WMms'
SSsiaSSSü
««««J
J2ki is™!smaUp'blanke hM<i«n
to**4"
Met militaire eer was zijn stoffelijk]
overschot over boord •gezet geworden.
Baas 1
A alt-ze lend, angstig was de leerjon
gen nader getreden.
Baas! Zal ik misschien
d|en dokter
Baas Kiyit^n Klaar hief werktuig
lijk zijn hoofd op. Alsof hij zich eerst
weer in zijne eigene werkplaats te
recht moest vindeai, zoo dwaalden zij
ne blikken rond en bleven eindelijk
op liet gezicht van den verschrikten
leerjongen gevestigd. En toen wenkte
hij met do hand, en zijne stem klonk
heesch
Ga naar huis.... Ga!. Morgen
vroeg.dan....
Zachtjes, op de teenen, sloop de
jongen weg. Hij was hang geworden.
Den achterblijvende zonk het hoofd
op de hoost. Zijne oogen vielen wieer
op het aan zijne voeten liggende pa
pier. Toen gaf hij een schreeuw als
een gewond dier_ en snikkend legde
hij het hoofd in de trillende handen
op de schaafbank.
Bernhard Bern hard
Ben ander woord kwam er in deze
eerste ure van onuitsprekelijk hart
zeer niet over zijne lippen.
Het schemerde reeds, toen baas
Kant en Klaar met zwiaije, langzame
schreden de straat op ging. Een paar
malen bleef hij staan, alsof hij te
rugdeinsde voor den plicht, due hem
door de Albeschikking was opgelegd.
Daar zijne vrouw .reeds apdert jaren
van hem was heengegaan, zoo deelde
nog slechts eéne met hem de vreugde,
die hij had van zijnen jongen. De
vreugde en nu ook het leed En tot
die ééne moest hij nu gaan, om in
haar jonge gemoed uit te rukken wat
etc aan hoop en levensverwachting
too vroolijk bloeide.
Zij was eeiue wees, en zij woonde
bij eene oude tante in een klein huasje
met moestuin. Beiden arbeidden voor
©ene naburige fabriek, om de haren
.-aai Indische Angorakatten tot in
huur voor poppeukopjes te verwerken
- eene huis-industrie, die te Lercben-
tal vele vlijtige vrouwenhanden in
beweging zette. Vóór Bernhard het
huis verlaten had, 0111 te Kiel aan
boord te gaan, had hij voor zijnen
vader zijn hart uitgestort.
U kent Friederike Bronner, va
der, had hij gezegd. Zij is vlijtig en
braaf. Niemand heeft tets op haar
aan te merken. Wij zijn 't al lang met
elkaar ééns. Ik geloof, dat ik eene
betere vrouw dan Riekchen nooit kan
fcriiigen ook al toeft zij verder niets
dan een paar vlijtige Imndlan en een
goed hart. Het kan lang duren voor
ik terugkom. Kijk eens een beetje
naar haar om, vader
De oude had inem 'krachtig de hand
geschud en hem geantwoord
Je moeder had óók niets dan
haar hart, een properen aard en
oaair handen om aan te pakken, -
t is goed gegaan en wij waren te
vreden. Riekchen bevalt mij, en ik
beschouw haar van nu af reeds als
mijne eigene dochter
En daarin had hij dan ook woord
gehouden, al den tijd, dat de jongen
aanschouwd. Maar sedert een paar
uur bruiste zij om hem, drong hean
in de ooren. sloeg golvend al hooger
en hooger tegen hem op en dreigde
hem te verstikken. Groenig zwart
woelde zij om hem heen, en scheen
zij hem toe te roepenOffers
wil ik verslinden, tot ik er vol van
ben. Duizenden en duizenden heb ik
verzwolgen, armen en rijken, goeden
en boozen. Ik vraag niet naar naam
en stand. Het tellen en rekenen heb
ik al lang vergeten I
En eensklaps was het den in de
v ring daar heen wankel en de,
;.;t eene schuimende golf een
hem aanblikte het bLeeke
gexaat van zijnen jongen.
Bernhard
Een smartkreet, half luid .wrong
zich uit zijaie borst. De sterke man
moest zich aan een hek vasthouden,
om niet te vallen.
In het vóórtuintje stond Friederike
hare bloempjes te begieten, de gera
niums en de vergeet-mij-nieten, door
een kortgeschoren palmhegj© omlijst.
Toen de gieter ledig was, Liet zij den
arm zinken en tuurde even naar den
westelijken hemeL Daar lag nog bo
ven den zwarten kam dei- bergen,
eene bloedrood© streep van avond
rood. Onwillekeurig huiverde het
meisje. Een wonderlijk gevoel steeg
m haar o.p. Doch zij schudde ais af
werend het blonde hoofd en wilde
juist naar de pomp gaan, om den gie
ter weer te vullen, toen zij aan het
hekjje een donkere gestalte zag staan.
Zij tirad nader.
Ach, bent u t? U doet mij
haast schrikken 1 Kom toch bin
nen. De avond is zoo warm.
En toen de buiten staande nog
steeds draalde, zette zij den gieter op
den grond, opende het tuinhekje en
trok den schrijnwerker naar binnen.
Wel, vader, wat is er
En daar hij nog altijd niet ant
woordde, bracht zij haar lief gezicht
nader bij liet zijne, tot zij eensklaps
uitriep
Mijn God Wat hebt u Waarom
beeft u zoo
Ik... ja... ik... Kom even mee,
kind... in het prieel... Kom mee!
Zij volgde hem er heen, en daar
zonk hij zwaar op de houten bank
neder. Zij zag hoe di'e laatste streep
van avondrood achter de bergen ver
dwenen was en toen sloeg zij drif
tig hare armjen om de schouders van
den man.
Vader wat ig er?.... Er :s
iets Ik zie 't aan u.... ik voel 't!
Hij tastte naar halr© hand. Die
hield hij vast, 'heel vast, gelijk een
schipbreukeling zich vastklampt aan
de laatste plank.
Riekchen
Hjet klonk als een diep gekreun.
O mijn God Bernhard Er
is iets- met hem gebeurd! U hebt een
sl©cht© tijding gekregen Zeg 't
mijMartel mij niet
Haar smeekende blik boordje in zij
ne strakke oogen.
Hoor je wel zijne stem was
als een prevelen hoor je wel hoe
't golft en bruist"?.--- Dat zal ik nu
tot mijn 'dood toe hoeren.
\VteWeeft, dat nog- Wat
ditidringende sdhreeuw. T«ffl
was zij als levenloos aan zijne borst
SeHi|lkstTeelde haar het haar, hil
weel hare handen, hi] kuste haarop
de half gesloten oogleden. Zijne stem
klonk zacht als die van een
Riekchen wil moeten stol zijn
wij moeten berusten Gocl gec.fl,
God neemt... Nu behooren wij nog
méér bij elkander
Stom, hand in hand, met bloeden
de harten zaten zij m de
loofhut, terwijl daar ^ds bovonden
bergkam langzaam de maansikkel
ondergang.
En van' nu af "hielden zij zich aan
elkander vast en trouw Het leed,
dat zü beiden droegen, vlocht eenin-
nigen band om hunne stil bedroefde
zielen. Des avonds, Wanneer het
werk was afgedaan, zaten zij menag-
rnaal bij elkaar en praatten zachtjes
over hern, die nog altijd als tusscben
hen stond, slank en kloek, dien Won
den kop met de heldere oogen flink
op de breede schouders.- Ja* zij praat
ten over hem, niet als over een ver
lorene, maar talis over een vemen
vriend, die voor langen tijd was heen
gegaan.^ moe^en denken, Riekchen,
dat Bernhard niet gestorven is.— en
kel op reis gegaan, heel ver weg
naar een land, waar ook wij een
maal...
Maar niet altijd toch kon het ge
voel zich bij dezen troost aiederleg-
gen. En dan, als de oud.e man zoo
diets gezegd had. brak hij plotseling
af en ging naar het venster. Van
verre, heel van verre kwam dan de
zee weder aangebruist. Dat klonk zoo
treurig. Bn hij wist dat hij dit brui
sen kooren zou tot aan zijnen dood...
Baas Kant en Klaar bleef werken
voor zijne klanten, die nu den treu
renden man nog méér sympathie toe
droegen, dan eertijds den vroolijke.
De frxssche, montere, grappige baas
van vroeger was hij niet meer. Zijn
lach was anders geworden, en hij
kon niet meer schertsen.
Toen na twee jaren de oude- tante
stierf, trok Riekchen geheel bij den
schrijnwerker in huis, om lrem voort
aan eene trouwe hulp tie wezen.
Slechts zelden ging zij eens uit, en
bij de dansjes en de andere pretjes,
die d:e Lerehentalsche jeugd zoo gre
tig naliep, was zij nooit te vinden.
Zoo verliepen er nogmaals een paar
jaren.
Eens op een zomeravond zaten die
twee achter het huis in het tuinitje.
De avonddisoh was reeds afgeruimd.
Riekchen liet de breinaalden klap
peren. terwijl baas Kant en Klaar
rustig genoot van zijne lange pijp.
Een "paar jasmijn struiken walmden
een zworen geur uit. In de verte luid
de een klokje de vesper.
Zeg, Riekchen', begon de baas.
weet je wet wie .er heden bier was
Anton Kiev, nietwaar?
JuistEen flinke kereMs^er
zaak koop en om zelf te beginnen.
Schier verschrikt liet liet meisje
haar breiwerk in. dear schoot vallen.
Vader wilt u dan van hier
weg? uit dit "bud's
Wat zal ik mij nog zoo afsloven?
Voor wie? Waarom zal ik jongeren
die vooruit, willen, in dern weg staan?
Eenmaal toch komt voor ieder de
tijd, dat hij de plaats moet ruiimen.
Maar uit dit huSfs weg?
De 'ouid'ei blies een paar geweldige
rookwolken uit.
Hm nu jaZie je, Riek
chen misschien dis het niet noodig.
MisschienAnton Kley is toch vrij
gezelwat zou hij dus het heel©
huis no o dig hebben
Maar een vreemd© in huis,
vader
Hm daar went men wel aan.
En danzie je>, Riekchen, is 't
nu absoluut wel noodig, dat zoo'n
nette kerel een vreemde voor ons
bl i j ft Misschien
Hij keek haar niet aanmaar hij
voelde haren vragendeu blik en bleef
steken. Weer een paar rookwolken-
een eigenaardig keelschrapen, en
dan weer
Wol zoo aardig zou het wezen,
als wij hier konden blijven tot het
einde. Tenminste ik. Er zijn zooveel
herinneringenhet zou mij wel
zwaar vallen, Riekchen, er uit te trek
ken. Zie jeen daaromah©m
ik wou zeggen
Hij had die pijp uit den mond ge
nomen en tastte naar d'e hand der
naast hem zittend©.
Zie jedat heeft, die beste
jongen. ik bedoel Anton Kley
óók wel gevoeld. En daarom h.eefthij
mij geYrangdi, ofik hiern niet ook
mirteen. een© goede bazin kon mee
geven. Dat.... d'at zou toch 't best©
7;inen wij zouden met ons drie
tjes wel vrede weten te hou dien
Va dier
.Tanu is 't er uit
Vader
Zii Kadi de handen voor haar ge
zicht geslagen.
Ik weet wat j© zeggen wilt, Riek
chen. En dlat lieib ik ook tegen mij
zelf gezegd. Maar als d© dooden hun
recht hebben de levenden óók. Ik
kan niet altijd bij je blijven. Een
maal moet ook ik weg. Dan sta je
alleen. En hij is een man, die je ver
dient. Overleg bet je dus eens goed.
11c dring er met op aan. Maar leer
hem kennen1, .en1 beslais dan zélf. Hij
komt terug. En, zi'e je, Riekchen
die in dien Hemel zal 't je niet kwa
lijk nemen. Die heeft je lief en wil je
enkel gelukkig zien.
Hij zette hierop die pijp weer in hef
tige beweging, en daarna tuurden zij
allebei stil en Lang maar de sterren,
alsof .er van daar boven raad en ant
woord komen moest.
En die kwamen inderdaad. Althans
nog ln den naherfst legde baas
Kant en Klaar de handen der beidie
jongelieden in elkander. In het voor
jaar vond de bruiloft plaats.
Do oude schrijnwerker (had boven
in het huis de beide dakkamertjes
voor zichzelf behouden. Het jonge
paar woonde beneden. Weer een jaar
later klonk er tusscheu de oude <mu- j
ren. een in lang niet vernomen ge'1.'d:
een krachtig kindergeschrecuw, af-
komstig van een gezonden jongen.
Toen nu de oude baas aan i et bed
ivan de jonge moeder zat en liefkoo-
zend hare bleek© Jrand streelde, wend
de zij hem plotseling haar gelaat toe
en sprak zacht:
VadeT hij moest eigenlijk naar
u heeiten. Maar, .als u 't goed vindt,
dan wiiilen wij' hean Bernhard noe
men. Anton heeft er niets tegen.
Een paar weken na den doop stapte
baas Kant en Klaar in zijne Zondag-
scihie jas naar den notaris van het ste
deken. Daar maakte hij. zijtn .testa
ment, waarmede hij Riekchen en ha
ren jongen tot zijn© universeel© erfge
namen benoemde. Niadat hij het do
cument onderteekend1 had, drukte hij
den notaris de hand en verliet de ka
mer.
Baas Kant en Klaar is sedert een
merkwiaaxldiig .stille man geworden.
Sommigen bewenen, dat het leed om
zijnen eeni'gen zoon hem toch wei een
beetje naar het hoofd schijnt te zijn
geslagen. Hij komt niet meer onder de
menscöien; maar dikwijls ziet men
(hem moederzalig alleen door het berg
woud dwaien, onvermoeid.
Nog vaker zit hij' met zijne pijp in
de loofhut .achter zijn huis. Dan kijkt
hij stil over de stad heen naar de groe
ne bergen, of hij' tuurt .omhoog in den
blauwen hemel. Daar moet hij wel van
allerlei te zien krijgen. Want soms
glimlacht hij in zichzelf zoo heel zalig.
En als bij. zulk eene mijmering de
hemel zich eensklaps opende en eene
riem zoo welbekende stem zachtjes
riep:
Vader! kom!"... dan zou hij zeker
zonder om te zien den laatsfcen, verren
weg aanvaarden. Want hij weet dat
hij: hier beneden niets meer te verrich
ten heeft. Alles iis kant en klaar".
Een angstige Reis.
Iedereen -zei, bij. liet vertrek van
Kaapstad, dat het een vervelende,
eentonige reis zou.worden. Voor we
nog goed en wel Tafelbaai uit waren,
■wisten we, dat er geen amusante men-
schen waren onder de vijftig eerste
klasrpnssaigiiens (want de „Simonia"
was een van de kleinste Kaap-booten
en gebouwd vóór men nog aan de mo
derne izeekasteelen dacht). Maar toen,
een dag na het vertrek, de kapitein
ons in het salon een zekere mededee-
ling deed, veranderden we ineens van
gedachte.
We hadden allen ons middagmaal
binnen ien de bedienden namen den
boel reeds iaf, toen de cihef-steward
met een bleek gezicht en verwarde ha
ren naar de plaats snelde, waar de
kapitein zat en hem haastig iets 'ia
Toen was het de beurt van den ka
pitein om bleek te worden. Hij t treek
met de than iddoor het baar .en (het
■zweet stond op zijn voorhoofd. Hij
stond half uit zijn stoel op, keek iet
wat hulpeloos rond en daarna richtte
hij zich aldus tot zijn (hoorders:
Eöi dames en heeren, ik ik
ik wil niet hebben dat iemand
uwer noodeloos ongerust is, maar er
is iets gebeurd
We hebben teen lek! steunde een
van de passagiers.
We zijn op eeai rots geloupen!
riep een ander.
Waarom izetten ze de booten riet
uit? j ammerde een vrouw. Wam cm
zoo den kostbaren tijd verloren laten
gaan? en ze stond onmiiddrt'ijk op
en snelde naar haar-hut om rich op
haar knieen 'te werpen en te gaan -
•pakken.
De kwestie is gilt niet dames,
wat ik u (bidden mag, we we heb
ben levende have iaan boord en een
deel ervan is los!
Welk welk deel, kapitein?
klonk het in koor.
De kapitein streek met zijn hand
langs zijn voortiöofd. In al de dertig
jaar, (dat hij voer, had hij nog nooit
zoo in 't nauw gezeten.
Nu dan het is 'het is de
python!
Van dat o ogenblik "af kenden we
geen verveling meer.
Kapitein Jakes ging aan dek \als
iemand, die droomde. Hij klom op de
brug en riep tegen den bootsman, d R
hij alle hens op het achterdek moest
fluiten en elk man, Üie gemist kon
worden, gehoorzaamde aan het sein
Daarop richtte de schipper, die met
bevende 'handen op de verschansra;
leunde, deze woorden tot hen:
Jongens, 't is mijn plicht jullie
mee tedeelen, dat er een slang een
heele groote slang los is aan boord
van dit schip en ik kan (niet cr.tken-
nen, dat dat ons allemaal in een
«enigszins gevaarlijke positie (brengt.
(Het meerendeel der bemanning
keek met uitpuilende oogen rond cm
te zien, tof ze nergens de slang konaen
ontdekken). Nu zou ik willen vrorMel-
len dat wij ik bedoel jullie aan
het werk zouden gaan om bet schip
in alle hoeken en gaten te doorzoeken
en als jullie (het beest ontdekt (hier
slaakte de scheepsjongen een flau-
wen gil, waarvoor hij een klap kreeg
■van den bootsman, die zelf nog blee-
ker zag dan d ©jongen), ik zeg, als
jullie het ontdekt, moet een van jullie
het me komen zeggen, terwijl de rest
de wacht blijft houden. Raak het zelf
niet aan (neen, mijnheer!) maar zoo
dra ij'ullde me meldt, waar het beest
is. zal ik ik zal ik den neger,
dae de dieren voedert, sturen lom het
zaakje op te knappen.
Als negers ooit wit kunnen worden,
dan slaagde Sarnbo de neger in
kwestie daar bijna in.
Nlatounlijk, gin® <1® kapitein
voort, moeten wij don moed niet ver
lieren. En zijn stem beefde erg toen
hij eindigde.
He mannen gingen langzaam uLt el
kaar, van vroolijifeeid geen spoor. Ze
waren blijkbaar onder den lndi™;
IJ,vorig imaiar vooratdbtig wend net
sahijp doonzoclrt, maai- zonder resul-
In het kaartenhuis staarde de
schipper verstrooid op de factuur ram
de levende have - die bij onderste
boven voor zicfe had. Maar hij tad
bet dien dag al zoo vaak gelezen dat
liij 't wel uit zijn lïoofd kende. De li]St
aealdie duidelijte: vier apen, een py
thon, zeer ignodt soort, twee spring-
bokken en twee dozijn konijnen. En
toen de sdbeepssladhter samen met
den neger dien dag de levende tave
was gaan voederen, w,as de tost v am
d'e python leeg en was bet deksel los
en Kapot. Dat alles wist bij uit zijn
hoofd, maar toch staarde bij no,g op
de lijst, die onderste boven voor hem
la|ieit .gelieele vrouwelijke deel der
passagiers was in haar kajuiten ge
vlucht en weigerde beslist er uit te ko.
men behalve voor de maaltijden.
Sommigen dezer rampzalige dames
gingen zeifs zoo ver pm den veel ge-
plaagden kapitein te smeeken een
boot te strijken en haar af te zetten
op een onbewoond eiland of zelfs P
de Westkust van Afrika om te tom-
nen ontkomen iaan de vreeselijke
angst om eensklaps het reusachtige
reptiel te ontmoeten. En d'e kapitein
had groole moeite om haar te verzeke
ren, da,t in dat deel van den tuidelij-
keu Atlantisch en Oceaan in t geineei
geen onbewoond© eilanden waren en
dat zij op d&t deel van de Wesükust
niets anders dan kannibalen van de
©rgsie soort konden verwaditen.
Er ging geen uur van den dag voor
bij, of er werd telkens opnieuw alarm
gemaakt en voor er acht en veertij
uur verloop en waren, sedert de ver
schrikkelijke ontdekking, leed ieder
een aan boord van de „Simonta aan
zenuwen.
Het dier zal wel ©en versohruk-
kelijken honger krijgen, zei de vierde
officier op den vijfden dag na net ver
trek uit Kaapstad, terwijl er nog
steed's geen spoor van de ver schrikke
lijke Slang wtas. J
De ,vierde" was een jongmensen
met een gezicht vol sproeten en een
rooden neus. Hij ging zitten o,p wrts
wat o ogenschijnlijk een rol nat touw
was en walde juist zijn pijp stoppen,
toen hij ineens opsprong en een hart-
verscheurenden gil slaakte; als een
dolle Liep hij weg en kwam in voLe
vaart tegen den eersten officier aan,
die met een zworen slag op 't dek viel.
VerontedhuidlLgingen en w<edlerzijld-
Ik fik heb er boven op gezeten!
Stamelde de vierde", die zoo bleek
als een doek was. Eén öogehbl'ik hield
(biet zich stil en toen voelde ik dat 't
■onder m© weg begon te glijden! Brrr!
Al word ik honderd jaar, dan zal Ik
nog d'at gevoel niet vergeten!
Hij veegde zich het zweet van het
voorhoofd en beefd© als een. riet. De
eerste officier meende 't aan zijn
waardigheid verplicht te zijn, het ge
val als onbetieekenend voor te stellen.
Maar zijn stem beefd© toch en het ver
wijt, dat hij den vierde" wilde toe
dienen, b©9tlierf op zijn lippen.
Maak de anderen niet ongerust,
maar wijis m© waar waar het ligt,
zei hij. Ik ilk heb een revolver
ik draag ze tegenwoordig altijd ge
laden bij me en
Kunt u goed schieten? vroeg de
under bezorgd. Want als u 't mist
Nu eigenlijk gezegd h eb ik nog
nooit van imijh leven geschotenzei
hij miaar ze hebben mdj gezegd, d'at ik
een goed .schutter zou zijn als ik wat
oefening had. Kom mee als we het
dier eens konden doodschieten, wat
zou dat dan een geruststelling voor al
le mensdheu uan boord zijn! Op 't oo-
genM'iik lijkt 't hier wel de staat van
bei eg.
Moorzdcihit'g slopen ze naar het ach
terdek. Er stond een Stijve bries, en
ofschoon de zee nog vrij kalm was.
zat er toch genoeg beweging in het
sdhïp om de dekken schoon te houden.
En de passagiers, zelfs d'e moedigst©
waren ineens erg gesteld gewonden
op het goedivert'cihlt© salon en de rook
kamer. Zoo hadden de beide officie
ren het dek zoo goed als voor ziolizel
ven.
De .vierde" greep zijn metgezel
eensklaps bij den urm.
Kijlk! fluisterde hij), terwijl hij
op iets donkers, dat opgerold was,
wees.
De eerste keek om den grooten
mast heen, baaikle den haan van zijn
revolver over en kwam een stap na
der.
De donker© rol lag onbewegelijk en
na nog een minuut gewacht te heb
ben, fluisterden de beide mannen
w©er.
Weet je zeker, dat 't de slang is?
vroeg d© eerste.
•Zijn metgezel knikte, vergetend d'at
(dit knikken niet in donke- kon gezien
i worden. Juist op dut oogenbl'k gleed
«een straal maanlicht dwars over het
voorwerp, waarnaar tzij keken. Er
was geen twijfel meer mogelijk. Hnn
oogen waren gericht op 'n rol Manil
la touw! Zwijgend stak d© eerste"
izijn revolver weer bij zich. En zwij
gend gingen de beid© mannen naar
het voorschip, ieder met zijn gedach
ten bezig. Zwijgend gingen ze van
elkaar.
De volgend© dagen brachten geen.
verlichting, ofschoon de passagiers
van de „Simonia" in zeker opiziaht,
gewend begonnen te raken aan de ge
dachte uan 't gevaar in hun midden.
Elk, die ©en revolver bezat, droeg ze
voortdurend bij zich en niemand durf-
d© gaan zitten zonder de onmiddeUij-
k© omgeving nauwkeurig onderzocht
hebben. Het bleef nog maar de
groote vraag, waar het dier van leef-
dte; dit raadsel werd althans gedeelte
lijk opgelost dloor de plotselinge ver
dwijning van d© kat van den kapitein.
De mannen aan boord waren juist
bezig met brandweer-exercities. DaaT-
(boe moesten een paar mannen bij elke
(boot gaan staan, gereed om deze te
strijken. Een van de jantjes was juist
bezig h©t zeil dat de groot© sloep be
dekte, los te maken!, toen hij zich
eensklaps met een schreeuw van
schrik naar beneden liet glij>den.
- Hij zit daarin, bootsman, riep
(hij buiten adem, onder in de boot!
Ond©r het peil kan je dien vexnm. pre
cies herkennen!
De bootsman keek hem ongeloowlg
uan er was al zoo vaak loos alarm ge
maakt. Na een o ogenblikje zei hij:
Klim er naar toe, Jiack, en steek
er naar met een lange boo th aak.
Hoe lang? vroeg de zeeman, met
angst in zijn Stem.
Ik geloof, dat je bang bent! zei
de bootsman met een glimlach va.n
minachting.
Kapitein Jakes kwam er bij.
Ik geloof U ook. Neem jij de
bootlhaak bootsmian, en geef hem het
goede voorbeeld.
Waarop de glimlach van des boots
mans gezicht verdween en op dat van
den zeeman verscheen.
Langzaam heel langzaam klom
de bootsman in de davits, en wacht
te zich er 'daarbij wel voor zijn vih-
ig}0rs aver de verschansing van d'e
boot heen te steken. Toen gaf men
hem den houthaak en riep kapitein
Jakes, die zijp revolver vasthield, zoo-
iais een oude vrouw haar stopnaald:
Sla hem op zijn kop, bootsman.
Wees niet bang; ik ben 't ook niet.
Ik .Zie niets. Groot© hemel!
Daar is-ieEin 'de bootsman gleed
Weer naar het dek met een snelheid),
idie voor iemand van zijn 'dikte buiten
gewoon was.
Niemand waagde liet meer een blik
in de boot weipen.
Ik zag het dekzeil bewegen, mijn
heer, rapporteerde de bootsman: filet
ist'ond in eens bol!
We moeten 'toch het zeil van de
boot halen, zei de kapitein. Niemand
van jullie wil zeker in de boot gaan
om het zeil los t© imakeni, hè? Hm
d'at kan ik me ©enigszins Voorstellen.
Een paar van jullie moeten de boot
strijken. Mijnheer Saunders (Ihtei
Wees hij op den eersten officier) en ik
zijn gewapend wij kunnen hem1
niet missen met ons tweeën, ofschoon
uqiraaiu ^wvvena 213111 aan
vuurwapens. Nou, zijn jullie klaar?
Hebben jullie ijzeren bouten en haken
voor 't geval 't beest soms op 't dek
kruipt? Goed! Op je post en zoodra
de boot het water raakt, moet u ge
lijk met mij schieten, mijnheer Saun
ders, Verzoek den officier op de brug
om naar de machinekamer ,,stop" te
seinen.
Zoodra de machines van de „SLmo-
niastilstonden, lieten de mannen de
boot sned zakken tot zij het water
raakte.
Maar er was geen spoor van de
slang de bemanning keek vol be
langstelling over de verschansing.
'Eensklaps bewoog een deel van het
zeil ziclh.
Kijk! Zie je wel? Wat ik zei? enz.
enz., kl'onk 't van de lippen van een
dozijn opgewonden zeelieden.
Een ooigenblik later en met ©en luid
„miauw!" kwam de groote kat van
den sahipper van onder het zeil der
boot vandaan. Eien plotselinge Stiilte
■kwam over d'e aanwezigen.
Zonder een bevel om' zulks t© doen,
begonnen de mannen met beschaam
de gezichten d© sloep weer op t© hij-
sob'en. Als een kat ongedeerd in de
boot kon blijven dan zat er zeker geen
ICapitein Jakes en zijn officieren be
waarden een kiesch stilzwijgen over
dit voorwal
Drie dagen later liet het schip zijn
ankier vallen t© Plymouth om de
mails en passagiers aan wal te zetlten.
De passagiers hadden een gom
gelds bijleengebraaht ,,uit erkentelijk
heid voor d© tegenwoordigheid) van
geest, en dan moed van kapitein Ja
kes tegenover een onverwacht ge
vaar."
Blozend nam de kapitein dot aan en
hij gaf blijk van zijn dankbaarheid
dn ©en kranig speechje n)a biet mid
dagmaal, op den laatsten avond op
één na van de reis.
Toen de agent van het schip te Ply
mouth .aan boord kwam, zei hij ter
loops tot den kapitein:
A propos, dliie lui aan de Kaap,
id© Vian Rijns, hebben geloof ik, le
vend© have aan boord gezonden, hè?
Ja, begon kapitein Jakes op
plechtagen toon, ©n 't spijt me te moe
ten zoggen, dat de python
Achtergebleven is. Ja, dat weet
ik, viel d© agent hem in de rede. Het
dier stierf t© Kaapstad op d'en dag,
dat je vertrok. We hebben drie weken
•geleden ©en telegram gekregen!
Ook hierover beswaarden kapitein Ja
kes en zijne officieren het stilzwijgen.
De slang was in 't geheel niet aan
boord geweest!
Weerzin.
Goedien avond, tante Mathild© -
nog zoo Ln "t donker?
Een slank, eenvoudig, maar deftig
gekleed meisje treedt het scliamele
woonvertrekje op de derde verdieping
binnen, en reikt de dame in den leun
stoel vriendelijk d'e hand.
Goddank, lief kind. Is hlet reeds
wi r?ï' weJ- flan h«b ik een
neea tijdgie m d© schemering zitten
mijmeren. Maar nu jij er bent, willen
w© naet langer in liet donker zitten
Best. tante
steekt het jonge meisje vlug de lamp
aan. Iaat de gordijnen zakken, dekt
fit tafel voor het avondeten en "rekt
den leunstoel dor zieke nadert) -"
Bet je moet onder het avondeten ver-
tegen, wat. ze dien dag weer heeft be-
leeici. 1 ante is zeen- nieuwsgierig, zoo-
aJs alle oude dames, die niet veel met
S? h,Mt©n\vereld in aanraking komen
Ai verheugt zich den heelen dag in
het voomiMichlt op het oogenblik* dat
haar nichtje tJiui'skomt.
Betje weet, zoo aardig te vertellen
van de kinderen van bairom Jonker
waar zij gouvernante Ls. Dan stralen'
r1 aar verstandige oogen en tan.-© Ma-
tliaide merkt steeds weer on, hoe
Rotje in die uitoefening van haar. be
zigheid volle bevrediging vindt
vanavond echter schijnt liet haar
dat. tante nart: zoo onlettend luis
tert ais naar gewoonte. Zij heeft Bet-
je reeds eenige keeren heel vreemd
aangekeken, half bang, half vra
gend.
®®bfc SM bezoek gehad, tante
Gij ziet er vandaag zoo ik zou
fcaaat MB - (MrteUfk uit, «-aart
Beitje plotseling, haar tante in de
oogen kijkend.
Deze wordt zichtbaar vertegen.
Ta. inderdaad. antwoord: zij
zachtjes, terwijl .een vluchtige blos
haar fijn, bleek gelaat, overtrekt, raad
oenjs wie luer is geweest
Tante Marie zed Betje lachend.
Misgeraden
Neef Jan of oom Piet?
Nee. allemaal mis, mijn liefje t
riiJit1' ST' kU'lt ,hiet °°k niiiet raden en
daarom zal uk liet u maan- z-g~en
Hendrik Garsten.
Hendrik
Betje weet niet, of ze het uiigeroe-
pen of maar gedacht heeft. Zii voelt
hiw rH ?toi™aoMig bonzen, het
bloed door d© aderen jagen, tervvii'
eene duizeling zich van haar meostor
?00dat Z,J zi'ch aan den rand
eer tafel moet vasthouden, om niet
te vallen.
Daar staat hij weer voor haar
K' ,do, mooto groote man, dien zij
heeft, Liefgehad hoven alles, en die
Laar eenmaal trouw zwoer m aar
zijne belofte niet hield.
Een bitter g-euoed maakte zie' van
haar meester.
Waarom komt hij nu, na '"aren
voor de tweed© maal de rust haar*
hOrten storen 3
Het is of tante Matbilde deze vrana-
op Bietjes gelaat leest
Het verlangen naar u heef: hem
i erheen gedreven, spreekt zij" zacht
jes nij wil u weerzien, Betje. en
vragen of gij een woord van ver^e-
OVerr hebt.
niet frn ABae™ z'n vrouw
I een jaar döocï.
Pen snelt d«^j™
mooie jonac me&S Lt Dood' het
Dotje
toS0"?* Km"w'e Detje. helpft haar
tanhj
"el te ruston;. jriTo'
«Wltl rechte :er-
Ski3™011 'U,S ^'ie'o
Urn «'«MU gij'hebt
dSêt Xf f-^' al hot verv
helthet in haar binnonste. en do lief
de, dtocoo stork is, dat zijn ontooilw
de S te^T?' ''""''eb. diolicf-
'""'tote tmteJinjr van inu-d die thans
d?ofdlP l,ar '"W"ln el°eit. is -iitge-
doofd en hour hn.ar is grijs eSJS.
{f-nt'r. 15 h/eit, dat bange, onbéferiine-
ËtoeSte o hanJ' g':steTOn
oen.e-erbcht© en waarvoor ze evw*
v-oorden kon rtnden. Het vertroufST
vel. 'let w,hto heeft hil
voor eeuwig verstoord. Zij zou niet
X.8Brnst kmnm ziin
Voorbij .zijn d© goede dagen on
herroepelijk voorbi j en troon brug
Er is slechts
n e on^WOOr °P Z^'EL vraa^een
Daar wordt gebeld. Rotje richt zich
om Nu moed en kracht. Zij hoort
hem komen dezelfde rustige, voste
stap van vroeger. Hij treedt binnen...
enilcell© minuten .onderhoud.