(luisterde de hofraad opgewonden hoe
<hij zoooven uw diaman tbroclhe be
gluurde? -Zoiodra 'hij eeno verdachte
beweging rnaakt, laat ik '.hein inreke
nen.
Wind u niet op, man, vermaan
de zijne gade, die reeds met halfge
sloten oogen achterover zat...
•Het werd een warmen dag en nadat
der reizigers in den «eettwagen gedi
neerd en eictti weder in hunne afzon-
derlijike wagenafdeelingen terugge-
troklken hadden, kwam over al'le pas
sagiers eene loomheid, die onweer
staanbaar was als ide tooverslaap in
Doornroosjes slot. Ook in de coupe
ivan den hofraad maakte men 'hierop
geene uitzondering. Mama sliep heer
lijk en Klara, die (haar hoedje had
afgenomen, sluimerde eveneens zoet
en vast. Papa (hield zich nog een
poosje rwakend en gedacht den ver
dachten vreemde, die in den eetwa-
gen weder «opvallend naar hen had
gestaard, maar verlegen weggegaan
was, zoodra 8iij, de hofraad, hem
scherp aangezien had... Wellicht was
toet beter de oogen open te houden,
wellicht doch zij «vielen reeds toe.
en nadat hij nog een paar maal naaT
zijn borstzak gevoeld had, waarin zijn
■portefeuille stak, zonk zijn hoofd voor
over en ook hij sliep in, echter niet
zoo vast, dat. hij niet bij elk gedruisch
de ooren spitste...
Slechts een in den trein sliep niet
en dat was'een elegant jonkman, die
buiten in den gang stond oogenscthijn-
iïjik het uitzicht bewonderende, maar
daarbij een .bepaalde coupe in 'i oog
hield en deze plotseling naderde om
een vooxzichtigen blik te werpen, >n
die kleine, eenigszins donkere ruim
te. Nadat hij «zich overtuigd had van
'den 'algemeenen slaaptoestand daar
binnen, bleef hij in een zekeren hoek
staren. Daar sluimerde dat sdhoone
■doornroosje met rozige wangen, een
vriendelijken ilacih op het aanvallig
gelaat.
Door het blauwe venstergordijn
'drong een zonnestraaltje en speelde
op het (blonde haar. dat thans als met
«goud. overgoten was.
'Het ootg des vreemde hing a'ls geke
tend /aan dit verrukkelijk beeld, doch
iwejrd plotseling afgeleid door -eeno
grooie hatelijke vlieg, die eveneens
van achter het blauwe gordijntje te
voorschijn .gekomen was, het blonde
hoofd omzoemde en zich dan brutaal
weg op de roode 'lippen van Doorn
roosje neerzette. Het «jonge meisje
schudde een weinig met het hoofd,
doch ontwaakte niet. De vreemde heer
trok na 'kort beraad zijn zakdoek,
trad voorzichtig de coupe binnen en
en waaide met den sterk geurenden
doek over do hoofden der ouders naar
den Qioek toe, waar ,de dochter sliep.
Werkelijk «gelukte het hem de vlieg
fce verjagen, en juist wilde hij zijn «arm
terugtrekken, toen hij zich plotseling
bij den pols gegrepen voelde en een
donderend ..halt!' aan zijn oor klonk,
Met alle kracht 'hield de hofraad, die
van zijn zitplaats opgesprongen was,
«den jongen man vast, dien hij in zulk
een vreemden toestand had aange
troffen.
Op heeterdaad betrapt, verklaar
de hij «met fonkelende oogen aan de
vreeselijk verschrikte dames; hij wil
de ons bedwelmen.
Emilie slaakte een kreet. Klara ech
ter riep met bevende stem: Papa,
gij vergist u, en in hare «groote, blau
we oogen 'blonk een traan, wat tot ge
volg had, «dat «de «vreemde met verhel
del derden blik tot 'haar zag en zich
dan al het overige liet welgevallen.
«Zijne eenvoudige verklaring van de
vergissing vond slechts bij Klara ge
loof; «de hofraad beschouwde zich als
een held. De conducteur verscheen,
(nieuwsgierige drongen om hem heen
een spoorwegdief! wat een interes
sante persoonlijkheid! Een aanwezig
scheikundige onderzocht den doek des
vreemden en kon slechts eau de co-
■logne ontdekken.
'De trein stopte en wel twintig stem
men "riepen om de politie En er kwam
«een agent, vergezeld van den chef en
andere beambten. En men onderzocht
de papieren v.an den vreemde en men
gaf ze (hem «onder diepe buigingen te
rug.
Neem ons niet kwalijk, heer ba-
«ron!
Schouderophalen, blikken en woor-
«den van weinig twijfelachtigen aard
troffen «den ongelukkigen hofraad, die
zich zoo spoedig mogelijk met zijne
familie uit het gewoel terugtrok om
zich in een hotelwagen te redden. Dat
-hem dit zoo gemakkelijk viel, had hij
te danken aan den go«edigen aard van
den vreemde, wion 'het spoedig geluk
te de boosheid van velen in vroolijk
heid te veranderen.
O tman, wat hebt gij gedaan,
zuchtte zijne gade, terwijl Klara in
stilte weende.
Ik «wou, dat ik dien mensch nim
mer weer ontmoette, «dacht de verne
derde hofraad. Vergeefsche wensCh!
Nauwelijiks zat «men op het kostelijke,
stille hotelterras en begon men na «de
hitte en de lasten v.an den dag te ge
nieten van den avondvrede, «maar
daar dook «o schrik! reeds weder
de elega«nte gestalte van den onver
mijdelijke op, door den kel'lner met
eene diepe buiging begroet. En alsof
het niet genoeg ware, schreed de
vreemde op hun tafeltje too, bood den
hofraad de hand en verontschuldigde
zich, dat hij door zijne onbedachte
handeling zulk een misverstand ver
oorzaakt had.
Met hartelijken lach en handdruk
ken werd deze aangelegenheid bijge
legd; de vreemde nam aan hun tafel
plaats en op Klara's bleek geworden
wangen vlamde een weerschijn van
den «alpengloed op, die men gemeen
schappelijk bewonderde.
Toen echter -drie weken later baron
Egbert von Wil'liellmsdoxf «bij den hof
raad 'Kruger «om de 'hand zijner doch
ter vroeg, verklaarde deze laatste, dat
de „verdachte vreemde" haar reeds
gedurende de eerste gemeenschappe
lijke reis, het hart gestolen had.
Dus toch een spoorwegdief! riep
heer Kruger 'bevredigd uit.
Kamer No. 13.
Ik ben in 't geheel niet bijgeloovig,
en zoo kwam 't, d'at ik, zonder de
minste tegenwerping, kamer No. 13
«in', het groot pension van mevrouw
Boording h.uurde. Ik had, als le klerk
bij het departement van Marine, een
interessante opdracht ontvangen, -
'n opdracht, die me zeker «goed kon
doen voor m'n promotie, als ik haar
«maar goekl vervulde. En nu Wilde ik
voor de uitwerking van mijn taak,
welke ik in mijn vrije uren moost
waannemen, een ru!stige« kamer heb
ben, Mooi hoefde ze niet te zijn als
er maar een schrijftafel eai een stoel
stond, én papier, inkt en pennen wa
ren, idla.n wals ik al tevreden.
Toen ik nu de kamer bij mevrouw
Boording huurde, wist ik niet, dlat
mijtn voorganger haar juist dien vori-
gen dag, onder geleide van een paar
detectives, vierlaten had. Toch moet
ik «er, om mevrouw Boordhrg rechtte
doen, bijvoegen, dat ze roe d'c geschie
dend? al héél ga.uw kwam vertellen
It én ik hiaar „nummer 13" goed en
welbetrokken had.
Ik had 't middoigmaal gebruikt, en
zat rustig aan de tafel een sigaartje-
te rooken; aangename voorbereiding
voor 't werk dat me wachtte, toen d'e
deur van m'n kamc«r plotseling zacht
open ging, en daarna weer dicht t
viel.
Ik vond dat vreemd, en stond al op
om le kijken, wat er wals, toen ik
tot mijn selirlk ik moet het beken
nen plotseling iets tegen me op
voedde klimmen. Ik keek naar bene
den, en zag eén klein, zwart katje,
«dait ine als ladder bleek .te willen ge
bruiken, oim op m'n schouder te ko
men, want spoedig bad 't zich daar
genesteld, en dat wél met 'n air, alsof
bei «te kennen wilde geven zi«eizoo,
hier zit. ik nu, en daar blijf ik voor
eerst.
Nu ben ik dol op dieren, en ik vond
werkelijk een allergenoeglijkst
denkbeeld, «in de komende dagen een
stilten metgezel bij mijn werk te heb
ben. Zoo kwam 't, dat ik 't katje rus
tig op m'n schouder zitten liet, en 't
zacht streelde.
O, die kat, die volgt m© nu ook
overal, hoorde ik plotseling e«en stem
naast me, en zag mevrouw- Boording s
machtige gestalte in de deuropening
staan.
Nergens kan «ik heen gaan, f
dié kat .gaat mee.
Mevrouw Boording was blijkbaar
een beetje in de war. Z© bad voor
ditmaal eerder kunnen zeggen, datbj
cl j kat gevolgd was. Maar ik was :e
beleefd, "om 't goed© nnelnsch met die
opmerking lastig te vallen, en ik zei
dan ook met een vriendelijk lachje
Zoo, volgt uw poesje u zoo over
al. Da.t is dan wel een vriendelijk
diertje.
Ja. diat ijs zéker zoo, ging de oude
dame voort; maar om u da.t medé:
te deeien ben ik nu eigenlijk niet ge
komen. Ik wilde u eens zeggen., me
neer Thomson, dat uw voorganger,
de. meneer die vóór u d!e«ze kamer
had, een misdadiger was.
Wat zegt u riep ik uit, uit m'n
stoel oprijzende, en dat zóó plotseling
doende, dat het katje op m'n schou
ders hel, voor zelfbehoud noodzakelijk
vond, z'n nagels in mijn nek te Slaan.
- - Daar wist ik niets van
Neen, dlat wist u ook niet. En u
moet me niet kwalijk nemén, dat ;k
't u niet eerder vertelde. Ik héb er
werkelijk niet aan gedacht,
O, 't is al goed. mevrouw, viel
ik weer in maar als ik vragen mag
thoe bent u diaar achter gekomen,
oen misdadiger tot huurder tie heb
ben gehad
Wiel, uw voorganger, meneer Hor-
bert, i? gisteren door twee detectives
ii-gerek-end, hier o«n die kamer zel
ve
En waarvoor
Voor diefstal van diamanten.
Hebt u er niet. va«n gelezen, dat der
barones Van Ardénboeck op 't Casino
hal van eergisterenavond hlaar broche
met diamanten ontstolen is?Nu.
onder het souper had ze die nog ge
had, naar ze aan de poüitie_ meedeel
de, maar na den wals na 't souper
had ze het kostbaar kleinood, diatzes
prachtig grooto diamanten bevatte,
opeens gemist. Haar danseur willeQ-
do vragen, met haar op onderzoek
uit te gaan, bleek deze hoer onver
wacht te zijn verdwenen. Dadelijk
w«a«s de politie naa,r hem gaan zoc-
lcen, en ze wai,s inderdaad dl spoedig
den vermoedelijken dief op 't spoor...
Gisterenavond, is de misdadiger gear
resteerd.
En was dait uw huurder Her-
bert?
Ja meneer.
Komaan, dat is interessant J a,
ja. nu herinnier ik me van den dief
stal te hebben gelezen. Maar als die
man nu gisteravond is aangehouden,
dan begrijp ik toch met, dat de och
tendbladen vanmorgen al niet het
nieuwtje hadden.
.la meneer, maar u moet mei
vergeten, dat men eerst zekerheid
vil hebben, vóór men namen in de
courant zat. Meneer Herbert leek
eeai echte nette meneer, al had ik 't
nooit erg op hem voorzien. Boven
dien zijn er volstrekt geen diaman
ten in zijn bezit gevonden. Bewijzen
tegen hem zijn er dus niet.
U hebt gelijk, stemde ik toe. En
daarop na een ogenblik nadenken,
lie«t ik er o«p volgen Maar mo-
vrouw Boording. u moet mijn nieuws
gierigheid excuseeren, maar kunt u
niet nagaan, of hij ze hier 'ergens
verborgen heeft? -
Neen, meneer. Die mogelijkheid
is uitgesloten. De detectives hebben
de heek kamer doorzocht, en ner
gens wat gevonden. En toen ze daar
mee klaar waren, en meneer Herbert
gelaten had zitten toekijken, vroeg
hij den heeren of ze hem wilden toe
staan, dat hij nog evjen een brief aan
«een vriend schreef.
De detectives hadden daar niets op
tegen. Ze behandelden meneer Her
bert heel beleefd, en lieten hem
schrijven.... Mineer zette toen e|en
paair woorden op een stuk papier,
sloot dit in een enveloppe en ver
zocht mij dien brief te posten en wel
dadelijk, daar van dit. schrijven zijn
onmiddelMj'ke invrijheidstelling was
te verwtachten.... Ik ging daarop den
brief posten. Toen ik «terugkwam,
hadden meneer en «de «detectives de
kamer verlaten.
En hebt u daarna, nog iets van
't geval vernomen
Jawel meneer, van morgen is
een der detectives hier terug geweest
om ine den naam van den meneer t«e
vragen, aan wien méneer Herbert's
brief gericht was geweest. De man
'bekende, dat liij «en z'n kameraad in
hun eerste vreugde over 't inrekenen
van. den heer Herbert wat onvoor
zichtig waren geweest. In hun over
moed meenende, «dat de heer Herbert
werkelijk niemand anders dan de
misdadiger kon zijn, hadden ze ge
dacht nu, hij mag wel even aan een
kennis schrijven, om moeite tie doen
voor zijn invrijheidstelling. Daar
•komt tocli niets van. En toen hadden
ze de stommiteit begaan niet even
van 't adres kennis te nemen, vóór
do brief weggingmaar als ik me dat
nu nog herinneren kon, 'dan waren
ze toch voor hun chef verantwoord.
En? Wist u 't?
Nee.
Nou, dan zullen «die stomme de
tectives «ook vro olijk hebben ge
keken
In m'n verontwaardigung over die
snuggere poliüelui ze«tie ik m'n rech-
tervojet hard neer op den grond. Ik
voelde wat weeks onder me en me
vrouw Boonding «en ik hoorden op 't
zelfde o ogenblik een afgrijselijk ge-
krijseh..-. Er vloog daarop iets
zwarts door de kamer....
't Was 't poesje, dat we in ons ge
sprek geheel hadden vergeten, en
van m'n schouder neergedaald, zich
bij m'n schoen genesteld had.
'<t Di|er was gauw gekalmeerd met
een schoteltje melk, en daarop zetten
mevrouw Boording ear ik ons gesprek
voortof beter «gezegdmijn .praat
zieke hospita wilde «opnieuw be«gin-
nem, maaiV «ik maakte van 't katten-
alanm gebruik om hier nu ook ons
gesprek mee te «eindigen, en onder
de woorden ,,'t Is een. heel interes
sant geval, maar ik moet nu aan 't
werk", bonjourde ik «mevrouw Boon
ding de kamer uit. Haar katje roe
pende, «droop ze af.
Ik zette me «aan. 't werk, en had
juist m'n pen ingedoopt., oom m'n eer
st<e letter op 'het papieir te brengen,
toen 'i «katje, dat niet met z'n meeste
res (mee was gegaan, en dat de kal-
meerende werking van 't schoteltje
melk weer te boven was, met een
vaart van links naar rechts over m'n
schrijftafel holde, en daarna van
rechts naar links, daarbij allerlei pa
pieren over den grond smijtende.
I«k gooide de kat uit de kamer, en
«haid 'daarna een kwartiertje rustig
voortge werkt, toen ik een zacht
vachtje langs m'n wang voelde strij
ken, en iets ovfer m'n nek voelde p«a-
trouillieeren, wat m«e onwillekeurig
weer overeind «deed vliegen.
Wat is dat nu weer?....
,,Rrrr-rrr-rrr klonk 't aan mijn
oo«i\ 't Lieve «katje van de weduwe
Boording maakte mij 't hof, en de we
duwe zelve trad direct daarop óok de
kamer in. Haar katje was haar al
voorgegaan.
't Is niet om u weer lastig te val
len, meneer, begon ze, maai' ik
zou u wel eens willen vragen hebt
u er erg bezwaar tegen, een andere
kaïner hier in huis te nemen
Ja, mevrouw. Deze kam«e«r bevalt
■me best, en ik 'heb weinig zin, nu
weer te verhuizen.
Och meneer, als u de kwestie
wéét, zult u er wel misschien toe te
bewegen zijn. De zaak is deze er te
beneden een men dap, «die een kaaner
wil hebben voor de eerste twee maan
den. En «die meneer staat er nu o«p,
juist kamer 13 te hebben.
En w«aarom wil hij nu juist dat
ongeluksgetal hebben Daar zit ik nu
goed.
Dat vroeg ik hem óók, meneer,
en hij antwoordde dat hij ltd was van
een «kegelclub, die zich de „Dertien-
Club" noemde. Al «de leden van die
club hadden «zich verbonden 't getal
13 zooveel mogelijk «als hun „lijfs-
cijfier" te beschouwen. „En daar heb
ben we dan wat voor over ook" heef t
hij er aan toegevoegd. Zoo wil hij
13 per week voor «deze kamer geven,
terwijl ze nauwelijks de helft kost, ge
lijk u weet.
Ju, mevrouw, 't spijt me wel,
viel ik in de rede, ik heb nu dieze ka
mer, en ik kan haar niet meer verla
ten. D'r zijn hotels^genoeg i«n den om
trek', waar meneer zal slagen. Zeg
hem maar, dat hij 't «elders eiens pro
beert.
Dat hééft hij al gedaan, meneer,
maar nergens is kamer 13 vrij....
Nou, zeg u hem dan, dat «dat ook
hier niet 't geval is.
Ja, «dat zal wel moeten. En
dit zeggende verliet mevrouw Boor
ding wat onwillig 't vertrek.
Ik zette mij weer aan 't werk, rr
eerst «de deur nu op 't slot te hebben
gedaan, maar daarop bedacht ik mij
weer, dat 't katje nog wel in de ka-
mier zou zijn. de oorzaak al van zoo
veel last. Ik «opende d«e deur weer, en
terwijl ik schreeuwde„Et u«it, er
uittrachtte ik de kat tot heengaan
te oewegen.
't Effect was geheel anders, dan ik
verwachtte. M«et cén sprong vloog 't
mormelD© op mijn werktafel, toen
er weer af. en in d«e vaart gooide het
mijn inktpot, die juist gevuld en tot
aan den rand vol was, om.
Verdraaide katriep ik woe
dend, en sprong dichterbij om mijn
papieren te redden, toen ik plotseling
achteruit week, vesrtomd van verba
zing.
Daar lagen, in den zwarten mkt-
stroom, verscheidene kleine, glinste
rende voorwerpjes, die, ondanks de
zwarte massa die ze gedeeltelijk be
dekte, begonnen te flonkeren en te
schitteren. Geen twijfel mogelijk, 't
waren de gestolen diamanten.
Terwijl ik daar stond en nadacht,
begreep ik plotseling 'i geval van den
huurder, die mot alle geweld kamer
13 had willen hebben, eer ik zelf
recht wist, wat ik deed, had ik zoo
hard ik kon gebeld.
Lieve hemel, meneer, riep mijn
hospita, is er brand
Neen, neen, heelemaal niet, zei
ik ik wou alleen weten, of die me
neer nog hier is, die zoo graag deze
kanier bad.
O jee ja, meneer. Die wjil maar
n«iet weggaan. Ik heb hem gezegd, dat
ii geen plan had, de kamjer te verla
ten, unaair hij zegt, dat ik u niet ge
noeg bepraat, heb, en hij wil me er
mog meer geld voor geven....
Nu, hoor eens. Neemt u «dat geld
aan, «en zeg hem dat hij', als hij over
een uur terugkomt, de kamer tot zijn
beschikking zal vinden.
Mevrouw Boording wildp verrukt
vvegloopen, maar ik voegde er haas
tig bij
Eu, mevrouw Boording, als u
in dien tusschentijd dan nog even 'n
agent laat halen, zult u 't genoegen
hebben van nóg eens een in-hechte-
nis-neming in kamer 13 te zien ge
beuren.
Eeo Adelborst van
Michiel de Ruijter,
Door JOH. H. BEEN.
Het was «in den voorzomer van het
;jaar 1672. Vier staten, waaronder do
twee machtigste «van Europa, hadden
de Republiek der Zeven' Vereenigde
Nederlanden aangegrepen, wier «da
gen geteld schenen. Van (het Zuiden
naderde de Zonnekoning aan het
hoofd zijner duizenden en tienduizen
den, van het Oosten kwamen de troe
pen der Munstersohe en Keulsehe bis
schoppen als een wolk sprinkhanen
aangezwermd, en langs het strand der
Noordzee verwachtte men ieder oo
gen blik de seinvuren te zien opgaan,
die de nadering der Engelsc'he en
«Fnanscihe vloten en daarmede den «on
dergang van 'Holland: aankondigden...
als 'De Ruij'ter «en de zijnen verslagen
zouden zijn. Als! Want terwij«l een on
geoefend leger, zonder .geloof dn zich
zelf of in zijn aanvoerder, in het Oos
ten van Gelderland bij den Rijn lag,
en terwijl een paniek de «anders aoo
geestkrachtige en onder velerlei om
standigheden zoo kalme Nederlanders
had aangegrepen hadden onze pek-
broeken er niet «den minsten lust in,
om aan de bedreigde kust van het va
derland «de gebeurtenissen lijdelijk te
liggen afwachten. Wat hen «betrof, zij
zochten, alles durvend, alles wagend,
den vijand op aan diens eigen straal
den.
„Elk scheen zijn sententie des «doods
ontvangen te hebben," heette het van
de landzaten; maar de zeerobben uit
die d«agen hadden te «dikwijls den dood
vlak in de «oogen gezien, dan dat zij
door zoo'n sententie «dadelijk in hun
wiek gesichloiteai zouden «zijn. Met die
benauwde harten", waarvan het
heette dait ide republiek vol w.a.s schleen
'h«et op de vloot nog al «te gaan! Daar
althans zag Ihet er voorloopig nog niet
naar u«it, of «men in een sterfhuis «bij
elkaar zat. Daar was alles vol leven
en beweging. Jonge maats kwamen
«zidh aanbieden om weer eens «een kans
•te wagen tegen de Roodrokken. Zou
het ook tegen den Fransoos gaan? Ach
kom! Die windbuil kon mooie «medadl-
j'es slaan met zinspreuken er «op, als:
„Mij alleen is do zee onderdanig".
Maar nu (het er «op aan zou komen de
fijne handjes «ook «eens uit de mouw
te steken en dn plaats van sierlijke
danspassen te «maken met echte zee-
fa©enen «op het «dok rond to scharre
len, dat was een tweede, spotte Jan
maat. Weer, als in vroegere dagen
■van no'od, Qirwiaimien «mia«nnon v«ain aan
zien met door hen zelf bezoldigde, ma
trozen aanzetten, en .bleven niet aan
wal staan om die te zien inschepen,
maar klommen zelf mee aan boord.
Het aant-a Ischepon steeg van 81 tot
133, sedert den zeeslag bij «Duins, een
oude liefhebberij voor «den Nederlan
der. De regeering mociht radeloos, het
volk redeloos een 't land reddeloos h«ee-
ten; het Nederlandsche zeevolk, dat
uit den ouden Spaansdhen tijd een
wonderbaar verhaal onthouden had
van een volk zonder regeering of land,
maar toch een ®ee «te 'bezeilen had; <ïat
Nederlandsche zeevolk haalde Zich
geen muizenissen in ihet hoofd vóór
'den tijd. En «mocht het gelui d'er kerk
klokken veel meer «da«n Janmaat Hef
was verkondigen, dat «er nood was
voor 'het vaderland; «de Westenwind,
di.e luchtig speelde me«t vlaggen en
wimpels en «de vrije zee in vro olijke
«beweging bracht, waaid«e hèm althans
al dat zorgen en zeuren uit den kop.
«Bleef er in «zijtn hart toch iets natril
len, door «het vaarwel van moeder of
meisje, of vrouw en kinderen; het
had een wonderlijke uitwerking op
hem. Want hij balde de «vuist en zei
te gelooven, „dat er «iets goeds viel te
bevechten voor den Staat'.
Het was de kapitein van «het sc'hip
dc Wassenaar, voerende 60 stukken,
het was de Brielsche burgemeesters
zoon Pihilïppus van Almonde, die Ihet
bericht kwam brengen, dat de vijan
delijke vloten zich naar Solebay 'had
den begeven. Het was ook aan .hem
met een Van Brak el «en Van Rijn en
enkele andere voor niets en niemand
staande kapiteins, «dat de „gevaarlijke
maar roemrijke taak" werd opgedra
gen, «o«m de branders op d«e«n vijand af
te zenden.
Evenals die befaamde zeerobben,
wier naam. alleen «den roemrijken
tocht naar Chatham voor de verbeel
ding der Nederlanders opriep, had hij
heel wat achter den rug. de zeven-en-
twintigjarige gezagvoerder, die gebo
ren was in de stad, waaruit de schep
per van ons zeewezenMaerten Har-
pertse Tromp, «en de doJkoene admi
raal Dubbel Wit voortgesproten wa
ren. Wel was hij niet als kajuitsjon
gen u'i1(geze«iM, miaar had het voor
recht gehad op zestienjarigen leeftijd
in dienst te mogen treden als adel
borst of zooals «m«en tienmaals zeide
„appoincté", en zijn eerste lessen in
de zeemanskunst had hij van niemand
minder dan van Machiel de Ruyter
•ontvangen. Want het instituut ter op
leiding van zee-officieren was «het
schip', dat langs de baren zwalkte, en
«mee«r dn oorlog dah dn vree. Niet alleen
uit de boeken had P'hilippus van Ai-
monde zijn kenn'is moeten halen,
«maar ook had hij de kogels rond zich
hooren fluiten, en «cle dooden «en ge
wonden «o m'zich heen «zien vallen op
het met bloed «besmeurde dek. Al was
Ailj niét als duvelstoejager der «onge
nadige Jantjes uitgevaren, hij had
wel leeren aanpakken en zich er door
heenslaan, «en van buiten kende hij
het doorleefde lesje, wat (het te betee
ken en had ten allen «tijde een kloek
moedig zeeman te zijn. Geen wonder
dat bij;, leerling van «den groot en
meester, dezen niet hart en ziel w«as
«toegedaan. Wel Quad hij. diens schip
«reeds lang verlaten, om door verschil
lende rangen heen het «tot bevelheb
ber «te brengen van «een eigen bodem,
wat hij verschuldigd was aan zijn hel
denmoed «en zijn beleid in d«en Twee
den Engelséhen .Zee-oorlog. «Maar per
sonen noch zaken, oorlog noch vrede,
omstamdigiheden noch leeftij'd «konden
hem scheiden van den «man, «dien allen
liefhadden, tot wien al die «dappere
mannen opzagen als tot «den dapper
ste, en voor wien het Nederlandsche
harte na honderden jaron nog in eer
bied en liefde klopt.
«En het was juist in den slag bij So
lebay, dat Fhilippus van Almonde bet
voorrecht zou Ihebben zijn warme ge
negenheid en veneering in een daad
om te zetten.
Onze vloot had die der vijanden ge-
'vondem, «en, evenals «vóór «een «paar «we
ken, was er een rilling do«or de nieuw
bakken Fransohe zeelui gegaa«n, toen
zij daar «de «Hollandsche pekbroeken
voor zich «zagen, «die door de wereld
'heen wel als halve duivels bekend
stonden. Ntiot lafliz'oo de Engelschen, «die
al meer «dan één rekening met ons ver
effend hadden, maar juist daarom
konden beg,rijpen, dat het er fheet toe
zou gaan. De vereen!gde vloten der
vijanden telden meer zeilen, stukken
«en manschappen dan «de onze, «doch dit
alles kom.t altijd in de tweede plaats,
als er moed is in het hart, en een flik
kering in het oog," dat niet naar do
vijanden maar naar den vijand staart.
Toen werd weer een dier groote,
schrikkelijke zeegevechten aangegaan
waardoor de 17e «eeuw bekend is ge
worden. Daar Ihet vrij stil was, en dus
«het manoouvreeren niet zoo plaats kon
'hebben als het beleid van de vloot
voogden wel gewensclht had, werd (bet
tot zekere hoogte een gevecht van
schip tot schip, weldra van man tegen
«man. «Daar slaagt een Jan van Brakel
«er in orn heelhuids voorbij «eenige En-
gelsche 'oorlogsbodems te komen, als
minachtend niet eens hun schieten
beantwoordend, en klemt zich aan het
reusachtige schip van een Engelsch
admiraal vast, waarbij zijn vaartuig
slechts een boot geleek. En al wordt
door Ihet- kanonvuur zijn dek nu en
dan als 't ware schoongeveegd, 'hij
klemt zich anderhalf uur als een bloed
zuiger aan zijn prooi vast. entert en
wordt weer afgeslagen, en moet ten
laatste wel met aijn wrak en redde
loos 'geschoten schip wegdrij'ven.
Maar niét eer voor «er hulp van d«e
Zijnen opgedaagd is, het schip v«an
«dén vijandelijken admiraal in brand
staat, die met zijn «matrozen het trot-
«sche «zeekasteel moet verlaten, om
jammerlijk in de golven om te komen.
Te midden van «zulk «een strijd,
waarin men zoo goed als niet meer
aan het geheel dacht, omdat elk zijn
eigen vijand had gevonden, geschied
de het, dat Ihet schip van De «Ruyter
aan «zichzelf overgelaten was. Dit
wordt door de Engelschen bespeurd,
en «op dien «kostbaren bu,it komen vijf
Britscbe oorlogsschepen «en twee bran
ders «af. Die branders waren om zoo
te zeggen de torpedobooten van de-
een tijd, en zeer gevreesd. Kon men
zo'o'n 'brander niet afwenden, «dan liep
men niet 'alleen kans, dat het eigen
schip in vlam geraakte doordat er
aan «een vaartuig alitij'd veel brand
baars w«as, «maar nog erger, dat men
«er mee in de lucht vlo«og.
Gelijk reeds opgemerkt is, «er was
weinig wind, en het viel alzoo aan het-
admiraalschip met zijn kolossale af
metingen «moeilijk zoo spoedig te ont
komen aan de gevaarlijke aanvallers,
die op onrustbarende wijze al nader
kwamen, recht toe, «recht aan.
Op dit kritieke oogenblik beeft Fhi
lippus van Almonde, die zich toeval
lig in de nabijheid bevindt, het geluk
om het gevaar te bespeuren, waarin
«zich het admiraalschip 'bevindt. Maar
hoe te helpen? Wel «eenvoudig door
«zichzelven op te offeren. Zijn schip
De Wassenaar bevindt zich dichter bij
de branders dan bij het admiraals
schip; wil hij het laatste redden, «dan
blijft hem niets «over, dan te trachten,
den brander, die het meest gevaarlijk
aan kwam zetten, op te vangen. Wat
er dan «geschieden zal is van later
zorg. Maar de Admiraal zal gered
zijn. Liever toch wil hij zelf ,,e«en
prooi der vlammen worden, dan den
grooten vlootvoogd, den steunpilaar
van het Vaderland aan een bijkans
wis verderf blootgeven.".
Zonder zich een oogenblik t.e beden
ken, heeft.Van Almonde ziin beoefen
gegeven, en wel nooit is hij stipter en
sneller gehoorzaamd. En het scheel
de weinig, of het scheepsvolk was in
een luid hoezee uitgebarsten, toen de
Wassenaar werkelijk ciiéai Oölléü. ge-
v-aariijlisten brander- opving.
Het gevaar, waarin De Ruijtar zich
bc-vindt, is in wijderen kring bekend
geworden. Op welke wijze "Hoe zal
men in dergelijke 'omstandigheden
allé bijzonderheden nauwkeurig ver
klaren Maai* vun amdefre schepen
staren bevelvoerders en matrozen
naar de pUia«ts, w.aar de Opperbevel
hebber in gevaar verkeert, en bijna
Wanhopig is men, als «de wind niét
toelaat snel ter hulpe te komen. Doch
ter hupe kómt men. En inlussehen
zijp van luet admi'iiaalsschip aller
oogen «naait- don bodem van «den. kor-
daten kapitein gericht. Do brander
heeft zich vastgehecht aan zdjin ba-
zaanswant, en men ziét rookwolken
opgaan. Van den «brander alleen
Of reeds van 'het schip van Tfailippus
van Alrnonde?
Men weet het niet, waar telkens een
nevel van kruitdamp het «tooneel ren
den «strijd omhult, nu en dan in flar
den «gescineurd, zoodat men in dAt ge
val zelfs «de Engelsche kust ontwaart.
Toch, zelfs door den nevel heen laat
zich maar al t'e duidelijk de zwarte
smook yan de«n brander- onderschei
den. Maar «al kan men niets zekers te
weten ko-men. men is zich er van be
wust, «dat dé rappe maats van de Was
senaar reeds in het want gevlogen
■zijn. aangevuurd «door Van Almonds
zelf, «en «dat er in dien smook gekopt
en gesneden len gehukt wordt dat
daar ruwe knuisten in de weer zijn
en dat «men elkaar «opwekt het aller
uiterste te doen om rui et alleen Bes-
tevaerj .maar thans ook liet erógten
lieve leven 'te redden.
O. die dichte rook, die gansck en
al verhindert waar te nemen, welk
e;en <strii"' ook om luet/ eigen behoud,
daar gestreden wordt. Én in zeker
opricht een «groot geluk toch. ook,
dat die rook zon «dicht en zwart bleef.
Het was «een teeken, dat de brander
op 't oogenblik smeulde- en «dus niet
ZO'O «gevaarlijk was, als wanneer door
«diie wolken rosse flitsen geflikkerd
haddien, de vlammen, te geduchter
waar zich «een kruitkamer in de na
bijheid bevindt. Toch, juist op zoo'n
s ineuLing, veroorzaakt doordat de
brander met het «schip ivan Almonde
in «aanrnking' was gekorhen on dus
niéuwe brandstof had ontmoet, kon
een 'dé-s te heftiger opvlamming vol
gen. Michiel de Ruij t-e)r «liet er zich
niét door afschrikken, orn, zoo go«ed
ais hot «gaan wilde, «den kant op te
stevenen, waar zijn Leerling zich voor
hem opofferde. Hij voor zich vreesde,
dat do zwarte rook veroorzaakt werd,
•doordat ér «een be«gin van brand op
dé Wassenaar was «ontstaan. Doehdft
was gelukkig nog niet 't geval. Voor
een wijle had op den brander zei ven
de rook de vlam onderdrukt. En van
dit korte uitstel werd do«or Van Al
monde en zijn jongens gebruik ge
maakt met een kordaatheid en
juistheid van handelen, waa«rtoe
men in «©'ogenblikken van «doodsge
vaar de «kracht schijnt te vinden.
Of het vv/eer knap t ©n knettert als
«daarstraks, wie ivan hen luistert er
no«g naar? Onder dé haastige bijlsla
gen met forsché hand aangebracht,
kraakt «het «al meer én meer. Hei el-
lcaar aanmoiediigend «geroep van «het,,
scheepsvolk wordt- nu en dan zelfs
do'or het «©dondelr den- kanonnien. been
vernomen, waarvan de zee beeft.
Eenige laogenhlilcken van spanning
nog.... en long 7. a am-aan zet de bran
der zich weer in beweging. losgekapt
van het schip d|cs nobelen kapiteins...
„De zeesla«g bij Solebay was de
scherpste en langdurigste, welke tot
hiertoe was geleverd", getuigde De
Ru ij ter later. En bij het terugdenken
aan de vreeselijke uren daar i«n de
nabijheid der Etngelsche kust door
gebracht. toen alweer op. hem en op.
«hem in de allercierste «plaats alle
zorg «en leiding «en verantwo«ording
neerkwamen, stond hem als een
vriendelijke herinnering de edelmoe
digheid van zijn vine ge ren adelborst
voor «den geest.
Dié ade'ibor&t was gelukkig ge
spaard «gebleven, gespaard o«ok voor
«de «toekomst, om eenmaal, toen de
eenvoudige Michiel de Ruijter reeds
jaren lang den stillen doodenslaap
sliep in het marmeren praalgraf te
Amsterdam, zijn plaats aan hét hoofd
onzer vloot in te nemen. En vóór d'e
Nederlandsche driekleur afstand
moest doen va«n de heerschapou der
zeeën, «is het P'hilippus van Almonde
geweest, die haar nog eenmaal heeft
doen wapperen lmog en zegepralend.,
als het een gewoonte was géworden
onder zij.n grooten leermeester.
(N. R. Ot.)
Honden trouw
(H i s t o r i s c h).
Hektor was eien half jaar oud toen
hij bij Knel is den turfboer terecht
kwam. 't Was een gladlh.arige zwarte
hond, hoog o«p zijn jonge, nog teer©
pooten. Knelii.s had hem gekocht om
voor d«e kar te trekken, waarmee hij
dagelijks die dorpien in den omtrek af
reed. Hij was ad zoo groot, dat beest,
hij kon het best trekken, meende zijn
nieuwo baas.
Het lijdensleven voor het jonge,
mooie beent begon
Als h«et 's morgens begon te sche
meren kwam d.o oude baas aanstrom
pelen naar hét schuurtje, waar Hek
op een paar oude zakken onder de
kor lag, oen kameraadschap dié al
tijd duurde tus.sehén het- beest en. zijn
last.
Do ouwe trok de krakende, wanke
le kar naar buiten, en vulde den in
houd, dié eiken dag verminderd©, «des
morgens wec-r opnieuw aan. In d«ïen
tijd gebruikte Hek zijn ontbijk een
paar harde broodkorsten, die de baas
niét meer kon kauwen, en een bak
vlos slootwater.
Want zuiver drinkwater, daar w«as
dé ouwe zuinig op, als je zelf bijna
tien minuten moet loo«pen, om het op
een. verder gelegen boerderij te gaan
halen, kun je het «toch niet aan een
„beest" geven.
Als de kn,r vol was, en het schrale
ontbijt verdwenen, dan kwam hel
tuig voor den dag, «en Hek werd tu&
schen de karboomen vastgesjord. Zoo
gauw ze op den ha«rden straatweg
waren, sprong de ouwe ook op den
wagen en voort, ging 't
Een dun stokje, dat telkens wan
neer de baas het noodiig vond ovei