WMms' SSsiaSSSü ««««J J2ki is™!smaUp'blanke hM<i«n to**4" Met militaire eer was zijn stoffelijk] overschot over boord •gezet geworden. Baas 1 A alt-ze lend, angstig was de leerjon gen nader getreden. Baas! Zal ik misschien d|en dokter Baas Kiyit^n Klaar hief werktuig lijk zijn hoofd op. Alsof hij zich eerst weer in zijne eigene werkplaats te recht moest vindeai, zoo dwaalden zij ne blikken rond en bleven eindelijk op liet gezicht van den verschrikten leerjongen gevestigd. En toen wenkte hij met do hand, en zijne stem klonk heesch Ga naar huis.... Ga!. Morgen vroeg.dan.... Zachtjes, op de teenen, sloop de jongen weg. Hij was hang geworden. Den achterblijvende zonk het hoofd op de hoost. Zijne oogen vielen wieer op het aan zijne voeten liggende pa pier. Toen gaf hij een schreeuw als een gewond dier_ en snikkend legde hij het hoofd in de trillende handen op de schaafbank. Bernhard Bern hard Ben ander woord kwam er in deze eerste ure van onuitsprekelijk hart zeer niet over zijne lippen. Het schemerde reeds, toen baas Kant en Klaar met zwiaije, langzame schreden de straat op ging. Een paar malen bleef hij staan, alsof hij te rugdeinsde voor den plicht, due hem door de Albeschikking was opgelegd. Daar zijne vrouw .reeds apdert jaren van hem was heengegaan, zoo deelde nog slechts eéne met hem de vreugde, die hij had van zijnen jongen. De vreugde en nu ook het leed En tot die ééne moest hij nu gaan, om in haar jonge gemoed uit te rukken wat etc aan hoop en levensverwachting too vroolijk bloeide. Zij was eeiue wees, en zij woonde bij eene oude tante in een klein huasje met moestuin. Beiden arbeidden voor ©ene naburige fabriek, om de haren .-aai Indische Angorakatten tot in huur voor poppeukopjes te verwerken - eene huis-industrie, die te Lercben- tal vele vlijtige vrouwenhanden in beweging zette. Vóór Bernhard het huis verlaten had, 0111 te Kiel aan boord te gaan, had hij voor zijnen vader zijn hart uitgestort. U kent Friederike Bronner, va der, had hij gezegd. Zij is vlijtig en braaf. Niemand heeft tets op haar aan te merken. Wij zijn 't al lang met elkaar ééns. Ik geloof, dat ik eene betere vrouw dan Riekchen nooit kan fcriiigen ook al toeft zij verder niets dan een paar vlijtige Imndlan en een goed hart. Het kan lang duren voor ik terugkom. Kijk eens een beetje naar haar om, vader De oude had inem 'krachtig de hand geschud en hem geantwoord Je moeder had óók niets dan haar hart, een properen aard en oaair handen om aan te pakken, - t is goed gegaan en wij waren te vreden. Riekchen bevalt mij, en ik beschouw haar van nu af reeds als mijne eigene dochter En daarin had hij dan ook woord gehouden, al den tijd, dat de jongen aanschouwd. Maar sedert een paar uur bruiste zij om hem, drong hean in de ooren. sloeg golvend al hooger en hooger tegen hem op en dreigde hem te verstikken. Groenig zwart woelde zij om hem heen, en scheen zij hem toe te roepenOffers wil ik verslinden, tot ik er vol van ben. Duizenden en duizenden heb ik verzwolgen, armen en rijken, goeden en boozen. Ik vraag niet naar naam en stand. Het tellen en rekenen heb ik al lang vergeten I En eensklaps was het den in de v ring daar heen wankel en de, ;.;t eene schuimende golf een hem aanblikte het bLeeke gexaat van zijnen jongen. Bernhard Een smartkreet, half luid .wrong zich uit zijaie borst. De sterke man moest zich aan een hek vasthouden, om niet te vallen. In het vóórtuintje stond Friederike hare bloempjes te begieten, de gera niums en de vergeet-mij-nieten, door een kortgeschoren palmhegj© omlijst. Toen de gieter ledig was, Liet zij den arm zinken en tuurde even naar den westelijken hemeL Daar lag nog bo ven den zwarten kam dei- bergen, eene bloedrood© streep van avond rood. Onwillekeurig huiverde het meisje. Een wonderlijk gevoel steeg m haar o.p. Doch zij schudde ais af werend het blonde hoofd en wilde juist naar de pomp gaan, om den gie ter weer te vullen, toen zij aan het hekjje een donkere gestalte zag staan. Zij tirad nader. Ach, bent u t? U doet mij haast schrikken 1 Kom toch bin nen. De avond is zoo warm. En toen de buiten staande nog steeds draalde, zette zij den gieter op den grond, opende het tuinhekje en trok den schrijnwerker naar binnen. Wel, vader, wat is er En daar hij nog altijd niet ant woordde, bracht zij haar lief gezicht nader bij liet zijne, tot zij eensklaps uitriep Mijn God Wat hebt u Waarom beeft u zoo Ik... ja... ik... Kom even mee, kind... in het prieel... Kom mee! Zij volgde hem er heen, en daar zonk hij zwaar op de houten bank neder. Zij zag hoe di'e laatste streep van avondrood achter de bergen ver dwenen was en toen sloeg zij drif tig hare armjen om de schouders van den man. Vader wat ig er?.... Er :s iets Ik zie 't aan u.... ik voel 't! Hij tastte naar halr© hand. Die hield hij vast, 'heel vast, gelijk een schipbreukeling zich vastklampt aan de laatste plank. Riekchen Hjet klonk als een diep gekreun. O mijn God Bernhard Er is iets- met hem gebeurd! U hebt een sl©cht© tijding gekregen Zeg 't mijMartel mij niet Haar smeekende blik boordje in zij ne strakke oogen. Hoor je wel zijne stem was als een prevelen hoor je wel hoe 't golft en bruist"?.--- Dat zal ik nu tot mijn 'dood toe hoeren. \VteWeeft, dat nog- Wat ditidringende sdhreeuw. T«ffl was zij als levenloos aan zijne borst SeHi|lkstTeelde haar het haar, hil weel hare handen, hi] kuste haarop de half gesloten oogleden. Zijne stem klonk zacht als die van een Riekchen wil moeten stol zijn wij moeten berusten Gocl gec.fl, God neemt... Nu behooren wij nog méér bij elkander Stom, hand in hand, met bloeden de harten zaten zij m de loofhut, terwijl daar ^ds bovonden bergkam langzaam de maansikkel ondergang. En van' nu af "hielden zij zich aan elkander vast en trouw Het leed, dat zü beiden droegen, vlocht eenin- nigen band om hunne stil bedroefde zielen. Des avonds, Wanneer het werk was afgedaan, zaten zij menag- rnaal bij elkaar en praatten zachtjes over hern, die nog altijd als tusscben hen stond, slank en kloek, dien Won den kop met de heldere oogen flink op de breede schouders.- Ja* zij praat ten over hem, niet als over een ver lorene, maar talis over een vemen vriend, die voor langen tijd was heen gegaan.^ moe^en denken, Riekchen, dat Bernhard niet gestorven is.— en kel op reis gegaan, heel ver weg naar een land, waar ook wij een maal... Maar niet altijd toch kon het ge voel zich bij dezen troost aiederleg- gen. En dan, als de oud.e man zoo diets gezegd had. brak hij plotseling af en ging naar het venster. Van verre, heel van verre kwam dan de zee weder aangebruist. Dat klonk zoo treurig. Bn hij wist dat hij dit brui sen kooren zou tot aan zijnen dood... Baas Kant en Klaar bleef werken voor zijne klanten, die nu den treu renden man nog méér sympathie toe droegen, dan eertijds den vroolijke. De frxssche, montere, grappige baas van vroeger was hij niet meer. Zijn lach was anders geworden, en hij kon niet meer schertsen. Toen na twee jaren de oude- tante stierf, trok Riekchen geheel bij den schrijnwerker in huis, om lrem voort aan eene trouwe hulp tie wezen. Slechts zelden ging zij eens uit, en bij de dansjes en de andere pretjes, die d:e Lerehentalsche jeugd zoo gre tig naliep, was zij nooit te vinden. Zoo verliepen er nogmaals een paar jaren. Eens op een zomeravond zaten die twee achter het huis in het tuinitje. De avonddisoh was reeds afgeruimd. Riekchen liet de breinaalden klap peren. terwijl baas Kant en Klaar rustig genoot van zijne lange pijp. Een "paar jasmijn struiken walmden een zworen geur uit. In de verte luid de een klokje de vesper. Zeg, Riekchen', begon de baas. weet je wet wie .er heden bier was Anton Kiev, nietwaar? JuistEen flinke kereMs^er zaak koop en om zelf te beginnen. Schier verschrikt liet liet meisje haar breiwerk in. dear schoot vallen. Vader wilt u dan van hier weg? uit dit "bud's Wat zal ik mij nog zoo afsloven? Voor wie? Waarom zal ik jongeren die vooruit, willen, in dern weg staan? Eenmaal toch komt voor ieder de tijd, dat hij de plaats moet ruiimen. Maar uit dit huSfs weg? De 'ouid'ei blies een paar geweldige rookwolken uit. Hm nu jaZie je, Riek chen misschien dis het niet noodig. MisschienAnton Kley is toch vrij gezelwat zou hij dus het heel© huis no o dig hebben Maar een vreemd© in huis, vader Hm daar went men wel aan. En danzie je>, Riekchen, is 't nu absoluut wel noodig, dat zoo'n nette kerel een vreemde voor ons bl i j ft Misschien Hij keek haar niet aanmaar hij voelde haren vragendeu blik en bleef steken. Weer een paar rookwolken- een eigenaardig keelschrapen, en dan weer Wol zoo aardig zou het wezen, als wij hier konden blijven tot het einde. Tenminste ik. Er zijn zooveel herinneringenhet zou mij wel zwaar vallen, Riekchen, er uit te trek ken. Zie jeen daaromah©m ik wou zeggen Hij had die pijp uit den mond ge nomen en tastte naar d'e hand der naast hem zittend©. Zie jedat heeft, die beste jongen. ik bedoel Anton Kley óók wel gevoeld. En daarom h.eefthij mij geYrangdi, ofik hiern niet ook mirteen. een© goede bazin kon mee geven. Dat.... d'at zou toch 't best© 7;inen wij zouden met ons drie tjes wel vrede weten te hou dien Va dier .Tanu is 't er uit Vader Zii Kadi de handen voor haar ge zicht geslagen. Ik weet wat j© zeggen wilt, Riek chen. En dlat lieib ik ook tegen mij zelf gezegd. Maar als d© dooden hun recht hebben de levenden óók. Ik kan niet altijd bij je blijven. Een maal moet ook ik weg. Dan sta je alleen. En hij is een man, die je ver dient. Overleg bet je dus eens goed. 11c dring er met op aan. Maar leer hem kennen1, .en1 beslais dan zélf. Hij komt terug. En, zi'e je, Riekchen die in dien Hemel zal 't je niet kwa lijk nemen. Die heeft je lief en wil je enkel gelukkig zien. Hij zette hierop die pijp weer in hef tige beweging, en daarna tuurden zij allebei stil en Lang maar de sterren, alsof .er van daar boven raad en ant woord komen moest. En die kwamen inderdaad. Althans nog ln den naherfst legde baas Kant en Klaar de handen der beidie jongelieden in elkander. In het voor jaar vond de bruiloft plaats. Do oude schrijnwerker (had boven in het huis de beide dakkamertjes voor zichzelf behouden. Het jonge paar woonde beneden. Weer een jaar later klonk er tusscheu de oude <mu- j ren. een in lang niet vernomen ge'1.'d: een krachtig kindergeschrecuw, af- komstig van een gezonden jongen. Toen nu de oude baas aan i et bed ivan de jonge moeder zat en liefkoo- zend hare bleek© Jrand streelde, wend de zij hem plotseling haar gelaat toe en sprak zacht: VadeT hij moest eigenlijk naar u heeiten. Maar, .als u 't goed vindt, dan wiiilen wij' hean Bernhard noe men. Anton heeft er niets tegen. Een paar weken na den doop stapte baas Kant en Klaar in zijne Zondag- scihie jas naar den notaris van het ste deken. Daar maakte hij. zijtn .testa ment, waarmede hij Riekchen en ha ren jongen tot zijn© universeel© erfge namen benoemde. Niadat hij het do cument onderteekend1 had, drukte hij den notaris de hand en verliet de ka mer. Baas Kant en Klaar is sedert een merkwiaaxldiig .stille man geworden. Sommigen bewenen, dat het leed om zijnen eeni'gen zoon hem toch wei een beetje naar het hoofd schijnt te zijn geslagen. Hij komt niet meer onder de menscöien; maar dikwijls ziet men (hem moederzalig alleen door het berg woud dwaien, onvermoeid. Nog vaker zit hij' met zijne pijp in de loofhut .achter zijn huis. Dan kijkt hij stil over de stad heen naar de groe ne bergen, of hij' tuurt .omhoog in den blauwen hemel. Daar moet hij wel van allerlei te zien krijgen. Want soms glimlacht hij in zichzelf zoo heel zalig. En als bij. zulk eene mijmering de hemel zich eensklaps opende en eene riem zoo welbekende stem zachtjes riep: Vader! kom!"... dan zou hij zeker zonder om te zien den laatsfcen, verren weg aanvaarden. Want hij weet dat hij: hier beneden niets meer te verrich ten heeft. Alles iis kant en klaar". Een angstige Reis. Iedereen -zei, bij. liet vertrek van Kaapstad, dat het een vervelende, eentonige reis zou.worden. Voor we nog goed en wel Tafelbaai uit waren, ■wisten we, dat er geen amusante men- schen waren onder de vijftig eerste klasrpnssaigiiens (want de „Simonia" was een van de kleinste Kaap-booten en gebouwd vóór men nog aan de mo derne izeekasteelen dacht). Maar toen, een dag na het vertrek, de kapitein ons in het salon een zekere mededee- ling deed, veranderden we ineens van gedachte. We hadden allen ons middagmaal binnen ien de bedienden namen den boel reeds iaf, toen de cihef-steward met een bleek gezicht en verwarde ha ren naar de plaats snelde, waar de kapitein zat en hem haastig iets 'ia Toen was het de beurt van den ka pitein om bleek te worden. Hij t treek met de than iddoor het baar .en (het ■zweet stond op zijn voorhoofd. Hij stond half uit zijn stoel op, keek iet wat hulpeloos rond en daarna richtte hij zich aldus tot zijn (hoorders: Eöi dames en heeren, ik ik ik wil niet hebben dat iemand uwer noodeloos ongerust is, maar er is iets gebeurd We hebben teen lek! steunde een van de passagiers. We zijn op eeai rots geloupen! riep een ander. Waarom izetten ze de booten riet uit? j ammerde een vrouw. Wam cm zoo den kostbaren tijd verloren laten gaan? en ze stond onmiiddrt'ijk op en snelde naar haar-hut om rich op haar knieen 'te werpen en te gaan - •pakken. De kwestie is gilt niet dames, wat ik u (bidden mag, we we heb ben levende have iaan boord en een deel ervan is los! Welk welk deel, kapitein? klonk het in koor. De kapitein streek met zijn hand langs zijn voortiöofd. In al de dertig jaar, (dat hij voer, had hij nog nooit zoo in 't nauw gezeten. Nu dan het is 'het is de python! Van dat o ogenblik "af kenden we geen verveling meer. Kapitein Jakes ging aan dek \als iemand, die droomde. Hij klom op de brug en riep tegen den bootsman, d R hij alle hens op het achterdek moest fluiten en elk man, Üie gemist kon worden, gehoorzaamde aan het sein Daarop richtte de schipper, die met bevende 'handen op de verschansra; leunde, deze woorden tot hen: Jongens, 't is mijn plicht jullie mee tedeelen, dat er een slang een heele groote slang los is aan boord van dit schip en ik kan (niet cr.tken- nen, dat dat ons allemaal in een «enigszins gevaarlijke positie (brengt. (Het meerendeel der bemanning keek met uitpuilende oogen rond cm te zien, tof ze nergens de slang konaen ontdekken). Nu zou ik willen vrorMel- len dat wij ik bedoel jullie aan het werk zouden gaan om bet schip in alle hoeken en gaten te doorzoeken en als jullie (het beest ontdekt (hier slaakte de scheepsjongen een flau- wen gil, waarvoor hij een klap kreeg ■van den bootsman, die zelf nog blee- ker zag dan d ©jongen), ik zeg, als jullie het ontdekt, moet een van jullie het me komen zeggen, terwijl de rest de wacht blijft houden. Raak het zelf niet aan (neen, mijnheer!) maar zoo dra ij'ullde me meldt, waar het beest is. zal ik ik zal ik den neger, dae de dieren voedert, sturen lom het zaakje op te knappen. Als negers ooit wit kunnen worden, dan slaagde Sarnbo de neger in kwestie daar bijna in. Nlatounlijk, gin® <1® kapitein voort, moeten wij don moed niet ver lieren. En zijn stem beefde erg toen hij eindigde. He mannen gingen langzaam uLt el kaar, van vroolijifeeid geen spoor. Ze waren blijkbaar onder den lndi™; IJ,vorig imaiar vooratdbtig wend net sahijp doonzoclrt, maai- zonder resul- In het kaartenhuis staarde de schipper verstrooid op de factuur ram de levende have - die bij onderste boven voor zicfe had. Maar hij tad bet dien dag al zoo vaak gelezen dat liij 't wel uit zijn lïoofd kende. De li]St aealdie duidelijte: vier apen, een py thon, zeer ignodt soort, twee spring- bokken en twee dozijn konijnen. En toen de sdbeepssladhter samen met den neger dien dag de levende tave was gaan voederen, w,as de tost v am d'e python leeg en was bet deksel los en Kapot. Dat alles wist bij uit zijn hoofd, maar toch staarde bij no,g op de lijst, die onderste boven voor hem la|ieit .gelieele vrouwelijke deel der passagiers was in haar kajuiten ge vlucht en weigerde beslist er uit te ko. men behalve voor de maaltijden. Sommigen dezer rampzalige dames gingen zeifs zoo ver pm den veel ge- plaagden kapitein te smeeken een boot te strijken en haar af te zetten op een onbewoond eiland of zelfs P de Westkust van Afrika om te tom- nen ontkomen iaan de vreeselijke angst om eensklaps het reusachtige reptiel te ontmoeten. En d'e kapitein had groole moeite om haar te verzeke ren, da,t in dat deel van den tuidelij- keu Atlantisch en Oceaan in t geineei geen onbewoond© eilanden waren en dat zij op d&t deel van de Wesükust niets anders dan kannibalen van de ©rgsie soort konden verwaditen. Er ging geen uur van den dag voor bij, of er werd telkens opnieuw alarm gemaakt en voor er acht en veertij uur verloop en waren, sedert de ver schrikkelijke ontdekking, leed ieder een aan boord van de „Simonta aan zenuwen. Het dier zal wel ©en versohruk- kelijken honger krijgen, zei de vierde officier op den vijfden dag na net ver trek uit Kaapstad, terwijl er nog steed's geen spoor van de ver schrikke lijke Slang wtas. J De ,vierde" was een jongmensen met een gezicht vol sproeten en een rooden neus. Hij ging zitten o,p wrts wat o ogenschijnlijk een rol nat touw was en walde juist zijn pijp stoppen, toen hij ineens opsprong en een hart- verscheurenden gil slaakte; als een dolle Liep hij weg en kwam in voLe vaart tegen den eersten officier aan, die met een zworen slag op 't dek viel. VerontedhuidlLgingen en w<edlerzijld- Ik fik heb er boven op gezeten! Stamelde de vierde", die zoo bleek als een doek was. Eén öogehbl'ik hield (biet zich stil en toen voelde ik dat 't ■onder m© weg begon te glijden! Brrr! Al word ik honderd jaar, dan zal Ik nog d'at gevoel niet vergeten! Hij veegde zich het zweet van het voorhoofd en beefd© als een. riet. De eerste officier meende 't aan zijn waardigheid verplicht te zijn, het ge val als onbetieekenend voor te stellen. Maar zijn stem beefd© toch en het ver wijt, dat hij den vierde" wilde toe dienen, b©9tlierf op zijn lippen. Maak de anderen niet ongerust, maar wijis m© waar waar het ligt, zei hij. Ik ilk heb een revolver ik draag ze tegenwoordig altijd ge laden bij me en Kunt u goed schieten? vroeg de under bezorgd. Want als u 't mist Nu eigenlijk gezegd h eb ik nog nooit van imijh leven geschotenzei hij miaar ze hebben mdj gezegd, d'at ik een goed .schutter zou zijn als ik wat oefening had. Kom mee als we het dier eens konden doodschieten, wat zou dat dan een geruststelling voor al le mensdheu uan boord zijn! Op 't oo- genM'iik lijkt 't hier wel de staat van bei eg. Moorzdcihit'g slopen ze naar het ach terdek. Er stond een Stijve bries, en ofschoon de zee nog vrij kalm was. zat er toch genoeg beweging in het sdhïp om de dekken schoon te houden. En de passagiers, zelfs d'e moedigst© waren ineens erg gesteld gewonden op het goedivert'cihlt© salon en de rook kamer. Zoo hadden de beide officie ren het dek zoo goed als voor ziolizel ven. De .vierde" greep zijn metgezel eensklaps bij den urm. Kijlk! fluisterde hij), terwijl hij op iets donkers, dat opgerold was, wees. De eerste keek om den grooten mast heen, baaikle den haan van zijn revolver over en kwam een stap na der. De donker© rol lag onbewegelijk en na nog een minuut gewacht te heb ben, fluisterden de beide mannen w©er. Weet je zeker, dat 't de slang is? vroeg d© eerste. •Zijn metgezel knikte, vergetend d'at (dit knikken niet in donke- kon gezien i worden. Juist op dut oogenbl'k gleed «een straal maanlicht dwars over het voorwerp, waarnaar tzij keken. Er was geen twijfel meer mogelijk. Hnn oogen waren gericht op 'n rol Manil la touw! Zwijgend stak d© eerste" izijn revolver weer bij zich. En zwij gend gingen de beid© mannen naar het voorschip, ieder met zijn gedach ten bezig. Zwijgend gingen ze van elkaar. De volgend© dagen brachten geen. verlichting, ofschoon de passagiers van de „Simonia" in zeker opiziaht, gewend begonnen te raken aan de ge dachte uan 't gevaar in hun midden. Elk, die ©en revolver bezat, droeg ze voortdurend bij zich en niemand durf- d© gaan zitten zonder de onmiddeUij- k© omgeving nauwkeurig onderzocht hebben. Het bleef nog maar de groote vraag, waar het dier van leef- dte; dit raadsel werd althans gedeelte lijk opgelost dloor de plotselinge ver dwijning van d© kat van den kapitein. De mannen aan boord waren juist bezig met brandweer-exercities. DaaT- (boe moesten een paar mannen bij elke (boot gaan staan, gereed om deze te strijken. Een van de jantjes was juist bezig h©t zeil dat de groot© sloep be dekte, los te maken!, toen hij zich eensklaps met een schreeuw van schrik naar beneden liet glij>den. - Hij zit daarin, bootsman, riep (hij buiten adem, onder in de boot! Ond©r het peil kan je dien vexnm. pre cies herkennen! De bootsman keek hem ongeloowlg uan er was al zoo vaak loos alarm ge maakt. Na een o ogenblikje zei hij: Klim er naar toe, Jiack, en steek er naar met een lange boo th aak. Hoe lang? vroeg de zeeman, met angst in zijn Stem. Ik geloof, dat je bang bent! zei de bootsman met een glimlach va.n minachting. Kapitein Jakes kwam er bij. Ik geloof U ook. Neem jij de bootlhaak bootsmian, en geef hem het goede voorbeeld. Waarop de glimlach van des boots mans gezicht verdween en op dat van den zeeman verscheen. Langzaam heel langzaam klom de bootsman in de davits, en wacht te zich er 'daarbij wel voor zijn vih- ig}0rs aver de verschansing van d'e boot heen te steken. Toen gaf men hem den houthaak en riep kapitein Jakes, die zijp revolver vasthield, zoo- iais een oude vrouw haar stopnaald: Sla hem op zijn kop, bootsman. Wees niet bang; ik ben 't ook niet. Ik .Zie niets. Groot© hemel! Daar is-ieEin 'de bootsman gleed Weer naar het dek met een snelheid), idie voor iemand van zijn 'dikte buiten gewoon was. Niemand waagde liet meer een blik in de boot weipen. Ik zag het dekzeil bewegen, mijn heer, rapporteerde de bootsman: filet ist'ond in eens bol! We moeten 'toch het zeil van de boot halen, zei de kapitein. Niemand van jullie wil zeker in de boot gaan om het zeil los t© imakeni, hè? Hm d'at kan ik me ©enigszins Voorstellen. Een paar van jullie moeten de boot strijken. Mijnheer Saunders (Ihtei Wees hij op den eersten officier) en ik zijn gewapend wij kunnen hem1 niet missen met ons tweeën, ofschoon uqiraaiu ^wvvena 213111 aan vuurwapens. Nou, zijn jullie klaar? Hebben jullie ijzeren bouten en haken voor 't geval 't beest soms op 't dek kruipt? Goed! Op je post en zoodra de boot het water raakt, moet u ge lijk met mij schieten, mijnheer Saun ders, Verzoek den officier op de brug om naar de machinekamer ,,stop" te seinen. Zoodra de machines van de „SLmo- niastilstonden, lieten de mannen de boot sned zakken tot zij het water raakte. Maar er was geen spoor van de slang de bemanning keek vol be langstelling over de verschansing. 'Eensklaps bewoog een deel van het zeil ziclh. Kijk! Zie je wel? Wat ik zei? enz. enz., kl'onk 't van de lippen van een dozijn opgewonden zeelieden. Een ooigenblik later en met ©en luid „miauw!" kwam de groote kat van den sahipper van onder het zeil der boot vandaan. Eien plotselinge Stiilte ■kwam over d'e aanwezigen. Zonder een bevel om' zulks t© doen, begonnen de mannen met beschaam de gezichten d© sloep weer op t© hij- sob'en. Als een kat ongedeerd in de boot kon blijven dan zat er zeker geen ICapitein Jakes en zijn officieren be waarden een kiesch stilzwijgen over dit voorwal Drie dagen later liet het schip zijn ankier vallen t© Plymouth om de mails en passagiers aan wal te zetlten. De passagiers hadden een gom gelds bijleengebraaht ,,uit erkentelijk heid voor d© tegenwoordigheid) van geest, en dan moed van kapitein Ja kes tegenover een onverwacht ge vaar." Blozend nam de kapitein dot aan en hij gaf blijk van zijn dankbaarheid dn ©en kranig speechje n)a biet mid dagmaal, op den laatsten avond op één na van de reis. Toen de agent van het schip te Ply mouth .aan boord kwam, zei hij ter loops tot den kapitein: A propos, dliie lui aan de Kaap, id© Vian Rijns, hebben geloof ik, le vend© have aan boord gezonden, hè? Ja, begon kapitein Jakes op plechtagen toon, ©n 't spijt me te moe ten zoggen, dat de python Achtergebleven is. Ja, dat weet ik, viel d© agent hem in de rede. Het dier stierf t© Kaapstad op d'en dag, dat je vertrok. We hebben drie weken •geleden ©en telegram gekregen! Ook hierover beswaarden kapitein Ja kes en zijne officieren het stilzwijgen. De slang was in 't geheel niet aan boord geweest! Weerzin. Goedien avond, tante Mathild© - nog zoo Ln "t donker? Een slank, eenvoudig, maar deftig gekleed meisje treedt het scliamele woonvertrekje op de derde verdieping binnen, en reikt de dame in den leun stoel vriendelijk d'e hand. Goddank, lief kind. Is hlet reeds wi r?ï' weJ- flan h«b ik een neea tijdgie m d© schemering zitten mijmeren. Maar nu jij er bent, willen w© naet langer in liet donker zitten Best. tante steekt het jonge meisje vlug de lamp aan. Iaat de gordijnen zakken, dekt fit tafel voor het avondeten en "rekt den leunstoel dor zieke nadert) -" Bet je moet onder het avondeten ver- tegen, wat. ze dien dag weer heeft be- leeici. 1 ante is zeen- nieuwsgierig, zoo- aJs alle oude dames, die niet veel met S? h,Mt©n\vereld in aanraking komen Ai verheugt zich den heelen dag in het voomiMichlt op het oogenblik* dat haar nichtje tJiui'skomt. Betje weet, zoo aardig te vertellen van de kinderen van bairom Jonker waar zij gouvernante Ls. Dan stralen' r1 aar verstandige oogen en tan.-© Ma- tliaide merkt steeds weer on, hoe Rotje in die uitoefening van haar. be zigheid volle bevrediging vindt vanavond echter schijnt liet haar dat. tante nart: zoo onlettend luis tert ais naar gewoonte. Zij heeft Bet- je reeds eenige keeren heel vreemd aangekeken, half bang, half vra gend. ®®bfc SM bezoek gehad, tante Gij ziet er vandaag zoo ik zou fcaaat MB - (MrteUfk uit, «-aart Beitje plotseling, haar tante in de oogen kijkend. Deze wordt zichtbaar vertegen. Ta. inderdaad. antwoord: zij zachtjes, terwijl .een vluchtige blos haar fijn, bleek gelaat, overtrekt, raad oenjs wie luer is geweest Tante Marie zed Betje lachend. Misgeraden Neef Jan of oom Piet? Nee. allemaal mis, mijn liefje t riiJit1' ST' kU'lt ,hiet °°k niiiet raden en daarom zal uk liet u maan- z-g~en Hendrik Garsten. Hendrik Betje weet niet, of ze het uiigeroe- pen of maar gedacht heeft. Zii voelt hiw rH ?toi™aoMig bonzen, het bloed door d© aderen jagen, tervvii' eene duizeling zich van haar meostor ?00dat Z,J zi'ch aan den rand eer tafel moet vasthouden, om niet te vallen. Daar staat hij weer voor haar K' ,do, mooto groote man, dien zij heeft, Liefgehad hoven alles, en die Laar eenmaal trouw zwoer m aar zijne belofte niet hield. Een bitter g-euoed maakte zie' van haar meester. Waarom komt hij nu, na '"aren voor de tweed© maal de rust haar* hOrten storen 3 Het is of tante Matbilde deze vrana- op Bietjes gelaat leest Het verlangen naar u heef: hem i erheen gedreven, spreekt zij" zacht jes nij wil u weerzien, Betje. en vragen of gij een woord van ver^e- OVerr hebt. niet frn ABae™ z'n vrouw I een jaar döocï. Pen snelt d«^j™ mooie jonac me&S Lt Dood' het Dotje toS0"?* Km"w'e Detje. helpft haar tanhj "el te ruston;. jriTo' «Wltl rechte :er- Ski3™011 'U,S ^'ie'o Urn «'«MU gij'hebt dSêt Xf f-^' al hot verv helthet in haar binnonste. en do lief de, dtocoo stork is, dat zijn ontooilw de S te^T?' ''""''eb. diolicf- '""'tote tmteJinjr van inu-d die thans d?ofdlP l,ar '"W"ln el°eit. is -iitge- doofd en hour hn.ar is grijs eSJS. {f-nt'r. 15 h/eit, dat bange, onbéferiine- ËtoeSte o hanJ' g':steTOn oen.e-erbcht© en waarvoor ze evw* v-oorden kon rtnden. Het vertroufST vel. 'let w,hto heeft hil voor eeuwig verstoord. Zij zou niet X.8Brnst kmnm ziin Voorbij .zijn d© goede dagen on herroepelijk voorbi j en troon brug Er is slechts n e on^WOOr °P Z^'EL vraa^een Daar wordt gebeld. Rotje richt zich om Nu moed en kracht. Zij hoort hem komen dezelfde rustige, voste stap van vroeger. Hij treedt binnen... enilcell© minuten .onderhoud.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 12