HAARLEM'S DaGBLAÏ) GERED, Feuilleton De Scheepsramp asn den Hoek. DROEVIGE TOONEELEN. Wat een oord toch. van ontzetting, itfeir op dien uithoek van ons land. De hevigste gemoedsaandoeningen spelen zich hier af, nu de bloedver wanten. komen, vol hoop en vreeze, imaar meestal om de lijken te herken nen, schrijft de Tel.-correspondent. De avondtrein van Rotterdam bracht 'Vrijdag- twee DuirtsChe dames aan, Fraulein Gaebler, die met een vriedin naar- haan* zuster kwam zoeken; en iherr Bertram. Deze heer, ook lid van 't Duitscihie operagezelschap, vvias toe vallig een paar dagen vroeger uit Londen vertrokken. Hij kwam nu naar zijne vrouw zoeken. Ik stond op het perron, van plan: naar die pier te gaan, toen het drietal mij aansprak ..Mijnheer, als 't u blieft, breng ons naai- de dooden." Met een beambte ben ik toen voor gegaan op^het tapijt van reine, bra kende sneeuw, naar.' <de groote doo- denkamer, ten zuiden van het sta tion. Onderweg in de stilte, begonnen alle drie te snikken. Het werd d«n men- schen te machtig en henr Bertram, huilende als een kind. riep om zijn lieve vrouw vroeg met de anderen om strijd of er nog geredden wairen. We noemden de namen. Plotseling een gil, een heftig iichaamschokken, en fraulein Gaebler lag bewusteloos in onze armen. Wij hadden onbewust den naam genoemd van hare zuster, Johanna Gaebler, van het operagezel schap en niet anders denkende dan een do ode te vinden, hoorde plotse ling haaa- redding. De vriendin, die meegekomen was, hield zich goed. Met wat sneeuw heb ben we de bewustelooze in enkele mi nuten bijgebracht, toen vielen beide vriendinnen elkaar om den hals en ik kan niet zeggen, welk een liefde, welk een geluk zich daarop udten ging- „Hanma lief, Gode zij dank Ik heb het gevoeldzed de vriendin. ,,Heel den dag, heb ik het gevoeld, dat Han- na niet dood kon zijn, leven moest." Zooveel geluk, zooveel geluk Ik moest ze nog eens zeker vertel-, len. dat in Hótel Américain den naam GaebLer op het lijstje stond. Ze wil den er heen, maar we wisten, dat ze toch niet aanstonds zouden worden toegelaten. Toen zijn ze met ons ver der gegaan naar het groote rouwhuis waai- de stille dood lag unteespredd. Herr Bertram moest zijn vrouw zoe ken. Steeds vroeg Ihij mij onderweg, hem todh de waarheid te zeggen. Of zijn goede vrouw dood was? Ik wist het heusch niet, wel lagen er onbe kende vrouwen nog, zeilde ikmaar toch snikte de groote man door, hem toch zekerheid te geven. Wat brengt zoo'n romp de menschen tot elkander. Deze man, dien ik noodt zog, hield mijn (hand krampachtig vast, bad me voortdurend wat van zijn vrouw te zeggen, één woord maar. één woorden dan riep hij haaa* naam uit. Het was hartverscheu rend. Ik kon zelf geen gehiid meer ge ven, haalde de schouders op, en leg de zijn arm in de mijne. Stil heb ik toen de deur geopend van de groote doodenzaalen herr Bertram en de dames hier laten binnengaan. Als een kind, dat pas leert loopen, zoo ging de man. met kleine stapjes, op de dooden aan. De nu gelukkige vrouwen steunden hem. Ik bleef wach ten, wenschte voor geen geld er bij te zijn, als hij zijn geliefde vrouw zou terugvinden. Maar ze was er niet bij zo hadden haar niet gevonden, toen ze terugkwamen. De beambte bracht het drietal naar het Hótel Américain. Ik ben daarop naar de pier gegaan." BEN ONDERHOUD MET SPAR LING, DEN REDDER VAN DE LAATSTE 3 VROUWTEN. De „Hbld."-vertegenwoordiger sprak Sparling persoonlijk, haalde hean daartoe uit zijn barbierswinkel, en troonde hem mee naar een rustig, klein) kroegje, waar ze kalm achter de koffie konden pa-aten. „Na afspraak met kapitein J. van Rees van de zeesleiephoot „Wodan", ging ik, zoo vertelde Sparling, in den afgeüoopen naclit te één uur aan boord van- die boot met drie mijner matrozen, mijn neven C. en L. Spar ling en G. Moerkerk op weg "naar het wrak. „Wij vonden weer een woeste zee. Nog altijd sloegen die brekers over het scMp ern drie of vier voet water stonden geregeld op den. dam. „We gebruikten den „Wodan" als golfbreker, legden haar langszij den steenberm en in het stille water daar- tusschen gingen Kees Sparling en 'k er met de jol op uit. „Ik waadde eerst naar den dam en zette er tusscben die steenen een lijn vast. Daar langs kwam ook Kees op den dam -en arm in arm waadden wij naar den lichtopstand onder het wrak langs. We grepen onderweg de lijn, die nog van bet wrak afhing en zetten die vast op den lichttoren, een TT/eter of 21/2 hoog, zoodat de lijn ntet zoo steil stond én we ook moch ten hopen, dat de menschen bij het afglijden niet in het water zouden te recht komen. „Toen ben ik langs de lijn aan boord geklommen. „Ik vond aan boord de drié vrou wen, zittende op een bank op het sloependek onder het groote dek, een elf of twaalf lijken lagen nog in het rond van menschen, die door koude en ontbering waren omgekomen. „De drie nog levende vrouwen waren door en door nat en haarbee- nen waren vreeselijk gezwollen. Alle drie -vielen ze mij, toen ïk ze gena derd was, om den hals en wilden maar niet loslaten. Guter maim 1 er Dank Dankzeiden ze voortdurend. Maar ik moest daar op dat oogen- hlik niets van hebben. We moesten voort, zoo gauw we konden, want het wrak slingerde als de weerlicht het dek werkte zoo, dat er scheuren in gaapten, open en dicht, alsof liet monden waren. „Ik zei dus tegen de vrouwen zit ten blijven en mond houden hoor, an ders ga ik weer terug. Ik spreek wel niet veel Duitsch en zij niet veeflEn- gelsch, maar och, in zoo'n toestand versta je melkander wel. „Ik moest nog een lijn hebben, 7.00 vertelde Sparling verder. Want alleen, dat kon je zoo wel zien, kwa men die vrouwen niet van het schip. Ik moest ze langs de uitstaande lijn afvieren. Daarom klom ik in 'n sloe- pendavid en schoor een takel uit. „Met een flinke lijn kwam ik toen weer benéden. Dat dienstmeisje, dat er bij is, was nog wel zoo flink pi bij haar positieven dat ze zeide „Neem haai- maar eerst. Ik zal nog wel blijven." „Nou, zelfs in al de herrie vond k dat zoo ferm, dat ik tegen haar zeide: „Je bent een moedige meid Maar toen moest ik weg. Dus nam ik de eene dame. fraulein Theile was het, om bet middel en droeg Siaar of liever sleepte haar half over het dek naar de verschansing waan de lijn Uitstond. ,.Dat was een afstand van een meter of aeven en onderweg raakte 'haar eene voet beklemd in zoo'n d ekschieur. Ik merkte het eerst toen ze gillend uit riep ,,mtein 'Fusz". Toen moest ik haar voet met geweld bevrijden. Gelukkig was die niet gebroken. „Eindelijk (had ik (baar bij de ver schansing en schoon ze half bewuste loos was en me niet verstond toen ik zei dat ze het touw moest vasthouden, wist dk baar todh zoo neer te zetten, dat ze ten-minste een ^rm losliet en ik haar mijn vrije lijn tweemaal om het lijf kon draaien en -zoo aansjorren, dat ze er niet in vastklemde. „Toen tilde ik baar over boord en riep: „Kees halen." Zachtjes gleed ze naar beneden en kwam veilig bij den toren aan, waar Kees 'haar op mijn bevel vastbond aan het ijzer van den opstand anders was ze er ook se kuur afgeslagen, «zoo slap was ze. „Op dezelfde wijze ging ik te werk met mevrouw Wennberg, die me da delijk begon te praten over haar man en haar kindje die dood waren, bet kmdje dat in haar arm was gestorven. „Ja maar, laatwoordde ik, daar moet je nu straks maar over denken. Want nu moet u eerst van boord. God, meneer, dat wrak slingerde zoo onder je voeten, dat ik elk ©ogenblik dacht dat (heft dek onder mij zou be zwijken. „Gelukkig dat dat dienstmeisje nog zelf loopen kon, want dat ging heel wat gauwer. Toen wij de drie vrou wen veilig aan den voet van den to ren hadden, moesten van daar naar onze vlet, die bij de eerste lantaarn lag. Fraulein Thedle kon niet loopen, daarom nam Kees ze op zijn rug." Hier moet ik even des schippers ver haal afbreken om mijn bewondering uit te spreken (hoe rustig, zonder ee- nigen ophef, die mannen hun daden vertellen. Dat het heldendaden zijn, schijnen zij zelfs net te beseffen. „Kees nam (haar op zijn rug en toen ging het over den dam naar do vlet. Telkens moest ie zijn eigen schrap zetten tegen de paaltjes van de berm, en als er dan weer een zee was over geweest, dan ging het maar weer hard loopend óp de jol aan, waar hij haar eindelijk veilig in kreeg. „De twee andere vrouwen namen we toen tussclhen ons in. Ze konden nog wel zoowat loopen en gauw had den wij haar in de vlet waarmee wij haar maar de „Wodan" roeiden. Daar gingen ze feran onder de dekens, na warm gewreven te zijn, want de stum pers wiaren totaal 'verkleumd, en kre gen ze gloeiende kruiken aan haar „Zoo (brachten we ze aan wal aan den Harwidhstei'ger, van waar ze naar het Hotel Amerika werden vervoerd. „Hoelang de redding wel duurde meneer? Het eigenlijke redden een half uur. Misschien, maar waarachtig op zoo'n oogenblik let je op geen tijd. Om vier uur hadden we ze -aan deai wal, net toen het weer kalmer werd. Was (het altijd geweest als nou, dan hadden we ze er allemaal den eersten dag al afgekregen. Mest dit schip heeft alles tegen gezeten: weer en wind en tij". AAN BOORD VAN DE WODAN. Nauwelijks waren de vrouwen aan boord, of alle handen gingen aan het werk met mes en schaar werden de doorweekte kleederen iosgereten, de kens en handdoeken werden aange bracht en voordat de boot weer den terugweg heeft aangenomen, hebben wij leeken, schrijft de Tel.-man door tactisch en vlug optreden, drie vrou wenlevens gered, door haar in vier of vijf dekens te rollen en In dit ver warmde lokaal met kussens neer te leggen. Ach God, wat een arme schep sels. Terwijl de pastoor met alle kracht met een drietal schepelingen Frètulein Theiler en Lina RipLer be handelen, doe ik Frau Wennberg allen behoorden tot het Van Dyck- gezelsdhap naar de kapiteinska juit vervoeren, waar zij zachtkens gedragen door gjrove handen, die tril len van emotie, op de rustbank wor den neergelegd. Van kleeren ontdaan, warmpjes ingerold, begint het kla gen over dorst. In geen 3 dagen ge dronken. „Mijn guter HedT" half En gel sch, half Duitsch, bidt zij om een slokje drinken, om even daarna te klagen over haar voeten, die geheel wit van de kou en opgezwollen zijn. Alle drie de vrouwen blijken ernstig verwond aan de beenen, vermoedelijk door het stooten van de boot op den dag van het ongeluk. Frau Wennberg, die ik speciaal verzorgde, heeft heele ellen er bi;j hangen en dan een paar bloedwonden aan de knie. Zachtkens aan laat ik haar een slokje lauw wa ter, vermengd met een beetie jenever, drinken en nog meer wil zij, al maar meer. Hartverscheurend zijn haar klachten, doch op eens licht zij haar hoofd op. het doorweekte haar werk ik van haar gezicht af en dan plotse ling met holle oogen mij aankijkend, fluistert zij vertrouwelijk: „Toe, waarom ben ik hier?" Alles verloren. Mijn man, mijn lief meisje, dochter tje. dat ik meenam, omdat ik haar rremand toevertrouwde. Geen geld, niets meer en toch ben ik gered, ach God. wat moet ik beginnen." Zooveel doenlijk, met tranen in de oogen, ter wijl een goede zeebonk haar telkens maar wrijft aan voeten en kuiten, zonder dat zij er leven in begint te gevoelen, de goede man wreef zoo twee uren lang stel ik haar gerust, wijs ik op haar hulp, die haar toch niet zal ontbreken, en dan moet ik haar vermanen, toch vooral niet te spreken. Drinken, drinken, is dan sr de jammerklacht, even later ge volgd door hevige uitingen van smart, door knieën en enkels veroorzaakt, en met haar doorleef ik angstige mo menten. Het hoofd is warm. wordt ge- wasschen met eau de cologne, maar zwijgen wil zij niet. Zeven dekens voelt zij niet. Nog drie dikkie jassen maken 'het iets beter, doch dan huilt zij over haar voeten, die er zoo uit zien, alsof daaruit reeds al het leven is gevloden. Van de drie geredde houdt Lina Ripler zich het flinkst. Deze zit bij de kachel, doch van staan is natuurlijk geen sprake. Ook 'haar voeten en knieën en die van Fraulein Theiler zijn voor het moment onbruikbar. Tegen mijn wil dn, veilhaalt Frau Wennberg mdj, terwijl ik (baar pijnen tracht te stillen, dat zij Donderdag ochtend juist van de hofmeesteres aan boord vernam, dat het nog maar tien minuten duurde, vóór zij aan land waren, toen de schok kwam en alle mannen naar de machinekamer vlo gen ter assistentie en haar kindje zoo voor haar verloren gdng. „En mijn ldef Madchen van 4 jaar is gestikt, mijnheel-, ik weet het, zijn ze al ge vonden?" En ik denk weer aan dat gehuil van straks, loop even naar bo ven en zde ,dat wij reeds den Hoek ge naderd zijn. Doch mijn patient© miag ik niet verlaten. Zij wil drinken. Ach, w>at heeft dat mensch moeten lijden; wetend dat haar 'man en kind ver dronken waren, (heeft zij van Donder dag af op het stukje dek van den ach tersteven, op een bank vastgeklampt, nog juist .een beetje beschut door de brug, met haai* metgezellen gelegen en dat te midden van 14 lijken. Juist als ik haar een beetje gekal meerd heb, komt de man, de held van dezen nadht, die deze -vrouwen van een wassen dood redde, om het hoekje kijken, en nauwelijks heeft Frau Wennberg hem gezien, of zij wil zich overeind zetten, valt door zwakte weer terug, doch de hand te voorschijn ha lend, zegt zij altijd met holle, strakke oogen, niets anders dan: „dank, edele redder, dank." Die man is M. Spar ling, wonende Wijnstraat te Dord recht, die speciaal dezen nacht op de Wodan is gekomen. Om (het uiterste te trachten en wellicht aangemoedigd door het gehuil, dat onvergetelijk vreeselijke gehuil, dart ik nimmer ver geten zal "heeft hij gedaan, wat nog niemand vóór hem gedaan had. Deze mannen dienen gehuldigd! DE HARWICHBOOT AAN GEKOMEN. De Harwichiboot bracht Zaterdag morgen vele Engelschen aan, meest familieleden, die gekomen warm om hunne betrekkingen te herkennen f op te sporen. In angstig zenuw-ere- doe seinden allén dadelijk hunne be houden aankomsrt naar huis. Men vroeg twee Engelschen heeren naar den indruk in hun land. Ontzettend, in één woord, antwoord den ze. Heel hét land is er vol van, vooral ook omdat zoovele landgenoo- ten tot de verongelukten behoorenen men zoo vlak bij het station Hoek- van-Holland zich een ongeluk met zulke verschrikkelijke gevolgen haast niet kan denken. Zelf kwamen ze naar eten vriend zoeken, dié niet on der de geredden was. In het groote d'oodenhuis zijn do lange rijen met enkele aangebrachte vrouwen, en mannen vergroot. Vian verschelden lijken was intus- schen de identiteit vastgesteld, zoodat totaal nu zijn herkendMoor, opper hofmeester Buiman, ko-k; Gysen, passagier; Woodham Davies, passagier; Paricks, passagier; Aug. Hirsch, 5 jaar, passagier Coops, hofmeester; Kruger, Den Haag, passagier Elsmorth, passagier Gebroeders Lamst, passagiers Russel Bishop,passagier Pells, matroos; Mozes Raismann, juwelier uit Am sterdam, passagier Woods, stoker; Bonnes, passagier; Wennberg (wiens vrouw Vrijdag nacht gered is), passagier; Barton, passagier; Mdss Morton, passagietres Mts. Gainsworihy, passagier es Mr. Grosfils, passagier Mevrouw Sues, passagieres; Bullock, steward; Jackeen, steward Jos. Helfenstein, passagier Mr. Munroe, passagier George Easter, Durrant, Wilding. Looper, Buttock, Puttock en Steen, allen van de equipage. IN DE DOODENZAAL. Er liggen in de mojgue niet meer dan tien onbekenden, meestal vrou wen, zoodat een massa lijken nog niet zijn aangespoeld. Helaas be staat echter thans de treurige zeker heid, dat ook alle opvarenden dood zijn, op de 15 geredden na. Een groote tuil van witte leliën was nu neergelegd op het lijkje van den 5-jarigen Aug. Hirsch en op een rouwkaart stond een groet aan den engel van moeder en' grootmoeder. Ginds stond hert kleine kistje ge reed', waarin hij straks zou worden neergelegd, om zóó de nerts te maken naar Hamburg, waar ze hem als dar telenden', alles vertellenden knaap hadden verbeid. Zijn kopje had nog den wassen glans, als sliep hij niet den eeuwigen slaap. Arme ouders, ik huiver, wanneer ik denk aan het rugzien van uw engel. Op verscheidene lijken lagen nu bloemen gestrooid en door dezen doo- denhof liepen ze ite zoeken, de vrien den en bloedverwanten, met angstig vragende blikken. Kon een door stoo ten en schuren misvormd gelaat de identiteit niet meer doen vaststellen., dan (bewezen kleeren, papieren of voorwerpen, dde alle natuurlijk na onderzoek op de lij-ken waren gela ten, wie de -gestorven bezitster of be zitter was. En in -de kleine loods wer den maar steeds de groote doodkisten opgestapeld, ging het liefdewerk, het afwassahen der gezidhten en het wik kelen der lijken in wit linnen, in alle stilte zijn gang. Van da dooden weer naar de leven den in het American Hotel. Alle 15 maakten het goed, ook de -drie laatst geredden, die evenwel verschrikkelij ke pijn hadden in voeten en beenen. Dr. Diamant deelde mede, dat kapi tein Parkinson waarschijnlijk Zater dag nog naar Amsterdam vertrok. Het gaat met de overigen naar wensch. zei de dokter; rust vooral is noodig voor de menschen om van de ontzetting te bekomen. De 21 jarige Hanna Gaibler, die Vrij dagavond nog (haar zuster ontmoette, gaat goed vooruit, maar een der da mes droomt nog voortdurend, dat ze op het schip is. Dan krijgt de benau wende doodsangst weer vat op haar en roept ze om haar dierbaren. De dokter heeft echter goede hoop en hij verlaat zijn patiënten niet om rust te nemen. Onder de medici zijn vele ede le mannen! Als de menschen maar goed gaan eten hun onleschbare koortsdorst is overwonnen gaan ze snel vooruit. DE DOODSSTRIJD. Wat de -dokter dacht van den doodsstrijd aan boord?" Hij meende, dat in hun zeeziekte velen aan boord niet door verdrinking zullen omgeko men zijn, wanneer de zee haar golven over het dek wierp, maar wel, dat ve len in den doodsangst en door den schrik hun bewustzijn hebben verlo ren. Anderen zijn mogelijk te pletter geslagen. Hert verbaasde den medicus zeer, dat de drie vrouwen 'het tot Vrij dagnacht (hebben uitgehouden. Kapi tein Parkinson zeide nog te me enen, dat bij U gebeuren der ramp velen zeeziek in da kajuit zouden zijn om gekomen. terwijl vele anderen, be wusteloos door angst en zie kite, van wege hert noodweer, over boord zijn geslagen. HULDE AAN DE REDDERS. Reuter seint, dat de Londensche bladen ;n hun besprekingen over de schipbreuk van de „Berlin" in de warmste bewoordingen melding ma ken van den moed van de bemanning der Nederlandsche reddingboot die ordt geschetst als een record van dapperheid in het redden van nuen- schenlevens op zee. Alle bladen bevatten uitvoerige bij zonderheden over de redding van de laatst-overgeblevenen op het wrak van het stoomschip „Berlin". Zij brengen hulde en hartelijken dank aan de bemanning van de Holland- sche reddingbooten voor hun heldhaf tige pogingen en roemen het aanmoe digend voorbeeld van Prins Hendrik der Nederlanden. De „Daily Telegraph" zegt, dat nooit iets beters verricht is aan de Engeïsche kust. waar toch heldhaf tige reddingsdaden verricht worden bij eiken storm die woedt. Een later Reuter-telegram meldt De „Standaird" schrijft „De dappere redders van de opva renden van de „Berlin" streden nacht en dag tegen golven en wind, totdat zij ten laatste overwonnen. Het sobe- lezenswaardage verhaal van hun moed en volharding en van hun ver driet over het verlies der omgekome nen, vervult ons met bewondering voor deze dappere zeelieden". De „Daily Telegraph" „De dankbaarheid van alle Engeï sche mannen en vrouwen valt ten deel aan de edele Nederlandsche zee lieden, die op de reddiugsbooten zes en dertig uren lang een kranigen strijd voerden tegen de woedende zee. Aan onze eigen kusten is nooit zulk een volharding getoond. „De moed en tiet medegevoel, waar mede prins Hendrik den redders ter zijde stond zullen door Engeland en Duitschland op hoogen prijs worden gesteld. „Geen volk kon met vriendelijker zorg don het Nederlandsche de doo den hebben behandeld, noch met grooter voorkomendheid de rouwdra gende nabestaanden hebben crehol- pen". De „Graphic" brengt ook hulde aan de toewijding en den moed van de red ders, wier dapperheid niet week voor de woeste baren noch voor de hopeloosheid van hun taak". De „Daily News" zejrt liet is een verhaal van heldenmoed, dat aan het bericht van de ramp de grootste ijse lijkheid ontneemt". H^.DE AAN PRINS HENDRIK. Bij al de ontroering, dile oi> het oogenblik.vaart door het hart van het Nederlaodseii© volle, bij al do emo ties van weedom, diep medelijden smart, ontzetting, dankbaarheid ieder gemoed vol is, komt zien thans nog een heel bijzonder ge voel mengendat van eerbied voor den Gemaal onzer Koningin, voor Prins Hendrik, schrijft de „Têl." voor Prins Hendrik der Nederlan den dezen keer vooral deze naam van., dien eerenaam, door hem «e- venscht en hem indertijd m .Tijg©, yogheid geschonken, heeft hij zich «hans waardig gemaakt. Prins Hendrik is thans een der on zen, zijn naam is waardig genoemd te worden naast do namen van zoo vele vorsten uit het geslacht der Oran jes, die zich door onverschrokken heid en hun medeleven met de ram pen, die ons troffen, de liefde der Ne derlanders verworven liebben. Men begrijpt al, waarop wij doelen, zijne kloeke houding, gisteren aan den Hoek-van-Holland. Er zijn van die handelingen en da den, die niet hét gevolg zijn van zorgvuldige overwegingendie niet het onderdeel vormen van een goed overlegd plan, maar die worden ge boren in een oogenblik, waarop ons hart elke overdenking terugdringt. Dat zijn de heldendaden, grooter of kleiner, waarvan ook de nederig ste er sexms in zijn loven volbrengt. Ook de Prins heeft titans zoo'n daad verricht. Het was zijn gevoel, dtat sprak en hij verliet zijn Paleis, waagde zich m storm en sneeuwvlagen, tartte liet geweld der zee. Maar meer daai di£ hij mengde zich onder de in vergelij king met hem, zeer armen, onder de nederigstem, deed, alsof hij een der hunnen was, vergat zijn Koninklijke afkomst, vergat den: afstand tusschen Prins en matroos. Daarmede hoeft hij de genegenheid van luit Nederlandseh'e volk ver diend en gewonnen. Op het. dek van de stoomlpodsboot ..HelievoetsluLs" staande, sloeg hij, terwijl de stormen de stranden on den bazaltmuur der Pier beukten, terwijl de branding loeide, de redding der schipbreukelingen gade, volgde van nabij het onverschrokken gedrag van matrozen en loodsleerlingen stoorde zich niet aan cle opmerking van zijn adjudant, dat het gevaarlijk slecht weer was en naar benedpn moest gaan, omdat hij anders eene ziekte zou oploopen. Hij bleef staan waar hij stond, toonde zich een echt© Prins. Daardoor is hij hert Nederlandsche volk veel nader gekomen. Maar nog meer door zijn hartelijke houding jegens die onve.rschrokken, vermetele helden der zee, wien hij, teen zij hun zwaar werk hadden ver richt., in woedenden sneeuwstorm de hand drukte. Zulk gedrag weet het Nederland sche volk op prijs te stellen vergeet het niet licht. En wij begrijpen het onbedwingbare spontane gejuich. dat er opsteeg, uit honderden kelen, teen do Prins aan wal kwam. De Prins had nochtans meer ge daan dan zich aan koude en sneeuw vlagen blootstellen. Toen de arme schiinbrdukelinsren aan boord van de „HellevoetSluis" waren gebracht, stond hij niet van verre, maar als de minste hielp hij mede, om hen van de natte lUeederen t© ontdoenhij achtte zich niet te hoog om van de bemanning der boot hleecldngstukken te vragen en die den verkleumden schipbreukeling en aan te trekken, gaf hun eten en drinken, dacht er niet aan, dat hij een vorst was, maar was daardoor juist een vorst, voor wien 't Hollandsc-he volk genegenheid kan voelen. De Londensche correspondent sein de, hoe gunsrtigen indruk de houding van den Prins op London's bevolking heeft gemaakt. De correspondenten der Engettsche bladen hadden reeds Naar hert Duitsch van Rudolph Stratz. (9 En door een plotselLngen, onbe- dwingbanan weerzin aangegrepen, ging hij, zoneter dat de anderen cr iets van merkten ze hadden liet te druk met den wedstrijd te Nizza de kamer uit. Terwijl hij zijn cognac en koffie betaalde, kwam de oude baron W'v- denau boven. Wat, Herming je gaat? Ja. Het is me hier te vervelend. De grijze oude vrijer bevestigde 'e- vendag. Juist, juistOch, och, kinderen wat jullie toch eigenlijk in die kaarten zietetofin. misschien krijg ik ar op mijn ouden dag ook rog den smaak van beet. Maar hoor eens hij dempte zijn stem voor de bediendenkijk in hert voorbijgaan die jonge dame in den tuin ééns on der baar hoed Ik geloof, dart het de moeite loont Gelooft u werkelijk, dat diaar iemand is, daar beneden Die hoed is curieus, gang die crude club-genoot met nadruk voort. Die hoed is iéts heel bijzonders. Hij stamt uit dén tijd van Albrecht van Beieren, of minstens van dan vori- gen herfst. Provinciaal niemand in Perl ij® zou hem meier dragen. Maai* ■nu deze kwestiewat hoeft een damo van buiten liter 's avonds om acht uur alleen in den tuin van de resi dentie-club te maken? Horst v. Henning zette zijn cylinder op. Nu was er geen twijfel meer aan. Hij zag den hoed in gedachten voor zich. Wydenau knikte tevreden, Ja, ja, ga jij de groote onbe kende maar eens troosten. Hij liep verder en Henning ging de trap af. Bij den eersten blik herkeu- de hij .Anne v. "Wackerode en zij hem. Ze week terug. Maar hij volgde haar, tot ze aan het hek stond en niet verder kon. Toen groette hij be leefd en vroeg Freule wat doet u hier Dan zal het wél twaalf uur wor- ïen 1 Haar stem was minder vast. De oude trots lag er niet meer in. Eerder angst, onderdrukte angst. Ze gewelde zich waarschijnlijk doodelijk een zaam en beklemd in dien donkeren tuin, midden in de wereldstad, onder vreemden, met zoo nu en dam koude, natte sneeuwvlokken in het gezicht. Hij zag haar hoofdschuddend aan. Hoe lang denkt u hoer nog te blijven Totdat Benaio komt. Dan zal het wel twaalf uur voi*- denof later Dan wordt liet maar twaalf uur. Maar er zat geen onwrikbare wils kracht in, zooals ze er diat tusschen de tanden uitstiet. Ze rilde, alsof ze koorts had. En om de maat van haar ellende vol te meten, ging Henning voort Ik zal u een geheim verraden. De club heeft twee ingangen. Aam beide kanten tegelijk kan u toch on mogelijk zijn. Goed Ze spong op. Goed, dan ga ;k naar de politie nu da delijk en geef u aan. Komt u toch eindelijk eens uit dien modderpoel, freule Von Wacke rode, zei haar tegenstander kalm ep ging met haar de straat op. De politie kan bij ons niets doen. Daar boven is een besloten kring vreedzame menschen, die -niets liever wenschen dan met vrede gelaten te worden. Dan ga ik naar de courant en zeg daar Dat in de Residentte-club ge speeld wordt? Dat weet iedereen. De couranten brengen alleen nieuwtjes aan. Maar er moet toch een middel te gen u zijn Zij sloeg de handen in elkaar en staarde hesm inert haar trouwhartige, blauwe oogen aan. Honnioig dacht een oogenblik na. Toen zei hij eenvoudig Ik geloof hert niet. Dus dat is geoorloofd Ze riep hét in haar opgewandten- heid zóó luid, dat een paar voorbij gangers verbaasd omkeken. Ge moogt daar jaar in jaar uit zitten en als een rooverhoofdma® huishouden? Ja, lacht u maar als een roever zeg ik. Of doet u dat. soms niet Leeft u soms niet van hert geld van vreemd© menschen Weer zweeg haar geleider een tijd lang. Toen zei hij, alsof hij een ge wichtige ontdekking gedaan had De meeste menschen zijn ver schrikkelijk dom. Dat weet ik. Benno, mijn broer, te altijd een domoor geweest en zal het wel zijn heele leven blijven. Maar u is Lang niet dom U weet heel goed, wat u doetAntwoordt me als het u belieft: ziet u er werkelijk niets in. zoo'n armzalig wezen, dat in uw handen valt, tot den laateten pen ning toe uit te zuigen? Hij haalde de schouders op. Als ik niet met liern speel, vindt hij genoeg anderen. Werkelijkeen edel motief. mijnheer Henning. Een man met zoo een ouden, goeden naam volkomen waardig0, zeker, als de een geen munter is, is eén ander het. Als de een geen moord wil begaaai, al er wel een andier voor to vinden zijn. Daar kan men alles mee» verontschul digen. Maar dat gij u niet schaam' met zoo iets op de Irtppetn voor me te staan, en mij im luet gezicht te zien... datdat te Ze kon liet woord niet uitspreken. In den schijn van don lantaarn zag ze weer dien zonderlingen, vermoei den, bijna droeven trek in zijn ge zicht. Dat bracht baar in de war. Genoeg daarover, freule Von Wackerode. Ik weet nu wel zoo na genoeg, hoe u over me dénkt. V©.-- tel u me Wever eerst maar eens, waar ik u brengen mag. U kan hief toch niet overnachten? Het begon harder te regenen. Do vrind floot om de hoeken. .-Anne-Marie klappertande van de kou en plotseling verloor ze alle zolf- beheersching barstte in snikken uit. Ze voelde, hoe hij baar bij der. arm greep en haar naar een zijstraat bracht, voor dat nieuwsgierigen zich om hen hoen konden verzamelen. Ze liet hem begaan. Ze was totaal uitgeput en willoos. En ze hoorde hem, meer in zichzelf, dan tot haar. zeggen Ja wat znlldn we met u ioen vanavond mag u niet alleen Pij- ven. Heeft u geen familie of ken nissen hier Die zijn op reis. Juist vandaag. Henning nam plotseling eeai be sluit Hij liet een voorbijgaande droschke stilhouden. Freule wil u Instappen Waarheen? Naar een gastvrij clhk. Ik ben er ten slotte toch verantwoordelijk voor, dat u niet verkouden wordt of influ enza krijgt. Ik hoop dus, dat u den avond in mijn familiekring wilt door brengen Ze hield op mot snikken én her- haaide verbaasd Bij uw familie? Ja, bij mijn mama en mijn zus ter. Hij duwde haar letterlijk in hel rijtuig. Maar nog altijd kon ze niet besluiten. En in dien tusschentijd komt Benno hier en gaat toch weer spe ler. Geen kwestie vaar Het klonk bijna scherp. Vooruit koetsier. Met wien zou hij spelen, als ik <?r niet ben? Bij de anderen haalt hij zijn schade niet in. (Wordt, vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 5