routh-dragomters trad binnen, gteg
naar den veroordeelde, die op zijn
atrooleger vast sliep, beschouwde
hem een poos zwijgend en wekte hem
toen coacht.
Peter werd wakker, keek al aapdon
'ken om ri-ctfi been en Zei toen hij den
dragoabdSer opirseirkte: Zoo, het uur is
dus gekomen?
Neen, Peter, antwoordde dé on
derofficier, nog is het uur niet geko
men, maar het zal spoedig slaan
Maair wat wil je dan >an
mij?
Peter, jij- kent mij niet, maar ik
jou wek Ek heb jo hij Rosz ba oh ge
zien, waar je mij uat de handen der
/vijanden bevrijd iwbt AMe drommels,
dat was een kranig stuik! Sedert dfren
dag zou 2k voor je door het vuur
gaan. Gisteren hoorde ik van je mis
daad' en je veroordeel kng. Jou bewa
ker is een familielid van me en 2500
heb ik verlof weten te (krijgen om met
je te spreken. Peter, wie op 't punt
staat te sterven, verlangt in den re-
gei naar een vriend), vootr wien hij
«ij» hart kan uitstorten en wien hij
rij laatste wenschom kan toevertrou-
•weo. Als je wilt, wil ik je zao*n
vriend zijn.
Dank, kameraad, antwoordde
Peter kortaf.
Heb je mij niets te zeggen?
tlvLefts!
Wat! Geen vaarwel aan je zus
fcer of aan je meisje?
Een meisje? Een zuster1? Ik heb
die nooit gehad.
Voor je vadier?
Een vader heb ik niet meer. Hij
is twee maanden geleden in mijn
armen gestorven.
Maar voor je moeder?
Voor mijin moeder 1 Peters stem,
<Ke tot dusver koel en ruw had ge
klonken, werd plotseling week. Voor
mijn moeder! Ach, kameraad, spreek
dat woord niet meer uil Het maict
mij weekhartig. Als ik op dit oogen
blik over haar wikte spreken, ik ge
loof, ik zou
Je zoudt
Ik geloof, dat ik zou moeten wee
nen. En weenen mag een man niet.
Weenen, vervolgde hij opgewonden
thans, nu ik uog slechts een paar
ureai te leven heb. Thians weenen!
Dat zou blijk geve van weinig moed.
Je oordeelt te streng. De drom
mel moge me halen, als ik niet even-
Tee moed heb als ieder, en toch zou
ik mij bij het denken aan mijn moe
der die tranen niet sdhamen.
Meen je dat in ernst? vroeg Pe
ter, die getroffen was door den eem-
voudögen en todh overtuigden toon
van zijn kameraad. Je bent een man,
een soldaat, en je zoudt niet schaam
rood worden, als je weendiet?
Bij dé gedachte aan mijn moe
der? Stellig niet! Ze is een voortref
felijke vrouw, die mij teeder lief heeft
en ik heb haar wederkeerig lief met
mijn gansohe hart
Dan kan ik je ook vertellen!, wat
er in mij omgaat Je zult mij begrij
pen en ai komt je mijn verhaal ook
zonderling voor, je zuOit mij niet be
spotten, want ook jij hebt je moeder
lief. Wil je naar mij luisteren?
Zeker, Peter, en van mijn. bar-
fcekjike belangstelling kun je overtuigd
«ijn.
Welnu, d'an moet ik je eerst zeg
gen, d'at ik, sedert ik op de wereld
ben, slechts één wezen heb lief ge-
bad mijn moeder! Die heb ik be
mind, zooals gewone mensahen niet
weten te beminnen. Noch geliefde
noch vriendin heb ik ooit gehad en
ook vrienden heb ik nooit bezeten.
Toen ik indertijd met geweld onder
de soldaten rwerd gestopt, maakte de
grootste wanhoop zich van mij mees
ter en ik verklaar© liever te willen
eterven dan mijn geliefde moeder te
verlaten Maar met een enkel woord
bracht mijn moeder mij tot andere
gedachten. Peter, je moet weg, zei
ze, ik wil het! Je bent een goed zoon
en ik dank God er voor, maar de
plichten van een zoon zijn niet de
eenige, welke een man te vervullen
heeft. Elk burger is zijn leven aan 't
vaderland verschuldigd; het roept je,
gehoorzaam! Je moet soldaat worden;
Yan dat oogenblik behoort je leven
niet meer jou, maar het vaderland.
Eischt zijn belang, dafje het opoffert,
doe het dan zonder aarzelen. Is het
Gods wil, dat je voor mij sterft, dan
zullen alle tranen mijmer ziel voor
jou vloeien, maar ik zal zeggen: Do
Heer heeft hem mij gegeven, Ilij heeft
mij hem ontnomen, Zijn naam zij ge
loofd. Daarom, ga heen en als je mij
lief 'hebt, doe dam je .plicht! Deze
woorden heb ik in mijn geheugen be
waard. Doe je plicht, heeft ze gezegd,
en de plicht van den soldaat bestaat
hierin, dat hij overal en altijd gehoor
zaamt, en dat heb ik gedaan. Die
plLchit bestaat ook hierin, dat hij
rechtuit gaat, door alle gevaren heen
zoo de kogels tegemoet zag snellen,
placht wel te zeggen: dat is een mam
•Aam 't echte slag! Met meer gromd
ihad hij kunnen zeggen: dat is een
man, dié zijn moeder oprécht lief
heeft.
Op zekeren dag kreeg alk een brief,
die mij meldde, dat de arme vrouw
ziek was. Ik wenschte haar te zien.
Ik vroeg verlof, maarkreeg het niet.
Ik dacht aan haar laatste woorden:
Als je mij Lief hebt, doe dan je plicht!
Ik berustte dus. Kort dlaarop ver
nam ik, dat ze overleden was. Toen
xaa-kte ik het hoofd kwijt.
Tot eiken prijs wilde ik naar huis.
Ik zal je uitleggen, hoe die wensch
zoo overweldigend! sterk werd. Daar
je zelf een moeder hebt, die je boven
alles bemint, zul je mij begrijpen.
Wij bewoners in Aahter-Pom meren
zijn oonvoud'ge lichtgeloovlge mem
schen; wij hebbon niet zoo vee! kennis
als de stedelingen bijgeloof noemen.
Maar wat doet het woord er toe? Bij-
1 gedoof of geloof, wij hébben het een
maal en het moest al een zeer handig
mam zij», die het uit omze ziel roof
de. Onder meer gelooven we, dat do
eerste bloem, welke op dien grafheu
vel opengaat, de-kradht bezit, dat hij.
cïie ze plukt; zeker kan zijn den doo-
dé noodt te vergeten en nooit door
den dioode vergeten te warden. Deze
bloem wilde ik .op het graf mijmer
moeder zien onüuiken, ik .wikte ze
plukken Na een moeiiMjiken marsah
van tien dagen ben ik bij toet graf
mijmer moeder aangeland.. De aarde
op het graf sChoen nog versoh te zijn,
maar geen 'bloem had aioh nog ver
toond. Ik wachtte. Zes weken verlie
pen; boem caag ik op den eersten^ zo-
merécihen dag een kleine hemelsblau
we bloem zkih openen. Het was een
.van de soort, welke wij plattel ands-
menschen vergeeWnij-niei noemen.
Toe» 'k ze plukte, stortxe ik tranen
van vreugde, wanft het scheen mij dat
de kloime bloem de ziel mijner moe
der was, alsof ze mijn tegeniwoordig-
fieid had gevoeld en in de gedaante
der bloem, op aarde was gekomen
om rich weer met mij te vereenwgen.
Niets hield' mij nu lamger in die
streek terug, want mijn vader was
mijn moeder in het graf gevolgd, en
wat kon mij nog ontbreken, nu ik de
kostbare bloem bezat? Ik herinnerde
mij de vermaning mijner moeder
„doe je plichtIk zocht de gendar
mes op en zei tot hen ik ben gede
serteerd,. neemt mij in hechtenis 1
Thans, nu ik sterven moet en, naar
je mij hebt verzekerd, in jou een
vriend bezit, sterf ik zonder Leedwe
zen, want je zult mij stellig den
til ernst bewijzen, waarom ik je vraag.
De bloem, welke ik op het graf mij
ner moeder plukte rost in een zakje
op mijn hart. Beloof mij, dat men ze
niet van mijn lichaam scheidt. Zij is
de band, die mij aan mijn moeder,
bindt, en als ik zou moeten vreezen,
dat deze band verscheurd werd, zou
4k moederloos sterven. Zeg. beloof je
mij te doen wat ik van je vraag?
Ik beloof je het.
Geef mii dan je hand en ontvang
mijn harteliiken dank voor je liefde*
dienst. Wees verzekerd, dat als God
mij door een wonder het leven weer
gaf, ik het vol blijdschap voor je in
de waagschaal zou stellen.
I De beide vrienden scheidden.
Den volgenden morgen zou heit von-
J nis worden voltrokken. Het regiment
j was reeds in open carré opgesteld,
het vonnis was reeds voorgelezen, en
men Vroeg juist aan den deserteur,
of men heim ook zou blinddoeken,
teen een troep officieren in gestrekte
galop kwam aanrijden. Aan het hoofd
van den troep herkende men den ko
ning. Een gemompel ging door de ge-
1 lederende koning zelf onze Frits
hij krijgt nog gratie
Natuurlijk wachtte men met het
j voltrekken van het vonnis. De groote
j koniug galoppeerde tot midden in het
1 carré, sprong vlug van het paard en
liep naar den deserteur. Met zijn
doordringenden blik zag hij dezen
I een poosje scherp aan, maar Peter
hield voor dien blik moedig stand en
sloeg zijn oogen niet neer.
Toen legde de koning zijn hand op
Peter's schouder en zei met luide,
i voor allen verstaanbare stem
Peter Bornhagen, denk aan de
woorden van den afgeloopon nacht.
God geeft je het leven weer, wijd het
niet aan mij, maar aan het vader
land. Ook Pruisen is een goede en
eerbiedwaardige moeder. Bemin die,
zooails jé de andere moeder bemind
hebt
En onder die luide juichkreten tier
'kunaJssiersLeve onze Frits Leve on
ze goede koninggaloppeerde Fr ede-
rik haastig weer weg.
De Verraders.
van
Carl Busse.
Het Wits op een avond tegen het ein
de van Januari. De oostenwind blies
grimmig en rokte aan de venster
luiken, en als nog laat een wagen
voorbij reed, knarsten de wielen op
de sneeuw, zoodat men het binnen:
huis kon hooren.
De oude overste Brettschneider
reeds lang gepensioneerd slurpte
zijn warm grogje en dacht daarbij
aan het verledene.
Ik ken dien wind, zeide bij, vroe
ger noemden wij hem „den Pool-
schen'' dat was in '63, toen wij op
de grenzen lagen. Ze\ en en dertig ja
ren zijn sinds dien tijd verloopen
dri-e veldtochten heb ik meegemaakt,
ik heb veel gezien en beleefd, doch al
zou het nog zeven-en-dertig jaren
duren, nooit zal ik vergeten, wat ik
toen heb ondervonden.
Hij nam een teug, trok zijn pijp
wat aan en begon
Het is den heeren bekend, hoe
tegen het einde van 1860 de revolu-
tiennaire beweging in Polen, nog
1 lang niet onderdrukt, weer heviger
I opvlamde ieder oogenblik hadden er
j in Warschau bloedige schermutseLin-
gen plaats, en do staat van beleg, die
i werd afgekondigd, maakte den toe
stand niet beter.
Toen de broeder van den tsaar,
grootvorst Constantijn Nikolajevitsj
Iin 1862 tot stadhouder van Polen was
benoemd, werd hij begroet met
moordaanslag. In Januari 1863 brak
do strijd openlijk los, er werd een
nationaal bewind gevestigd en de Wit
te Poolsche Adelaar trachtte met- ge
weld zijn kei-enen te verbreken.
Van Berlijn uit zag men met be
zorgdheid liet oproer geweldig aan
1 groeien, en terwijl Oostenrijk kalm
j toezag, en zelfs Rusland door nalatig
heid zondigde wat later streng
I moest worde» geboet gaf de bevel
voerende generaal van het vijfde leger
korps, toenmaals graaf Waldersee,
order, tot het bezetten der grenzen en
versterking der garnizoenen. De re
serve werd opgeroepen en half Fe
bruari waren de grenzen, van Memel
tot My-slowitz, zóó streng bewaakt,
dat geen muis er onopgemerkt over
.had' kunnen komen.
1 Ik was toentertijd een jong officier
bij de dragonders, eai verheugde mij
hartelijk, uit het eentonige garni-
zotemdeven te worden verlost. Wij
waivn aangewezen om het tweede
grensdistrict te bezetten, dat zich van
de Warihe af, tot op de grens van
Adelnau uitstrekt. De staf bevond zich
in Pleschen of Kuchary, en eenige
vooruitgeschoven troepen hielden de
grensdorpen en herbergen, langs de
wegm bezet, doch in Januari was die
bezetting nog niet overal doorgevoerd.
De gewone sluikhandel, in vredes
tijd zoo bloeiend werd door den op
stand tamelijk belemmerd., en de Po
len hadden wapens broodnoodligge
weren, kruit en lood moésten woóxien
binnen gesmokkeld. De agenten koch
ten in Frankrijk, Engeland en België
die artikelen op en verzonden ze, on
der val'sohe declaraties, door Duitsch-
Land naar de grenzen. Daar was ge
woonlijk een Jood, die de wapens
verstopte, totdat zich eene gunstige
gelegenheid aanbood om ze binnen te
smokkelen. Ons was opgedragen zul
ke transporten aan te houden.
Ik had bevel gekregen met twaalf
manschappen een kroeg te bewaker,
niet ver van de Prozna geLegen, ter*
wijl een wachtmeester met twaalf an
deren ongeveer een kwartier verder
in een armzalig dorpje lag.
Met groote blijdschap ging ik het be
vel ten uitvoer brengen, maar reeds
na drie dagen had ik mijn voorraad
soldlatenvloaken uitgeput, en een weck
later was mijn verlangen naar het
garnizoen niet meer te bedwingen. Hij
die nooit grensdienst heeft verricht,
kan da± niet begrijpen. Nacht en dag
zaten we in het zadel op stroop-pa-
trouille, want in Pleschen en Kucha
ry was. het uitgelekt, hoe eerstdaags
oen coiivooi van dui zend Engelse he
buksen bij onze kroeg over de grerTHen
zou gaan.
Het werd mij als dienstbericht ge
meld!, waarbij de verwachting werd
uitgesproken, dat ik het transport zon
aanhouden. Persoonlijk ontving ik
bijna dagelijks anonieme brieven, dat
's nachts om elf, uiterlijk twee uur,
verscheidene wagens met wapen la-,
ding, onder aanvoering van een be
ruchte» smokkelaar. Jan Czarny
zwarte Johan genaamd zouden wor
den ingevoerd. Doch het eene .bericht
tsprak het andere tegen. Den wacht
meester in het dorp was juist het te
genoverges telde gemeld, en zoo gin
gen wij dan om elf uur op wég en be
vroren haast in de felle koude op post,
zonder iets te ontdekken. Om twee uur
was 't precies hetzelfde. Doodmoe cn
uitgeput, door den Poolschen wind
verkild, keerden wij naar de kroeg
terug, en terwijl de waand ons eene
hartversterking schonk, kon hij een
schamperen lach niet bedwingen.
Voor den drommel, heer en, ilk kan
u verzekéren, daarbij was ons werk
te velde slechts kinderspel, en vielen
wij soms om van vermoeienis, dan
ging onfeilbaar een transport op een 1
andere plaats de grenzen oVer, en uit
Pleschen kwamen de „standjes". Het
was gewoon om dol te worden, en al
gemeen wekte het zooveel verbittering
tegen de bande, die ons bij den neus
nam, dat ik bij voorbaat den eersten
smokkelaar, die ons in handen zou
vallen, niet veel goeds voorspelde.
Tandenknarsend, met de wapens
krampachtig omklemd, reden, wij tel
kens onverrichterzaike terug.
Zoo stonden dé zaken, toen de vol
gende gebeurtenis plaats greep. Op
zekeren Januari-dag, keerde ik mei
©enigen mijner manschappen van een
patrouillerit terug. Het begon reeds té
schemeren, de knollen snoven en
dampten in de koude winterlucht. Een
eindweegs waren wij door het woud
beschut, maar die beschutting hield
nu op, en over de vlakte blies do
Poolsche wind, alsof hij ook oproerig
was. Links van ons liep een weg naai'
nog onbezet dorpje, en op het
punt, waar deze ons pad kruiste,
ptond een heiligenbeeld, zooals men er
in die streken vele aantreft.
Rèeds walden wij er haastig op toe
rijden, toen wij hoorden roepen en
schreeuwen. Het klonk schel en woest
boven het huilen van den wind, en,
als voortgejaagd kwam iemand op
ons toeloopen, steeds schreeuwend en
roepend!
Wij hielden de paarden in en za
gen, dat het een vrouw waszij wenk
te en riep, zonder ophouden. Einde
lijk was zij bij ons en ging voor mij
staan.
Geheel buiten adem, kon zij geen
woord uitbrengen; haar boezem
jaagde, de helroode hoofddoek, dien
zij als Poolsche vrouw droeg, was
haar in dén nek gegledende haren
woeden los en verward om haar
hoofd, een vlecht hing over haar oor;
haar gelaat was vuurrood van den
wind, de koude en het loepen, terwijl
haar handen blauw zagen, en de eene
rilling na die andere haar door de le
den voer.
Nog steeds kon zij geen verstaan
baar woord uitbrengen; ik wachtteen
zag haar aan. Het was een jong
meisje van achttien of negentien jaar.
Van de schoonheid der Poolsche vrou
wen heb ik niet veel gemerkt; over
het algemeen zijn zij Jeelijker dan de
Duitsche, daar kunt ge gerust op we
zen, maar als een Poolsche eenmaal
mooi is wat zelden gebeurt dan
is zij beeldschoon, en dit meisje was
mooi. Een Romeinsch type, scherpe,
regelmatige gelaatstrekken, de neus
vooral fijn gpteekend, vurige, donkere
oogen, en een mondje neen maar,
een mondie me/ heerlijke ruode
bppen om te kussen; koolzwart, als
geteekend, welifdien de wenkbrauwen
zich boven de prachtige oogen.
Het wachten begon mij te vervelen.
Hallo 1 Wat wilt ge riep ik. Hoe
heet ge
Zij zag mij scherp aan.
Zijt gij de heer luitenant?
Ja, wat wiit gij van mij
U sproken, en met een beweging
van haar handLaat de anderen
gaan
Als een vorstin, mijne heeren I Ik
moest lachen en wenkte don drag n-
ders oen eind vooruit te rijden.
Nog eons, hoe heet ge'?
Pelascha Nowika.
Eu gij wenscht?
Zij zag mij lang wantrouwend aan.
Heer luitenant, kent gij Jan
Czarny?
Zwarte Johan
Dezelfde, en dan zachtjeis 't hoofd
bukkend als een klein roofdier, van
nacht brengt hij vier wagens met ge
weren over de grenzen.
Nauwelijks had zij dit gezegd, of zo
begon te beven. <ols een rtet.
Ik werd een oogenblik bewogen,
toen zag ik haar wantrouwend aan
als men zoo vaak bedrogen is....
Als gij iets weet, is het uw plicht
te spreken, Leder onderdaan moet in
deze moeilijke tijden de overheid steu
nen cn helpen.
Ik u helpen Zij lachte luid
en hoon end. Ik mag u niet lijden,
heer luitenant, evenmin ais uw uni
form maar toch wil ik u zeggen,
welken weg Jan Czarny zal gaan.
Telkens als zij drem naam noemde,
Sidderde zij.
En. als gij mij op een dwaal
spoor brengt, Pelascha Nowika Mis
schien rijt gij uitgezonden, om ons op
valsche paden te lokken, ik ken dat
en als gij bovendien de Pruisen
niet lijden naoogt
God zogene Polénriep zij,
richtte zich trotsch. op.
Dan bLijft er niets over, dan dat
gij Jan Czarny nog meer moet haten
idan ons. Is dat zoo, haat gij hem?
Een siddering grig door haar leden.
Plotseling greep zij woest naar de
haarvlecht, die over haar oor liing,
stopte die Ln den mond en beet er in,
onder gedempt steunen.
Ja, ja, jariep zij ten laatste. Ik
haat hem, ik haat hean
De dragonders kelken verschrikt om
want die gillende kreet was tot hen
doorgedrongen, en ik wist nu, dat Pe
lascha Nowika mij niet bedroog.
Wat heeft hij tegen u misdaan
vroeg ik.
Met een donkeren blik wierp zij de
vlecht naar achteren en tusschen de
scherp geteekende wenkbrauwen ver-
soheen een trotsche plooi.
Dat gaat u niets aam, heer lui
tenant.
Schouderophalend wendde ik mijn
paard om.
Gij moét meê, zoodra wij de wa
pens hebben, kan-ilk u pas vrijlaten.
Kunt ge nog looptm?
Waarheem? Naar de kroeg aan
de ginenzen Daar wil ik niet in
Gij zult wel moeten, het is oins
kwartier, en 'ilk laat u niet los
'Een afgebroken lachje klonk.
A1& de waard mij ziet, begrijpt
hij alles en gij kunt lang op Jan
Czarny loeren
Zij had gelijk en ik overlégde wat
mij te doen stond.
Als gij niet mee wilt, Pelascha,
dan kunt gij er vannacht ook niet,
bij zijn.
Verwilderd staarde zij mij aan.
Heer luitenant, met mijn eigen
oogen wil ik zien, hoe dezen nacht...
Zij bracht den zin niet ten einde,
doch balde de vuisten. Ik zeide het
reeds hoe zij op een klein roofdier ge-
Leek.
Wij bespraken nog een en ander,
en ik besloot haar toch mee te nemen;
in déze kou kon zij onmogelijk de zes
uren, die nog moesten verloopen eer
het middernacht was, buiteu blijven.
Met den waard zou ik wel raad we
ten.
Toen wij voor de kroeg stilhielden,
liet ik alle huisgenooten bestaande
uit den waard, zijn vrouw, eenhalf-
dooven 'knecht en een vuile meid
voorkomen, beval hun de gelagkamer j
niet te verlaten, en zette potten uit,
om een boodschap aan Jan Czarny on-
mogelijk te maken.
De waard wierp wöedienlde blikken
op Pelascha ik ving er een van op,
en waö voldaan. Gedurende mijne af
wezigheid had m$n nam dijk weer
een anontemen brief bezorgd, die
meldde, dat een wapentransport des
nachts om twaalf uur bij liet dorp
Kwilics over de grenzen zou gaan.
Dat dorp lag juist in tegenovergestel
de riohting van het punt, waar vol
gens Pel'Euscha's verklaring, Jan Czar
ny den invoer beproeven zou.
Om den waard gerost te stellen, gaf
ik luidkeels het beval, dat men om. elf j
uur naar Kwilics zou opbreken. Een
vrooiijke glans in zijn oogen gaf mij
zekerheid en voldoening.
Mijn manschappen hadden reeds]
lang bemerkt, dat er des nachts iets]
te doen zou zijn, en op mijn gelaat
was duidelijk te lezen, dat wij ditmaal
niet te 'vergeefs zouden uitrijden. Zij
waren nu uitgelaten blij, nadat reeds j
zoolang de verbittering zich van hen
had meester gemaakt.
Ik had mijn kamertje naast het buf
fet opgezocht, en het mij zelf een wei
nig gemakkelijk gemaakt. Daarna
schreef ik een dienstorder aan den
wachtmeester in het dorp, met op
dracht, zich met een man of tien on
opgemerkt zuidwaarts te begeven, en
de grenzen op een zeker punt tegen
elf uur te bezetten, want aangezien
ik, om den waard te bewaken, twee
man moest achterlaten en Pelascha
niet precies kon zeggen 'hoe sterk de
bedekking der wagens zou zijn, acht
te 'k het geraden, meer manschappen
te ontbieden.
Om het meisje had ik mij niietmeer
bekommerdin de gelagkamer had zij
zich in een hoekje, ver van die sol dar
ten, neergezet en was daar gebleven.
Plotseling werd mijn deur geopend
en als iets, dat vanzelf sprak, trad
Pelascha Nowika binnen. Zij zeide
niets, zag mij ook niet aan, maar vlij
de zich zwijgend naast de wanne ka
chel daarna maakte zij haai- hoofd
doek los, begon haar verwarde haren
opn-'euw te vlechten en schikte ze
rondom haar hoofd.
Zij stoort zich niet aan mij, dus
zal ik ook doen of ik haar niet zie,
dacht ik.
Een hooien tijd bleef het stil. Einde
lijk was zij met haar toilet gereed,
legde haar handen op do knieën, en
bleef ineengedoken zitten.
Opeens begon zij haperend te zeg
gen
Jan Czarny laat zich niet van-
gén, Jan Czarny is een held, zooals
Polen er weinig bezit. Hij is kloek en
dapper, en sterk, zooals er geen twee
de bestaat.
Eentonig, half zingend, uitte zij die
woorden, zooals men een oude helden
sage in de schemering zingt en mom
pelt.
Hij kan slechts vallen als men
hem aan zijn vijanden verraadt. O,
Jan Czarny, waarom is uw hart zoo
trouweloos! De dochter van den smid
hiertegenover is niet schooner dan ik,
en aan mij had gij onder eeöe uw
hart geschonkendoch gij zijt valsch
alls de slang, en uw hart is even be
drieglijk als uw mond. Ge hebt mij
duizendmaal bedrogen, daarom ver-,
raad ik u, Jan Czarny, en zal ik u|
het valsche hart uitrukken, als gij
sterft ondier de sabelhouwen van de
Pruisen.
Het was een gemurmel, alsof zij ge
heel voor zichzelf spaak, en intus-
ischan aan de smidsdochter dacht, die
thans door Jan Czarny wierd gekust.
Haar oogen werden groot er m had
den een vreeselijke uitdrukking, en
<Le woeste smart om haar verraden
liefde gilde zij in vertwijfeling uit. De
drugoudens, die een vroolijik soldaten
lied zongen-, zwegen stil en luister
dén.
Ik trad op haar toe
Gij waart zijn verloofde, Pela
scha Nowika, zeide ik! en hij had) u
trouw gezworen voor de dochter van
tien smid heeft hij u verlaten. Hebt
gij gezien, dat hij haar kuste
Onmiddellijk hield zij op met wee
nen en klageneen oogenblik scheen
zij in tweestrijd of zij' mij alles zou
vertellen, doch daar viel mijn sabel
om, dié ik tegen de tafel had gezet,
en met oen boos gezicht keek zij naar
mij op.
Ik heb u gezegd, heer luitenant,
dat het u niets aanging.
Van toen af bleef zij geheel zwijgen;
de uren verliepen, en het wand nacht.
Kort na elven gaf ik bevel dé paarden
te zadelen, en sipoedig reden wij af.
Mijn hart klopte -als voor mijn eer
sten veldslag of eerste liefdesverkla
ring.
Pelascha had den roodon doek om
haar hoofd gebonden zij liep vooruit.
Eerst gingen wij een eind den land
weg op, onn daarna af te wijken, hot
bosch in. De een reed achter den an
dere, men hoorde geen enkel woord,
slechts het klétteren der sabels en
halsterkettingien. Na ieein langen rit
kwannen wij op eein weinig bezochten
weg, die het woud doorsneed; een
echt boschpad.
Pelascha wendde zich om.
Hier komen de wagens langs,
verder geen woord.
Aan den zoom van het bosch gieko
men, zagen wij de open vlakte. Jan
Czarny w s elirn. Eenmaal buiten het
woud, belhoefdle hij slechts eenlige,
honderden meters over het veld af te
leggen^ om de grens te bereiken en.
het transport in veiligheid te bren
gen.
Wij vonden er den wachtmeester,
en moesten hu zorgen het transport,
zoowel den wég naar 'het bosch', als
naar de grenizeb af te snijden daar
voor deelden wij den troep in tweeën.
De eene helft onder mijn bevel, be
zette den boschrand, ©enigszins van
den weg -<*escheiden, de andere, met
den wachtmeester aan het hoofd., be
waakte de sxenzen, ook door bet ge
boomte gedekt. Het was geheel don
ker bovendienwij wilden Jan Czar
ny met de wagens eerst rustig het
bosch doen Verlaten, en tegen dat hij
midden od het veld zou zijn, éfp een
sign aal fluit je 'van mij, links en rechts
op hem aanvallen. Zoo sloten wij de
wagens en- bedekking het beste in.
Het w-as geen prettig wachten in
dezen bitter kouden wintertnacht, ter
wijl ieder gerucht zoo mogelijk moest
worden vermeden. Ondanks onze dik
ke mantels, rilden wij van koude en
cm ze vingers waren verkleumd.
Pelascha en ik waren een eind
vooruit gegaan., om den weg te kun
nen overzienonbeweeglijk stond zij
naast mij. V.
Ik zal hem u aanwijzensprak
zij sidderend.
Daar viel het mij opeens in, dat zij
wel heel koud moest zijn want ziji
droeg slechts een dun 'kleedje zopider
omslagdoek.
Gij moet wel haast verstijfd we
zen, zeide ik zachtjes.
Ik ben gloeiend, fluisterde zij.
De tijd leek ons een eeuwigheid, tot-:
dat wij het steeds duidelijker wordend
knarsen van wielen verzuimen.
Daar komen de wagenssprak
zij. Thans was rij niét rustig meer,
de eene 'huivering volgde op die an
dere.
Eti daar kwamen rij als ik mij!
voorover boog, kon ik den eersten,
reeds onderscheiden. Alles aan mij,
beefde uit vrees, dat soms een paard)
zou hinniken en ons verraden. Wel
was het transport in ieder geval in
onze handen, doch de smokkelaars
zouden dan ontkomen. Hoe konden
wij ze in het bosch vervolgen?
Langzaam kwamen de wagens na
derbij vooraan, met het geweer ge
reed tot dan aanval, een reusachtige
•kerel, met de vierkante, Poolsche
muts op het hoofd. Hij droeg een
schapenvacht over de schouders, zoo
als bij de boeren daar gebruikelijk
is af en toe zag hij spiedend om zich
heen, doch niet bijzonder oplettend,
hij scheen gerost te zijn en geein ge
vaar te vreezen.
Terwijl hij ons op eenigen afstand
voorbij stapte, boog ik mij een wei
nig naar Pelascha. Zij sprak geen
woord, doch haar vingers grepen
krampachtig mijn arm. Ik moest op
de tanden bijten om het niet uit te
schreeuwen, maar wist nu, twie Jan
Czarny was.
We 'Haddeiv het geleide oversdhiat,
op iederen wagen zat slechts één mam
naast den koetsiermet Jan waren
er dus negen.
Nog hadden zij het midden vam het
veld niet bereikt, toen ik mijn sig-
naalfluitje liet hooren want op zul
ke oogenblikken, mijne heeren, wordt
het wachten voor een jong officier
ondraaglijk, en ik had niet langer
werkloos kunnen blijven, ai had mijn.
leven er van afgehangen.
Het is moeiliik u een beschrijving
te geven van de verwarring op het
eerste oogenblik. Als een stormwind
kwamen wij aanstuiven, en ons hoe
rageroep word aan gene zijde beant
woord. Vloekend sprongen de smok
kelaars van de wagens, en beukten
op de paarden los, doch weldra be
merkten 7ïi. dat zij omsingeld waren
on hieven zij een woest gehuil aan.
Bij de wagens blijven! luidde het
bevel des aanvoerders, en zelf dekte
Ihij zich in den rug. Verraad 1 wij zijn
verloren 1
Een wild getier,, geschreeuw, ge
huil, alles door elkander. Er knalde
eon schot door Jan Czarny arge-
vuurd, doch het miste... Slechts met
groote moeite kon ik mijn soldaten
bedwingen, zij wilden hem tot moes
slaan.
Ik eischte onmiddellijk, dat rij de
wapens zouden neerleggen, en acht
van hen wierpen hun geweren neer
ook twee subels werawn weggeslin
gerd alleen zwarte Jonun bieef ge-
.vsapeiid staan. Opnieuw «laden kon
bij niet, aooli als een razende ver
weerde hij rich «met zijn muiiterssa-
bei.
Daar weerklonk een schreeuwPe-
lascha Nowika luid ons niet kuntnen1
bijhouden, doch kwam nu niet groote
stappen naderbij.
Jan Czarny gilde zij. Waarom
rijt gij trouweloos? Waarom hebt g«
mij verraden, Jan Coarny 1 Nu ver-
raad ik u. ik, uw gediefde, Pelasoha
Nowika 1
Een seconde kromp izwarte Johan'
ineen, daarna overviel hem een
vlaag van woede. Hij wilde op het
meisje aanvliegen, doch te vexgeefs:
mijn mannen, plaatsten zich tusscnen,
hom, en 'uii suioeg ais een nazende om
zjch heen.
Intusscken hoorde mem het §chel
hoonotod. wild geschrei vajn Pela
scha.
Jan Czarny verzette zich als een
waanzinnige. Terwijl eenige man
schappen de acht smokkelaars, dia
izüich hadden overgegeven, bonded,
eischte ik nog' eenmaal, dat de zwar
te Johan zich zou overgeven.
Nooit! was bet antwoord.
Ik wdde gaarne bloedvergieten ver
mijden en aarzelde, met het oog op
de verbitteriur der soldaten), het tee-
ken tot aanvallen te gevejn. Zij zaten
sidderend van woede te paard, met
de blanke sabel in de vuist.
Pelascha was stil geworden.
Jan Czarny Laat zich niet van
gen, Jan Czarny is een held zooals
er weinig in Polen rijnmompel
de rij.
Er moest een einde aan komen.
Eén wenk wapengekletter van allé
kanten, kwamen zij opzetten em bin-
rue weinige oogenbiikken zou Jan
Czarny bloedend ter aarde geèegem
hebben.
Maar plotseling, weer een schreeuw
een kreet die mij het bloed i/n de
aderen deed stollen, een gil, als een
doodskreet stilletjes had Pelascha
een der sabels gegrepen, die wij den
Smokkelaars hadden ontnomen
Jan Czarny geliefdle gé-
liefde en alis een duivelin 6promg rij
tegen dén dragonder op, die hem het
meeste bedreigde een houiw op zijn
arm, 'dien de mantel opving maar
steedis zwaaide zij het wapen.
Geliefderiep zij gillend.
Dat alles duurde slechts een oogen
blik, toen werd haar de sabel uit da
/hanid Ige-slaifeto; en een houw deed)
ook den arm van den zwarten Joh ami
neerzinken onmiddellijk was hij go-
bonden, met de handen op den rug en
trotsch, somber, hoog opgericht,
ston'd hij vóór ons.
Eén der dragonders bond hem met
een strik aan den zadelknopJan
Czarny moest er naast loopen, e»n
door de dragonders begeleid, zetten
de wagens zich in beweging.
Onder al dat rumoer, had ik Pe
lascha eenigen tijd uit het oog verlo
ren thans keek ik onderzoekend om
mij heen daar liep zij naast den
zwarten Joh/an ;voortdurend staarde
zij hem aan, met troosteloo2em blik,
'hij trachtte haar te schoppen zij
liet hem begaan en boog deemoedig
het hoofd. In zijn oogen blonk vuri
ge haat, zooals een manmemhart dien
voelen kan.
•Ik reed op hen toe.
Jan Czarny, stamelde rij, „ge
liefde 1"
Hij wierp zijn hoofd achterover.
Pelascha Nowika, zeide (hij
niet lu(Ld. maar op een vreeselijken
toon de dag zal komen, dat mijn'
handen niet meer gebonden zijn en
op dien dag zult gij sterven!
Niets meer.
Ja, geliefdegaf zij ten ant
woord.
Ik plaatste mij nu aam het hoofd
van den stoet, en keerde mij menig
maal om. doóh altoos liep zij naast
den smokkelaar.
Zoo hadden wij reeds eean half uur
•gereden, door de wagens konden we
niet heel snel vooruitkomen.
Plotseling hoorde ik een vloek ik)
keek om oen vuurstraal, een knal
Pelascha Nowika stak de armen
omhoog, alsof zij een 6prong wilde
némen, maar viel daarna neer als
een blok.
Allen stonden verstomd, toen volg
de er eén drukte en geschreeuw, en
allen kwamen naderbij, alleen Jan
Czarny bleef rechtop staan.
Recht in het hartriep hij woest
lachend. Dank je dragonder Bind
nu mijn handen zoo stijf als je wilt.
Met een paar vuistslagen wierd hij
ter aarde geworpen; de anderenhie-,
ven het meisje op, rokten haar de
kieeren los, en de oude wachtmees
ter toonde mii een klein rond gaatje.
Mid dén in (het hart, heer luite
nant. "nipts aan te doen
Pas later hoorde ik, hoe alles zich
had toegedragen. Zwarte Johan had!
den dragonder gevraagd, zijn handen
los te maken, omdat het touw hem in
het vleesch drong. Goedwillig had dé
soldaat geknikt, was afgestegen, enl
had den strik wat losser geknoopt.
Op dat 0osremblik had de smokkelaar
bliksemsnel ziin rechterhand bevrijd,
in de schapenvacht gegrepen, en
vóór dat iemand het kon beletten, het
schot op het meisje gelpst.
Wat zouden wij doen Wij legden
hét lijk on een der wagens, en reden
voort, maar ondanks den geslaagden*
tocht, was het met mijn vroolijkheid,
En zooals ik u gezegd heb Zeven'
en dertig jaar zijn sinds dien tijd
verloopen ,drie veldtochten heb ik
meegemaakt, maar al leef ik nog
zeven en dertig jaar mijn dienst
aan de grenzen, vergeet ik nooiten'
buiten waait nu weer de Poolsche
wind I (Tel.)