genpartij richt, is het, gjsof hij plot
seling ©en visioen krijgt. Hij meent
Dina voor zich te zien, hiet fijne, sier
lijke kopje, niet een gezichtje ais een
camée, omkranst -door donker, licht
golvend haar, den slanken, sneeuw-
■wittecn bals en daaronder het klop
pende hart-, waarop do loop van zijn
pistool is gericht. Alles danst voor
sijn oogen.
Hij gevoelt. dat in het volgende
oogenhük zijn hand zal gaan beven
en geeft vuur.
Da fabrikant krimpt ineen, doet
half springende een schrede voor
waarts, en dan valt zijn hoofd op do
horst, zijn knieën knikken en ihdj ploft
neer in het gras.
Do dokter buigt zich over hem
Iheen, nikt hean de kleeren open, en
haalt -de schouders op
Schot in de long.
Is het mogelijk stamelt Handler.
Zijn arm valt slap naar heneden,
bet pistool valt op den grond. Hij is
de moordenaar van zijn vriend ge
worden.
De adem komt rochelend uit ie
borst van den stervende. Zijn hand
beweegt zich. 't Is of hij tot afscheid
wuift. Maar uit den mond, die zich
opent, komt in plaats van een laatste
woord een breed© bloedstroom. En
met dien bloedstroom vloeit het leven
weg.
Rudolf Burger is niet meer.
De advocaat ziet het niet meer, hoe
men den do ode -in liet gelsloten rij
tuig beurt. Alsof de bo-oze hom ach
terna zat, is 'hij het bosch ingesneld.
Alleen haar oogen, die den ander den
dood hebben gebracht, kunnen hem
vrijspreken van het ontzettende, dat
zijn ziel bezwaart.
Zij, die thans de zijne is, dliie niets
van het gebeurde vermoedt, ze moet
hem immers vergeven', wat hij om
harentwille heeft gedaan.
DINA FREIMUT,
Leerares in de kunst van voor
dragen.
Het wattle porceleinen bordje ver
blindt zijn oogen. De letters schijnen
feem als met bloed geschreven. Nog
buiten adem van liet snede loopen,
drukt hij op -den knop van de bed.
Het was niet -als andeals het dienst
meisje, dat hem de deur opende. Twee
slanke armen breidden zich uit en
werden weer teruggetrokken.
De dame in hief luchtige morgen
gewaad staarde den bezoeker aan.
Gij
Een weiinnig vroeger dan anldlers.
De toon, waarop ze haar vraag deed
lrof hem -door zijn koelheid'.
Vergeef me, ik moést u spreken.
Hebt ge misschien een ander ver
wacht?
Ja., zei ze koel. Waar is uw
vriend
De advocaat werd Meék.
Kaïn, waar is uw broeder Abel
klonk de echo van haar vraag in zijn
«iel.
Juffrouw" Di-na, u weet toch niet...
Ik weet alles, sedert gisteravond-.
Gij kw-aamt niet, maar hij kwam.
Hij alleen?
Kan-dier richtte zich plotseling uit
zijn gebogen houding op. Zelfs op
'dén dood© was hij nog Jaiaersch.
Haar hand greep plotseling zijn arm
zoo vast, alsof ze zijn koortsachtigen
pols wilde beletten te kloppen;ze trok
hem mee tot ifn loet midden van het
Balon.
Hoe is 't met hem Hij' leeft
Nietwaar, hij is te laat gekomen
vroeg zo met heeeche stem, zoodat de
woorden bijnia sissend over de lippen
kwamen.
Te laat gekomen?
Plotseling vielen Handler de schel
len van de oogen.
Rudolf was bij u, vóór 't duel?
Hij voetde, hoe het koude zweet hem
op het voorhoofd kwam.
Ik had 'het hem beloofd); ja, in
den vroegen -ochtend ontving ik -litem;
het kon immers ©en afscheid zijn.
Dat was hiet ook. Ge ziet 'hem
niet weer.
Een Tilling ging bij die koele, wree-
cfe woorden -door liet -slanke lichaam.
Haar lippen werden bleek en Sl echts
een dof gekreun- ontsnapte aan den
geprangdón boezem.
Doodsbleek, met knikkend© knieën
wankel de ze naar de chaise-longue en
staarde ham met groote oogen vol ont
zetting aan.
Dood
Hij of ik. Zijn kogel miste, de
mijne
Ge hebt uw vriend vermoord
Ter wille van de liefde. Din a'k
(kon niet arudeite, en (thans staat
er niets Meer tuisischen ons
All es
Ze stiet hem met een gebaar van
afschuw terug, zoodat hij voor haar
op de knieën viel
Ddna, moest ik dan niet gelooven,
dat je mij beminde?
Het was een -dwaling, zei ze on
der krampachtig snikken. Hij, gij zelf
hebt m-ij de oogen geopend. Misschien
was dat nooit gebeurd zonder dat on
zalige duel, dat mij alles zou ontroo-
ven, wat ik, nu ik het voor goed ver-
lonen heb, als hiet diorba.arte-te be
schouw, wat ide wereld mij zo-u kun
nen bieden. Gij zijt zijn moordenaar,
gij alleenDe zou ham weer in h'et
leven willen terugroepen, al moést ik
er mijn eigen leven voor opofferen.
Niet voor m-ij, alleen voor u zeiven
pleegdet ge dé onzalige daad, die mij
het geluk van mijn leven ontroofde.
Uw kogel, dien -ge koelbloedig op uw
vriend richtlet, trof ons beiden, hem
'en mij. Nu is het te laat. Ontzettend.
Uit mijn armen in den dood. In zijn
laatste ure leerde ik hem bemannen en
dia liefde duurt, ook over 'i. graf.
't Was of er den ijskoude stroom
door zijn aderen ging. Alles danste
voor zijn oogen en alleen met de
uiterste inspanning kon hij stame
len
Dina, wat deed, geschiedde
alleen voor u.
Neen, stoof ze op, terwijl haar
oogen van toom fonkelden en haa-r
ganisch© lichaam beefde. Ik wil geer*
schuld hebben aan zijn dood. Bevrijd
mij van uw tegenwoordigheid. In mij
is slechts één gevoel voor u, ik haat u.
Handler was opgestaan. Zijn hart
dreigde op te houden met kloppen.
Met die handen voor 't gelaat wan
kelde hij naar de deur
Te laat
De Moordesaar der
weduwe Pietersen.
Aam den groeten weg, aan den zoom
van een bosch; lag een kleine herberg.
Jm die gelagkamer waaien op dit oo-
geUMiik geen Munten. Mem was in het
midden der week en idle boeren waren
allen druk op het veld bezig. O^k de
herbergier was baj' het -krieken -van
dien ,dag naar zijm akkers vertrokken.
De waardin zat alleen in de -gelag
kamer. Zij- luadl de luiken aangezet om
de gloeiende stralen idea* Augustuszon
buiten te houden. Zij- had zich in een
gemaklkel-ijken leunstoel neergezet en
vouwde de krant open- en zo-oht aan
stonds naar haar lieveliingsruibriek:
Rechtszaken.
Zij las -luide ais een schooljongen:
Een vreesielijike misdaad heeft in
de No-ord-Brabaintsctie gemeente B.
plaats gehad. Een oude vrouw van
zeventig jaar. de wed. Pieterse, die
-aiBeen woonde in haar eenzaam
lhuisje, is vermoord in haar bed ge
vonden. De moordenaars hebben
hum- slachtoffer, o-p vree-selijke wijze
vermóórd'. Mem heeft op het lichaam
-der ongelukkige nniet minder dan
twee-en-twintig vreeselijike wonden
geteld, alle doedel ijk. Toen die ellen -
deliingem overtuigd) waren, dat de
vrouw -dood- was, hebben de schur
ken hiet huis geplunderd1 en daarna
-de vlucht genomen.
Mijm God! welk eem gruweldaad!
riep de waardin uit, de handen vou
wend. Zij las verder:
.Men is d© daders van deze af
schuwelijke misdaad op het spoor.
iMeu heeft hun- juiislte signalement
wetetn te verkrijgen, dat overal is
heen gestuurd...
Zooveel te beter!... Die schurken!
Zij zijln ten getale van twee, de
eem groot, tenger, bruiin, met zwiantem
haard1; de andier klein-, dik, blonden
srnoT -em blauwe oogen!
Hola, vrouwtje! zei plotseling een
stem achter haar.
De herbergierster weridde zich om
en weid doodsbleek.
Op den drempel der deur stonden
twee jongelieden', de eem groot, tenger,
bruin-, miet zwarten baard; de ander
koirt em dik. imiet blonden snor en blau
we oogen...
Hebt gij lekker koud oud bier?
vroeg de jongst© der twee, de blonde
Ik Ik... stamelde de waardin.
Hom-aian, bedien ons vlug! beval
de bruine, terwijl hij zijn regenjas eai
zijn valies óp een stoeil legde.
De herbergierster begaf ziöh. naai
den kelder. Terwijl zij weer naar bo
ven kwam, hoorde zij dien groote tot
den kleine zeggen: „Wij kunnen hier
hiet op ons gemak praten,"
Neen; zeker niet, maar de goed©
vrouw 2nd wel ibod kamer voor ons
hébben.,
En zich tot de waardin wendend zei
hij: „Geef ons een kaaner, waar wij
alleen zijn."
Zij gehoorzaamde zonder -iets te dur
ven zeggen.
Zij leidde hen in -eem vertrek, dat
op den tuin uitzicht gaf, zette twee
glazen en een kan bier op tafel en
snelde heen.
Lat goed op, dat wij niet gestoord
worden, zei de groote bruine heer nog.
In da gelagkamer teruggekeerd,
kreeg zij: haar moed terug. Zij schaam
de zich over haar dwazen angst. Wiat
een dwaasheid ook! Omdat twee reizi
gers haar herberg binnentraden om
uit te rusten-, ging zij hen houden voor
de moordenaars v-an juffrouw Pieter-
se! Er zijn meer blonden en bruinen
in de wereld'!
Geheel gerust gesteld, begon zij ver
der te lezen
Blonde snor en- blauwe oogen. Be
een draagt een- valies en is gekleed in
•een- zwarte regenjas met fluweelen
kraag.
Haar vrees kwam weer terug. Het
valies lag daar -op een stoel, naast de
regenjas. En de regenjas was zwart!
Bevend stond zij op en nam het
Meadtngstuk'in haar 'hand... O, gru
wel! De kraag was van flu-weel!
Tevergeefs trachtte zij zich gerust
te stellen, door allerlei' dingen te be
denken, om deze buitengewone toieval-
liigfhielid te verklaren. Haar verschrik
te blik kon zich niet afwenden van d-e
deur -dier kamer, waar zich de blonde
en de bruiin© hadden opgesloten.
Wat deden zij- daar? Welke nieuwe
misdaad beraamden zij?
Ten slotte kon zij- haar angst niet
langer bedwingen; op haar teenen
trad zij op de deur toe, hield haar
adem dn, en- drukte haar oor tegen- het
sleutelgat...
IBijna op hetzelfde otogenblik liep zij
weg, de oogen verdwaasd-, het gelaat
-doodsbleek.
De handen ten hemel heffend-, liep
zij het dorp door, terwijl zij riep:
O, die roevers!... deroovers!...
De burgervader van B., Hannes Knil-
lesoom; had juist de potasie op.
Bij den eersten magistraat der ge
meente stond; r©c(ht als een kaars; de
veldwachter Dtrilek Sabelkwast, die
verslag deed'-van hebgeen dien -raoirgen
gebeurd -was in de gemeente.
Vioor dte twintigste maal antwoord
de d© veldwachter: „Ja, meneer de
burgemeester" op de vragen v-an zijn
meerdere, toen Siientje de waardin uit
den „Gouden Os" geheel' ontdaan en
ontsteld het huis van -dén burgerva
der kwam binnen vallen.
Burgemeester 1 Burgemeester!...
Be moordenaars... O!...
'Mien deed haar op een stoel plaats
nemen en bracht haar tot bedaren.
Toen verteld© zij; wiat zij) gezien en
gehoord had'.,. Het was verschrikke-
lijikl...
De burgervader luisterde naar haar,
zonder haai- te ondleibr'eken-, daarna
zei hij kregelig:
Die geschiedenissen zijn beroerd
vervelend na het eten... Wiat zegt gij
-er van Sabelkwast?
Ja-, meneer die burgemeester, ant
woordde Driiek.
Zijt ,gdj: er wel zeker van-, van
hetgeen gij' daar verteld hebt, mijn
goiede vrouw? vervolgd© het hoofd der
gemeente. In dergelijk© gevallen is 't
goed1, lang na -te dieaitken en moet men
eioh wachten; met overhaasting te-
handelen. Wiat zegt gij er van, Sabel
kwast?
Ia, meneer die burgemeester.
We moeten nochtans onzen plicht
doen. Laten we vealtrehken, Sabel
kwast..
Ja, menieer de burgemeester.
Alle drie begaven zij' zich naar de
herberg. De burgemeester, die veld
wachter en die waardin.
Ongelukkig kón de goede vrouw niet
mallaten, bet avontuur te vertellen,
zooddt hei drietal, toen het bij dó her
berg was gekomen, tot vijftig was aan-
getgToieid.
Hooivorken, zeisen en knuppels wer
den dreigend gezwaaid. Alvorens bin
nen te treden-, wendde die burgemees
ter zicih tot zijn escorte en beval1 op 'n
toon van een groot generaal: Om
singelt het huis!
Daarna trad hij- binnen.
Het eerste wat hij bemlerkte, w,a®
hef valies.
Sabelkwast, wij zullen dit valies
ooidierzoeken, zei hij.
Hij- -opende hót valies, maaT tot zijn
groote teleurstelling vond hij niets
compromitteerenlds, alleen linnengoed
en toi'l-ötartilkeQien.
Dó vrucht van hun rooverijlen!
zei de burgemeester ernstig.
Diat is zéker! bevestigde d-e waar
din, maar kom eens na-ar hen- luiste
ren.
Op hun teenien naderden zij de deur
der kalmer van de moordenaars.
Als ze maar niet gevlogen zijn,
'zei die -herbergierster.
Neen, ze waren nog niet gevlogen,
door de deur hoorde' men hen praten
Het drietal luisterde.
Dus, zed de klein© blonde, dat is
afgesproken, men breekt dte brand
kast open.
Ja, antwoordde de groote bruine.
Maar het zal goed zijn, ©enige bank
biljetten te verbergen in het bed van
Idlen staljongenOp die wijze zal hij
verdacht worden.
De burgemeester, de veldwachter en
dte herbergierster keken elkaar ver
schrikt aan.
En dé grijsaard"? vroeg dte kleine
blonde.
Dien doodt mier.
Natuurlijk! Maar hoe? Met een
hamerslag op het hoofd?
Zoo-als de weduwe Pieterse, fluis
terde de wiaardin, Wier tanden v,an
schrik kl-apperden.
Een hamiersliaig is erg banaal!
wierp de groote bruine daartegen in.
Maar men zal ai-en. Blijft nog over het
jonge meisje.
O, met haar ben ik al klaar, zei
de kleine Monde. Zij moet door een
of ander middel in slaap gemaakt wor
den... Het rijtuig staat gereed... bij
het bosch. Men werpt het jonge meisj-e
in het rijtuig en in volle vaart gaat
het voort!... Den volgenden dag is zij
in de macht van markies Von Cor-
layior!
De burgemeester richtte zich o-p.
(Hij was doodsbleek.
-De ellendelingen! bromde hij.
Wiat een afgrond van misdaden!
Sabelkwast! vervolgde hij met wilde
energie, wij zullen de maatschappij
redden.
Jia, meneer de burgemeester...
Breek de deur open!
Terzelfder tijd gaf dte burgemeester
aan de boeren buiten een teek-en, hem
te hulp te komen, Sabelkwast deed de
idur open-.
De twee misdadtgers zaten kalm
'aan de tafel, die m-et papieren bedekt
wias. Bij het zien dier dreigende me
nigte, die hun vreedzaam verMijf
stoorde, stonden zij verwonderd op.
In haam -der wet, ik neem- u ge
vangen! donderde de burgemeester,
'die een borstwering maakte van het
lijf van Sabelkwast. -
Wiat -b-et eek-ent dat? zeiden de
twee mannen verbaasd'.
Geen uitvluchten! zei de burge
meester barsch. Gij zijt ontmaskerd!...
Gij zijit dó moordenaars der weduwe
Pieterse!
Pieterse? Wie is dat? zeiden de
twee beschuldigden met verbazing.
I-n afwachting van de gendarme
rie, die ik heb ontboden, gelast ik u
te antwoorden op mijn vragen. Ik ben
de burgemeester! antwoordde hij m-et
plechtigheid. Antwoordt! Wiiie is de
man -dien gij van plan zijt te vermoor
den?
Vermoorden?... Wij? Die grap
gaat tie ver.
De nia-am van- 't jonge meisje, ver
volgde de burgemeester, van het reine
kind, dat gij wiiilt ov-erlteveren aan uw
schandelijken medeplichtige, den mar
kies van- Goriayor?
Bij dien naam schoten dte beide jon
gelieden in een luiden lach, tot groote
ergernis der boeren, die gereed ston
den hen een slechte peer te
istoven. Met groote moeite kon ee-n
fhunuer zijln lach ndót inhouden en zei:
Gij- hebt zeker aan de dteur geluis
terd? Weln-u, gij- hebt het -voorspel ge
hóórd van -een drama, dat wij samen
isdhrijlven en dat van den winter ge
speeld zal- worden. Justiuus Veerman,
CPiaiulus Oubet, voegde hij er bij, zich
zelf len zijn maikker voorstellend.
Wiat?... Gij-zijt?...
Wij. zijn eenvoudig twee dra-m-a-
iseihrijlvers die lop vacantia zijn.
De papieren dór twee schrijvers wa
ren in oirde.
De burgemeester idiroop beschaamd
■ai, na hun zijn excuses te hebben aan
geboden, gevolgd door Driek Sabel
kwast, terwijl hij- mompelde:
Eb dte gendarmen die ik heb ont
boden? Wiat zal) ik hun- zeggen? Zij z-ul-
lieai- mij voor een domoor houden, ge
loof je niet, Sabelkwast?
Ja, meneer de Burgemeester, be
vestigd© Sabelkwast, heilig- onnoozól.
Haltmann Co.
Hóe oudter, hoe zotter, die vrou
wen! ritep Ghristiaan Haltmann, toen
de deur zich achter juffrouw Helms
gesloten had; en nijldlig smeet hij een
hoop papieren van. dien ©enen kant der
schrijftafel naar den anderen.
Een lastig geval! Hóe passen wij
dlaaa- nu eente mouw aan, zuchtte zijn
broer Hans, die tegenover hem zat,
en hij' sl-oeg met die vuist op den- les
senaar.
Moet die oude trekschuit nu met
alle geweld nog in haar ongeluk la-
veerem Twintig jaar heeft zij ons
trouw geïjiend en nu nog te moe
ten gaan- trouwten. Men zou 't niet wil
len geioo.ven!
En -wat een gloeiende haast heeft
zij- nu om wieg te komeml Ik dacht dat
zij toch a/an -hare boeken: wat meer
was gehecht na al die lange jaren.
Hebt ge wel gehoord' 'hoe zij lachte,
ibo-en- ilk haai- dat onder 't oog bracht?
Zij lachte en kakelde -als een meisje
v-an zestien jaar!
Ze kakelen nog op haar sterfbed
dat vrouwvolk! bromide Christiaau
met al de grimmigheid van een- ou
den jongeman en hij begon aan zijn
■werk, bestaande in hiet lezen en onder-
tieakenien van' d'e brieven, die juffrouw
Helms hlem- voorgelegd had.
Ook Hans boog zich met een gezicht
als- een -oorworm weer over zijlnie pa
pieren.
De pennen krasten op hiet papier en
de groote staande klok, liet eeniige sie
raad in- het kale kantoor, waarin die
(twee over de schrijftafels gebogten
grijskoppen hun1 leven gesleten had
den-, tikte luid en plechtig in die stilte;
alsof zij wist welk een-e gewichtig© rol j
zij speelde in het bestaan van deze
mens alien, wier lijfspreuk „time is
money" "was.
Nleen-! zoo brak Hans weer 't zwij
gen af, terwijl hij de pen neerlegde,
het geval Laat mij geen^rust. Wat zul
ten wij nu beginnen?
Ja, zeFde Qhristiiaan-, zich achter
hiet oor krabbend, zullen wij die vrien
din van haar nemen, die zij ons aan
beveelt? Dan- besparen wij tenminste
de aankondigingsko-sten-, onnoodilge
schrijverij en veel tijdverlies.
Dat -ie wel waar Hoe heet zij ook
weer, dat juffertje? Heims heeft haren
naam toch opgeschreven?
Hier staat het, Lotte Keiler. En
hier is ook het adres. Te Berlijn iis zij
nu. Laat haar hier komen. Dan- kun
nen wij zier wat er miet haar te be
ginnen is.
De bedde broeders zuchtten.
- Alweer een ander gezicht, waar
aan men eerst weer gewennen móét.
En zoo'n •wildvreemd schepsel,
dat natuurlijk van toeten- noch Mazen
weet. Die oud© EBeQarg had zich nu
zoo goed bij ons imgewerikt.
Toen de Mok ratelend twaalf begon
te slaan; sprongen de gebroeders op
'Vlan t/waalf tot één. uur, op de minuut
:aif, pladhtien zij hun gez-ondheidswan-
deiin-gske te maken in het stadsplant-
soen. Dit wisten al de medeburgers
van de H'öilnJe stad, waar de gebroe
ders dó voornaamste graanfirma vain
„Haltmann Go." bezaten.
Al twaalf uur! Daar koimt Halt
mann Go., zegden de kindermeisjes,
die in het plantsoen op de banken za
ten.
Aii, stiil; 't is- al 'hiaaslt één uur!
Daar komt Haltmann Go. terug,
schreeuwden de jongens, die op den
thuisweg van de school liepen te ra
votten.
HaJl'tnuann Go echter gingen- steeds
in diepe gedachten den onveranderlijk
gewonen- weg. Het waren onverander
lijk oioQc dezelfde .gedachten, dlie in dte
beide grijsharig© hoofden rondwoiél-
den; over die koersen op de graan
markt, een nieuwe bestelling, den bar-
schen brief van een teleur,gestólden
klant, eten flater van een ondergeschik
te, den mlogélijlken uitslag van deze
of gene speculatie enzoovooxt. Slechts
zéldlen spraken zij op -de wandeling
mat elkaar een woerd en veöl zeld
zamer nog was het, dat zij van mee
ning miêt elkaar verschilden.
'Heden echter bezwaarden hen een
drachtiglijk de zorg over de nieuwe
boekhoudster.
Als zij' miaair geen hinderlijke
spraakgebreken heeft mijmerde Ghriis-
tiaan hardop Dat moeten wij to oh aan
Helmis eens vragen»
Ia, antwoordde Hans, en als zij
zich miaar niitet parfumeert, wian-t dat
kan iflc eenvoudig niet uitstaan, v-an
die -maloten!
't Is dat mannen een zooveel h'oo-
ger loon verlangen. Anders...
'De heer Ghristiaan liet dezen gedach
temgang verdór onuitgesproken-, daar
ïuj zich -bij voorbaat reeds van de in-
steanmimg zijns compagnons en broe
der verzekerd vóelde.
Toen de klók op hiet baksteeaien
raadhuis één uur sJloeg", traden zij
over dien- drempel van Ihun woonhuis
en op hetzelfde oogenM-ik badjuffrouw
Schall, de- huishoudster, in de eetka
mer de dampende soepterrine op die
tafel gezet. Nu begon liet middagmaal.
Hedten, op Woensdag, bestond het uit
kalfslever m/ét m/aoaiiorii. Morgen, o-p
DohdJerdlag, zou het bestaan uit laans-
cotelótltien miet kool. Elke dag had zijn
vaste 'spijskaart, en als juffrouw
Schall bij- ongeluk daarin eens de ge
ringst© verandering bracht, warien
Hallttmiann Co dón -gansctben dag uit
hun humeur.
Zóó den vorigen Woensdag no-g,
toen dó sliager geen- kalfslever hlad- ge
had' en juffrouw Schall met bevende
handen karbonaden had moéten op
dragen;
Goi. de huishoudster sprak uit ge
woonte bij den slager en elders niooit
anders dan van „Halitmiann Go.".
GbritetLaan en- Hans noemde nie
mand de gebroeders meer, sedert voor
dertig jiaren hun vader zoo spoedig
hunne moeder naar het kerkhof was
gevolgd. Diestijldö waren zij pas dieaitig
©n dTiite-eandlerilig Jaar o-ud1 geweest,
-en hog niet zulke fteQl-e vrouwenhaters
'als tegenwoordig. Maar die ldefdle was
(hun- beider neuzen voorbijgel-oopen in
de armen- van een ander. Dit had hun
nog vastier verbroederd, en nu dank
ten zij den hemel-, tdlai geen vruuwen-
igéïcrjf hunne huise-lijke rust verstöo-r-
dte.
Juffrouw Hékns had l-aohend- ver
zekerd zij- lachte tegenwoordig on
uitstaanbaar veel dat hare vrien
din, Lotte Kek-er, niet miet spraakge
breken wias belhébt. Zij geloofde ook
niet, dat zij- rich parfumeerde. Maar
in elk geval zou zij haar daarover
schrijven, dat dit niet werd gewenscht
Zeer langzaam voor juffrouw Helms
en- zeer snel vow Hallman Co, kwam-
straks de laatste van de maand. Juf
frouw Helms naan afscheid mót tra
nen van geluk. De bedde broeders had
den- na lange- en- rijpe beraadslagingen
in het plantsoen besloten haar hon
derd mark als bruidsgeschenk te ge
ven; die Qhristiiaan haar plechtig
overhandigde, mót den- wenscfh, dat
„dte onberaden stap haar nooit berou
wen mocht." En vijf minuten later za-
igen de gebroeders 'haar in dien I ente-
zonneschijn dó straat udtlüopen, zon
der zelfs nag eens om te zien.
Dón Volgenden morgen betraden
Haltmlamn Ca. met looiden sohaen-en
het kantoor.
Is de ndteuwe juffer er al? vroeg
CSiriistaiaain in het portaal.
Nog nliieft; luidde het antwoord.
Om negen uur had zij er moeten
rijm, en nu wias het reeds tien minuten
en- over. Ben Sl-edht begin! Maar om-
Ikwlart na negen- ure werd' er geklop-t,
de deur ging opón, en...
Neemt 't mij niet kw:alijik, heer-em,
idat ik wat laat kam! riep ©ene heldere
meisjesstem
De beide hoofden wendden zich snel
maar d© binnentredende. Een- kort stil
zwijgen volgde. Twee paren- wijd ge
opend© kortzichtige ooigen staarden
strak naar een- jong meisje, over wier
blank voorhoofd goudblonde l-okjes
ikro-esden. Groote blauiwe oogen- zagen
lanigstig naar de beide principalen, een
rood© mcxnd vertrok zich- als tot wee-
men, ©n eenie kleine hand plukte in
'Verlegenheid aan hét" gouden keitting-
jó, dat om dón Manken hals hing.
Ein gij geeft u""als boékhoudster
uit? zeidie Mndelïjk Ghririiaan barsch.
Hoe oud' zijt ge wól? snauwde
Hans.
Achttien jiaar en een- half, ant
woordde Loitte Keiler heel verschuch-
iterd. Diit schoen haar een paar nog
Veel engere bromberen, dan juffrouw
Heims haar reeds gesofUkidJerd had.
Maar hoe kunt go dan eeane
vriendin via-n juffrouw Heims Wezen?
luidde die volgende vraag. Wij ver
wachtten natuurlijk een© veel oudere
dame.
'Lotte stamleflidte Fefs onverstaan
baars.
Nar, dlaiar ge nu eenmaal de reis
hebt gemJaaM, zullen wij 't in élk ge
val met u .probeeren, riep Hans kortaf.
Hij was namlelijk bang geworden, dat
di© groéte blauwe oogen plotseling
izouden lounnlen -overstroiomen en
Van dergelijke tooneelen Was hij
doodsbang.
Lotte Keiler zette zich op juffrouw
Helms' verlaten- stoel, nam den- pen
houder in. de hand en begon vlijtig het
IhJaaa* opgedragene te schrijven.
Ons zulk -een- kuiken- op den hals
te söhudvenl -zegde Ghristiaan des- mid
dags in het plantsoen.
Ik weet niet of het domheid of
boos opzet van Helm's is geweest,
foramde Hans.
Maar 'het -kuiken scheen z-i-ch in te
werken. Althans hét Meef bij Halt
mann Go. Middelerwijl was het len
te1 gewlarden en in het plantsoen- groen
de en bloeide al wat groenen en- Moei
en kon.
Een heerlijk voorjuar, zetde Ghris
tiaan.
Of Juffrouw Keiler óók wel eens
■uit wandelen gaaf? Ik heb wel een-s
gehoord, dat jonge meisjes in het
voorjaar licht bleekzuchtig worden;
■merkte Hans op.
Wiat raakt ons dat? bromde
iQhristiaam, voor de eerste maal woe
dend, omdat Hans dezelfde gedachten
Iliad als 'hij.
Benige dagen Inter geschiedde er
(iets ongolo'ofel'ijiks. Hang zegde, toien
de Mok hare twaalf Slagen afgemateld
had:
Ik ga vandaag niet me© naar het
plantsoen. Ik bieb wat hoofdpijn- en
ga onmiddellijk naar huis. Eu Qh
Itiaan scheten- dit niet zoo oomaai
naiam te> vunidem, als Hans bad
vreesd. Met ©en vrieaiidelijk „bei
schap! begaf hij rich op dte wandeli
Hans bleef in het kanto-or tot al
bedienden weg waren. Toen liep
haastig naar juffrouw Keller's les
naar en haalde haar boiek voor
dag. Zorgvuldig begon hij daarin
schrappen en' cijfers te verbeteren,
had tevoren- gezien, welk© grove
fer-fouten hót Miedme ding weer
maakt had Gauw weg daarmee, v
zijn broer Ghristiaan- hot meuM©
haar wieer een afstraffing gaf!
Maar, zie! eensklaps ging zacht
deur open-, en Criisitiaan- trad voexnai
'tig binnen; met eeai schnapmesj© in
hand. Hij' deinsde terug toen hij H
zag, inonnpelde iets van „wat vei
ten- te hebben", en vieidween terstx
weer, zoaidór te vragen- waf Ha.ns h
an diet gesloten kantoor uit te rich
Ihad.
Maar sediert detze ontmoefing was
iets tuss-chen de broeders. Zij giinj
aiiet m©er satmón in 't plantsoen w
dólen. Het kwam zelfs voor, dat
een of d'e amldier eenige minuten te 1-
aan tafel kwam. Sprakeloos eidh
van- verbaring was Juffrouw Scfh
to.en Hafltmiamn Co-, op zek-e-ran D
Iderdag in toeit geheel niet merkten
izij vailkensVleléséh in plaats van laa
co-tóletten te eten kregen.
Het Was nu zomer de verst
van liet kantoor stonden wijd op
'Op dó schrijftafel prijkte o no
gezien verschijnsel! roz©nnuik©rs, 1
juffrouw Keller had- meegebracht, o
dat zij zooveel van Mioiemen hield.
kón haar dit „onschuldige genoeg*
wól gummen, had Ghristiaan onv
sclhiilMiig gezegd'. Eh' Hkms had er o
nildts tegen in- te brengen.
Lotte Keiler echter vond de bei
bromberen hetel niet zoo erg, als zij
't eerst geidaöht had. Alleen vond
het boieWhoiU'den iets on'tiz-ettend ver
temlds, en vooral in deze warm© dag
wias zij meermalen er bij ingesl
mend. Dan lag het Mondó kopje op 1
igroote boek, en die regelmatige ad©
Ihaling vearied dat de boekhoudsf'
van' Haltmiann Go. niets meer
imJinder deed dan slapen.
Eens waren- de beide broeders na
een ï-echtsgeiding geweest, en Gbi
biaan lcwam al'leen- daaiwan- terug.
Dia satamsclhie viüegen! zoide 1
bij ricflizelf, terwijl hij het si-apen
ttneiisjiè^BescïiiO'Uwde, en zachtjes vat
Hij post achter haar en joe-g dó kw
g-eeslten van haar weig. Dit duairde z
wiel een ha'lf uur, tot Lotte ontwaakt
Toen ku-dhite Ohrisitliiaan en hield zi
alsof hij zo-oeven pas was binnem-e
kicxmieai.
Eeniig-e dagen lateir zeilde Cfaristiai
(tot Hans:
Ik moét u eens over iiete spreka
Ik weet hiet al, antwoordde Had
Gij zijlt dó jongste, zeide Qnris^
aan weemoedig. Ilk zal wiél heerngaa)
Gij, zijt dó oudste. Nieem haar. Di
Itrék ik er Uit, en mijn aandeel in
izaak kunt .gij mij- gaandeweg uitlk*
ren.
Dat offer neem ik niet aan. I
Ik ook niet. e
Radeloos stonden zij tegenover
kaar. Edhdieflijk oippeixló Hans:
Laat haar zelf beslissen. Wij zi t
len haar aMiébei schrijven elk voor ai c
Zeer goeid. y
'Ghrnsttaan schreef:
„Zeer geachte m©juf£no'uw!
„Hiermede dloe ik u het aambo
mijn bescheiden thuis voor levensl-ai
miet mij te deelen. Hopende op uwie 3
izijdscöie inwüüiiiging van -dit mijn ve
-zoek, verblijlve met de meeste hoo
achting.
Uw dienstw.
GHRISTIAAN HALTMANN
Birma Haltmann Co."
De münn'ébnief van Hans luidde a
volgt:
„Liieivie miejuffrouw!
„Gij zoudt mij gelukkig mialkón, i
'dien gij de éénvoudige huislijkjhe
van een- oud' man wildot deden, o
hem geriieM-ijkhei'd en vreugde te ve
schaffen.
„Uw zeer diiensitw.
HANS HALTMANN."
iDien volgenden daig- begaven zij zi<
(in1 grootte spanning niaar het klanlfcoo
Berst tegen tien ure verscheen ju
frouw Kéller. Zij- kwiam n-aar hen he.,
dieaa toe, drukte hun elk geroerd 1
hand, en zeilde:
Hoe goed eh lief vind ik t va1
u, dait gé beidten mij' in uw huis wi
nemen! Gij kunt mij'hier o-p 't kantot
izeker nie't l-atniger gébruiken, om
scthrikkélijkte v-ele cijlfierfonten, die j
nog altijldi miaafc. Ja, ja, dat rie ik het
goed in. Eln om mij nu toch niet Mol
deloos te maken; wilt ge mij neme
als huishoudster of juffrouw v-an g
zelschap. O-clh-, dat isi innig goed va
u! Maar zij' Meef steken en wiea8
tot achter hare ooren rood als
imij ten minste nog tot het najaar
't kantoor wlildelt 'ho-uden dan zo-u i
u zoo dankbaar zijn. Ik heb op hl
salaris al zoo vast gerekend. Ik i
ben -namelijk verloofd-, sinds eeffl
maand; en- in den herfst willen v
gaan trouwen.
Bij deze laatste woorden kleun
izich ook hare Manke hials d'onkeiroo*
Br volgde een- lang stilzwijgenToe
zegde Ghristiaan gejaagd en heesci c
Voor mijtn deel kunt ge tot lvr
najaar Mijtvien.
En- Hans rtiiep hevig:
Wij zullen u het trouwen niet b
letten. Dat schijnt tegenwoordig oi J
der de boódklho-udlsters eene dhrodn
scthe riekte gewórden te zijn.
Lotte Keiler was wel wat versdhrü
door den barschen toon van hun® 3
sltetmtmen. Maar zij duclht bij richzél!