gejuich. dat
er opsteeg, uit honderden kelen, teen
do Prins aan wal kwam.
De Prins had nochtans meer ge
daan dan zich aan koude en sneeuw
vlagen blootstellen.
Toen de arme schiinbrdukelinsren
aan boord van de „HellevoetSluis"
waren gebracht, stond hij niet van
verre, maar als de minste hielp hij
mede, om hen van de natte lUeederen
t© ontdoenhij achtte zich niet te
hoog om van de bemanning der boot
hleecldngstukken te vragen en die den
verkleumden schipbreukeling en aan
te trekken, gaf hun eten en drinken,
dacht er niet aan, dat hij een vorst
was, maar was daardoor juist een
vorst, voor wien 't Hollandsc-he volk
genegenheid kan voelen.
De Londensche correspondent sein
de, hoe gunsrtigen indruk de houding
van den Prins op London's bevolking
heeft gemaakt. De correspondenten
der Engettsche bladen hadden reeds
Naar hert Duitsch
van
Rudolph Stratz.
(9
En door een plotselLngen, onbe-
dwingbanan weerzin aangegrepen,
ging hij, zoneter dat de anderen cr
iets van merkten ze hadden liet te
druk met den wedstrijd te Nizza
de kamer uit.
Terwijl hij zijn cognac en koffie
betaalde, kwam de oude baron W'v-
denau boven.
Wat, Herming je gaat?
Ja. Het is me hier te vervelend.
De grijze oude vrijer bevestigde 'e-
vendag.
Juist, juistOch, och, kinderen
wat jullie toch eigenlijk in die
kaarten zietetofin. misschien
krijg ik ar op mijn ouden dag ook
rog den smaak van beet. Maar hoor
eens hij dempte zijn stem voor de
bediendenkijk in hert voorbijgaan
die jonge dame in den tuin ééns on
der baar hoed Ik geloof, dart het de
moeite loont
Gelooft u werkelijk, dat diaar
iemand is, daar beneden
Die hoed is curieus, gang die
crude club-genoot met nadruk voort.
Die hoed is iéts heel bijzonders. Hij
stamt uit dén tijd van Albrecht van
Beieren, of minstens van dan vori-
gen herfst. Provinciaal niemand in
Perl ij® zou hem meier dragen. Maai*
■nu deze kwestiewat hoeft een damo
van buiten liter 's avonds om acht
uur alleen in den tuin van de resi
dentie-club te maken?
Horst v. Henning zette zijn cylinder
op. Nu was er geen twijfel meer aan.
Hij zag den hoed in gedachten voor
zich.
Wydenau knikte tevreden,
Ja, ja, ga jij de groote onbe
kende maar eens troosten.
Hij liep verder en Henning ging de
trap af. Bij den eersten blik herkeu-
de hij .Anne v. "Wackerode en zij
hem.
Ze week terug. Maar hij volgde
haar, tot ze aan het hek stond en
niet verder kon. Toen groette hij be
leefd en vroeg
Freule wat doet u hier
Dan zal het wél twaalf uur wor-
ïen 1
Haar stem was minder vast. De
oude trots lag er niet meer in. Eerder
angst, onderdrukte angst. Ze gewelde
zich waarschijnlijk doodelijk een
zaam en beklemd in dien donkeren
tuin, midden in de wereldstad, onder
vreemden, met zoo nu en dam koude,
natte sneeuwvlokken in het gezicht.
Hij zag haar hoofdschuddend aan.
Hoe lang denkt u hoer nog te
blijven
Totdat Benaio komt.
Dan zal het wel twaalf uur voi*-
denof later
Dan wordt liet maar twaalf uur.
Maar er zat geen onwrikbare wils
kracht in, zooals ze er diat tusschen
de tanden uitstiet. Ze rilde, alsof ze
koorts had. En om de maat van haar
ellende vol te meten, ging Henning
voort
Ik zal u een geheim verraden.
De club heeft twee ingangen. Aam
beide kanten tegelijk kan u toch on
mogelijk zijn.
Goed Ze spong op. Goed,
dan ga ;k naar de politie nu da
delijk en geef u aan.
Komt u toch eindelijk eens uit
dien modderpoel, freule Von Wacke
rode, zei haar tegenstander kalm ep
ging met haar de straat op. De politie
kan bij ons niets doen. Daar boven is
een besloten kring vreedzame
menschen, die -niets liever wenschen
dan met vrede gelaten te worden.
Dan ga ik naar de courant en
zeg daar
Dat in de Residentte-club ge
speeld wordt? Dat weet iedereen. De
couranten brengen alleen nieuwtjes
aan.
Maar er moet toch een middel te
gen u zijn
Zij sloeg de handen in elkaar en
staarde hesm inert haar trouwhartige,
blauwe oogen aan.
Honnioig dacht een oogenblik na.
Toen zei hij eenvoudig
Ik geloof hert niet.
Dus dat is geoorloofd
Ze riep hét in haar opgewandten-
heid zóó luid, dat een paar voorbij
gangers verbaasd omkeken.
Ge moogt daar jaar in jaar uit
zitten en als een rooverhoofdma®
huishouden? Ja, lacht u maar
als een roever zeg ik. Of doet u dat.
soms niet Leeft u soms niet van hert
geld van vreemd© menschen
Weer zweeg haar geleider een tijd
lang. Toen zei hij, alsof hij een ge
wichtige ontdekking gedaan had
De meeste menschen zijn ver
schrikkelijk dom.
Dat weet ik. Benno, mijn broer,
te altijd een domoor geweest en zal
het wel zijn heele leven blijven. Maar
u is Lang niet dom U weet heel
goed, wat u doetAntwoordt me als
het u belieft: ziet u er werkelijk niets
in. zoo'n armzalig wezen, dat in uw
handen valt, tot den laateten pen
ning toe uit te zuigen?
Hij haalde de schouders op.
Als ik niet met liern speel, vindt
hij genoeg anderen.
Werkelijkeen edel motief.
mijnheer Henning. Een man met zoo
een ouden, goeden naam volkomen
waardig0, zeker, als de een geen
munter is, is eén ander het. Als de
een geen moord wil begaaai, al er
wel een andier voor to vinden zijn.
Daar kan men alles mee» verontschul
digen. Maar dat gij u niet schaam'
met zoo iets op de Irtppetn voor me te
staan, en mij im luet gezicht te zien...
datdat te
Ze kon liet woord niet uitspreken.
In den schijn van don lantaarn zag
ze weer dien zonderlingen, vermoei
den, bijna droeven trek in zijn ge
zicht. Dat bracht baar in de war.
Genoeg daarover, freule Von
Wackerode. Ik weet nu wel zoo na
genoeg, hoe u over me dénkt. V©.--
tel u me Wever eerst maar eens, waar
ik u brengen mag. U kan hief toch
niet overnachten?
Het begon harder te regenen. Do
vrind floot om de hoeken.
.-Anne-Marie klappertande van de
kou en plotseling verloor ze alle zolf-
beheersching barstte in snikken
uit.
Ze voelde, hoe hij baar bij der. arm
greep en haar naar een zijstraat
bracht, voor dat nieuwsgierigen zich
om hen hoen konden verzamelen.
Ze liet hem begaan. Ze was totaal
uitgeput en willoos. En ze hoorde
hem, meer in zichzelf, dan tot haar.
zeggen
Ja wat znlldn we met u ioen
vanavond mag u niet alleen Pij-
ven. Heeft u geen familie of ken
nissen hier
Die zijn op reis. Juist vandaag.
Henning nam plotseling eeai be
sluit Hij liet een voorbijgaande
droschke stilhouden.
Freule wil u Instappen
Waarheen?
Naar een gastvrij clhk. Ik ben er
ten slotte toch verantwoordelijk voor,
dat u niet verkouden wordt of influ
enza krijgt. Ik hoop dus, dat u den
avond in mijn familiekring wilt door
brengen
Ze hield op mot snikken én her-
haaide verbaasd
Bij uw familie?
Ja, bij mijn mama en mijn zus
ter.
Hij duwde haar letterlijk in hel
rijtuig. Maar nog altijd kon ze niet
besluiten.
En in dien tusschentijd komt
Benno hier en gaat toch weer spe
ler.
Geen kwestie vaar Het klonk
bijna scherp. Vooruit koetsier.
Met wien zou hij spelen, als ik <?r
niet ben? Bij de anderen haalt hij
zijn schade niet in.
(Wordt, vervolgd).