(luisterde de hofraad opgewonden hoe <hij zoooven uw diaman tbroclhe be gluurde? -Zoiodra 'hij eeno verdachte beweging rnaakt, laat ik '.hein inreke nen. Wind u niet op, man, vermaan de zijne gade, die reeds met halfge sloten oogen achterover zat... •Het werd een warmen dag en nadat der reizigers in den «eettwagen gedi neerd en eictti weder in hunne afzon- derlijike wagenafdeelingen terugge- troklken hadden, kwam over al'le pas sagiers eene loomheid, die onweer staanbaar was als ide tooverslaap in Doornroosjes slot. Ook in de coupe ivan den hofraad maakte men 'hierop geene uitzondering. Mama sliep heer lijk en Klara, die (haar hoedje had afgenomen, sluimerde eveneens zoet en vast. Papa (hield zich nog een poosje rwakend en gedacht den ver dachten vreemde, die in den eetwa- gen weder «opvallend naar hen had gestaard, maar verlegen weggegaan was, zoodra 8iij, de hofraad, hem scherp aangezien had... Wellicht was toet beter de oogen open te houden, wellicht doch zij «vielen reeds toe. en nadat hij nog een paar maal naaT zijn borstzak gevoeld had, waarin zijn ■portefeuille stak, zonk zijn hoofd voor over en ook hij sliep in, echter niet zoo vast, dat. hij niet bij elk gedruisch de ooren spitste... Slechts een in den trein sliep niet en dat was'een elegant jonkman, die buiten in den gang stond oogenscthijn- iïjik het uitzicht bewonderende, maar daarbij een .bepaalde coupe in 'i oog hield en deze plotseling naderde om een vooxzichtigen blik te werpen, >n die kleine, eenigszins donkere ruim te. Nadat hij «zich overtuigd had van 'den 'algemeenen slaaptoestand daar binnen, bleef hij in een zekeren hoek staren. Daar sluimerde dat sdhoone ■doornroosje met rozige wangen, een vriendelijken ilacih op het aanvallig gelaat. Door het blauwe venstergordijn 'drong een zonnestraaltje en speelde op het (blonde haar. dat thans als met «goud. overgoten was. 'Het ootg des vreemde hing a'ls geke tend /aan dit verrukkelijk beeld, doch iwejrd plotseling afgeleid door -eeno grooie hatelijke vlieg, die eveneens van achter het blauwe gordijntje te voorschijn .gekomen was, het blonde hoofd omzoemde en zich dan brutaal weg op de roode 'lippen van Doorn roosje neerzette. Het «jonge meisje schudde een weinig met het hoofd, doch ontwaakte niet. De vreemde heer trok na 'kort beraad zijn zakdoek, trad voorzichtig de coupe binnen en en waaide met den sterk geurenden doek over do hoofden der ouders naar den Qioek toe, waar ,de dochter sliep. Werkelijk «gelukte het hem de vlieg fce verjagen, en juist wilde hij zijn «arm terugtrekken, toen hij zich plotseling bij den pols gegrepen voelde en een donderend ..halt!' aan zijn oor klonk, Met alle kracht 'hield de hofraad, die van zijn zitplaats opgesprongen was, «den jongen man vast, dien hij in zulk een vreemden toestand had aange troffen. Op heeterdaad betrapt, verklaar de hij «met fonkelende oogen aan de vreeselijk verschrikte dames; hij wil de ons bedwelmen. Emilie slaakte een kreet. Klara ech ter riep met bevende stem: Papa, gij vergist u, en in hare «groote, blau we oogen 'blonk een traan, wat tot ge volg had, «dat «de «vreemde met verhel del derden blik tot 'haar zag en zich dan al het overige liet welgevallen. «Zijne eenvoudige verklaring van de vergissing vond slechts bij Klara ge loof; «de hofraad beschouwde zich als een held. De conducteur verscheen, (nieuwsgierige drongen om hem heen een spoorwegdief! wat een interes sante persoonlijkheid! Een aanwezig scheikundige onderzocht den doek des vreemden en kon slechts eau de co- ■logne ontdekken. 'De trein stopte en wel twintig stem men "riepen om de politie En er kwam «een agent, vergezeld van den chef en andere beambten. En men onderzocht de papieren v.an den vreemde en men gaf ze (hem «onder diepe buigingen te rug. Neem ons niet kwalijk, heer ba- «ron! Schouderophalen, blikken en woor- «den van weinig twijfelachtigen aard troffen «den ongelukkigen hofraad, die zich zoo spoedig mogelijk met zijne familie uit het gewoel terugtrok om zich in een hotelwagen te redden. Dat -hem dit zoo gemakkelijk viel, had hij te danken aan den go«edigen aard van den vreemde, wion 'het spoedig geluk te de boosheid van velen in vroolijk heid te veranderen. O tman, wat hebt gij gedaan, zuchtte zijne gade, terwijl Klara in stilte weende. Ik «wou, dat ik dien mensch nim mer weer ontmoette, «dacht de verne derde hofraad. Vergeefsche wensCh! Nauwelijiks zat «men op het kostelijke, stille hotelterras en begon men na «de hitte en de lasten v.an den dag te ge nieten van den avondvrede, «maar daar dook «o schrik! reeds weder de elega«nte gestalte van den onver mijdelijke op, door den kel'lner met eene diepe buiging begroet. En alsof het niet genoeg ware, schreed de vreemde op hun tafeltje too, bood den hofraad de hand en verontschuldigde zich, dat hij door zijne onbedachte handeling zulk een misverstand ver oorzaakt had. Met hartelijken lach en handdruk ken werd deze aangelegenheid bijge legd; de vreemde nam aan hun tafel plaats en op Klara's bleek geworden wangen vlamde een weerschijn van den «alpengloed op, die men gemeen schappelijk bewonderde. Toen echter -drie weken later baron Egbert von Wil'liellmsdoxf «bij den hof raad 'Kruger «om de 'hand zijner doch ter vroeg, verklaarde deze laatste, dat de „verdachte vreemde" haar reeds gedurende de eerste gemeenschappe lijke reis, het hart gestolen had. Dus toch een spoorwegdief! riep heer Kruger 'bevredigd uit. Kamer No. 13. Ik ben in 't geheel niet bijgeloovig, en zoo kwam 't, d'at ik, zonder de minste tegenwerping, kamer No. 13 «in', het groot pension van mevrouw Boording h.uurde. Ik had, als le klerk bij het departement van Marine, een interessante opdracht ontvangen, - 'n opdracht, die me zeker «goed kon doen voor m'n promotie, als ik haar «maar goekl vervulde. En nu Wilde ik voor de uitwerking van mijn taak, welke ik in mijn vrije uren moost waannemen, een ru!stige« kamer heb ben, Mooi hoefde ze niet te zijn als er maar een schrijftafel eai een stoel stond, én papier, inkt en pennen wa ren, idla.n wals ik al tevreden. Toen ik nu de kamer bij mevrouw Boording huurde, wist ik niet, dlat mijtn voorganger haar juist dien vori- gen dag, onder geleide van een paar detectives, vierlaten had. Toch moet ik «er, om mevrouw Boordhrg rechtte doen, bijvoegen, dat ze roe d'c geschie dend? al héél ga.uw kwam vertellen It én ik hiaar „nummer 13" goed en welbetrokken had. Ik had 't middoigmaal gebruikt, en zat rustig aan de tafel een sigaartje- te rooken; aangename voorbereiding voor 't werk dat me wachtte, toen d'e deur van m'n kamc«r plotseling zacht open ging, en daarna weer dicht t viel. Ik vond dat vreemd, en stond al op om le kijken, wat er wals, toen ik tot mijn selirlk ik moet het beken nen plotseling iets tegen me op voedde klimmen. Ik keek naar bene den, en zag eén klein, zwart katje, «dait ine als ladder bleek .te willen ge bruiken, oim op m'n schouder te ko men, want spoedig bad 't zich daar genesteld, en dat wél met 'n air, alsof bei «te kennen wilde geven zi«eizoo, hier zit. ik nu, en daar blijf ik voor eerst. Nu ben ik dol op dieren, en ik vond werkelijk een allergenoeglijkst denkbeeld, «in de komende dagen een stilten metgezel bij mijn werk te heb ben. Zoo kwam 't, dat ik 't katje rus tig op m'n schouder zitten liet, en 't zacht streelde. O, die kat, die volgt m© nu ook overal, hoorde ik plotseling e«en stem naast me, en zag mevrouw- Boording s machtige gestalte in de deuropening staan. Nergens kan «ik heen gaan, f dié kat .gaat mee. Mevrouw Boording was blijkbaar een beetje in de war. Z© bad voor ditmaal eerder kunnen zeggen, datbj cl j kat gevolgd was. Maar ik was :e beleefd, "om 't goed© nnelnsch met die opmerking lastig te vallen, en ik zei dan ook met een vriendelijk lachje Zoo, volgt uw poesje u zoo over al. Da.t is dan wel een vriendelijk diertje. Ja. diat ijs zéker zoo, ging de oude dame voort; maar om u da.t medé: te deeien ben ik nu eigenlijk niet ge komen. Ik wilde u eens zeggen., me neer Thomson, dat uw voorganger, de. meneer die vóór u d!e«ze kamer had, een misdadiger was. Wat zegt u riep ik uit, uit m'n stoel oprijzende, en dat zóó plotseling doende, dat het katje op m'n schou ders hel, voor zelfbehoud noodzakelijk vond, z'n nagels in mijn nek te Slaan. - - Daar wist ik niets van Neen, dlat wist u ook niet. En u moet me niet kwalijk nemén, dat ;k 't u niet eerder vertelde. Ik héb er werkelijk niet aan gedacht, O, 't is al goed. mevrouw, viel ik weer in maar als ik vragen mag thoe bent u diaar achter gekomen, oen misdadiger tot huurder tie heb ben gehad Wiel, uw voorganger, meneer Hor- bert, i? gisteren door twee detectives ii-gerek-end, hier o«n die kamer zel ve En waarvoor Voor diefstal van diamanten. Hebt u er niet. va«n gelezen, dat der barones Van Ardénboeck op 't Casino hal van eergisterenavond hlaar broche met diamanten ontstolen is?Nu. onder het souper had ze die nog ge had, naar ze aan de poüitie_ meedeel de, maar na den wals na 't souper had ze het kostbaar kleinood, diatzes prachtig grooto diamanten bevatte, opeens gemist. Haar danseur willeQ- do vragen, met haar op onderzoek uit te gaan, bleek deze hoer onver wacht te zijn verdwenen. Dadelijk w«a«s de politie naa,r hem gaan zoc- lcen, en ze wai,s inderdaad dl spoedig den vermoedelijken dief op 't spoor... Gisterenavond, is de misdadiger gear resteerd. En was dait uw huurder Her- bert? Ja meneer. Komaan, dat is interessant J a, ja. nu herinnier ik me van den dief stal te hebben gelezen. Maar als die man nu gisteravond is aangehouden, dan begrijp ik toch met, dat de och tendbladen vanmorgen al niet het nieuwtje hadden. .la meneer, maar u moet mei vergeten, dat men eerst zekerheid vil hebben, vóór men namen in de courant zat. Meneer Herbert leek eeai echte nette meneer, al had ik 't nooit erg op hem voorzien. Boven dien zijn er volstrekt geen diaman ten in zijn bezit gevonden. Bewijzen tegen hem zijn er dus niet. U hebt gelijk, stemde ik toe. En daarop na een ogenblik nadenken, lie«t ik er o«p volgen Maar mo- vrouw Boording. u moet mijn nieuws gierigheid excuseeren, maar kunt u niet nagaan, of hij ze hier 'ergens verborgen heeft? - Neen, meneer. Die mogelijkheid is uitgesloten. De detectives hebben de heek kamer doorzocht, en ner gens wat gevonden. En toen ze daar mee klaar waren, en meneer Herbert gelaten had zitten toekijken, vroeg hij den heeren of ze hem wilden toe staan, dat hij nog evjen een brief aan «een vriend schreef. De detectives hadden daar niets op tegen. Ze behandelden meneer Her bert heel beleefd, en lieten hem schrijven.... Mineer zette toen e|en paair woorden op een stuk papier, sloot dit in een enveloppe en ver zocht mij dien brief te posten en wel dadelijk, daar van dit. schrijven zijn onmiddelMj'ke invrijheidstelling was te verwtachten.... Ik ging daarop den brief posten. Toen ik «terugkwam, hadden meneer en «de «detectives de kamer verlaten. En hebt u daarna, nog iets van 't geval vernomen Jawel meneer, van morgen is een der detectives hier terug geweest om ine den naam van den meneer t«e vragen, aan wien méneer Herbert's brief gericht was geweest. De man 'bekende, dat liij «en z'n kameraad in hun eerste vreugde over 't inrekenen van. den heer Herbert wat onvoor zichtig waren geweest. In hun over moed meenende, «dat de heer Herbert werkelijk niemand anders dan de misdadiger kon zijn, hadden ze ge dacht nu, hij mag wel even aan een kennis schrijven, om moeite tie doen voor zijn invrijheidstelling. Daar •komt tocli niets van. En toen hadden ze de stommiteit begaan niet even van 't adres kennis te nemen, vóór do brief weggingmaar als ik me dat nu nog herinneren kon, 'dan waren ze toch voor hun chef verantwoord. En? Wist u 't? Nee. Nou, dan zullen «die stomme de tectives «ook vro olijk hebben ge keken In m'n verontwaardigung over die snuggere poliüelui ze«tie ik m'n rech- tervojet hard neer op den grond. Ik voelde wat weeks onder me en me vrouw Boonding «en ik hoorden op 't zelfde o ogenblik een afgrijselijk ge- krijseh..-. Er vloog daarop iets zwarts door de kamer.... 't Was 't poesje, dat we in ons ge sprek geheel hadden vergeten, en van m'n schouder neergedaald, zich bij m'n schoen genesteld had. '<t Di|er was gauw gekalmeerd met een schoteltje melk, en daarop zetten mevrouw Boording ear ik ons gesprek voortof beter «gezegdmijn .praat zieke hospita wilde «opnieuw be«gin- nem, maaiV «ik maakte van 't katten- alanm gebruik om hier nu ook ons gesprek mee te «eindigen, en onder de woorden ,,'t Is een. heel interes sant geval, maar ik moet nu aan 't werk", bonjourde ik «mevrouw Boon ding de kamer uit. Haar katje roe pende, «droop ze af. Ik zette me «aan. 't werk, en had juist m'n pen ingedoopt., oom m'n eer st<e letter op 'het papieir te brengen, toen 'i «katje, dat niet met z'n meeste res (mee was gegaan, en dat de kal- meerende werking van 't schoteltje melk weer te boven was, met een vaart van links naar rechts over m'n schrijftafel holde, en daarna van rechts naar links, daarbij allerlei pa pieren over den grond smijtende. I«k gooide de kat uit de kamer, en «haid 'daarna een kwartiertje rustig voortge werkt, toen ik een zacht vachtje langs m'n wang voelde strij ken, en iets ovfer m'n nek voelde p«a- trouillieeren, wat m«e onwillekeurig weer overeind «deed vliegen. Wat is dat nu weer?.... ,,Rrrr-rrr-rrr klonk 't aan mijn oo«i\ 't Lieve «katje van de weduwe Boording maakte mij 't hof, en de we duwe zelve trad direct daarop óok de kamer in. Haar katje was haar al voorgegaan. 't Is niet om u weer lastig te val len, meneer, begon ze, maai' ik zou u wel eens willen vragen hebt u er erg bezwaar tegen, een andere kaïner hier in huis te nemen Ja, mevrouw. Deze kam«e«r bevalt ■me best, en ik 'heb weinig zin, nu weer te verhuizen. Och meneer, als u de kwestie wéét, zult u er wel misschien toe te bewegen zijn. De zaak is deze er te beneden een men dap, «die een kaaner wil hebben voor de eerste twee maan den. En «die meneer staat er nu o«p, juist kamer 13 te hebben. En w«aarom wil hij nu juist dat ongeluksgetal hebben Daar zit ik nu goed. Dat vroeg ik hem óók, meneer, en hij antwoordde dat hij ltd was van een «kegelclub, die zich de „Dertien- Club" noemde. Al «de leden van die club hadden «zich verbonden 't getal 13 zooveel mogelijk «als hun „lijfs- cijfier" te beschouwen. „En daar heb ben we dan wat voor over ook" heef t hij er aan toegevoegd. Zoo wil hij 13 per week voor «deze kamer geven, terwijl ze nauwelijks de helft kost, ge lijk u weet. Ju, mevrouw, 't spijt me wel, viel ik in de rede, ik heb nu dieze ka mer, en ik kan haar niet meer verla ten. D'r zijn hotels^genoeg i«n den om trek', waar meneer zal slagen. Zeg hem maar, dat hij 't «elders eiens pro beert. Dat hééft hij al gedaan, meneer, maar nergens is kamer 13 vrij.... Nou, zeg u hem dan, dat «dat ook hier niet 't geval is. Ja, «dat zal wel moeten. En dit zeggende verliet mevrouw Boor ding wat onwillig 't vertrek. Ik zette mij weer aan 't werk, rr eerst «de deur nu op 't slot te hebben gedaan, maar daarop bedacht ik mij weer, dat 't katje nog wel in de ka- mier zou zijn. de oorzaak al van zoo veel last. Ik «opende d«e deur weer, en terwijl ik schreeuwde„Et u«it, er uittrachtte ik de kat tot heengaan te oewegen. 't Effect was geheel anders, dan ik verwachtte. M«et cén sprong vloog 't mormelD© op mijn werktafel, toen er weer af. en in d«e vaart gooide het mijn inktpot, die juist gevuld en tot aan den rand vol was, om. Verdraaide katriep ik woe dend, en sprong dichterbij om mijn papieren te redden, toen ik plotseling achteruit week, vesrtomd van verba zing. Daar lagen, in den zwarten mkt- stroom, verscheidene kleine, glinste rende voorwerpjes, die, ondanks de zwarte massa die ze gedeeltelijk be dekte, begonnen te flonkeren en te schitteren. Geen twijfel mogelijk, 't waren de gestolen diamanten. Terwijl ik daar stond en nadacht, begreep ik plotseling 'i geval van den huurder, die mot alle geweld kamer 13 had willen hebben, eer ik zelf recht wist, wat ik deed, had ik zoo hard ik kon gebeld. Lieve hemel, meneer, riep mijn hospita, is er brand Neen, neen, heelemaal niet, zei ik ik wou alleen weten, of die me neer nog hier is, die zoo graag deze kanier bad. O jee ja, meneer. Die wjil maar n«iet weggaan. Ik heb hem gezegd, dat ii geen plan had, de kamjer te verla ten, unaair hij zegt, dat ik u niet ge noeg bepraat, heb, en hij wil me er mog meer geld voor geven.... Nu, hoor eens. Neemt u «dat geld aan, «en zeg hem dat hij', als hij over een uur terugkomt, de kamer tot zijn beschikking zal vinden. Mevrouw Boording wildp verrukt vvegloopen, maar ik voegde er haas tig bij Eu, mevrouw Boording, als u in dien tusschentijd dan nog even 'n agent laat halen, zult u 't genoegen hebben van nóg eens een in-hechte- nis-neming in kamer 13 te zien ge beuren. Eeo Adelborst van Michiel de Ruijter, Door JOH. H. BEEN. Het was «in den voorzomer van het ;jaar 1672. Vier staten, waaronder do twee machtigste «van Europa, hadden de Republiek der Zeven' Vereenigde Nederlanden aangegrepen, wier «da gen geteld schenen. Van (het Zuiden naderde de Zonnekoning aan het hoofd zijner duizenden en tienduizen den, van het Oosten kwamen de troe pen der Munstersohe en Keulsehe bis schoppen als een wolk sprinkhanen aangezwermd, en langs het strand der Noordzee verwachtte men ieder oo gen blik de seinvuren te zien opgaan, die de nadering der Engelsc'he en «Fnanscihe vloten en daarmede den «on dergang van 'Holland: aankondigden... als 'De Ruij'ter «en de zijnen verslagen zouden zijn. Als! Want terwij«l een on geoefend leger, zonder .geloof dn zich zelf of in zijn aanvoerder, in het Oos ten van Gelderland bij den Rijn lag, en terwijl een paniek de «anders aoo geestkrachtige en onder velerlei om standigheden zoo kalme Nederlanders had aangegrepen hadden onze pek- broeken er niet «den minsten lust in, om aan de bedreigde kust van het va derland «de gebeurtenissen lijdelijk te liggen afwachten. Wat hen «betrof, zij zochten, alles durvend, alles wagend, den vijand op aan diens eigen straal den. „Elk scheen zijn sententie des «doods ontvangen te hebben," heette het van de landzaten; maar de zeerobben uit die d«agen hadden te «dikwijls den dood vlak in de «oogen gezien, dan dat zij door zoo'n sententie «dadelijk in hun wiek gesichloiteai zouden «zijn. Met die benauwde harten", waarvan het heette dait ide republiek vol w.a.s schleen 'h«et op de vloot nog al «te gaan! Daar althans zag Ihet er voorloopig nog niet naar u«it, of «men in een sterfhuis «bij elkaar zat. Daar was alles vol leven en beweging. Jonge maats kwamen «zidh aanbieden om weer eens «een kans •te wagen tegen de Roodrokken. Zou het ook tegen den Fransoos gaan? Ach kom! Die windbuil kon mooie «medadl- j'es slaan met zinspreuken er «op, als: „Mij alleen is do zee onderdanig". Maar nu (het er «op aan zou komen de fijne handjes «ook «eens uit de mouw te steken en dn plaats van sierlijke danspassen te «maken met echte zee- fa©enen «op het «dok rond to scharre len, dat was een tweede, spotte Jan maat. Weer, als in vroegere dagen ■van no'od, Qirwiaimien «mia«nnon v«ain aan zien met door hen zelf bezoldigde, ma trozen aanzetten, en .bleven niet aan wal staan om die te zien inschepen, maar klommen zelf mee aan boord. Het aant-a Ischepon steeg van 81 tot 133, sedert den zeeslag bij «Duins, een oude liefhebberij voor «den Nederlan der. De regeering mociht radeloos, het volk redeloos een 't land reddeloos h«ee- ten; het Nederlandsche zeevolk, dat uit den ouden Spaansdhen tijd een wonderbaar verhaal onthouden had van een volk zonder regeering of land, maar toch een ®ee «te 'bezeilen had; <ïat Nederlandsche zeevolk haalde Zich geen muizenissen in ihet hoofd vóór 'den tijd. En «mocht het gelui d'er kerk klokken veel meer «da«n Janmaat Hef was verkondigen, dat «er nood was voor 'het vaderland; «de Westenwind, di.e luchtig speelde me«t vlaggen en wimpels en «de vrije zee in vro olijke «beweging bracht, waaid«e hèm althans al dat zorgen en zeuren uit den kop. «Bleef er in «zijtn hart toch iets natril len, door «het vaarwel van moeder of meisje, of vrouw en kinderen; het had een wonderlijke uitwerking op hem. Want hij balde de «vuist en zei te gelooven, „dat er «iets goeds viel te bevechten voor den Staat'. Het was de kapitein van «het sc'hip dc Wassenaar, voerende 60 stukken, het was de Brielsche burgemeesters zoon Pihilïppus van Almonde, die Ihet bericht kwam brengen, dat de vijan delijke vloten zich naar Solebay 'had den begeven. Het was ook aan .hem met een Van Brak el «en Van Rijn en enkele andere voor niets en niemand staande kapiteins, «dat de „gevaarlijke maar roemrijke taak" werd opgedra gen, «o«m de branders op d«e«n vijand af te zenden. Evenals die befaamde zeerobben, wier naam. alleen «den roemrijken tocht naar Chatham voor de verbeel ding der Nederlanders opriep, had hij heel wat achter den rug. de zeven-en- twintigjarige gezagvoerder, die gebo ren was in de stad, waaruit de schep per van ons zeewezenMaerten Har- pertse Tromp, «en de doJkoene admi raal Dubbel Wit voortgesproten wa ren. Wel was hij niet als kajuitsjon gen u'i1(geze«iM, miaar had het voor recht gehad op zestienjarigen leeftijd in dienst te mogen treden als adel borst of zooals «m«en tienmaals zeide „appoincté", en zijn eerste lessen in de zeemanskunst had hij van niemand minder dan van Machiel de Ruyter •ontvangen. Want het instituut ter op leiding van zee-officieren was «het schip', dat langs de baren zwalkte, en «mee«r dn oorlog dah dn vree. Niet alleen uit de boeken had P'hilippus van Ai- monde zijn kenn'is moeten halen, «maar ook had hij de kogels rond zich hooren fluiten, en «cle dooden «en ge wonden «o m'zich heen «zien vallen op het met bloed «besmeurde dek. Al was Ailj niét als duvelstoejager der «onge nadige Jantjes uitgevaren, hij had wel leeren aanpakken en zich er door heenslaan, «en van buiten kende hij het doorleefde lesje, wat (het te betee ken en had ten allen «tijde een kloek moedig zeeman te zijn. Geen wonder dat bij;, leerling van «den groot en meester, dezen niet hart en ziel w«as «toegedaan. Wel Quad hij. diens schip «reeds lang verlaten, om door verschil lende rangen heen het «tot bevelheb ber «te brengen van «een eigen bodem, wat hij verschuldigd was aan zijn hel denmoed «en zijn beleid in d«en Twee den Engelséhen .Zee-oorlog. «Maar per sonen noch zaken, oorlog noch vrede, omstamdigiheden noch leeftij'd «konden hem scheiden van den «man, «dien allen liefhadden, tot wien al die «dappere mannen opzagen als tot «den dapper ste, en voor wien het Nederlandsche harte na honderden jaron nog in eer bied en liefde klopt. «En het was juist in den slag bij So lebay, dat Fhilippus van Almonde bet voorrecht zou Ihebben zijn warme ge negenheid en veneering in een daad om te zetten. Onze vloot had die der vijanden ge- 'vondem, «en, evenals «vóór «een «paar «we ken, was er een rilling do«or de nieuw bakken Fransohe zeelui gegaa«n, toen zij daar «de «Hollandsche pekbroeken voor zich «zagen, «die door de wereld 'heen wel als halve duivels bekend stonden. Ntiot lafliz'oo de Engelschen, «die al meer «dan één rekening met ons ver effend hadden, maar juist daarom konden beg,rijpen, dat het er fheet toe zou gaan. De vereen!gde vloten der vijanden telden meer zeilen, stukken «en manschappen dan «de onze, «doch dit alles kom.t altijd in de tweede plaats, als er moed is in het hart, en een flik kering in het oog," dat niet naar do vijanden maar naar den vijand staart. Toen werd weer een dier groote, schrikkelijke zeegevechten aangegaan waardoor de 17e «eeuw bekend is ge worden. Daar Ihet vrij stil was, en dus «het manoouvreeren niet zoo plaats kon 'hebben als het beleid van de vloot voogden wel gewensclht had, werd (bet tot zekere hoogte een gevecht van schip tot schip, weldra van man tegen «man. «Daar slaagt een Jan van Brakel «er in orn heelhuids voorbij «eenige En- gelsche 'oorlogsbodems te komen, als minachtend niet eens hun schieten beantwoordend, en klemt zich aan het reusachtige schip van een Engelsch admiraal vast, waarbij zijn vaartuig slechts een boot geleek. En al wordt door Ihet- kanonvuur zijn dek nu en dan als 't ware schoongeveegd, 'hij klemt zich anderhalf uur als een bloed zuiger aan zijn prooi vast. entert en wordt weer afgeslagen, en moet ten laatste wel met aijn wrak en redde loos 'geschoten schip wegdrij'ven. Maar niét eer voor «er hulp van d«e Zijnen opgedaagd is, het schip v«an «dén vijandelijken admiraal in brand staat, die met zijn «matrozen het trot- «sche «zeekasteel moet verlaten, om jammerlijk in de golven om te komen. Te midden van «zulk «een strijd, waarin men zoo goed als niet meer aan het geheel dacht, omdat elk zijn eigen vijand had gevonden, geschied de het, dat Ihet schip van De «Ruyter aan «zichzelf overgelaten was. Dit wordt door de Engelschen bespeurd, en «op dien «kostbaren bu,it komen vijf Britscbe oorlogsschepen «en twee bran ders «af. Die branders waren om zoo te zeggen de torpedobooten van de- een tijd, en zeer gevreesd. Kon men zo'o'n 'brander niet afwenden, «dan liep men niet 'alleen kans, dat het eigen schip in vlam geraakte doordat er aan «een vaartuig alitij'd veel brand baars w«as, «maar nog erger, dat men «er mee in de lucht vlo«og. Gelijk reeds opgemerkt is, «er was weinig wind, en het viel alzoo aan het- admiraalschip met zijn kolossale af metingen «moeilijk zoo spoedig te ont komen aan de gevaarlijke aanvallers, die op onrustbarende wijze al nader kwamen, recht toe, «recht aan. Op dit kritieke oogenblik beeft Fhi lippus van Almonde, die zich toeval lig in de nabijheid bevindt, het geluk om het gevaar te bespeuren, waarin «zich het admiraalschip 'bevindt. Maar hoe te helpen? Wel «eenvoudig door «zichzelven op te offeren. Zijn schip De Wassenaar bevindt zich dichter bij de branders dan bij het admiraals schip; wil hij het laatste redden, «dan blijft hem niets «over, dan te trachten, den brander, die het meest gevaarlijk aan kwam zetten, op te vangen. Wat er dan «geschieden zal is van later zorg. Maar de Admiraal zal gered zijn. Liever toch wil hij zelf ,,e«en prooi der vlammen worden, dan den grooten vlootvoogd, den steunpilaar van het Vaderland aan een bijkans wis verderf blootgeven.". Zonder zich een oogenblik t.e beden ken, heeft.Van Almonde ziin beoefen gegeven, en wel nooit is hij stipter en sneller gehoorzaamd. En het scheel de weinig, of het scheepsvolk was in een luid hoezee uitgebarsten, toen de Wassenaar werkelijk ciiéai Oölléü. ge- v-aariijlisten brander- opving. Het gevaar, waarin De Ruijtar zich bc-vindt, is in wijderen kring bekend geworden. Op welke wijze "Hoe zal men in dergelijke 'omstandigheden allé bijzonderheden nauwkeurig ver klaren Maai* vun amdefre schepen staren bevelvoerders en matrozen naar de pUia«ts, w.aar de Opperbevel hebber in gevaar verkeert, en bijna Wanhopig is men, als «de wind niét toelaat snel ter hulpe te komen. Doch ter hupe kómt men. En inlussehen zijp van luet admi'iiaalsschip aller oogen «naait- don bodem van «den. kor- daten kapitein gericht. Do brander heeft zich vastgehecht aan zdjin ba- zaanswant, en men ziét rookwolken opgaan. Van den «brander alleen Of reeds van 'het schip van Tfailippus van Alrnonde? Men weet het niet, waar telkens een nevel van kruitdamp het «tooneel ren den «strijd omhult, nu en dan in flar den «gescineurd, zoodat men in dAt ge val zelfs «de Engelsche kust ontwaart. Toch, zelfs door den nevel heen laat zich maar al t'e duidelijk de zwarte smook yan de«n brander- onderschei den. Maar «al kan men niets zekers te weten ko-men. men is zich er van be wust, «dat dé rappe maats van de Was senaar reeds in het want gevlogen ■zijn. aangevuurd «door Van Almonds zelf, «en «dat er in dien smook gekopt en gesneden len gehukt wordt dat daar ruwe knuisten in de weer zijn en dat «men elkaar «opwekt het aller uiterste te doen om rui et alleen Bes- tevaerj .maar thans ook liet erógten lieve leven 'te redden. O. die dichte rook, die gansck en al verhindert waar te nemen, welk e;en <strii"' ook om luet/ eigen behoud, daar gestreden wordt. Én in zeker opricht een «groot geluk toch. ook, dat die rook zon «dicht en zwart bleef. Het was «een teeken, dat de brander op 't oogenblik smeulde- en «dus niet ZO'O «gevaarlijk was, als wanneer door «diie wolken rosse flitsen geflikkerd haddien, de vlammen, te geduchter waar zich «een kruitkamer in de na bijheid bevindt. Toch, juist op zoo'n s ineuLing, veroorzaakt doordat de brander met het «schip ivan Almonde in «aanrnking' was gekorhen on dus niéuwe brandstof had ontmoet, kon een 'dé-s te heftiger opvlamming vol gen. Michiel de Ruij t-e)r «liet er zich niét door afschrikken, orn, zoo go«ed ais hot «gaan wilde, «den kant op te stevenen, waar zijn Leerling zich voor hem opofferde. Hij voor zich vreesde, dat do zwarte rook veroorzaakt werd, •doordat ér «een be«gin van brand op dé Wassenaar was «ontstaan. Doehdft was gelukkig nog niet 't geval. Voor een wijle had op den brander zei ven de rook de vlam onderdrukt. En van dit korte uitstel werd do«or Van Al monde en zijn jongens gebruik ge maakt met een kordaatheid en juistheid van handelen, waa«rtoe men in «©'ogenblikken van «doodsge vaar de «kracht schijnt te vinden. Of het vv/eer knap t ©n knettert als «daarstraks, wie ivan hen luistert er no«g naar? Onder dé haastige bijlsla gen met forsché hand aangebracht, kraakt «het «al meer én meer. Hei el- lcaar aanmoiediigend «geroep van «het,, scheepsvolk wordt- nu en dan zelfs do'or het «©dondelr den- kanonnien. been vernomen, waarvan de zee beeft. Eenige laogenhlilcken van spanning nog.... en long 7. a am-aan zet de bran der zich weer in beweging. losgekapt van het schip d|cs nobelen kapiteins... „De zeesla«g bij Solebay was de scherpste en langdurigste, welke tot hiertoe was geleverd", getuigde De Ru ij ter later. En bij het terugdenken aan de vreeselijke uren daar i«n de nabijheid der Etngelsche kust door gebracht. toen alweer op. hem en op. «hem in de allercierste «plaats alle zorg «en leiding «en verantwo«ording neerkwamen, stond hem als een vriendelijke herinnering de edelmoe digheid van zijn vine ge ren adelborst voor «den geest. Dié ade'ibor&t was gelukkig ge spaard «gebleven, gespaard o«ok voor «de «toekomst, om eenmaal, toen de eenvoudige Michiel de Ruijter reeds jaren lang den stillen doodenslaap sliep in het marmeren praalgraf te Amsterdam, zijn plaats aan hét hoofd onzer vloot in te nemen. En vóór d'e Nederlandsche driekleur afstand moest doen va«n de heerschapou der zeeën, «is het P'hilippus van Almonde geweest, die haar nog eenmaal heeft doen wapperen lmog en zegepralend., als het een gewoonte was géworden onder zij.n grooten leermeester. (N. R. Ot.) Honden trouw (H i s t o r i s c h). Hektor was eien half jaar oud toen hij bij Knel is den turfboer terecht kwam. 't Was een gladlh.arige zwarte hond, hoog o«p zijn jonge, nog teer© pooten. Knelii.s had hem gekocht om voor d«e kar te trekken, waarmee hij dagelijks die dorpien in den omtrek af reed. Hij was ad zoo groot, dat beest, hij kon het best trekken, meende zijn nieuwo baas. Het lijdensleven voor het jonge, mooie beent begon Als h«et 's morgens begon te sche meren kwam d.o oude baas aanstrom pelen naar hét schuurtje, waar Hek op een paar oude zakken onder de kor lag, oen kameraadschap dié al tijd duurde tus.sehén het- beest en. zijn last. Do ouwe trok de krakende, wanke le kar naar buiten, en vulde den in houd, dié eiken dag verminderd©, «des morgens wec-r opnieuw aan. In d«ïen tijd gebruikte Hek zijn ontbijk een paar harde broodkorsten, die de baas niét meer kon kauwen, en een bak vlos slootwater. Want zuiver drinkwater, daar w«as dé ouwe zuinig op, als je zelf bijna tien minuten moet loo«pen, om het op een. verder gelegen boerderij te gaan halen, kun je het «toch niet aan een „beest" geven. Als de kn,r vol was, en het schrale ontbijt verdwenen, dan kwam hel tuig voor den dag, «en Hek werd tu& schen de karboomen vastgesjord. Zoo gauw ze op den ha«rden straatweg waren, sprong de ouwe ook op den wagen en voort, ging 't Een dun stokje, dat telkens wan neer de baas het noodiig vond ovei

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 16