gen geLöd3eai aaoj rijtn kuaist laeeft ge- ftwajfeLdi en jnffr. Netje, <ïi>e ham toen »oo welsprekend) beeft •verdedigd., is angstig geworden1. Maar haar tegen- «praaik prikkelt haar man, hij wordt driftig en doei haar bittere verwij den. Dan zwijgt ze een trekt gewillig met- hem naar Berlijn1- „Zaterdag 22 Fehr. 8 uw. Beethoven- zaal: Voordrachteaiavond van den. hertogelijken hoftooneeLspe- ler Adalbert Wolters. Klassiek programma. •Kaarten ai, 3 en 2 Mark aan de kas." Vooraf te bespreken bij Bote Bock. Wanneer deze aankondiging in de voornaamste bladen en op die aan- plakauiLen prijkt, vat juffrouw Nertje nieuwen moed en hoopt met haar man op succes. Een. tooneelspeler, mot wien ze van vnow.er bevriend zijn, weet een berichtje in oen veelgelezen hLad geplaatst te krijgen, waarin, het publiek op den voordraohtenavond opmerkzaam wordt gemaakt. Het gaat met het bespreken van kaarten maar langzaam, maar de verkoop •aan de kas sal 't nog wel goedi ma ken. En zelfs als er niets wordt ver diend de hoofdzaak zijn dezen keer de errtieken! Nauwelijks vijftig per sonen zijn bijeen, als de oude too neelspeler liet podium- betreedt. Op de -achterste rij zit juffrouw Netje, bleek sidderend. Zij zou wol •willen weenen, nu haar lieve oude man optreedt, ver sierd met zijn ridderorden, nog altijd oen deftige verschijning. Hij maakt een buiging en zijn blik vliegt over het kleine publiek in de groote zaal. Zijni gelaiat wordt even vertrokken tot eer. grimas, maar met geweld be- hearscht hij. zich. Hij geeft hei beste, iwat hij heeft, hij declameert met ai bet pathos, dut men vroeger zoo gaar ne hoorde en heiweik men ten slotte duldde aan den kleinen' hoïschouw- burg, waaraan hij werkte. Mat de (pauze gaan eenige van de weinige hoorders reeds weg en als het pro- gramma is afgewerkt vertrekken de anderen na een zwak applaus zoo overhaast, dal het bijïia onbeleefd is. Adalbert Woltons en zijn \touw stap pen in een vigelante en rijden zwij gend naar hun hotel. De hand van de vrouw omsluit v ast die van haar maai en haar hoofd rust .tegen zijn schouder. Dat is' nu zoo, dat is nu zoo...., tweemaal dezelfde woorden «preekt hij en anders niet gedurende don geheel en. rit. Geen. courant brengt odk maar een enkel woord over den voordiraebten- avond van den hof tooneelspeler Adal bert Wolter,s. Dal is ook een ciritriiejk. Maar die oude tooneelspeler is niet meer in staat om de bitterheid' van dit doodzwijgen te gevoelen. Hij ligt met hevige koortsen in een ziekenhuis en in zijn ijlen komen telkens^ do woorden: valsche munter vial- sche munter. Dan. to-aneelspeiei ■vlecht het nageslacht geen kransen. Dan weer reciteert hij met holle stem gedeelten uit de klassieken en zoekt angstig naai' ontbrekende woor den. Eerst in den laatsten nacht ma ken deze phaintasieën plaats voor vriendelijke beelden. Bravo bravol T'wee lauiweav (fin-ansen, Netje, kijk, hoe mooi •ocunS^ïwdi7wfï je wMTin 't oor fluis teren ilk bear toch een kunstenaar IgewOeat, al gelooven ze het thans nieit meer denik maar aan al de lau werkransen, Netje. Valsche mun ter? Wie dat zegt., die liegt! Ben kun- tenaar was ik bij de genade Gods! Den volgenden morgen overlijdt de oude tooneelspeler. De volgende da gen brengen de Berlijnsche bladen korter en langer artikelen over zijn leven en streven. Het hooggeachte lid van den ...sehen lrofschouwburg. Een beroemd tooneelspeler der oude .school, wiens naam ooik hier in Ber lijn bij onze oudere lezers menige «choomie herinnering aan plecht? ge uren zafl wiakiker roepen,. Ongeluk kig iis zijn laatste voordirodhltienavond in de Beethoven zaal tengevolge van den overvloed van soortgelijke uifivoe- ringen. De overledene, die geen kinderen nalaat, wordt betreurd dioor zijn trouwe echtgenoote, met wie hij ta een gelukkig huwelijk vereemigd is geweest. Het aandenken, van Adal bert Wo Item zal altijd in- eere blijven; bij ruste m wede! Juffrouw Netje brengt haar dooden echtgenoot naar hun woonplaats, en als hij met groote plechtigheid ter sarde besteld, haalt ze van, de vlie ring al de lauwerkransen naar bene den en versterf, de wanden van haar kamer er mee, en ze hangt de por tretten weer op, waarop hij in zijn beste rollen is voorgesteld. Ze neemt later jonge tooneelppeelsters bij zich in pension en wordt niet moede, deze te vertellen, welk een groot kunste naar haar Adalbert is geweest. Maar opeens brak Klare haar vroo lijk wijsje af met een kreet van ver wondering. Keffend sprong de ktene hond van achter het haardvuur op, alsof er onraad dreigde. Het meisje voelde zich, als gekne veld, van twee stevige armen aange grepen en meteen viel een warme kus op haar hlieck voorhoofd. Gut, Bertus, jij hier? En toege wenkt uit de arnren van haar harts tochtelijker broer, nam zij muts en mantel van hem over, terwijlhet grootje uit de „zorg" opgeschrikt, met uitgestrekte armen op haar kleinzoon kwam toegesneld en hem aan bet- hart drukkend uitriep: „Jongen, jongen, je doet mie nog eons dien dóód aan van schrik en pleizier!" Bertus was een kranige jong» Ke rel, open vaas gelaat, en met donker bruin krulhaar. Na dien dood van niju vader had zijn oom, een bevaren ka pitein, ham als kajuitsjongen meege nomen aan boord van den „Prins gen zich haastig af en ging weg, om zijn eindelooze tranen te verbergen. Maar ook zijn karakter vervolg de Bertus scheen tot het onkenba re veranderd. Hij, vroeger zoo driftig en licht geraakt, was bedaard gewor den en leidzaam als een lam. Het leek, of hii in een oprechten, voorko-1 menden zin tegenover de bootsgezel len vergoeding wilde geven voor de groote liefde, waaraan hij eenmaal ten opzichte van zijn lieve moeder zoo i schandelijk in gebreke bleefof hij j in de achterstelling van zijn eigen wil het middel vond om zich in zijn eigen oogen wat op te beuren en de wreede verwijten, die hom het hart verscheurden, tot zwijgen te bren gen Arme jongen, zuchtte de groot moeder bewogen, terwijl rij zich met den rug van haar rimpelige hand de tranen uit de kleine oogjes veegde. Hij is zeker, gelijk zijn moeder, ge storven van hartzeer u uuuiu - oiui «cu iau uu» MOT.» Zijn rap, lenig Nee, zei Bertus, 't was er mis- schien wel van gekomen, maar God wilde, dat hij stierf als een marte laar, als een held, de vrouw die hem voorging, waardig. Door het olfer van zijn leven heeft hij al zijn verloren eer zich teruggeKocht. Ik zal het uitvoe rig vertellen. Gij weet, dat we met een zware katoen-lading van Rio de Janeiro de terugreis ondernamen. De manschap pen waren prettig en opgeruimd ge stemd in den kalmen, klaren avond zongen wij een jolig matrozen-lied, dat 't klonk over het vlakke, zwarte waterplein, want onze afvaart begon heerlijk en helder, zoodat een voor- spoedigen tocht stond te hopen. Maar na twee dagen varens stak uit het Noord-Westen een stijve bries op, die de zee in listing bracht en meer en meer aanzwellend, ons al spoedig voor zwaar weer beducht maakte. En waratje, midden in den nacht, al9 meer dan de halve bemanning te kooi lag, kwam een stormwind op, in eens verschrikkelijk en onweerstaanbaar. De jonerens werden opgeroffeld en daar stonden we in één amerij met alle hens aan dek, zóó in den dut, zóó in den storm. We wilden stevige snoe ren om de katoenbalen slaan, dat de wind ze niet als zwanen-pluimen over boord zou blazen, maar geen nood 1 Maurits". ft** v- dere kop hadden hem al bootsman doen opklimmen en telkens •als hert schip in de groote havenstad voor anker lag. gaf zijn oom hem ver lof, om eeltige diagen in den huaSeli]- ken kring te gaan doorbrengen. Altijd kwam hij zoo geheel cmver- watfhit binnengevallen; heel zacht- op kouse-teenen met zijn klompscboenen in de «hand siloop hij het smal por taaltje door en zonder bellen of klop pen stond bij diaai opeens voor zijne grootmoeder en zuster. En o, wat z-ïjn plotseling veiischijnetn dan een ■echte, huiselijke vreugde bracht in dat gezellig vertrek, en hoe Bertus, dr.ï aankomende zeebonk, uit die vreu fwéüjike ''blijmoedigheid voelde, hoe zeer hij door twee zachte rieten werd bemind! Zóó .was het geweest maar diian avond was er iets in Bertub' voorko mem, dait geheel strijdig scheen aan zijn prettige, jolige natuur. Was hij zoozeer onder den indruk van het we dierriem na negen lange maanden van afwezigheid? Zat hij te peinzen op het naderend uur van afscheid, dat zijn blijdschap van 't oogenblik ver- Klaartje merkte rijn ongewone zwaarmoedigheid dadelijk op, maar ze zei niets, totdat ook do koffife na. maaltijd: niet bij machte bli ek, wendingen van den wind hadden ze de drenkelingen op eenmaal vla k voor den boeg van ons vaartuig geslingerd. „Laat een kabel neer riep de kapi tein. Jaak raakte vast in den lus van een der toegeworpen koorden en werd opgehaald, maar mét dat Bertus zijn hand uitsloeg, om beet te krijgen, viel een ontzaglijke stortvloed over zijn doorweekt lichaam en smeet hem een end terug in de donkere zee... Toen was het hem niet langer mogelijk de woede van het wilde water te weer staan al zijn jonge spierkracht was blijkbaar tot het laatste verbruikt. Hij worstelde niet meer met de golven, maar slap en lam dreef hij weg op hun deinende wiegende ruggen en terwijl de matrozen, rouwig en met zenuwachtige vlugheid, den half-doo- den Jaak tot zijn zinnen probeerden te brengen, zag ik, buiten mezelf van schrik en smart, dat m'n edele Ro bert zachtjes verzonk in de verre duis tere diepte.... Bertus zweep en staarde door veel tranen heen naar den grond. Klaartje wischte zich de oogen met een tip van haar blauw voorschot. Hierboven is hij met zijn zalige moeder hereenigcT! zuchtte het groot je na een poos van droevige stilte. En haar oogen opheffend naar den ge- starnden hemel, dien zij door de ven sterruit waarnam, meende de goede vrouw in haar subliem en groot ge loof de ziel der brave moeder te zien, samenvloeiend in één heerlijk eeuwig licht met de ziel van haren zoon Ro bert, die door het offer van zijn jong leven alle zonden daarvan had uitge boet. hem de tong te ontbinden. Stflte .jasdoor de hevige schokken van onze tb ad zij zijn pijp uit den zak va »n koopvaardij botsten wij op tegen el- wambuiis weten te kapen. Stapte het kaar en werden als konijnen over het dfeg met een flinke pruik en legle 'mdek geslingerd; geen man, die met- toten. vlak voor haar broer neeT, zeg- j schreeuwde van pijn of ontzetting. gendl: j »Reef de zeilen I", hoorde ik oom roe- Asjeblieft, meneer de kapitein, pen, die, hoewel schor van vermoeie- en tku tusschen de gezelËigw rookwo'S;- nis, sekuur en kordaat als altijd, de jes door ons eeufe dapper wiat avornu-hachelijke manoeuvres commandeer den vertéld! de. Vlug als eekhoorns beklauterden Maar 'het kostelijk pijpje bleef wér- wij het wand en de masten. Die zie- keloos bengelen tusschen Bertus' brui- dende, razende golven spatten stuk ne hnrndleu; tranen drongen op in zijn tegen de breede flanken van ons schip starende oogen en terwijl grootmoe- 0, of alles knerste en berstte! Gie- dier em ouster alroeer ongerust, op het rende rukwinden zwiepten als rietsta- pumit standen, hem naar de reden zij- Ven het lenig mastwerk heen en weer: nier droefheid te vragen*, fluisterde h'j heel de takelage kraakte en piepte, of met zacht-anitiroerdie stem: Robert is ze zóó uit elkaar zou slaan en op- dood! eens daar lae ik te spartelen inde Wat? Is Robert Salvi dood? Tue- volle, zware zee.,.. pen de twee vrouwen tegelijk en van och, Heere God riep de groot ontzetting bleven ze stom voor die moeder, bleek van ontzeting en om- enkele, maar allerdroevigste woor- kiemde de hand van haren Bertus, als den, die op eenmaal al hun huiselij- zag Kij hem zinken, j1 "f^oberT^aTyl hvas" nog geen jaar ge- hen gered zooals u ziet, want na ik leden plotseling per telegram naar weet niet hoelang worstelens met de zijn geboorteplaats ontboden; zijn sterke golven, gelukte het me, een ka- vrome moeder lag op sterven! Hij hel te griinen en mijzelf aan boord te wist, dat zij sterven ging voor hem. hijschen. Maar één der onzen was Want na het vroege verlies van haren verdwenen (echtgenoot had de armé vrouw al Robert? vroeg Klara, die aan haar liefde en zorgen op dien eenigen dachtig en vol deernis had zitten luis- zoon gezet. In zijn bezit alleen vond teren. zij in haar gebrokenheid nog levens- Nee. zei Bertus, Robert niet, kracht; om hèm kon zij haar* eens maar Jaak Verbrugge, een edele baas, zoo rijke en gelukkige dagen verge- vader van vijf bloeien van kinderen, ten; maar al die kracht begaf haar, Een bootsmaatje zag hem 't eerst, op toen zij, wanhopend aan de verbete- een vaam of vier afstand van ons. ring van Robert, die zich aan een ,,Nóc een tengen te water! schreeuw- leelijk, losbandig leven was gaan de hij. En jawelbij het rossig licht overgeven zich gedwongen zag haar van een flikkerende toorts ontdekten jongen af te staan aan den strengen wij in een zwarte figuur den ongeluk oom van Bertus, die had hij ge- kigen kerel die moe en afgetobd met gromd het maatje onder zijn tucht zijn krachtelooze armen nog wat wel mores leeren zou. j opsloeg tegen de overstroomende gol- i O, hoe herinnerden zich grootmoe- ven. Allemaal stonden wij stom van der en Klaartje nog dien akeligen,schrik naar hem uit te zien, maar wanhopigen kreet van den armen niet één voelde den durf in zijn lijf, jongen, toen hij kussend het klamme om den drenkeling ter hulp te snèl- voorhoofd zijner stervende moeder, len. Immers, in plaats van hem te tusschen zijn tranen en wilde snik- redden,, stond dit gelijk met zich-zelf ken door uitriep: j in een wissen dood te werpen. Maar O moeder, moeder, 2k sta voor 1 oneens duwde Robert zich kloekmoe- God plichtig aan jourw dloodü" Na dat' dig naar voren en gebood met bera- j schrikkelijk woord had hij niet meer den stem ..Laat een sloep te water geweend; bleek en zwijgend had' hij ik zie nog kansEn ik, door zijn zijn. moeder naai' het kerkhof verge.-1 heldhaftig voorbeeld aangevuurd zeld. Op den rand van dm grafkuil wilde hem volgen, maar: „Nee inQio WI.iiT.-fvn crfiaiO.n "kiilrfvrt! mfsi riin i-ion tiü V»i;-ï* v.i i Toch gevonden. Uitgeboet (Vrij maar het ItaJiaansch). De avondschemer was reeds inge vallen, toen de huismoederlijke Klaar tje 't pittig haardvuur eens flink op rakelde, om het sobere avondeten te gaan bereiden. Grootmoeder zat in 't weifelend licht, dat de kleine ven sterruit doorliet en legde de laatste hand aan een dikke, Daarswollen brei iotis. Dat breien was een prettige be zigheid voor de oude vrouw, de zacht ste streeling van haar naïeve, koste- Qijke ijdelheid. Maar was het dan ook niet ongehoord, dat een oud mensch van diep in de zeventig, dat nerveu ze gepeuter wist klaar te spelen zon der bril? En Klaartje, die wel heel goed het zwak van grootmoedertje fcende, zag haar aan met zachte, vriendelijke oogen. in antwoord op den triomfantelijken glimlach, waar snee zij haar werk scheen aan te prij- aen: Kijk 't maar na, niet één steekje van de duizend heeft het oudje laten vallen...! Het levensblije meisje dekte met oen liedje do tafeL Hoe zoet weer klonk haar zu{ver stemmetje door de gezellige binnenkamer waar al zóó dikwijls gezucht en geweend was! Grootmoeder liet willoos haar bezi ge handen in don schoot zinken, want dat lief geluid overstemde voor een oogenblik die droeve herinneringen yan haar hart. j was hij blijven staan kijken met zijn groote, wezenlooze oogen op die zacht neerzakkende kist, maar geschreid of gjejucht had hij geen oogenblik Dan eindelijk, toen de geestelijke en de enkele familieleden in bedrukte stem ming waren weggetrokken, was hij als vaai zelf op zijn slappe knieén ge zonken midden in de sLijkerige aar de, want de Noveimber-dlag was tries tig en mat van fijne regen. Zóó, met zijn moe hoofd voorover op de borst, zijn armen lam langs zijn hongerig lijf, was hij twee volle uren blijven zitten, doodstil ais een graf beeld. En baa hij toen.... Of kropte hij zijn smart in zich op... Of wilde hij door de kistplanken been nog spre ken met zijn lieve moeder... Sinds dien somberen dag had men Robert niet meer in hei dorp gezien. En nu was hij doodo God Maar hóé gestorven Waar en wanneer I Bertus' stem trilde, toen hij vertel de. Van dien wreedaardigen Novem- ber-dag af. had Robert aldoor zijn moeder in het hart gedragen. Dag aan dag hervond zijn onrustigen geest haar, met bleek gezicht en witte han den gelaten stervend in die diepe, don kere bedstee. God, hoe vaak had Ber tus zijn besten kameraad aan boord ontmoet, alleen en stil gezeten op een stapel kabeltouw, als al de maats in gezelligen kout een pintje dronken hoe kon de kranige Robert lusteloos staan leunen tegen een spijl van de commandantsbrug, terwijl dan zijn weemoedige oogen, glinsterend van uitbrekende tranen, verdwaalden in die wijde oneindigheid van de lucht en de zee en hij suf scheen van het kij ken naar zijn vizioenen van smart. En als Bertus hem soms sprak van zijn prettig thuis of aan Robert de groeten bracht van Grootmoeder en Klaar, dan keerde de gefolterde jon- riep hii blijf jij hier maatjii hebt nog een grootmoeder en een zuster.... Als je me niet weêrom ziet, vraag dan het handje stuivers, dat ik aan je oom heb toevertrouwd en laaf. daar voor een kruis zetten op het, graf van mijn moeder saluut Hij schudde mij de hand en in een oogwenk steeg hij af in de slin gerende sloep. Met forsche riemsla gen stuurde hii aan op den bewuste- loozen ongelukkige. Van de gezellen stond de oudste zoo goed als de jong ste met grienende oogen het bootje na te staren, dat nu eens balanceerde op een omknillenden, witten golfkop, dan weer diep werd neergesmeten in een donkeren, diepen waterkuil. Geen der mannen had uitzicht op een goed gevolg van de hachelijke reis. Hij komt er niet... Jaweljawel! hii is er. O God, hii is gered... Robert had den drijvenden matroos aan den haak geslagen en als een doornatte zware zak aan bakboord binnengesjord. De boot lei heelemaal op z'n kant en stond op sprong van kantelen, maar tot zóóver was de tocht gelukt en rap zette Robert koei's naar boord. Maar och Goddaar kreeg hij den vollen wind van voren en al zijn be wegingen werden verlamd. Toch bleef hij oproeien met al de kracht van zijn gespierde armen totdat opeens een neerkletsende golf hem een riem uit de hand rukte en de boot hals over kop deed buitelen. Wij schreeuwden het uit van razernijNog geen dertig passen was hij van ons vandaan, maar niemand kon hem helpen. Ro bert hield met krampachtigen greep nog den drenkeling vast en roepend uit al zijn macht, poogde hij met spar telen vooruit te komen. De golven stapelden zich hoog op rondom zijn hoofd en gehoorzaam aan de grillige Toen professor Monroe met mejuf frouw Harper trouwde, en zij voor hun huwelijksreis naar Europa ver trokken, zagen familie en vrienden hun reizigers met ongerustheid gaan. De hemel weet, wat daar van te recht moet komen, sprak Tom Mon roe, broeder van den bruigom, tot Sadie Harper, zuster van de bruid. Mijn broeder is een van de beste ke rels op de wereld, maar een echt war hoofd en Rose niet minder. Ik weet het, zuchtte Sadie. Ik vroeg Rose, of ik mee mocht gaan naar New-York en hen veilig en wel op de boot brengen, maar zij wilde 't niet, en zei, als ze Harri niet ver trouwde, zij hem ook niet getrouwd zou hebben. En ik vroeg hetzelfde aan mÜn broer, en hij nam het mij werkelijk eenigszins kwalijk. Och, maar ik begrijp eigenlijk niet, wat hen nog zou kunnen overko men, sprak het meisje opgewekt. Al les is in orde, passage genomen, hutten gereserveerd, bagage vooruit^ gezonden. Er kan immers niets ge beuren. I Dat is zoo, en toch ben ik niet I gerust. Harrié is nog nooit ergens heen gegaan, zonder in moeilijkheden te geraken. Intusschen lachte in den voortsnel- lenden trein het jóng getrouwde paar Weet je wel, Rose, sprak de pro fessor, dat Tom mij voorgesteld heeft, met ons mee te gaan naar New-York? Ilij zei, dat hij bang was, dat we el kaar kwijt zouden rakenen dat al leen, omdat ik mij jaren geleden eens vergiste. Dat is nu toch geen reden, dat ik altijd in moeilijkheden moet geraken. Natuurlijk niet. En toch schijnt iedereen zich ongerust over ons te maken, want ik weet niet, hoevelen mij gewaarschuwd hebben, toch niet de verkeerde boot te nemen. Als we ons nu toch nog vergisten, zouden ze ons, geloof ik, dood plagen. Daar heb je kans op, grinnikte de professor. Maar 'tis toch een bewijs, dat ze van ons houdenen we kunnen ook niet ontkennen, dat we ons wel eens vergist hebben. Maar veronderstel nu eens, dat we van elkaar af raken, hoe zal ik je dan vinden De professor glimlachte. Dat zal niet gebeuren, antwoord de hij, maar als het nu toch voor komt, dan ga jij naar de boot en wacht tot ik bij je ben. Afgesproken. Ik ben blij, dat ik het gevraagd heb, want ik zou zeker naar je ziin gaan zoeken. Nu reed de trein langzamer en hield stil bij een groot station, en bleef daar lang genoeg om de nieuws gierigheid van den professor gaande te maken. Ik ga maar eens kijken, waarom we hier zoo lang wachten, sprak hij, ik wou niet graag de boot missen. Hij staDte uit en voegde zich bij een troepie mannen, dat bij een an der spoor stond te kijken. Is er oponthoud? vroeg hij. O, neen, slechts een oogenblik, we wachten op een trein, die binnen moet komen, daar is hij al. Juist wilde de professor weer naar zijn coupé gaan, toen hij een grooten steen zag liggen. Vreemd, mompelde hij, dat ziet er uit.... Het spoor overstekend, raapte hij den steen op, en stond dien te bestu- deeren, niet denkende aan den komen den trein, voordat hij tusschen hem en het perron van zijn coupé stond. Lieve hemel, mompelde hij, den steen wegwerpend. Dat is dom van me. ik moest de studie er nu maar aan geven, tot we weer thuis zijn. Ongeduldig wachtte hij, terwijl de trein wegging; tien, twintig, dertig wagens telde hij, en toen de haan vrij was, zag hij, dat ook zijn trein ver trokken was, met zijn jonge vrouw er In. Hij moest twee uur op het station wachten, vóór er weer een trein ver trok, die hem te New-York bracht, op hetzelfde tijdstip, dat bestemd was voor het vertrek van de boot. Woedend bereikte hij de pier, slechts om te zien, dat de „Pavonia- de ri vier opstoomde. - Ik kan u er nog wel brengen, vóór ze zee ingaat, mijnheer, sprak de kapitein van een sleepboot, die den toestand van den professor be merkte. Zoolang ze op de rivier is, zet ze er geen vaart in, en ik kan haar wel inhalen tegen een vergoeding van 100 frouw. dollars. Afgesproken, sprak de professor, aan boord springend, maar laat geen: oogenblik verloren gaan. De sleepboot zette er vaart in, en lag ten slotte naast de groote boot. Passagier om aan boord te ko men, gilde de kapitein door zijn me gaphone. Er kwam antwoord van het andere vaartuig en er werd een touwladder over boord geworpen. U bent er, professor, riep de ka pitein. Houd u nu goed vast, dan zul len ze u wel aan boord halen.Honderd dollars als 't u blieft. Dank unu maar voorzichtig. De professor keek twijfelachtig naar de ladder. Maar maar wellicht is mijne vrouw niet aan boord, sprak hij. Gij zult wachten en me weer terug bren gen, als ze er niet is, niet waar, kapi tein? Zeker, antwoordde de schipper, terwijl hii de honderd dollars diep in zijn zak stak. Vlug nu. Professor Monroe landde veilig op het dek der „Pavonia". Het eerst vroeg hij naar den kapitein. U kunt hem nu niet spreken, mijnheer, antwoordde de steward, hij is nu op de brug en u zult tot het. eten moeten wachten. Maar ik moet.... Gaat u liever naar den kwartier meester. Hij zal u een hut geven. Waar is hij De steward bracht hem er, en de professor deed spoedig het verhaal aan den man, wiens plicht het is, de passagiers in hun humuer te hou den. Wet wel, dat is jammer, sprak hij, maar troost u maar, want er zijn er meer, wien hetzelfde overkomt, Maar mijn vrouw De kwartiermeester schudde het hoofd. Ik heb haar niet gezien, sprak hij. Wat, niet gezienGoede God! Laat het schip stilhouden. Ik moet te rug. Stop onmiddellijk. De kwartiermeester bewoog zich niet. Het spijt me vreeselijk, profes sor, sprak hij, maar u kunt niet te rug. De loods is weg, en uw sleepboot vertrok, zoodra u aan boord was. U zult dus de reis moeten meemaken. De professor bromde. O, wat moet mijn vrouw nu heel alleen in New-York doen En ik kan het haar niet eens meedeelen. O, zoo erg is het niet, viel de kwartiermeester hem troostend in de rede. We hebben aan boord alle mo gelijke gemakken, de draadlooze zelfs niet uitgesloten. De draadlooze Goddank. Neem nu eerst een hut, en.... Ik heb een hut. O, natuurlijk. Ik vergat dat u vooruit al passage genomen hadt. Laat mij uw kaartje eens zien. Mijn-kaartje? De professor stak zijn' hand in zijn zak, maar zich be- Rose Harper. Is Uw na^t nu Harper of Monroe, mevrouw? Rose keek naar den professor, e de professor keek naar Rose. Ik denk, dat ze mij beide toet* hooren, snrak de laatste. In de warring, dacht ik er niet aan en gj mijn meisjesnaam op. De raadselachtige domino. Een historisch voorvai. De markiezin de Pompadour een gemaskerd bal in het koninkllj paleis van Versailles, Daar geen cq tuums voorgeschreven waren, vremt de het van alle mogelijke gestaltenj kleederdrachten. Kostbare en eenvo dige gewaden, met brillanten enpaa len getooide japonnen en eenvoudij domino's, alles golfde in de weelder versierde zalen dooreen. De markiezin de Pompadour hi het geheim van haar costuum wet te bewaren, zoodat niemand haar de kokette herderin, die het middi punt van een gemaskerde groep von de, herkende. Maar van Koning L de wijk XV was het bekend geworde dat hij zich in een gele domino hullen. En deze gele domino b was de eenige op het bal gedros zich heel zonderling. Nooit begaf hij zich in den duizelt den warrelstroom der dansers of na aan een der sierlijk uitgevoerd# nuet# deelkalm stond hij aan buffet en at en dronk in snelle haas Zoo nu en dan verdween hij voor e- korten tijd, kwam echter met reg* matige tusschenpoozen weer, om\? der te schrokken. Steeds meerderen der aanwezig! groepeerden zich om het buffet gaapten den gelen domino aan, die t kens wanneer hij verscheen met de zelfden ijver zijn werk weer opvat! De zaak was buitengewoon koruisc De koning moet de een of andere tri verzonnen hebben, want een werl lijk verslinden der groote hoeveel! den was onmogelijk, i Maar hoe scherp ook allen toe! ken de domino kwam, at en dra en ging, kwam weer en dat ging in een kringetje rond. Het begon begrijpelijk te worden. De markiei de Pompadour was ten slotte ook na het geheimzinnige masker gaan i Ook zij stond voor een raadsel. Wie kon dat toch zijn Zii wist, de koninff tegen het gerucht, in costuum van een kruisridder verschenen. Zij had hem nog zoo ju! in de witte zaal gezien. Snel trippel ze daar heen. Hij was er nog en has tig vertelde zij hem van den gelem mino. Samen ringen zij naar liet bulli Weer was er de ge'e domino, zi niet bekommerend om de omstande een menirie lekkernijen nmir Hnn «loeg. En die eet zoo al verscheidt malen vroeg koning Lodew<j« hoo! zinnende, haalde hij haar er weer uit. 'schuddend. Dat is toch ongelooflijk Mijn vrouw heeft mijn kaartje. 't Is toch zoo, antwoordde Het vriendelijke gezicht van denmarkiezin twaalf maal is hij ret kwartier mee ster^ betrok. j zoo opnieuw binnen gekomen. ik uVn hut wjjzên"\Vij hebhën'er blJwtaMvêrzadlgd!°ZoniS,'dfm een paar over. De prijs is honderd j re maskers een enkelen blik te v dollars. jwaardigen ging hij met atgemet - Dat is goed. - Maar de draad-, tred in een der aangrenrende ral V, A .,-1 rr ,,'en verdween toen in een der lai Dadelijk. Honderd dollars, als 't. corridors. u blieft. Hij doet een wandelingetje vo De professor haalde zijn portefeuil- ae spijsvertering, merkte demarkie I Ie voor den dag en telde het geld glimlachend op. Of hij terugkomt! i Nauwelijks waren er vijf minui! verloopen of daar dook hij' weer den corridor op, ging naar het buil en at en dronk als had hij in dl dagen niets gegeten. Koning Lodewijk stond sprakeloi Hij verliet de markiezin en km naar de zaal terug om een zijner o! eieren op te zoeken. Hij ontmoette een langen Spanjaai aan den arm van een zwartharig donkerooeige landgenoote. Was d niet de kanitein der Zwitsersche gi de de Verhelst en de comtesse de Y neer. En nu de draadlooze, sprak hij. Het gelaat van den kwartiermees- ter helderde op. Ccellig, sprak hij. Ik zal u kamer no. 50 geven, hier is de sleutel. Ga nu I mee, dan zal ik u het vertrekje van de draadlooze telegraaf wijzen. De professor vond zijn boodschap I allesbehalve gemakkelijk. Hij bevond zich nu in de vernederende noodzake- lijkheid te bekennen, dat hij in moei lijkheden geraakt was, nadat hij ver ontwaardigd de aangeboden hulp ge-C11 weigerd had. Eindelijk evenwel was lieurs Natuurlijk.^ het telegram opgesteld en luidde als volgt Thomas Monroe, New-Haven. Con necticut. Met de „Pavonia" vertrok ken. Rose in New-York achter laten de. Tracht haar te vinden. Sein mij, hut No. 50. Harri. Hij overhandigde het telegram en ging naar zijn hut. De man. die belast was met het overseinen, keek vreemd op en ver diepte zich nog eens in een telegram, dat hij een kwartier vroeger verzon den had en dat van den volgenden in houd was Miss Sadie Harper. New-Haven. Connecticut. Geheel buiten zijn schuld bleef Harri bij ongeluk achter. Zoek hem op en troost hem. Ik zal te Lon den wachten. Meld me, waarheen te gaan. Miin adres op de „Pavonia" is hut no. 52. Rose. Gedurende een oogenblik bestudeer de de operateur de beide telegrammen en verzond ze toen, het een na het andere, terwijl hij schouderophalend mompelde De maatschappij betaalt me niet voor niets. Een half uur later waren er twee te- De koning trad op den Spanjaa1 toe. - Kapitein Kom eens mee f Bij den klank der hem welbekeu stem liet de Spanjaard zijn dazne en maakte een diepe buiging. Majesteit? Niet zoo luidIk wil onbeke; blijven. Comtesse discretieEn dreigde met den vinger. Toen nam hij den kapitein bij arm en trok hem met zich in verborgen hoekje. Hebt u den gelen domino aac buffet reeds gezien, kapitein'1 Jawel, majesteit! De eetlust van het masker is b na onrustbarend. Ziet u te weten komen wie het is. Zonder opzien tuurlijk. Wanneer het u gelukt, ik bij mevrouw Villieurs een go woordje voor u doen. Mijn warmen dank, majesteit Al goedGa dus omzichtig werk. En ^eef me spoedig bescheid. De kapitein verwijderde zich ging naar het buffet, waar, op te n ken naar de dichte menigte, (2e ert 7 heen stond, het gele masker stee nog niet verzadigd was. Juist was hij van plan pauze legrammen terug, één voor hut 50 en een voor no. 52. Zij luidden let- j houden en een wandeHngetfe tem terlijk hetzelfde: ïnaken. De kapitein volgde op eenic „Professor Monroe, hut 50. Rose is afstand. De corridor was weldra do naast j6 in hut 50. Tom." j loopen toen op eens, aan het uit „Mevrouw Monroe, hut 52. Harri is ste einde de domino verdween naast je in hut 50. Sadie". j de jonge officier ook zocht en luist Een oogenblik later vlogen de deu- de, alles te vergeefs, ren der beide hutten open en de pro- j Bijna had de kapitein zooiets fessor, en zijn vrouw snelden elkaar vrees bespeurd. Maar hij schold zi in de armen, lachend, vragend, uit leggend. De kwartiermeester, die toe vallig juist passeerde, riep verbaasd: Maar professor, dat gaat zoc niet! Waarom omhelst u die dame? Deze dame? Goede hemel, mijn- zelf uit voor een gek om aan spook te gelooven. y, Wanneer de domino terug kws Cl zou hij hem wel snappen. Hij v( 7 hnrrr tnVi AnV,*A«1 h borg zich achter een bronzen bei en wachtte, de oogen op de plaats g heer, waarom zou ik deze dame niet richt, waar hij zooeven voor de ïa^ omhelzen, ze is mijn vrouw. Wij zijn ste maal het geel had gezien vanmorgen pas getrouwd. Maar wat Het duurde niet lang of daar hadt ge er mee voor, om te zeggen, j het raadselachtige gele masker wei dat ze niet aan boord was? 1 en ging naar de eetzaal. De kapitó Er kwam een lachje op het gelaat snelde op den muur toe. Een gefr van den kwartiermeester. Uw me deur moest daar zijn. Lang moe vrouw? riep hij uit. Maar hoe is dat hij tasten voor hij den knop voc mogelijk? De dame vertelde mij wel, waardoor men de deur geruiechlot dat haar echtgenoot de boot gemist open kon laten springen. Een tri j?. had, maar zij gaf haren naam op als vertoonde zich. Moedig ging de V? mevrouw of misschien wel juf-4 helst naor beneden. Ze bracht hem 8

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 16