genpartij richt, is het, gjsof hij plot seling ©en visioen krijgt. Hij meent Dina voor zich te zien, hiet fijne, sier lijke kopje, niet een gezichtje ais een camée, omkranst -door donker, licht golvend haar, den slanken, sneeuw- ■wittecn bals en daaronder het klop pende hart-, waarop do loop van zijn pistool is gericht. Alles danst voor sijn oogen. Hij gevoelt. dat in het volgende oogenhük zijn hand zal gaan beven en geeft vuur. Da fabrikant krimpt ineen, doet half springende een schrede voor waarts, en dan valt zijn hoofd op do horst, zijn knieën knikken en ihdj ploft neer in het gras. Do dokter buigt zich over hem Iheen, nikt hean de kleeren open, en haalt -de schouders op Schot in de long. Is het mogelijk stamelt Handler. Zijn arm valt slap naar heneden, bet pistool valt op den grond. Hij is de moordenaar van zijn vriend ge worden. De adem komt rochelend uit ie borst van den stervende. Zijn hand beweegt zich. 't Is of hij tot afscheid wuift. Maar uit den mond, die zich opent, komt in plaats van een laatste woord een breed© bloedstroom. En met dien bloedstroom vloeit het leven weg. Rudolf Burger is niet meer. De advocaat ziet het niet meer, hoe men den do ode -in liet gelsloten rij tuig beurt. Alsof de bo-oze hom ach terna zat, is 'hij het bosch ingesneld. Alleen haar oogen, die den ander den dood hebben gebracht, kunnen hem vrijspreken van het ontzettende, dat zijn ziel bezwaart. Zij, die thans de zijne is, dliie niets van het gebeurde vermoedt, ze moet hem immers vergeven', wat hij om harentwille heeft gedaan. DINA FREIMUT, Leerares in de kunst van voor dragen. Het wattle porceleinen bordje ver blindt zijn oogen. De letters schijnen feem als met bloed geschreven. Nog buiten adem van liet snede loopen, drukt hij op -den knop van de bed. Het was niet -als andeals het dienst meisje, dat hem de deur opende. Twee slanke armen breidden zich uit en werden weer teruggetrokken. De dame in hief luchtige morgen gewaad staarde den bezoeker aan. Gij Een weiinnig vroeger dan anldlers. De toon, waarop ze haar vraag deed lrof hem -door zijn koelheid'. Vergeef me, ik moést u spreken. Hebt ge misschien een ander ver wacht? Ja., zei ze koel. Waar is uw vriend De advocaat werd Meék. Kaïn, waar is uw broeder Abel klonk de echo van haar vraag in zijn «iel. Juffrouw" Di-na, u weet toch niet... Ik weet alles, sedert gisteravond-. Gij kw-aamt niet, maar hij kwam. Hij alleen? Kan-dier richtte zich plotseling uit zijn gebogen houding op. Zelfs op 'dén dood© was hij nog Jaiaersch. Haar hand greep plotseling zijn arm zoo vast, alsof ze zijn koortsachtigen pols wilde beletten te kloppen;ze trok hem mee tot ifn loet midden van het Balon. Hoe is 't met hem Hij' leeft Nietwaar, hij is te laat gekomen vroeg zo met heeeche stem, zoodat de woorden bijnia sissend over de lippen kwamen. Te laat gekomen? Plotseling vielen Handler de schel len van de oogen. Rudolf was bij u, vóór 't duel? Hij voetde, hoe het koude zweet hem op het voorhoofd kwam. Ik had 'het hem beloofd); ja, in den vroegen -ochtend ontving ik -litem; het kon immers ©en afscheid zijn. Dat was hiet ook. Ge ziet 'hem niet weer. Een Tilling ging bij die koele, wree- cfe woorden -door liet -slanke lichaam. Haar lippen werden bleek en Sl echts een dof gekreun- ontsnapte aan den geprangdón boezem. Doodsbleek, met knikkend© knieën wankel de ze naar de chaise-longue en staarde ham met groote oogen vol ont zetting aan. Dood Hij of ik. Zijn kogel miste, de mijne Ge hebt uw vriend vermoord Ter wille van de liefde. Din a'k (kon niet arudeite, en (thans staat er niets Meer tuisischen ons All es Ze stiet hem met een gebaar van afschuw terug, zoodat hij voor haar op de knieën viel Ddna, moest ik dan niet gelooven, dat je mij beminde? Het was een -dwaling, zei ze on der krampachtig snikken. Hij, gij zelf hebt m-ij de oogen geopend. Misschien was dat nooit gebeurd zonder dat on zalige duel, dat mij alles zou ontroo- ven, wat ik, nu ik het voor goed ver- lonen heb, als hiet diorba.arte-te be schouw, wat ide wereld mij zo-u kun nen bieden. Gij zijt zijn moordenaar, gij alleenDe zou ham weer in h'et leven willen terugroepen, al moést ik er mijn eigen leven voor opofferen. Niet voor m-ij, alleen voor u zeiven pleegdet ge dé onzalige daad, die mij het geluk van mijn leven ontroofde. Uw kogel, dien -ge koelbloedig op uw vriend richtlet, trof ons beiden, hem 'en mij. Nu is het te laat. Ontzettend. Uit mijn armen in den dood. In zijn laatste ure leerde ik hem bemannen en dia liefde duurt, ook over 'i. graf. 't Was of er den ijskoude stroom door zijn aderen ging. Alles danste voor zijn oogen en alleen met de uiterste inspanning kon hij stame len Dina, wat deed, geschiedde alleen voor u. Neen, stoof ze op, terwijl haar oogen van toom fonkelden en haa-r ganisch© lichaam beefde. Ik wil geer* schuld hebben aan zijn dood. Bevrijd mij van uw tegenwoordigheid. In mij is slechts één gevoel voor u, ik haat u. Handler was opgestaan. Zijn hart dreigde op te houden met kloppen. Met die handen voor 't gelaat wan kelde hij naar de deur Te laat De Moordesaar der weduwe Pietersen. Aam den groeten weg, aan den zoom van een bosch; lag een kleine herberg. Jm die gelagkamer waaien op dit oo- geUMiik geen Munten. Mem was in het midden der week en idle boeren waren allen druk op het veld bezig. O^k de herbergier was baj' het -krieken -van dien ,dag naar zijm akkers vertrokken. De waardin zat alleen in de -gelag kamer. Zij- luadl de luiken aangezet om de gloeiende stralen idea* Augustuszon buiten te houden. Zij- had zich in een gemaklkel-ijken leunstoel neergezet en vouwde de krant open- en zo-oht aan stonds naar haar lieveliingsruibriek: Rechtszaken. Zij las -luide ais een schooljongen: Een vreesielijike misdaad heeft in de No-ord-Brabaintsctie gemeente B. plaats gehad. Een oude vrouw van zeventig jaar. de wed. Pieterse, die -aiBeen woonde in haar eenzaam lhuisje, is vermoord in haar bed ge vonden. De moordenaars hebben hum- slachtoffer, o-p vree-selijke wijze vermóórd'. Mem heeft op het lichaam -der ongelukkige nniet minder dan twee-en-twintig vreeselijike wonden geteld, alle doedel ijk. Toen die ellen - deliingem overtuigd) waren, dat de vrouw -dood- was, hebben de schur ken hiet huis geplunderd1 en daarna -de vlucht genomen. Mijm God! welk eem gruweldaad! riep de waardin uit, de handen vou wend. Zij las verder: .Men is d© daders van deze af schuwelijke misdaad op het spoor. iMeu heeft hun- juiislte signalement wetetn te verkrijgen, dat overal is heen gestuurd... Zooveel te beter!... Die schurken! Zij zijln ten getale van twee, de eem groot, tenger, bruiin, met zwiantem haard1; de andier klein-, dik, blonden srnoT -em blauwe oogen! Hola, vrouwtje! zei plotseling een stem achter haar. De herbergierster weridde zich om en weid doodsbleek. Op den drempel der deur stonden twee jongelieden', de eem groot, tenger, bruin-, miet zwarten baard; de ander koirt em dik. imiet blonden snor en blau we oogen... Hebt gij lekker koud oud bier? vroeg de jongst© der twee, de blonde Ik Ik... stamelde de waardin. Hom-aian, bedien ons vlug! beval de bruine, terwijl hij zijn regenjas eai zijn valies óp een stoeil legde. De herbergierster begaf ziöh. naai den kelder. Terwijl zij weer naar bo ven kwam, hoorde zij dien groote tot den kleine zeggen: „Wij kunnen hier hiet op ons gemak praten," Neen; zeker niet, maar de goed© vrouw 2nd wel ibod kamer voor ons hébben., En zich tot de waardin wendend zei hij: „Geef ons een kaaner, waar wij alleen zijn." Zij gehoorzaamde zonder -iets te dur ven zeggen. Zij leidde hen in -eem vertrek, dat op den tuin uitzicht gaf, zette twee glazen en een kan bier op tafel en snelde heen. Lat goed op, dat wij niet gestoord worden, zei de groote bruine heer nog. In da gelagkamer teruggekeerd, kreeg zij: haar moed terug. Zij schaam de zich over haar dwazen angst. Wiat een dwaasheid ook! Omdat twee reizi gers haar herberg binnentraden om uit te rusten-, ging zij hen houden voor de moordenaars v-an juffrouw Pieter- se! Er zijn meer blonden en bruinen in de wereld'! Geheel gerust gesteld, begon zij ver der te lezen Blonde snor en- blauwe oogen. Be een draagt een- valies en is gekleed in •een- zwarte regenjas met fluweelen kraag. Haar vrees kwam weer terug. Het valies lag daar -op een stoel, naast de regenjas. En de regenjas was zwart! Bevend stond zij op en nam het Meadtngstuk'in haar 'hand... O, gru wel! De kraag was van flu-weel! Tevergeefs trachtte zij zich gerust te stellen, door allerlei' dingen te be denken, om deze buitengewone toieval- liigfhielid te verklaren. Haar verschrik te blik kon zich niet afwenden van d-e deur -dier kamer, waar zich de blonde en de bruiin© hadden opgesloten. Wat deden zij- daar? Welke nieuwe misdaad beraamden zij? Ten slotte kon zij- haar angst niet langer bedwingen; op haar teenen trad zij op de deur toe, hield haar adem dn, en- drukte haar oor tegen- het sleutelgat... IBijna op hetzelfde otogenblik liep zij weg, de oogen verdwaasd-, het gelaat -doodsbleek. De handen ten hemel heffend-, liep zij het dorp door, terwijl zij riep: O, die roevers!... deroovers!... De burgervader van B., Hannes Knil- lesoom; had juist de potasie op. Bij den eersten magistraat der ge meente stond; r©c(ht als een kaars; de veldwachter Dtrilek Sabelkwast, die verslag deed'-van hebgeen dien -raoirgen gebeurd -was in de gemeente. Vioor dte twintigste maal antwoord de d© veldwachter: „Ja, meneer de burgemeester" op de vragen v-an zijn meerdere, toen Siientje de waardin uit den „Gouden Os" geheel' ontdaan en ontsteld het huis van -dén burgerva der kwam binnen vallen. Burgemeester 1 Burgemeester!... Be moordenaars... O!... 'Mien deed haar op een stoel plaats nemen en bracht haar tot bedaren. Toen verteld© zij; wiat zij) gezien en gehoord had'.,. Het was verschrikke- lijikl... De burgervader luisterde naar haar, zonder haai- te ondleibr'eken-, daarna zei hij kregelig: Die geschiedenissen zijn beroerd vervelend na het eten... Wiat zegt gij -er van Sabelkwast? Ja-, meneer die burgemeester, ant woordde Driiek. Zijt ,gdj: er wel zeker van-, van hetgeen gij' daar verteld hebt, mijn goiede vrouw? vervolgd© het hoofd der gemeente. In dergelijk© gevallen is 't goed1, lang na -te dieaitken en moet men eioh wachten; met overhaasting te- handelen. Wiat zegt gij er van, Sabel kwast? Ia, meneer die burgemeester. We moeten nochtans onzen plicht doen. Laten we vealtrehken, Sabel kwast.. Ja, menieer de burgemeester. Alle drie begaven zij' zich naar de herberg. De burgemeester, die veld wachter en die waardin. Ongelukkig kón de goede vrouw niet mallaten, bet avontuur te vertellen, zooddt hei drietal, toen het bij dó her berg was gekomen, tot vijftig was aan- getgToieid. Hooivorken, zeisen en knuppels wer den dreigend gezwaaid. Alvorens bin nen te treden-, wendde die burgemees ter zicih tot zijn escorte en beval1 op 'n toon van een groot generaal: Om singelt het huis! Daarna trad hij- binnen. Het eerste wat hij bemlerkte, w,a® hef valies. Sabelkwast, wij zullen dit valies ooidierzoeken, zei hij. Hij- -opende hót valies, maaT tot zijn groote teleurstelling vond hij niets compromitteerenlds, alleen linnengoed en toi'l-ötartilkeQien. Dó vrucht van hun rooverijlen! zei de burgemeester ernstig. Diat is zéker! bevestigde d-e waar din, maar kom eens na-ar hen- luiste ren. Op hun teenien naderden zij de deur der kalmer van de moordenaars. Als ze maar niet gevlogen zijn, 'zei die -herbergierster. Neen, ze waren nog niet gevlogen, door de deur hoorde' men hen praten Het drietal luisterde. Dus, zed de klein© blonde, dat is afgesproken, men breekt dte brand kast open. Ja, antwoordde de groote bruine. Maar het zal goed zijn, ©enige bank biljetten te verbergen in het bed van Idlen staljongenOp die wijze zal hij verdacht worden. De burgemeester, de veldwachter en dte herbergierster keken elkaar ver schrikt aan. En dé grijsaard"? vroeg dte kleine blonde. Dien doodt mier. Natuurlijk! Maar hoe? Met een hamerslag op het hoofd? Zoo-als de weduwe Pieterse, fluis terde de wiaardin, Wier tanden v,an schrik kl-apperden. Een hamiersliaig is erg banaal! wierp de groote bruine daartegen in. Maar men zal ai-en. Blijft nog over het jonge meisje. O, met haar ben ik al klaar, zei de kleine Monde. Zij moet door een of ander middel in slaap gemaakt wor den... Het rijtuig staat gereed... bij het bosch. Men werpt het jonge meisj-e in het rijtuig en in volle vaart gaat het voort!... Den volgenden dag is zij in de macht van markies Von Cor- layior! De burgemeester richtte zich o-p. (Hij was doodsbleek. -De ellendelingen! bromde hij. Wiat een afgrond van misdaden! Sabelkwast! vervolgde hij met wilde energie, wij zullen de maatschappij redden. Jia, meneer de burgemeester... Breek de deur open! Terzelfder tijd gaf dte burgemeester aan de boeren buiten een teek-en, hem te hulp te komen, Sabelkwast deed de idur open-. De twee misdadtgers zaten kalm 'aan de tafel, die m-et papieren bedekt wias. Bij het zien dier dreigende me nigte, die hun vreedzaam verMijf stoorde, stonden zij verwonderd op. In haam -der wet, ik neem- u ge vangen! donderde de burgemeester, 'die een borstwering maakte van het lijf van Sabelkwast. - Wiat -b-et eek-ent dat? zeiden de twee mannen verbaasd'. Geen uitvluchten! zei de burge meester barsch. Gij zijt ontmaskerd!... Gij zijit dó moordenaars der weduwe Pieterse! Pieterse? Wie is dat? zeiden de twee beschuldigden met verbazing. I-n afwachting van de gendarme rie, die ik heb ontboden, gelast ik u te antwoorden op mijn vragen. Ik ben de burgemeester! antwoordde hij m-et plechtigheid. Antwoordt! Wiiie is de man -dien gij van plan zijt te vermoor den? Vermoorden?... Wij? Die grap gaat tie ver. De nia-am van- 't jonge meisje, ver volgde de burgemeester, van het reine kind, dat gij wiiilt ov-erlteveren aan uw schandelijken medeplichtige, den mar kies van- Goriayor? Bij dien naam schoten dte beide jon gelieden in een luiden lach, tot groote ergernis der boeren, die gereed ston den hen een slechte peer te istoven. Met groote moeite kon ee-n fhunuer zijln lach ndót inhouden en zei: Gij- hebt zeker aan de dteur geluis terd? Weln-u, gij- hebt het -voorspel ge hóórd van -een drama, dat wij samen isdhrijlven en dat van den winter ge speeld zal- worden. Justiuus Veerman, CPiaiulus Oubet, voegde hij er bij, zich zelf len zijn maikker voorstellend. Wiat?... Gij-zijt?... Wij. zijn eenvoudig twee dra-m-a- iseihrijlvers die lop vacantia zijn. De papieren dór twee schrijvers wa ren in oirde. De burgemeester idiroop beschaamd ■ai, na hun zijn excuses te hebben aan geboden, gevolgd door Driek Sabel kwast, terwijl hij- mompelde: Eb dte gendarmen die ik heb ont boden? Wiat zal) ik hun- zeggen? Zij z-ul- lieai- mij voor een domoor houden, ge loof je niet, Sabelkwast? Ja, meneer de Burgemeester, be vestigd© Sabelkwast, heilig- onnoozól. Haltmann Co. Hóe oudter, hoe zotter, die vrou wen! ritep Ghristiaan Haltmann, toen de deur zich achter juffrouw Helms gesloten had; en nijldlig smeet hij een hoop papieren van. dien ©enen kant der schrijftafel naar den anderen. Een lastig geval! Hóe passen wij dlaaa- nu eente mouw aan, zuchtte zijn broer Hans, die tegenover hem zat, en hij' sl-oeg met die vuist op den- les senaar. Moet die oude trekschuit nu met alle geweld nog in haar ongeluk la- veerem Twintig jaar heeft zij ons trouw geïjiend en nu nog te moe ten gaan- trouwten. Men zou 't niet wil len geioo.ven! En -wat een gloeiende haast heeft zij- nu om wieg te komeml Ik dacht dat zij toch a/an -hare boeken: wat meer was gehecht na al die lange jaren. Hebt ge wel gehoord' 'hoe zij lachte, ibo-en- ilk haai- dat onder 't oog bracht? Zij lachte en kakelde -als een meisje v-an zestien jaar! Ze kakelen nog op haar sterfbed dat vrouwvolk! bromide Christiaau met al de grimmigheid van een- ou den jongeman en hij begon aan zijn ■werk, bestaande in hiet lezen en onder- tieakenien van' d'e brieven, die juffrouw Helms hlem- voorgelegd had. Ook Hans boog zich met een gezicht als- een -oorworm weer over zijlnie pa pieren. De pennen krasten op hiet papier en de groote staande klok, liet eeniige sie raad in- het kale kantoor, waarin die (twee over de schrijftafels gebogten grijskoppen hun1 leven gesleten had den-, tikte luid en plechtig in die stilte; alsof zij wist welk een-e gewichtig© rol j zij speelde in het bestaan van deze mens alien, wier lijfspreuk „time is money" "was. Nleen-! zoo brak Hans weer 't zwij gen af, terwijl hij de pen neerlegde, het geval Laat mij geen^rust. Wat zul ten wij nu beginnen? Ja, zeFde Qhristiiaan-, zich achter hiet oor krabbend, zullen wij die vrien din van haar nemen, die zij ons aan beveelt? Dan- besparen wij tenminste de aankondigingsko-sten-, onnoodilge schrijverij en veel tijdverlies. Dat -ie wel waar Hoe heet zij ook weer, dat juffertje? Heims heeft haren naam toch opgeschreven? Hier staat het, Lotte Keiler. En hier is ook het adres. Te Berlijn iis zij nu. Laat haar hier komen. Dan- kun nen wij zier wat er miet haar te be ginnen is. De bedde broeders zuchtten. - Alweer een ander gezicht, waar aan men eerst weer gewennen móét. En zoo'n •wildvreemd schepsel, dat natuurlijk van toeten- noch Mazen weet. Die oud© EBeQarg had zich nu zoo goed bij ons imgewerikt. Toen de Mok ratelend twaalf begon te slaan; sprongen de gebroeders op 'Vlan t/waalf tot één. uur, op de minuut :aif, pladhtien zij hun gez-ondheidswan- deiin-gske te maken in het stadsplant- soen. Dit wisten al de medeburgers van de H'öilnJe stad, waar de gebroe ders dó voornaamste graanfirma vain „Haltmann Go." bezaten. Al twaalf uur! Daar koimt Halt mann Go., zegden de kindermeisjes, die in het plantsoen op de banken za ten. Aii, stiil; 't is- al 'hiaaslt één uur! Daar komt Haltmann Go. terug, schreeuwden de jongens, die op den thuisweg van de school liepen te ra votten. HaJl'tnuann Go echter gingen- steeds in diepe gedachten den onveranderlijk gewonen- weg. Het waren onverander lijk oioQc dezelfde .gedachten, dlie in dte beide grijsharig© hoofden rondwoiél- den; over die koersen op de graan markt, een nieuwe bestelling, den bar- schen brief van een teleur,gestólden klant, eten flater van een ondergeschik te, den mlogélijlken uitslag van deze of gene speculatie enzoovooxt. Slechts zéldlen spraken zij op -de wandeling mat elkaar een woerd en veöl zeld zamer nog was het, dat zij van mee ning miêt elkaar verschilden. 'Heden echter bezwaarden hen een drachtiglijk de zorg over de nieuwe boekhoudster. Als zij' miaair geen hinderlijke spraakgebreken heeft mijmerde Ghriis- tiaan hardop Dat moeten wij to oh aan Helmis eens vragen» Ia, antwoordde Hans, en als zij zich miaar niitet parfumeert, wian-t dat kan iflc eenvoudig niet uitstaan, v-an die -maloten! 't Is dat mannen een zooveel h'oo- ger loon verlangen. Anders... 'De heer Ghristiaan liet dezen gedach temgang verdór onuitgesproken-, daar ïuj zich -bij voorbaat reeds van de in- steanmimg zijns compagnons en broe der verzekerd vóelde. Toen de klók op hiet baksteeaien raadhuis één uur sJloeg", traden zij over dien- drempel van Ihun woonhuis en op hetzelfde oogenM-ik badjuffrouw Schall, de- huishoudster, in de eetka mer de dampende soepterrine op die tafel gezet. Nu begon liet middagmaal. Hedten, op Woensdag, bestond het uit kalfslever m/ét m/aoaiiorii. Morgen, o-p DohdJerdlag, zou het bestaan uit laans- cotelótltien miet kool. Elke dag had zijn vaste 'spijskaart, en als juffrouw Schall bij- ongeluk daarin eens de ge ringst© verandering bracht, warien Hallttmiann Co dón -gansctben dag uit hun humeur. Zóó den vorigen Woensdag no-g, toen dó sliager geen- kalfslever hlad- ge had' en juffrouw Schall met bevende handen karbonaden had moéten op dragen; Goi. de huishoudster sprak uit ge woonte bij den slager en elders niooit anders dan van „Halitmiann Go.". GbritetLaan en- Hans noemde nie mand de gebroeders meer, sedert voor dertig jiaren hun vader zoo spoedig hunne moeder naar het kerkhof was gevolgd. Diestijldö waren zij pas dieaitig ©n dTiite-eandlerilig Jaar o-ud1 geweest, -en hog niet zulke fteQl-e vrouwenhaters 'als tegenwoordig. Maar die ldefdle was (hun- beider neuzen voorbijgel-oopen in de armen- van een ander. Dit had hun nog vastier verbroederd, en nu dank ten zij den hemel-, tdlai geen vruuwen- igéïcrjf hunne huise-lijke rust verstöo-r- dte. Juffrouw Hékns had l-aohend- ver zekerd zij- lachte tegenwoordig on uitstaanbaar veel dat hare vrien din, Lotte Kek-er, niet miet spraakge breken wias belhébt. Zij geloofde ook niet, dat zij- rich parfumeerde. Maar in elk geval zou zij haar daarover schrijven, dat dit niet werd gewenscht Zeer langzaam voor juffrouw Helms en- zeer snel vow Hallman Co, kwam- straks de laatste van de maand. Juf frouw Helms naan afscheid mót tra nen van geluk. De bedde broeders had den- na lange- en- rijpe beraadslagingen in het plantsoen besloten haar hon derd mark als bruidsgeschenk te ge ven; die Qhristiiaan haar plechtig overhandigde, mót den- wenscfh, dat „dte onberaden stap haar nooit berou wen mocht." En vijf minuten later za- igen de gebroeders 'haar in dien I ente- zonneschijn dó straat udtlüopen, zon der zelfs nag eens om te zien. Dón Volgenden morgen betraden Haltmlamn Ca. met looiden sohaen-en het kantoor. Is de ndteuwe juffer er al? vroeg CSiriistaiaain in het portaal. Nog nliieft; luidde het antwoord. Om negen uur had zij er moeten rijm, en nu wias het reeds tien minuten en- over. Ben Sl-edht begin! Maar om- Ikwlart na negen- ure werd' er geklop-t, de deur ging opón, en... Neemt 't mij niet kw:alijik, heer-em, idat ik wat laat kam! riep ©ene heldere meisjesstem De beide hoofden wendden zich snel maar d© binnentredende. Een- kort stil zwijgen volgde. Twee paren- wijd ge opend© kortzichtige ooigen staarden strak naar een- jong meisje, over wier blank voorhoofd goudblonde l-okjes ikro-esden. Groote blauiwe oogen- zagen lanigstig naar de beide principalen, een rood© mcxnd vertrok zich- als tot wee- men, ©n eenie kleine hand plukte in 'Verlegenheid aan hét" gouden keitting- jó, dat om dón Manken hals hing. Ein gij geeft u""als boékhoudster uit? zeidie Mndelïjk Ghririiaan barsch. Hoe oud' zijt ge wól? snauwde Hans. Achttien jiaar en een- half, ant woordde Loitte Keiler heel verschuch- iterd. Diit schoen haar een paar nog Veel engere bromberen, dan juffrouw Heims haar reeds gesofUkidJerd had. Maar hoe kunt go dan eeane vriendin via-n juffrouw Heims Wezen? luidde die volgende vraag. Wij ver wachtten natuurlijk een© veel oudere dame. 'Lotte stamleflidte Fefs onverstaan baars. Nar, dlaiar ge nu eenmaal de reis hebt gemJaaM, zullen wij 't in élk ge val met u .probeeren, riep Hans kortaf. Hij was namlelijk bang geworden, dat di© groéte blauwe oogen plotseling izouden lounnlen -overstroiomen en Van dergelijke tooneelen Was hij doodsbang. Lotte Keiler zette zich op juffrouw Helms' verlaten- stoel, nam den- pen houder in. de hand en begon vlijtig het IhJaaa* opgedragene te schrijven. Ons zulk -een- kuiken- op den hals te söhudvenl -zegde Ghristiaan des- mid dags in het plantsoen. Ik weet niet of het domheid of boos opzet van Helm's is geweest, foramde Hans. Maar 'het -kuiken scheen z-i-ch in te werken. Althans hét Meef bij Halt mann Go. Middelerwijl was het len te1 gewlarden en in het plantsoen- groen de en bloeide al wat groenen en- Moei en kon. Een heerlijk voorjuar, zetde Ghris tiaan. Of Juffrouw Keiler óók wel eens ■uit wandelen gaaf? Ik heb wel een-s gehoord, dat jonge meisjes in het voorjaar licht bleekzuchtig worden; ■merkte Hans op. Wiat raakt ons dat? bromde iQhristiaam, voor de eerste maal woe dend, omdat Hans dezelfde gedachten Iliad als 'hij. Benige dagen Inter geschiedde er (iets ongolo'ofel'ijiks. Hang zegde, toien de Mok hare twaalf Slagen afgemateld had: Ik ga vandaag niet me© naar het plantsoen. Ik bieb wat hoofdpijn- en ga onmiddellijk naar huis. Eu Qh Itiaan scheten- dit niet zoo oomaai naiam te> vunidem, als Hans bad vreesd. Met ©en vrieaiidelijk „bei schap! begaf hij rich op dte wandeli Hans bleef in het kanto-or tot al bedienden weg waren. Toen liep haastig naar juffrouw Keller's les naar en haalde haar boiek voor dag. Zorgvuldig begon hij daarin schrappen en' cijfers te verbeteren, had tevoren- gezien, welk© grove fer-fouten hót Miedme ding weer maakt had Gauw weg daarmee, v zijn broer Ghristiaan- hot meuM© haar wieer een afstraffing gaf! Maar, zie! eensklaps ging zacht deur open-, en Criisitiaan- trad voexnai 'tig binnen; met eeai schnapmesj© in hand. Hij' deinsde terug toen hij H zag, inonnpelde iets van „wat vei ten- te hebben", en vieidween terstx weer, zoaidór te vragen- waf Ha.ns h an diet gesloten kantoor uit te rich Ihad. Maar sediert detze ontmoefing was iets tuss-chen de broeders. Zij giinj aiiet m©er satmón in 't plantsoen w dólen. Het kwam zelfs voor, dat een of d'e amldier eenige minuten te 1- aan tafel kwam. Sprakeloos eidh van- verbaring was Juffrouw Scfh to.en Hafltmiamn Co-, op zek-e-ran D Iderdag in toeit geheel niet merkten izij vailkensVleléséh in plaats van laa co-tóletten te eten kregen. Het Was nu zomer de verst van liet kantoor stonden wijd op 'Op dó schrijftafel prijkte o no gezien verschijnsel! roz©nnuik©rs, 1 juffrouw Keller had- meegebracht, o dat zij zooveel van Mioiemen hield. kón haar dit „onschuldige genoeg* wól gummen, had Ghristiaan onv sclhiilMiig gezegd'. Eh' Hkms had er o nildts tegen in- te brengen. Lotte Keiler echter vond de bei bromberen hetel niet zoo erg, als zij 't eerst geidaöht had. Alleen vond het boieWhoiU'den iets on'tiz-ettend ver temlds, en vooral in deze warm© dag wias zij meermalen er bij ingesl mend. Dan lag het Mondó kopje op 1 igroote boek, en die regelmatige ad© Ihaling vearied dat de boekhoudsf' van' Haltmiann Go. niets meer imJinder deed dan slapen. Eens waren- de beide broeders na een ï-echtsgeiding geweest, en Gbi biaan lcwam al'leen- daaiwan- terug. Dia satamsclhie viüegen! zoide 1 bij ricflizelf, terwijl hij het si-apen ttneiisjiè^BescïiiO'Uwde, en zachtjes vat Hij post achter haar en joe-g dó kw g-eeslten van haar weig. Dit duairde z wiel een ha'lf uur, tot Lotte ontwaakt Toen ku-dhite Ohrisitliiaan en hield zi alsof hij zo-oeven pas was binnem-e kicxmieai. Eeniig-e dagen lateir zeilde Cfaristiai (tot Hans: Ik moét u eens over iiete spreka Ik weet hiet al, antwoordde Had Gij zijlt dó jongste, zeide Qnris^ aan weemoedig. Ilk zal wiél heerngaa) Gij, zijt dó oudste. Nieem haar. Di Itrék ik er Uit, en mijn aandeel in izaak kunt .gij mij- gaandeweg uitlk* ren. Dat offer neem ik niet aan. I Ik ook niet. e Radeloos stonden zij tegenover kaar. Edhdieflijk oippeixló Hans: Laat haar zelf beslissen. Wij zi t len haar aMiébei schrijven elk voor ai c Zeer goeid. y 'Ghrnsttaan schreef: „Zeer geachte m©juf£no'uw! „Hiermede dloe ik u het aambo mijn bescheiden thuis voor levensl-ai miet mij te deelen. Hopende op uwie 3 izijdscöie inwüüiiiging van -dit mijn ve -zoek, verblijlve met de meeste hoo achting. Uw dienstw. GHRISTIAAN HALTMANN Birma Haltmann Co." De münn'ébnief van Hans luidde a volgt: „Liieivie miejuffrouw! „Gij zoudt mij gelukkig mialkón, i 'dien gij de éénvoudige huislijkjhe van een- oud' man wildot deden, o hem geriieM-ijkhei'd en vreugde te ve schaffen. „Uw zeer diiensitw. HANS HALTMANN." iDien volgenden daig- begaven zij zi< (in1 grootte spanning niaar het klanlfcoo Berst tegen tien ure verscheen ju frouw Kéller. Zij- kwiam n-aar hen he., dieaa toe, drukte hun elk geroerd 1 hand, en zeilde: Hoe goed eh lief vind ik t va1 u, dait gé beidten mij' in uw huis wi nemen! Gij kunt mij'hier o-p 't kantot izeker nie't l-atniger gébruiken, om scthrikkélijkte v-ele cijlfierfonten, die j nog altijldi miaafc. Ja, ja, dat rie ik het goed in. Eln om mij nu toch niet Mol deloos te maken; wilt ge mij neme als huishoudster of juffrouw v-an g zelschap. O-clh-, dat isi innig goed va u! Maar zij' Meef steken en wiea8 tot achter hare ooren rood als imij ten minste nog tot het najaar 't kantoor wlildelt 'ho-uden dan zo-u i u zoo dankbaar zijn. Ik heb op hl salaris al zoo vast gerekend. Ik i ben -namelijk verloofd-, sinds eeffl maand; en- in den herfst willen v gaan trouwen. Bij deze laatste woorden kleun izich ook hare Manke hials d'onkeiroo* Br volgde een- lang stilzwijgenToe zegde Ghristiaan gejaagd en heesci c Voor mijtn deel kunt ge tot lvr najaar Mijtvien. En- Hans rtiiep hevig: Wij zullen u het trouwen niet b letten. Dat schijnt tegenwoordig oi J der de boódklho-udlsters eene dhrodn scthe riekte gewórden te zijn. Lotte Keiler was wel wat versdhrü door den barschen toon van hun® 3 sltetmtmen. Maar zij duclht bij richzél!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1907 | | pagina 14