routh-dragomters trad binnen, gteg naar den veroordeelde, die op zijn atrooleger vast sliep, beschouwde hem een poos zwijgend en wekte hem toen coacht. Peter werd wakker, keek al aapdon 'ken om ri-ctfi been en Zei toen hij den dragoabdSer opirseirkte: Zoo, het uur is dus gekomen? Neen, Peter, antwoordde dé on derofficier, nog is het uur niet geko men, maar het zal spoedig slaan Maair wat wil je dan >an mij? Peter, jij- kent mij niet, maar ik jou wek Ek heb jo hij Rosz ba oh ge zien, waar je mij uat de handen der /vijanden bevrijd iwbt AMe drommels, dat was een kranig stuik! Sedert dfren dag zou 2k voor je door het vuur gaan. Gisteren hoorde ik van je mis daad' en je veroordeel kng. Jou bewa ker is een familielid van me en 2500 heb ik verlof weten te (krijgen om met je te spreken. Peter, wie op 't punt staat te sterven, verlangt in den re- gei naar een vriend), vootr wien hij «ij» hart kan uitstorten en wien hij rij laatste wenschom kan toevertrou- •weo. Als je wilt, wil ik je zao*n vriend zijn. Dank, kameraad, antwoordde Peter kortaf. Heb je mij niets te zeggen? tlvLefts! Wat! Geen vaarwel aan je zus fcer of aan je meisje? Een meisje? Een zuster1? Ik heb die nooit gehad. Voor je vadier? Een vader heb ik niet meer. Hij is twee maanden geleden in mijn armen gestorven. Maar voor je moeder? Voor mijin moeder 1 Peters stem, <Ke tot dusver koel en ruw had ge klonken, werd plotseling week. Voor mijn moeder! Ach, kameraad, spreek dat woord niet meer uil Het maict mij weekhartig. Als ik op dit oogen blik over haar wikte spreken, ik ge loof, ik zou Je zoudt Ik geloof, dat ik zou moeten wee nen. En weenen mag een man niet. Weenen, vervolgde hij opgewonden thans, nu ik uog slechts een paar ureai te leven heb. Thians weenen! Dat zou blijk geve van weinig moed. Je oordeelt te streng. De drom mel moge me halen, als ik niet even- Tee moed heb als ieder, en toch zou ik mij bij het denken aan mijn moe der die tranen niet sdhamen. Meen je dat in ernst? vroeg Pe ter, die getroffen was door den eem- voudögen en todh overtuigden toon van zijn kameraad. Je bent een man, een soldaat, en je zoudt niet schaam rood worden, als je weendiet? Bij dé gedachte aan mijn moe der? Stellig niet! Ze is een voortref felijke vrouw, die mij teeder lief heeft en ik heb haar wederkeerig lief met mijn gansohe hart Dan kan ik je ook vertellen!, wat er in mij omgaat Je zult mij begrij pen en ai komt je mijn verhaal ook zonderling voor, je zuOit mij niet be spotten, want ook jij hebt je moeder lief. Wil je naar mij luisteren? Zeker, Peter, en van mijn. bar- fcekjike belangstelling kun je overtuigd «ijn. Welnu, d'an moet ik je eerst zeg gen, d'at ik, sedert ik op de wereld ben, slechts één wezen heb lief ge- bad mijn moeder! Die heb ik be mind, zooals gewone mensahen niet weten te beminnen. Noch geliefde noch vriendin heb ik ooit gehad en ook vrienden heb ik nooit bezeten. Toen ik indertijd met geweld onder de soldaten rwerd gestopt, maakte de grootste wanhoop zich van mij mees ter en ik verklaar© liever te willen eterven dan mijn geliefde moeder te verlaten Maar met een enkel woord bracht mijn moeder mij tot andere gedachten. Peter, je moet weg, zei ze, ik wil het! Je bent een goed zoon en ik dank God er voor, maar de plichten van een zoon zijn niet de eenige, welke een man te vervullen heeft. Elk burger is zijn leven aan 't vaderland verschuldigd; het roept je, gehoorzaam! Je moet soldaat worden; Yan dat oogenblik behoort je leven niet meer jou, maar het vaderland. Eischt zijn belang, dafje het opoffert, doe het dan zonder aarzelen. Is het Gods wil, dat je voor mij sterft, dan zullen alle tranen mijmer ziel voor jou vloeien, maar ik zal zeggen: Do Heer heeft hem mij gegeven, Ilij heeft mij hem ontnomen, Zijn naam zij ge loofd. Daarom, ga heen en als je mij lief 'hebt, doe dam je .plicht! Deze woorden heb ik in mijn geheugen be waard. Doe je plicht, heeft ze gezegd, en de plicht van den soldaat bestaat hierin, dat hij overal en altijd gehoor zaamt, en dat heb ik gedaan. Die plLchit bestaat ook hierin, dat hij rechtuit gaat, door alle gevaren heen zoo de kogels tegemoet zag snellen, placht wel te zeggen: dat is een mam •Aam 't echte slag! Met meer gromd ihad hij kunnen zeggen: dat is een man, dié zijn moeder oprécht lief heeft. Op zekeren dag kreeg alk een brief, die mij meldde, dat de arme vrouw ziek was. Ik wenschte haar te zien. Ik vroeg verlof, maarkreeg het niet. Ik dacht aan haar laatste woorden: Als je mij Lief hebt, doe dan je plicht! Ik berustte dus. Kort dlaarop ver nam ik, dat ze overleden was. Toen xaa-kte ik het hoofd kwijt. Tot eiken prijs wilde ik naar huis. Ik zal je uitleggen, hoe die wensch zoo overweldigend! sterk werd. Daar je zelf een moeder hebt, die je boven alles bemint, zul je mij begrijpen. Wij bewoners in Aahter-Pom meren zijn oonvoud'ge lichtgeloovlge mem schen; wij hebbon niet zoo vee! kennis als de stedelingen bijgeloof noemen. Maar wat doet het woord er toe? Bij- 1 gedoof of geloof, wij hébben het een maal en het moest al een zeer handig mam zij», die het uit omze ziel roof de. Onder meer gelooven we, dat do eerste bloem, welke op dien grafheu vel opengaat, de-kradht bezit, dat hij. cïie ze plukt; zeker kan zijn den doo- dé noodt te vergeten en nooit door den dioode vergeten te warden. Deze bloem wilde ik .op het graf mijmer moeder zien onüuiken, ik .wikte ze plukken Na een moeiiMjiken marsah van tien dagen ben ik bij toet graf mijmer moeder aangeland.. De aarde op het graf sChoen nog versoh te zijn, maar geen 'bloem had aioh nog ver toond. Ik wachtte. Zes weken verlie pen; boem caag ik op den eersten^ zo- merécihen dag een kleine hemelsblau we bloem zkih openen. Het was een .van de soort, welke wij plattel ands- menschen vergeeWnij-niei noemen. Toe» 'k ze plukte, stortxe ik tranen van vreugde, wanft het scheen mij dat de kloime bloem de ziel mijner moe der was, alsof ze mijn tegeniwoordig- fieid had gevoeld en in de gedaante der bloem, op aarde was gekomen om rich weer met mij te vereenwgen. Niets hield' mij nu lamger in die streek terug, want mijn vader was mijn moeder in het graf gevolgd, en wat kon mij nog ontbreken, nu ik de kostbare bloem bezat? Ik herinnerde mij de vermaning mijner moeder „doe je plichtIk zocht de gendar mes op en zei tot hen ik ben gede serteerd,. neemt mij in hechtenis 1 Thans, nu ik sterven moet en, naar je mij hebt verzekerd, in jou een vriend bezit, sterf ik zonder Leedwe zen, want je zult mij stellig den til ernst bewijzen, waarom ik je vraag. De bloem, welke ik op het graf mij ner moeder plukte rost in een zakje op mijn hart. Beloof mij, dat men ze niet van mijn lichaam scheidt. Zij is de band, die mij aan mijn moeder, bindt, en als ik zou moeten vreezen, dat deze band verscheurd werd, zou 4k moederloos sterven. Zeg. beloof je mij te doen wat ik van je vraag? Ik beloof je het. Geef mii dan je hand en ontvang mijn harteliiken dank voor je liefde* dienst. Wees verzekerd, dat als God mij door een wonder het leven weer gaf, ik het vol blijdschap voor je in de waagschaal zou stellen. I De beide vrienden scheidden. Den volgenden morgen zou heit von- J nis worden voltrokken. Het regiment j was reeds in open carré opgesteld, het vonnis was reeds voorgelezen, en men Vroeg juist aan den deserteur, of men heim ook zou blinddoeken, teen een troep officieren in gestrekte galop kwam aanrijden. Aan het hoofd van den troep herkende men den ko ning. Een gemompel ging door de ge- 1 lederende koning zelf onze Frits hij krijgt nog gratie Natuurlijk wachtte men met het j voltrekken van het vonnis. De groote j koniug galoppeerde tot midden in het 1 carré, sprong vlug van het paard en liep naar den deserteur. Met zijn doordringenden blik zag hij dezen I een poosje scherp aan, maar Peter hield voor dien blik moedig stand en sloeg zijn oogen niet neer. Toen legde de koning zijn hand op Peter's schouder en zei met luide, i voor allen verstaanbare stem Peter Bornhagen, denk aan de woorden van den afgeloopon nacht. God geeft je het leven weer, wijd het niet aan mij, maar aan het vader land. Ook Pruisen is een goede en eerbiedwaardige moeder. Bemin die, zooails jé de andere moeder bemind hebt En onder die luide juichkreten tier 'kunaJssiersLeve onze Frits Leve on ze goede koninggaloppeerde Fr ede- rik haastig weer weg. De Verraders. van Carl Busse. Het Wits op een avond tegen het ein de van Januari. De oostenwind blies grimmig en rokte aan de venster luiken, en als nog laat een wagen voorbij reed, knarsten de wielen op de sneeuw, zoodat men het binnen: huis kon hooren. De oude overste Brettschneider reeds lang gepensioneerd slurpte zijn warm grogje en dacht daarbij aan het verledene. Ik ken dien wind, zeide bij, vroe ger noemden wij hem „den Pool- schen'' dat was in '63, toen wij op de grenzen lagen. Ze\ en en dertig ja ren zijn sinds dien tijd verloopen dri-e veldtochten heb ik meegemaakt, ik heb veel gezien en beleefd, doch al zou het nog zeven-en-dertig jaren duren, nooit zal ik vergeten, wat ik toen heb ondervonden. Hij nam een teug, trok zijn pijp wat aan en begon Het is den heeren bekend, hoe tegen het einde van 1860 de revolu- tiennaire beweging in Polen, nog 1 lang niet onderdrukt, weer heviger I opvlamde ieder oogenblik hadden er j in Warschau bloedige schermutseLin- gen plaats, en do staat van beleg, die i werd afgekondigd, maakte den toe stand niet beter. Toen de broeder van den tsaar, grootvorst Constantijn Nikolajevitsj Iin 1862 tot stadhouder van Polen was benoemd, werd hij begroet met moordaanslag. In Januari 1863 brak do strijd openlijk los, er werd een nationaal bewind gevestigd en de Wit te Poolsche Adelaar trachtte met- ge weld zijn kei-enen te verbreken. Van Berlijn uit zag men met be zorgdheid liet oproer geweldig aan 1 groeien, en terwijl Oostenrijk kalm j toezag, en zelfs Rusland door nalatig heid zondigde wat later streng I moest worde» geboet gaf de bevel voerende generaal van het vijfde leger korps, toenmaals graaf Waldersee, order, tot het bezetten der grenzen en versterking der garnizoenen. De re serve werd opgeroepen en half Fe bruari waren de grenzen, van Memel tot My-slowitz, zóó streng bewaakt, dat geen muis er onopgemerkt over .had' kunnen komen. 1 Ik was toentertijd een jong officier bij de dragonders, eai verheugde mij hartelijk, uit het eentonige garni- zotemdeven te worden verlost. Wij waivn aangewezen om het tweede grensdistrict te bezetten, dat zich van de Warihe af, tot op de grens van Adelnau uitstrekt. De staf bevond zich in Pleschen of Kuchary, en eenige vooruitgeschoven troepen hielden de grensdorpen en herbergen, langs de wegm bezet, doch in Januari was die bezetting nog niet overal doorgevoerd. De gewone sluikhandel, in vredes tijd zoo bloeiend werd door den op stand tamelijk belemmerd., en de Po len hadden wapens broodnoodligge weren, kruit en lood moésten woóxien binnen gesmokkeld. De agenten koch ten in Frankrijk, Engeland en België die artikelen op en verzonden ze, on der val'sohe declaraties, door Duitsch- Land naar de grenzen. Daar was ge woonlijk een Jood, die de wapens verstopte, totdat zich eene gunstige gelegenheid aanbood om ze binnen te smokkelen. Ons was opgedragen zul ke transporten aan te houden. Ik had bevel gekregen met twaalf manschappen een kroeg te bewaker, niet ver van de Prozna geLegen, ter* wijl een wachtmeester met twaalf an deren ongeveer een kwartier verder in een armzalig dorpje lag. Met groote blijdschap ging ik het be vel ten uitvoer brengen, maar reeds na drie dagen had ik mijn voorraad soldlatenvloaken uitgeput, en een weck later was mijn verlangen naar het garnizoen niet meer te bedwingen. Hij die nooit grensdienst heeft verricht, kan da± niet begrijpen. Nacht en dag zaten we in het zadel op stroop-pa- trouille, want in Pleschen en Kucha ry was. het uitgelekt, hoe eerstdaags oen coiivooi van dui zend Engelse he buksen bij onze kroeg over de grerTHen zou gaan. Het werd mij als dienstbericht ge meld!, waarbij de verwachting werd uitgesproken, dat ik het transport zon aanhouden. Persoonlijk ontving ik bijna dagelijks anonieme brieven, dat 's nachts om elf, uiterlijk twee uur, verscheidene wagens met wapen la-, ding, onder aanvoering van een be ruchte» smokkelaar. Jan Czarny zwarte Johan genaamd zouden wor den ingevoerd. Doch het eene .bericht tsprak het andere tegen. Den wacht meester in het dorp was juist het te genoverges telde gemeld, en zoo gin gen wij dan om elf uur op wég en be vroren haast in de felle koude op post, zonder iets te ontdekken. Om twee uur was 't precies hetzelfde. Doodmoe cn uitgeput, door den Poolschen wind verkild, keerden wij naar de kroeg terug, en terwijl de waand ons eene hartversterking schonk, kon hij een schamperen lach niet bedwingen. Voor den drommel, heer en, ilk kan u verzekéren, daarbij was ons werk te velde slechts kinderspel, en vielen wij soms om van vermoeienis, dan ging onfeilbaar een transport op een 1 andere plaats de grenzen oVer, en uit Pleschen kwamen de „standjes". Het was gewoon om dol te worden, en al gemeen wekte het zooveel verbittering tegen de bande, die ons bij den neus nam, dat ik bij voorbaat den eersten smokkelaar, die ons in handen zou vallen, niet veel goeds voorspelde. Tandenknarsend, met de wapens krampachtig omklemd, reden, wij tel kens onverrichterzaike terug. Zoo stonden dé zaken, toen de vol gende gebeurtenis plaats greep. Op zekeren Januari-dag, keerde ik mei ©enigen mijner manschappen van een patrouillerit terug. Het begon reeds té schemeren, de knollen snoven en dampten in de koude winterlucht. Een eindweegs waren wij door het woud beschut, maar die beschutting hield nu op, en over de vlakte blies do Poolsche wind, alsof hij ook oproerig was. Links van ons liep een weg naai' nog onbezet dorpje, en op het punt, waar deze ons pad kruiste, ptond een heiligenbeeld, zooals men er in die streken vele aantreft. Rèeds walden wij er haastig op toe rijden, toen wij hoorden roepen en schreeuwen. Het klonk schel en woest boven het huilen van den wind, en, als voortgejaagd kwam iemand op ons toeloopen, steeds schreeuwend en roepend! Wij hielden de paarden in en za gen, dat het een vrouw waszij wenk te en riep, zonder ophouden. Einde lijk was zij bij ons en ging voor mij staan. Geheel buiten adem, kon zij geen woord uitbrengen; haar boezem jaagde, de helroode hoofddoek, dien zij als Poolsche vrouw droeg, was haar in dén nek gegledende haren woeden los en verward om haar hoofd, een vlecht hing over haar oor; haar gelaat was vuurrood van den wind, de koude en het loepen, terwijl haar handen blauw zagen, en de eene rilling na die andere haar door de le den voer. Nog steeds kon zij geen verstaan baar woord uitbrengen; ik wachtteen zag haar aan. Het was een jong meisje van achttien of negentien jaar. Van de schoonheid der Poolsche vrou wen heb ik niet veel gemerkt; over het algemeen zijn zij Jeelijker dan de Duitsche, daar kunt ge gerust op we zen, maar als een Poolsche eenmaal mooi is wat zelden gebeurt dan is zij beeldschoon, en dit meisje was mooi. Een Romeinsch type, scherpe, regelmatige gelaatstrekken, de neus vooral fijn gpteekend, vurige, donkere oogen, en een mondje neen maar, een mondie me/ heerlijke ruode bppen om te kussen; koolzwart, als geteekend, welifdien de wenkbrauwen zich boven de prachtige oogen. Het wachten begon mij te vervelen. Hallo 1 Wat wilt ge riep ik. Hoe heet ge Zij zag mij scherp aan. Zijt gij de heer luitenant? Ja, wat wiit gij van mij U sproken, en met een beweging van haar handLaat de anderen gaan Als een vorstin, mijne heeren I Ik moest lachen en wenkte don drag n- ders oen eind vooruit te rijden. Nog eons, hoe heet ge'? Pelascha Nowika. Eu gij wenscht? Zij zag mij lang wantrouwend aan. Heer luitenant, kent gij Jan Czarny? Zwarte Johan Dezelfde, en dan zachtjeis 't hoofd bukkend als een klein roofdier, van nacht brengt hij vier wagens met ge weren over de grenzen. Nauwelijks had zij dit gezegd, of zo begon te beven. <ols een rtet. Ik werd een oogenblik bewogen, toen zag ik haar wantrouwend aan als men zoo vaak bedrogen is.... Als gij iets weet, is het uw plicht te spreken, Leder onderdaan moet in deze moeilijke tijden de overheid steu nen cn helpen. Ik u helpen Zij lachte luid en hoon end. Ik mag u niet lijden, heer luitenant, evenmin ais uw uni form maar toch wil ik u zeggen, welken weg Jan Czarny zal gaan. Telkens als zij drem naam noemde, Sidderde zij. En. als gij mij op een dwaal spoor brengt, Pelascha Nowika Mis schien rijt gij uitgezonden, om ons op valsche paden te lokken, ik ken dat en als gij bovendien de Pruisen niet lijden naoogt God zogene Polénriep zij, richtte zich trotsch. op. Dan bLijft er niets over, dan dat gij Jan Czarny nog meer moet haten idan ons. Is dat zoo, haat gij hem? Een siddering grig door haar leden. Plotseling greep zij woest naar de haarvlecht, die over haar oor liing, stopte die Ln den mond en beet er in, onder gedempt steunen. Ja, ja, jariep zij ten laatste. Ik haat hem, ik haat hean De dragonders kelken verschrikt om want die gillende kreet was tot hen doorgedrongen, en ik wist nu, dat Pe lascha Nowika mij niet bedroog. Wat heeft hij tegen u misdaan vroeg ik. Met een donkeren blik wierp zij de vlecht naar achteren en tusschen de scherp geteekende wenkbrauwen ver- soheen een trotsche plooi. Dat gaat u niets aam, heer lui tenant. Schouderophalend wendde ik mijn paard om. Gij moét meê, zoodra wij de wa pens hebben, kan-ilk u pas vrijlaten. Kunt ge nog looptm? Waarheem? Naar de kroeg aan de ginenzen Daar wil ik niet in Gij zult wel moeten, het is oins kwartier, en 'ilk laat u niet los 'Een afgebroken lachje klonk. A1& de waard mij ziet, begrijpt hij alles en gij kunt lang op Jan Czarny loeren Zij had gelijk en ik overlégde wat mij te doen stond. Als gij niet mee wilt, Pelascha, dan kunt gij er vannacht ook niet, bij zijn. Verwilderd staarde zij mij aan. Heer luitenant, met mijn eigen oogen wil ik zien, hoe dezen nacht... Zij bracht den zin niet ten einde, doch balde de vuisten. Ik zeide het reeds hoe zij op een klein roofdier ge- Leek. Wij bespraken nog een en ander, en ik besloot haar toch mee te nemen; in déze kou kon zij onmogelijk de zes uren, die nog moesten verloopen eer het middernacht was, buiteu blijven. Met den waard zou ik wel raad we ten. Toen wij voor de kroeg stilhielden, liet ik alle huisgenooten bestaande uit den waard, zijn vrouw, eenhalf- dooven 'knecht en een vuile meid voorkomen, beval hun de gelagkamer j niet te verlaten, en zette potten uit, om een boodschap aan Jan Czarny on- mogelijk te maken. De waard wierp wöedienlde blikken op Pelascha ik ving er een van op, en waö voldaan. Gedurende mijne af wezigheid had m$n nam dijk weer een anontemen brief bezorgd, die meldde, dat een wapentransport des nachts om twaalf uur bij liet dorp Kwilics over de grenzen zou gaan. Dat dorp lag juist in tegenovergestel de riohting van het punt, waar vol gens Pel'Euscha's verklaring, Jan Czar ny den invoer beproeven zou. Om den waard gerost te stellen, gaf ik luidkeels het beval, dat men om. elf j uur naar Kwilics zou opbreken. Een vrooiijke glans in zijn oogen gaf mij zekerheid en voldoening. Mijn manschappen hadden reeds] lang bemerkt, dat er des nachts iets] te doen zou zijn, en op mijn gelaat was duidelijk te lezen, dat wij ditmaal niet te 'vergeefs zouden uitrijden. Zij waren nu uitgelaten blij, nadat reeds j zoolang de verbittering zich van hen had meester gemaakt. Ik had mijn kamertje naast het buf fet opgezocht, en het mij zelf een wei nig gemakkelijk gemaakt. Daarna schreef ik een dienstorder aan den wachtmeester in het dorp, met op dracht, zich met een man of tien on opgemerkt zuidwaarts te begeven, en de grenzen op een zeker punt tegen elf uur te bezetten, want aangezien ik, om den waard te bewaken, twee man moest achterlaten en Pelascha niet precies kon zeggen 'hoe sterk de bedekking der wagens zou zijn, acht te 'k het geraden, meer manschappen te ontbieden. Om het meisje had ik mij niietmeer bekommerdin de gelagkamer had zij zich in een hoekje, ver van die sol dar ten, neergezet en was daar gebleven. Plotseling werd mijn deur geopend en als iets, dat vanzelf sprak, trad Pelascha Nowika binnen. Zij zeide niets, zag mij ook niet aan, maar vlij de zich zwijgend naast de wanne ka chel daarna maakte zij haai- hoofd doek los, begon haar verwarde haren opn-'euw te vlechten en schikte ze rondom haar hoofd. Zij stoort zich niet aan mij, dus zal ik ook doen of ik haar niet zie, dacht ik. Een hooien tijd bleef het stil. Einde lijk was zij met haar toilet gereed, legde haar handen op do knieën, en bleef ineengedoken zitten. Opeens begon zij haperend te zeg gen Jan Czarny laat zich niet van- gén, Jan Czarny is een held, zooals Polen er weinig bezit. Hij is kloek en dapper, en sterk, zooals er geen twee de bestaat. Eentonig, half zingend, uitte zij die woorden, zooals men een oude helden sage in de schemering zingt en mom pelt. Hij kan slechts vallen als men hem aan zijn vijanden verraadt. O, Jan Czarny, waarom is uw hart zoo trouweloos! De dochter van den smid hiertegenover is niet schooner dan ik, en aan mij had gij onder eeöe uw hart geschonkendoch gij zijt valsch alls de slang, en uw hart is even be drieglijk als uw mond. Ge hebt mij duizendmaal bedrogen, daarom ver-, raad ik u, Jan Czarny, en zal ik u| het valsche hart uitrukken, als gij sterft ondier de sabelhouwen van de Pruisen. Het was een gemurmel, alsof zij ge heel voor zichzelf spaak, en intus- ischan aan de smidsdochter dacht, die thans door Jan Czarny wierd gekust. Haar oogen werden groot er m had den een vreeselijke uitdrukking, en <Le woeste smart om haar verraden liefde gilde zij in vertwijfeling uit. De drugoudens, die een vroolijik soldaten lied zongen-, zwegen stil en luister dén. Ik trad op haar toe Gij waart zijn verloofde, Pela scha Nowika, zeide ik! en hij had) u trouw gezworen voor de dochter van tien smid heeft hij u verlaten. Hebt gij gezien, dat hij haar kuste Onmiddellijk hield zij op met wee nen en klageneen oogenblik scheen zij in tweestrijd of zij' mij alles zou vertellen, doch daar viel mijn sabel om, dié ik tegen de tafel had gezet, en met oen boos gezicht keek zij naar mij op. Ik heb u gezegd, heer luitenant, dat het u niets aanging. Van toen af bleef zij geheel zwijgen; de uren verliepen, en het wand nacht. Kort na elven gaf ik bevel dé paarden te zadelen, en sipoedig reden wij af. Mijn hart klopte -als voor mijn eer sten veldslag of eerste liefdesverkla ring. Pelascha had den roodon doek om haar hoofd gebonden zij liep vooruit. Eerst gingen wij een eind den land weg op, onn daarna af te wijken, hot bosch in. De een reed achter den an dere, men hoorde geen enkel woord, slechts het klétteren der sabels en halsterkettingien. Na ieein langen rit kwannen wij op eein weinig bezochten weg, die het woud doorsneed; een echt boschpad. Pelascha wendde zich om. Hier komen de wagens langs, verder geen woord. Aan den zoom van het bosch gieko men, zagen wij de open vlakte. Jan Czarny w s elirn. Eenmaal buiten het woud, belhoefdle hij slechts eenlige, honderden meters over het veld af te leggen^ om de grens te bereiken en. het transport in veiligheid te bren gen. Wij vonden er den wachtmeester, en moesten hu zorgen het transport, zoowel den wég naar 'het bosch', als naar de grenizeb af te snijden daar voor deelden wij den troep in tweeën. De eene helft onder mijn bevel, be zette den boschrand, ©enigszins van den weg -<*escheiden, de andere, met den wachtmeester aan het hoofd., be waakte de sxenzen, ook door bet ge boomte gedekt. Het was geheel don ker bovendienwij wilden Jan Czar ny met de wagens eerst rustig het bosch doen Verlaten, en tegen dat hij midden od het veld zou zijn, éfp een sign aal fluit je 'van mij, links en rechts op hem aanvallen. Zoo sloten wij de wagens en- bedekking het beste in. Het w-as geen prettig wachten in dezen bitter kouden wintertnacht, ter wijl ieder gerucht zoo mogelijk moest worden vermeden. Ondanks onze dik ke mantels, rilden wij van koude en cm ze vingers waren verkleumd. Pelascha en ik waren een eind vooruit gegaan., om den weg te kun nen overzienonbeweeglijk stond zij naast mij. V. Ik zal hem u aanwijzensprak zij sidderend. Daar viel het mij opeens in, dat zij wel heel koud moest zijn want ziji droeg slechts een dun 'kleedje zopider omslagdoek. Gij moet wel haast verstijfd we zen, zeide ik zachtjes. Ik ben gloeiend, fluisterde zij. De tijd leek ons een eeuwigheid, tot-: dat wij het steeds duidelijker wordend knarsen van wielen verzuimen. Daar komen de wagenssprak zij. Thans was rij niét rustig meer, de eene 'huivering volgde op die an dere. Eti daar kwamen rij als ik mij! voorover boog, kon ik den eersten, reeds onderscheiden. Alles aan mij, beefde uit vrees, dat soms een paard) zou hinniken en ons verraden. Wel was het transport in ieder geval in onze handen, doch de smokkelaars zouden dan ontkomen. Hoe konden wij ze in het bosch vervolgen? Langzaam kwamen de wagens na derbij vooraan, met het geweer ge reed tot dan aanval, een reusachtige •kerel, met de vierkante, Poolsche muts op het hoofd. Hij droeg een schapenvacht over de schouders, zoo als bij de boeren daar gebruikelijk is af en toe zag hij spiedend om zich heen, doch niet bijzonder oplettend, hij scheen gerost te zijn en geein ge vaar te vreezen. Terwijl hij ons op eenigen afstand voorbij stapte, boog ik mij een wei nig naar Pelascha. Zij sprak geen woord, doch haar vingers grepen krampachtig mijn arm. Ik moest op de tanden bijten om het niet uit te schreeuwen, maar wist nu, twie Jan Czarny was. We 'Haddeiv het geleide oversdhiat, op iederen wagen zat slechts één mam naast den koetsiermet Jan waren er dus negen. Nog hadden zij het midden vam het veld niet bereikt, toen ik mijn sig- naalfluitje liet hooren want op zul ke oogenblikken, mijne heeren, wordt het wachten voor een jong officier ondraaglijk, en ik had niet langer werkloos kunnen blijven, ai had mijn. leven er van afgehangen. Het is moeiliik u een beschrijving te geven van de verwarring op het eerste oogenblik. Als een stormwind kwamen wij aanstuiven, en ons hoe rageroep word aan gene zijde beant woord. Vloekend sprongen de smok kelaars van de wagens, en beukten op de paarden los, doch weldra be merkten 7ïi. dat zij omsingeld waren on hieven zij een woest gehuil aan. Bij de wagens blijven! luidde het bevel des aanvoerders, en zelf dekte Ihij zich in den rug. Verraad 1 wij zijn verloren 1 Een wild getier,, geschreeuw, ge huil, alles door elkander. Er knalde eon schot door Jan Czarny arge- vuurd, doch het miste... Slechts met groote moeite kon ik mijn soldaten bedwingen, zij wilden hem tot moes slaan. Ik eischte onmiddellijk, dat rij de wapens zouden neerleggen, en acht van hen wierpen hun geweren neer ook twee subels werawn weggeslin gerd alleen zwarte Jonun bieef ge- .vsapeiid staan. Opnieuw «laden kon bij niet, aooli als een razende ver weerde hij rich «met zijn muiiterssa- bei. Daar weerklonk een schreeuwPe- lascha Nowika luid ons niet kuntnen1 bijhouden, doch kwam nu niet groote stappen naderbij. Jan Czarny gilde zij. Waarom rijt gij trouweloos? Waarom hebt g« mij verraden, Jan Coarny 1 Nu ver- raad ik u. ik, uw gediefde, Pelasoha Nowika 1 Een seconde kromp izwarte Johan' ineen, daarna overviel hem een vlaag van woede. Hij wilde op het meisje aanvliegen, doch te vexgeefs: mijn mannen, plaatsten zich tusscnen, hom, en 'uii suioeg ais een nazende om zjch heen. Intusscken hoorde mem het §chel hoonotod. wild geschrei vajn Pela scha. Jan Czarny verzette zich als een waanzinnige. Terwijl eenige man schappen de acht smokkelaars, dia izüich hadden overgegeven, bonded, eischte ik nog' eenmaal, dat de zwar te Johan zich zou overgeven. Nooit! was bet antwoord. Ik wdde gaarne bloedvergieten ver mijden en aarzelde, met het oog op de verbitteriur der soldaten), het tee- ken tot aanvallen te gevejn. Zij zaten sidderend van woede te paard, met de blanke sabel in de vuist. Pelascha was stil geworden. Jan Czarny Laat zich niet van gen, Jan Czarny is een held zooals er weinig in Polen rijnmompel de rij. Er moest een einde aan komen. Eén wenk wapengekletter van allé kanten, kwamen zij opzetten em bin- rue weinige oogenbiikken zou Jan Czarny bloedend ter aarde geèegem hebben. Maar plotseling, weer een schreeuw een kreet die mij het bloed i/n de aderen deed stollen, een gil, als een doodskreet stilletjes had Pelascha een der sabels gegrepen, die wij den Smokkelaars hadden ontnomen Jan Czarny geliefdle gé- liefde en alis een duivelin 6promg rij tegen dén dragonder op, die hem het meeste bedreigde een houiw op zijn arm, 'dien de mantel opving maar steedis zwaaide zij het wapen. Geliefderiep zij gillend. Dat alles duurde slechts een oogen blik, toen werd haar de sabel uit da /hanid Ige-slaifeto; en een houw deed) ook den arm van den zwarten Joh ami neerzinken onmiddellijk was hij go- bonden, met de handen op den rug en trotsch, somber, hoog opgericht, ston'd hij vóór ons. Eén der dragonders bond hem met een strik aan den zadelknopJan Czarny moest er naast loopen, e»n door de dragonders begeleid, zetten de wagens zich in beweging. Onder al dat rumoer, had ik Pe lascha eenigen tijd uit het oog verlo ren thans keek ik onderzoekend om mij heen daar liep zij naast den zwarten Joh/an ;voortdurend staarde zij hem aan, met troosteloo2em blik, 'hij trachtte haar te schoppen zij liet hem begaan en boog deemoedig het hoofd. In zijn oogen blonk vuri ge haat, zooals een manmemhart dien voelen kan. •Ik reed op hen toe. Jan Czarny, stamelde rij, „ge liefde 1" Hij wierp zijn hoofd achterover. Pelascha Nowika, zeide (hij niet lu(Ld. maar op een vreeselijken toon de dag zal komen, dat mijn' handen niet meer gebonden zijn en op dien dag zult gij sterven! Niets meer. Ja, geliefdegaf zij ten ant woord. Ik plaatste mij nu aam het hoofd van den stoet, en keerde mij menig maal om. doóh altoos liep zij naast den smokkelaar. Zoo hadden wij reeds eean half uur •gereden, door de wagens konden we niet heel snel vooruitkomen. Plotseling hoorde ik een vloek ik) keek om oen vuurstraal, een knal Pelascha Nowika stak de armen omhoog, alsof zij een 6prong wilde némen, maar viel daarna neer als een blok. Allen stonden verstomd, toen volg de er eén drukte en geschreeuw, en allen kwamen naderbij, alleen Jan Czarny bleef rechtop staan. Recht in het hartriep hij woest lachend. Dank je dragonder Bind nu mijn handen zoo stijf als je wilt. Met een paar vuistslagen wierd hij ter aarde geworpen; de anderenhie-, ven het meisje op, rokten haar de kieeren los, en de oude wachtmees ter toonde mii een klein rond gaatje. Mid dén in (het hart, heer luite nant. "nipts aan te doen Pas later hoorde ik, hoe alles zich had toegedragen. Zwarte Johan had! den dragonder gevraagd, zijn handen los te maken, omdat het touw hem in het vleesch drong. Goedwillig had dé soldaat geknikt, was afgestegen, enl had den strik wat losser geknoopt. Op dat 0osremblik had de smokkelaar bliksemsnel ziin rechterhand bevrijd, in de schapenvacht gegrepen, en vóór dat iemand het kon beletten, het schot op het meisje gelpst. Wat zouden wij doen Wij legden hét lijk on een der wagens, en reden voort, maar ondanks den geslaagden* tocht, was het met mijn vroolijkheid, En zooals ik u gezegd heb Zeven' en dertig jaar zijn sinds dien tijd verloopen ,drie veldtochten heb ik meegemaakt, maar al leef ik nog zeven en dertig jaar mijn dienst aan de grenzen, vergeet ik nooiten' buiten waait nu weer de Poolsche wind I (Tel.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 10