ES bad afgezonden, ging hij naar huis en ging naar bed. Hij stond 's avonds om 9 uur op, pakte zijn koffers en reisde metden nachttrein noordwaarts en sliep tot hij Ringby bereikt had. Toen begon hij de kranten te lezen, die hij had meegenomen. Zijn opmerk zaamheid werd aanstond getrokken door een opschrift met groote letters: Groote diefstal bij Lord Breward. „De geheele verzameling van an tieke zilverwerken en het grootste gedeelte van lady Brewards juwee- weelen werden hedennacht gesto len. De nadere bijzonderheden zul len eerst bekend gemaakt worden als de lord, die gisterenmorgen naar Schotland vertrok, van het voorge-; vallene onderricht is. De portier en' zijnvrouw werden, naar hun zeg gen, door een deftig gekleed man overvallen en gekneveld. De politie vermoedt, dat de diefstal gepleegd is door den beroemden misdadiger, die onder den naam van Markies is bekend en 'dien men in Amerika waande." Thans eerst werd Smith duidelijk, dat de man, dien hij voor Lord Bre ward gehouden had, niemand anders was dau de beruchte inbreker, die zich Markies noemde. Zoo kwam het, dat Smith zijn wensch vervuld zag, en kennis met den beruchten inbreker gemaakt had. Io den Expre». (Een ware gebeurtenis.) Dringende bezigheden riepen mij naar Parijs; ik vertrok uit Bayonne den 6en Augustus 189... met den ex- pre strein 24. Een van mijn kennissen, een Ame rikaan, mijnheer Egerton, zat met zijn twee bekoorlijke dochters in den laatsten coupé van den achtersten wa gen gaarne gaf ik aan zijn hoffelijke uitnoodiging om naast hem plaats te nemen, gehoor. In den aangrenzenden coupé zat een Spaansche familie, een corpulente matrone, met drie flinke jongens, die zich aan sinaasappelen en amandelen te goed deden. Onder de overige reisgenooten merkte ik nog op een kleinen grijsaard met korte bakkebaarden, die in de gang op en neer wandelend, gemoedelijk een pijp je rookte, verder een geestelijke, die in een hoek gezeten, zijn brevier bad. Ik begon dadelijk een gesprek met Egerton. Hij had in de mijn-industrie enkele millioenen dollars gewonnen en zich nu te Biarritz gevestigd. Daar was ik met hem in kennis gekomen en sedert dien tijd hadden er de har telijkste betrekkingen tusschen ons bestaan. Ik voelde zelfs voor de oud ste dochter, de blonde Betty, een ze kere genegenheid, die zich echter om het verschil van vermogen en mijn afschuw voor alles, wat als zelfzuch tige berekening kon worden uitgelegd, nooit uitte. Maar onze smaak an ons oordeel slemden in zooveel punten overeen, dat ik me gelukkig gevoelde in denzelfden coupé als Betty de reis van Bayonne naar Parijs te kunnen maken. Ik verheugde me juist in de frissche grappige manier, waarop Betty's zus ter Dina de voorvallen van 't laatste hadseizoen in Biarritz vertelde, toen even voorbij de halle Dax mijn op merkzaamheid getrokken werd door den kleinen ouden man met de bakke baarden, die onder heftige gebaren den achter hem staanden geestelijke toesprak en naar een punt aan den horizon wees,, dat ik echter van af mijn plaats niet kon zien. We waren juist de bekende Landes van Zuid-Frankrijk, een uitgestrekt steppenland, binnen geredenlinks en rechts stonden pijnboomen. Ik riep Egerton aan het venster. Wat is er te zien vroeg de Ame rikaan verrast. Gaat de zan vandaag soms vóór den bepaalden tijd oh der? Hij keek daarbij op een klein sier lijk in goud gevat compas aan zijn horlogeketting. Hoewel do zon hoog aan den hemel stond 't was 1 uur 10 scheen de heele noordelijke ho rizon rood gekleurd. Br is brand daarginds in de den- fcenhosschen der steppen I riep da kleine oude met krijschende stem. Onze expres rijdt recht naar het mid delpunt van dien brand. Nu kunt ge een geweldig natuurtooneel aanschou wen, dat zeg ik u. We keken elkaar ontsteld aan. Ieder gedroeg zich na deze aankondiging naar zijn leeftijd en karakter. De Spaansche matrone riep dadelijk haar jongens bijeen en maakte zich gereed om bij den eersten aanblik van den brand een zenuwtoeval te krij gen. De abbé zette zich een zwaren bril op en stak vol verwachting do han den in de wijde mouwen van zijn toga. Betty en Dina haalden uit een koffer een photographie-toestel te voorschijn en vroegen mij of ze bij zulk een snelheid een opname zou den kunnen doen door het venster. Toen ik, de schouders optrekkend, daaraan twijfelde, schenen ze teleur gesteld. Plotseling hoorde men do remmen knarsen de trein hield og een open plek stil. De machinist liep langs alle wagens met het bevel elk venster zorgvuldig te sluiten. Uit een kort gesprek van dezen beambte met den baanwachter vernamen wij, dat de plaats van den brand zich vier k «rijf kilometer in doorsnee uitstrekte. Onze trein, begon de oude heer weer, een havanna opstekend, zal nu een zoo groot mogelijke snelheid aan nemen om de vuurzone te "doorren nen. Loopen we geen gevaar geroos terd te worden vroeg ik op den toon van iemand, die een geheime bezorgd heid gevoelt. O neen, antwoordde hij glimla^ chend. De trein rijdt zoo snel, dat de wagenbekleeding geen tijd heeft om vuur te vatten. Het personeel van Beze spoorwegmaatschappij is aan zulke niet zeldzame voorvallen ge woon. De zaak is niet zoo gevaarlijk als ze schijnt. Ik heb binnen twintig jaar reeds minstens driemaal zulk oen tocht door een brandend woud meegemaakt, en het grootsche schouwspel heeft me telkens zoo ge troffen. dat ik het jammer vond, dat de trein zoo snel reed. De expres begon te rollen, met iede re asomwenteling steeds sneller. Eerst ging het nog een tijd door het groene steppenwoud, dan zagen we op de open heide een kudde schapen wild vooruit rennen en daar achter hijgend de herders. Reeds gaf de gloeiende hemel een kleur als van rood koper aan de vlakte. Het oogen- blik naderde. Plotseling begonnen de ruiten te gloeien in den vuurglans. Om het ge knetter van den brand te overstem men gaf de locomotief bij stooten scherpe fluitsignalen. Onze reisgenoot, had waarlijk niet overdreven; dit schouwspel ging alle voorstelling te boven. Very beautiful, meende Egerton, met achtelooze beweging mij zijn si garettenkoker voorhoudend. Betty en Dina drukten haat neus tegen de warme ruiten om niets van dezen te verliezen. De vuurglans ver gulde heur blonde haren. Door de dikke rookwolken der loco motief, die de vensters voorbij vlo gen, kon men zien, hoe de pijnboo men langs den spoorweg stuk voor stuk in vlammen opgingen, terwijl vonken omhoog sprongen. Brandende takken en naalden, mos en varenplan ten vlogen dooreen en kleurden de stralen der zon gloeiend rood. Onwillekeurig keek ik naar Betty ze stond in mijne nabijheid, haar arm raakte mijn borst. Zij moest mijn sterken polsslag wel gemerkt hebben; want ze wierp me een half wantrou wenden, half schalkschen blik toe. Twijfelde zij soms aan mijn moed Plotseling zweeg de locomotief. Een onzinnige gedachte kwam plotseling in mijn hoofd op. Wat zou er gebeu ren als een van die brandende stam men op de rails viel en den expres deed ontsporen Terwijl ik in het vuur staarde, kwamen mij vreeselijke beel den in den geest. Egerton scheen in- tusschen veel belang te stellen in het verloop der gebeurtenissen. Met den chronometer in de hand stond hij daar en rekende luid op We leggen honderd kilometer per uur af. Wanneer men de brandlinie op vier kilometer schat, dan heeft de trein ongeveer 140 seconden noodig, om ze doorloopen. Dan telde hij luide Ta»»itig negentig honderd. We moesten spoedig uit die hel zijn. De liitle in den wagen was ondraag lijk geworden. Zeker hadden we het geen vijf minuten meer in dezen oven uitgehouden. Het was alsof mijn wan gen en slapen brandden. De geestelijke zat nog steeds rus tig, met de armen over elkaar in zijn hoek en prevelde een gebed. Honderd en tien De Amerikaan rekende zeer nauwkeurig. Ook de kleine, oude heer verklaarde, levendig gestïculeerend, dat we nu dadelijk de frissche lucht moesten bereiken. En werkelijk geen fakkels, geen vonken- gedwarrel meer. Links en rechts ont rolde zich weer het eentonige land schap, een groene steppe met hier en daar een denneboom. Verlicht haalde ik adem, wat mij een spotlachje der beide schoonen bezorgde. Intusschen had de trein zijn snel heid niet verminderd. Frissche lucht! Ik deed het dichtstbijzijnde raampje in de gang open en om mij te over tuigen, dat nu alle gevaar voorbij was stak ik mijn hoofd naar buiten. Maar hoe zal ik uitdrukkei^-yvat ik op dat oogenblik zag en voelde De schrik over wat ik gezien had, snoerde mijn keel toe, en deed mijn hart stil staan .Sprakeloos Het ik me op. mijn plaats naast Betty neervallen. Wat was er gebeurd Vóór stond de trein in brand. Door de zwarte rookwolken der locomotief vlamden groote vuurtongen en hulden het voor ste deel van den expres, den bagage- en goederenwagen in een vuurman'- tel. Wat was er op de machine ge beurd? Waarom remde de machinist niet, waarom liet hij de brandende wagens niet afkoppelen? Het vuur had reeds den eersten per sonenwagen bereiktvan daar dron gen vertwijfelde kreten en hulpge roep tot ons oor door. Mijn reisgenooten hadden bijna even spoedig het vreeselijke gevaar bemerkt. De Spaansche trok eerst woedend aan de alarmschei en viel dan in onmacht, de priester scheen zich op den dood voor te bereiden en maakte over ons het teeken der abso lutie de kleine grijsaard rende als een wild dier, een uitweg zoekend, de gang op en neer. Noodlottige toestandAls niet dadelijk een hoogere macht ingrijpt en den voortsnorrenden trein tot staan brengt, dan gaat het vuur voort tot onzen achtersten wagen en wij wor den op onze banken levend gebraden. Of zouden we uit den wagen sprin gen? Dat was bij zulk een snelheid een niet minder zekei*e, maar snellere dood. Wat viel er toch op de machi ne voor? De tender en de twee bran dende bagage-wagens verbraken elke verbinding met de locomotief. Zijn misschien de stoker en de machinist levend verbrand Of hebben beiden door de hitte hun verstand verloren? Ik zag in een coupé 2e klas van den voorsten wagen een portier ope nen. Een man sprong er uit op den naar beide zijden afhellenden spoor weg en rolde in een diepe sloot. Een baanwachter, versteend van schrik op het gezicht van het voort- snorrende. brandende monster, liet zijn roode signaalvlag vallen. Een stad Een station Dat is Mor- ceaux, waar de expres moet §toppen. Maar hij stopte niet. Als een kanons kogel schoot de vreeselijke trein over lijnen en wissels; alles vluchtte van het perronwij zagen hoe de spoor wegbeambten de armen twijfelend ten hemel hieven. Volgens het reisplan hadden we reeds twintig minuten voorsprong. Reeds sloegen de vuurtongen onze ruiten voorbij. De hitte werd ondraag lijk, men had het gevoel, dat nu de doodstrijd begon. Ik mompeldeArme BettyZij keerde zich naar mij. Stoicijnsche ge latenheid sprak uit haar diepe blau we oogen. Ik begreep, dat zij mij er voor dankte, dat ik in deze vreeselij ke oogenblikken nog aan haar dacht. Haar zuster scheen met het gezicht in ernstige jilooi tot een of andere wan hoopsdaad te besluiten. Egerton al leen bleef kalm. Hij bladerde in zijn spoorboekje als iemand, die de aan komst van een trein wil nazien. Dan sprak hij kalm Wij zullen met trein 48 in bot sing komen. Nadat hij het spoorboekje had dicht gedaan en op zijn horloge had geke ken, vroeg hij me nog Hoeveel wedt je daarop? Ik had echter geen kracht meer op deze grootspraak te antwoorden. Ik klamde mij aan de mogelijkheid van een botsing vast als do drenkeling aan een stroohalm. Zelfs bij de ergste voorvallen van deze soort brachten er nog altijd enkelen het leven af. Eger ton, die in zijn koelbloedigheid alles voorzag, riep ons toe de beenen op de kussens te leggen, wat in geval van botsing, de gunstigste houding was. Hoe verder de trein voortijlde, des te sterker werd het gehuil in den wa gen. Plotseling voelde ik een gewel dige® schok en gekraak, het op en door elkander storten der puinhoo- pen. Ik dacht, dat al mijn beenderen gebroken uit elkaar zouden vallen. Dan verloor ik het bewustzijn. Toen ik de oogen weer opende, be merkte ik. dat ik in een schuur op stroo lag. hoofd en handen verbon den. Voor mij stónd, met den arm in een verband. Egerton. Hij lichtte mij terstond over mijn toestand in. Een dokter had mij onderzocht en ver klaard, dat ik het evenals zijn doch ters met enkele ongevaarlijke kwet suren er af had gebracht, en dat bin nen enkele dagen alles weer genezen zou zijn. Toen ik vernam, dat Betty gered was voelde ik nieuw leven in mij ontwaken en mijn oogen dankten Egerton voor deze heuglijke tijding. Hij scheen te vermoeden wat in mijne ziel omging, want welwillend en va derlijk lachte hij mij toe. De botsing had plaats gehad in de nabijheid van een station, waar dade lijk hulp bij de hand was. Helaas tel de men dertig dooden, waaronder ook den geestelijke en den kleinen ouden heer. Ook de machinist en de stoker waren door de hitte overmand, van de locomotief gevallen. Acht dagen later was ik weer op de been en vierde mijn verloving met Miss Betty. Die onverwachte gebeur tenis had mijn hartsgeheim, dat ik nog lang niet bekend gemaakt zou hebben, geopenbaard. Had de Voor zienigheid misschien willen zeggen, dat beider leven, na gemeenschappe lijk doodsgevaar ook in de toekomst vereenigd blijven zou? (Msb.) De geweigerde hand. In een der boulevard-café's te Parijs was het op een gegeven oogenblik zoo druk geweest, dat een wachtmeester der veldartillerie, die met een vriend afspraak had gemaakt hem aldaar te zullen ontmoeten, geen andere vrije plaats had gevonden, dan aan een ta feltje, door een ouden man met som ber gelaat ingenomen. De jonge onderofficier voelde zich niet zeer aangetrokken tot zulk gezel schap grimmiger uitdrukking had hij nooit gezien maar hij moest zich wel schikken in zijn lot en bestelde een glas absinth. De grijsaard zat over een glas limonade gebogen hij lette niet eens op den militair, maar hield de oogen onafgebroken op de deur gericht. Het werd van lieverlede leeger om hem heen, zonder dat de oude man er iets van scheen te bemerken, of den blik van den ingang afwendde en de artillerist begon zich nieuwsgierig af te vragen, wien hij toch wel venvach ten mocht. Eindelijk doortrilde een schok het gansche lichaam van den grijsaard. Een jongmensch van ongeveer twin tig-jarigen leeftijd was binnengetre- deh en kwam naar het buffet toe, zon der acht te geven op de omstanders. Toen hij vlak bij 't. tafeltje was ge komen, sprong de oude overeind met gebalde vuisten en zulk een verwoede uitdrukking, dat de artillerist onwille keurig zijn arm vastgreep ten einde hem te beletten een slag toe te bren gen. EllendelingDwaasklonk het op schorren toon. Ze hadden me wel gezegd, dat ik je hier zou vinden. Vader mompelde de jonge man, zich nu eerst van 's grijsaards aanwe zigheid bewust. Ik ben je vader niet meer schreeuwde de toornige man. Denk je dat ik een zoon erken, die alles ver loochent wat mij dierbaar is geweest in het leven Een kladschrijver Indien gij mij niet meer wilt ken nen, waarom zijt gij dan hier-? vroeg de jonge man trotsch. Om je te zeggen, dat ik je ont erf, dat elke penning van mijn for tuin morgen tusschen je twee broe ders zal worden verdeeld. Misschien zal dat je beter dan mijn woorden overtuigen van je onvergeeflijke dwaasheid De zoon bleef een oogenblik het-anl- woord schuldig. De spieren van zijn gelaat bewogen zich krampachtig maar ten slotte zei hij op kalmen toon Het zij zoo Ik heb tot heden toe in mijn onderhoud kunnen voorzien en zal het ook later buiten elke erfe nis kunnen stellen. Morgen vertrek 'k trouwens voor een reis, van waar men niet zeker is weder te keeren. Vertrekken? klonk het iets zach ter, waarheen Naar het onbekende Lhassa, met. prins Hendrik van Orleans. Naar Thibet? Naar de verboden stad van den Daïla Lama? mompelde de vader. Maar dat is de dood Het zal van onschatbare waarde voor Frankrijk zijn, indien wij- sla gen. De grijsaard had zich op zijn stoel laten neervallen. Hij wischte zich het voorhoofd af. Ga zitten, sprak hij gebiedend, en hoor mij een laatste maal aan. Ik heb mijn leven lang gewerkt, ofschoon ik al vroegtijdig op mijn lauweren had kunnen rusten. Wij zijn van va der op zoon industrieelen geweest en zoo had het ook behooren te blijven. Aan het hoofd van een fabriek zorgt men niet alleen voor zichzelven, maar iaat men honderden gezinnen leven. Je broeders hebben dat ook ingezien en verblijden mij dagelijks door hun onvermoeide arbeidskracht. Jij alleen die toch de meeste gaven bezit, bent traag en onvoldaan geweest in de zaak, geen vermaningen baatten, tot dat je op een fraaien morgen vertrok ken waart en slechts een briefje ach terliet, om mij te vertellen, dat ons leven je verstikte, dat je een andere loopbaan wildet en ik weet niet wel ken onzin nog meer.... Ik zeide u, dat ik mijn vader land wilde dienen, vader. Een fraaie manier dat te doen Dagelijks een paar kolommen te vul len, die zeker het licht niet konden zienwant nergens heb ik ooit je naam gelezen in de bladen. Een flauwe glimlach speelde op 'sjongelings gelaat. Wij kunnen dat laten rusten, zei hij eenvoudigik heb u nooit om steun gevraagd, dat zal voor u wel het voornaamste zijn maai* ik zou graag, nu wij elkander toch ontmoe ten, u de hand drukken, vader. Ik kom zelfs van uw huis, maar men liet mij niet toe. Uwe orders waren te streng geweest daaromtrent. Zou het niet beter zijn, dat wij zonder wrok scheiden Doe met uw vermo gen wat gij wiltde hand kunt gij mij wel geven. De grijsaard aarzelde. Hij had dien jongen lief gehad meer dan een der- anderen maar hij was tevens de eenige geweest, die het ooit gewaagd had hem te weerstaan en dat alleen reeds was in de oogen van den heer- zuchtigen man een misdaad, waar voor hij geen vergiffenis kon vinden. Was Arinand geslaagd een groot schrijver geworden, dan.... misschien maar een onbekend journalist, die thans weer toonde van den hak op den tak te springen, door een onmo gelijke reis te ondernemen met een avontuurlijken jongen prins Nooiteindigde hij met beslist heid te zeggen. Ik laat u nog tot van avond tijd. Zoo gij vóór den nacht niet zijt weergekeerd, om uw oude plaats op onze kantoren in te neme a beschouw ik u voortaan als dood Mijn zoons mogen niet mislukken m het leven. Armand scheen iets te willen ant woorden, maar bedwong zicb, nam den hoed af en trad op het buffet toe, waar men hem eenige brieven over handigde. Daarna verliet hij het kof fiehuis. Zes maanden later, ontving de grijsaard tot zijne verbazing een groo te enveloppe, verzegeld met een ko ninklijk wapen. Hij opende ze en vond daarin een brief van den hertog van Cliartres. Vergun mij, schreef de kleinzoon van Louis Philippe, een woord van innige deelneming te richten tot den vader van' den wakkeren reisgenoot van mijn zoon, en hierbij het schrij ven in te sluiten zoo juist van prins Henri ontvangen. Het zal u medelee- len omtrent de laatste oogenblikken van uw kind. De ontzettende ver moeienissen van den tocht, koude en ontberingen hebben een eind e ge maakt aan zijn veelbelovend leven, maar reeds had de ontslapene veeL volbracht. De pen van Marcel Dautrec gaf ons dierbaar vaderland in den vreemde heel den verloren luister weer. De oude man zat daar bevend en doodsbleek, het niet wagend den brief van Henri van Orleans aan te roeren. Het was vriendelijk van den hertog hem te hebben geschreven, maar hij had zich vergist. Zijn zoon was niet Marcel Dautrec, de groote persman, hij was slechts Armand.... Onwille keurig viel zijn oog op het nog niet geopend ochtendblad. De eerste blad zijde droeg een rouwrand en boven aan de eerste kolom vlamden de woorden hem tegen „Dood van Mar cel Dautrec (Armand Duval)". En ik, ik heb hem de hand ge weigerd kermde hij. Sinds leeft te Parijs een man, wiens leeftijd niemand zou weten te bepalen, zoo oud ziet hij er uit. Hij gaat dagelijks naar een koffiehuis en zit dan met verlangenden blik naar den ingang te turen. Eerst als de kell- ner hem waarschuwt, dat het tijd wordt voor anderen plaats te maken, staat hij op en verwijdert zich met de woorden „En ik weigerde hem de hand Hij is doodarm, trots zijn millioe- nen. De Zwemmer. Zoethout, een jong soldaat, die pas weinige dagen geleden bij het regi ment gekomen was, herhaalde bij zichzelf de wijze raadgevingen, welke hem een oudgediende had gegeven, vóór hij zijn dorp verliet. In dienst, ventje, had de ouwe gezegd, moet je altijd „ja" zeggen dat spaart je het geven van uitleggin gen en verplicht tot niets. Later, als je korporaal bent, kan je bij je zelf zeggen ik heb er maling aan. Dat is de geheele woordenschat voor een goed soldaat. Zoethout had ook werkelijk gedaan, zooals hem was aanbevolen. Als het hem bij het wasschen niet gelukte, zich met zijn al te ruwen li&nddoek af te drogen en de sergeant liem toeriep Ben je klaar dan antwoordde hij „ja" en trok vlug zijn hemd over zijn nog kletsnat lichaam. Bij het geneeskundig onderzoek had officier van gezondheid, zonder ook maar de oogen op te slaan, hem gevraagd Ben je gezond Kan je goed loo pen Heb je goede oogen En telkens had hij" j,ja" geantwoord. Toen de kapitein liem bij het passen der kleeding had gevraagd Zit alles je goed had hij gelachen en ,,ja" geantwoord, hoewel de schoenen te nauw waren, de kwartiermuts te wijd, de broek te lang en de korte jas te kort. 1 Thans stond hij in het bureau van den sergeant-majoor en keek naar de papieren, die op den muur zaten. Kom eens hier, Zoethout, kun je lezen Ja, majoor. Schrijven en rekenen ook? Ja, majoor. Kun je zwemmen Ja, majoor. Goed Ja, majoor. MooiWie volgt Aldus kwam op zijn conduite-lijst de opmerking „Bij indiensttreding zeer goed zwemmer." Toen Zoethout alleen op de binnen plaats was, krabde hij zich achter het oor. Maar dat is onwaar wat ik daar gezegd heb. Ik kan heelemaal niet zwemmen, ja, als een baksteen.... Ik ga het den sergeant-majoor zeg gen. Hij deed een stap terug en bleef teen weer staan. Neen, dat gaat nu niet. Ik zal den majoor morgen zeggen, dat ik me vergist heb. Daarna overwoog hij, dat men hem voor een opsnijder zou aanzien, en hij besloot de zaak maar blauw blauw laten. Toch bleef eenige onrust bij hem achter. Hij ging daarom naai een soldaat, die zwaarmoedig met een bezem een verdord plataanblad weg veegde. Zeg, is er een rivier hier in de stad De andere keek hem medelijdend en vol verbazing aan. Ben je gek Er is hier niet eens een waterleiding. Een plasje, zoo groot als jouw mond en zoo smerig, dat de eenden liever in de boomen klimmen dan er in zwemmen. En dat ding noemen ze nog wel een meer De soldaat zette zijn wandeling voort en wijdde zich verder aan het verdorde plataanblad, welks verwijde ring hem nog altijd maar niet wilde lukken. Zoethout haalde ruimer adem. Als er geen rivier was, was er ook geen zweminrichting. Niemand zou dus ooit achter de ♦waarheid komen. Waarom zou hij den sergeant-ma joor dan met de geschiedenis verve len? Het stond nu eenmaal opge schreven, en daarmee basta. Het be- teekende immers niets niemand kon bet controleeren en het was altijd een aanbeveling voor iemand, die kor poraal wenschte te worden. Eenigen tijd later riep de kapitein de manschappen op de binnenplaats de kazerne bijeen, bleef voor Zoet hout staan, wierp een blik in zijn beek en zei tot hem Jij bent dus de zwemmer? Zoethout trok het reglementaire ge zicht en antwoordde Ja, kapitein. Een goed zwemmer Ja, kapitein. De kapitein schudde het hoofd. Jammer dat hier geen water is je zult hier i*oesten. Aangemoedigd door zooveel welwil lendheid, antwoordde Zoethout be scheiden Och, kapitein, zoo iets verleert men niet. 's Avonds op de chambrée werd van niets anders dan van zwemmen ge sproken. Men vroeg Zoethout zijne meening, hij vertelde van allerlei heldendaden, die hij had verricht,' sprak van zwemwedstrijden, uitda gingen en zoo meer. Hij beweerde wel is waar niet precies, dat hij iemand het leven had gered, doch hij liet iets dergelijks toch doorsche meren. Zijn reputatie verspreidde zich wel dra buiten de chambrée en een paar weken later was hij in de geheele kazerne beroemd. Na eenigen tijd was de geheele compagnie trotsch op hein en de zaak werd ook bekend in het bataljon. Kort en goed, men ken de hem in het regiment weldra slechts onder den bijnaam de zwemmer. Onder dezen titel stelde men hem ook voor aan den brigade-comman dant, toen de groote inspectie plaats had. De divisie-generaal en de bevel hebber van het korps maakten hem complimenten, toen zij het front langs liepen. De kapitein was nog al tijd ontroostbaar, dat er in het garni zoen geen zwemgelegenheid was. Wat Zoethout zelf betrof, hij had zich langzamerhand aan de gedachte gewend en ten slotte behoefde hij bij- ra niet meer te liegen, want zijn ka meraden waren voldoende in de weer over hem en zijn reputatie op te snij den. Nadat er bijna een jaar verloopen was, vertelde men elkaar, dat hij ver scheidene reddingen had volbracht en hij sprak het niet meer tegen. Men ging op manoeuvre. Met den ransel op den rug, een beetje ver waand en met den neus in de lucht want na den terugkeer der compagnie zou hij korporaal worden mar cheerde Zoethout vroolijk over den landweg, uiterst trotsch op het stof, dat zijn haar en zijn snor poederde nu hein een krijgshaftig uiterlijk gaf. Op een morgen, toen de eerste strijd was afgeloopen, maakte men, voor men de kwartieren betrok, halt op een zonnige weide. Dichte boomen gaven verkwikkende schaduw en aan hun voeten ruischte een rivier, een mooie, breede, heldere rivier, waarin men de visschen heen en weer zag zwemmen. De troep had de geweren nog niet *.n rotten gezet, toen plotseling een luid geschreeuw weerklonk Help help Alles schreeuwde dooreen. Toen liep een stem Zoethout 1 Waar is Zoethout van c"i3 eerste compagnie Gauw gauw riep een luite nant, loop wat j'e kunt, er is een man in het water gevallen hij is op het punt te verdrinken Zoethout werd zeer bleek en deed een stap vooruit. Nu, waar wacht je op Vooruit, gauw 1 Hij zette zich In beweging. Een eindje stroomopwaarts spartelde een soldaat in de rivier, terwijl eenige soldaten probeerden hem van den oever af hun geweerkolven toe te ste ken. Met een „ha van verluchting gin gen zij achteruit voor Zoethout. Vooruit, te water, Zoethout 1 riep de kapitein hem toe. De majoor kwam aangereden. Een luitenant liep hem tegemoet, om beu gerust te stellen Er is niets te vreezen, majoor de zwemmer is er bij hij zal dadelij! iii het water springen. Maar Zoethout sprong nog altij! riet. Doch toen men hem van all kanten toebrulde I Spring toch in het wateK spring toch deed hij, krijtwit, eeP paar stappen vooruit, liet zich als eeP zak in de rivier vallen, hief de armer omhoog, drukte de oogen toe, riepo „Moeder en verdween. t Gelukkig kwam de marketentsta met de ladder aan, waarmee zij o haar wagen placht te klimmen, cl men kon de beide mannen opvi® schen. Nadat men hen gewreven en afg® droogd bad, nam men hen in vefi hoor. De eerste was in het water g$ vallen, toen hij appelen van een booiï had willen plukken. Hij kreeg daair voor acht dagen arrest. Wat Zoethoij betreft, wiens dubbelzinnige en janj merlijke houding argwaan had gij wekt, hij werd, nadat hij zijn leir gens had bekend, van de bevordt ringslijst geschrapt. Hij werd noo. korporaal en toen hij op den dag, di inj den dienst verliet, zijn paspoort opsloeg, las hij onder de opmerkii gen „Bij indiensttreding goed zwen' nier" en verder „Bij het verlate: van den dienst kan niet meer zwen« men." Hondeugeschiedenisseni ie 1 p liet is voorzeker niet vreemd, de van geen. enkel ander dier in de wi reld zoovele anecdotes bestaan ai 5 van den hond. Want niet alleen heeje de hond meermalen bewijzen van d* grootste trouw en aanhunkelijkhei afgelegd, doch hij onderhoudt ook vou alle viervoetige wezens de meest ii tinne betrekking met den menscl Paarden mogen wij kennen en lie 1 hebben voor het kattengeslacht rni€ gfn wij groote teederheid koesteren doch het paard deelt niet in on:, vreugde, komt niet in ons huis e ligt niet op ons bed, zooals de hon» En de kat volgt ons niet op al on: wegen en bewaakt ons niet wannet. wij slapen. Geen enkel dier toont zo:e: veel trouw en toewijding als de hon 1 Honden-geschiedenissen zijn daaro: altijd populair geweest. Wij laten i hieronder nu een tweetal volgen, di, wij in een Engelsch tijdschrift aa; troffen. „Daar was eens, schrijft Mr. Ma" Donald, te Oxford, een Iersche ss, ter, genaamd Terence, in eene fan' lie te Dover. Hij was de speelkam raad Van twee kleine meisjes; h jongste, oud 18 maanden, sliep een zolderkamertje, het oudste bij i kindermeid. Op hetzelfde trapporta was een soort prullenkamer, waar een regenbak, in welks, nabijheid rence zijn slaapplaats had gekozen,a Eens op een November-nacht oi streeks 3 uur brak er brand uit 1 de kamer, onmiddellijk benedon di waarin het jongste meisje sliep. Spoedig werd door rook en vuuj geknetter niet alléén Terence's opk tendheid getrokken, maar werdi ook alle overige bewoners gewei Het kindermeisje was met schrik ol_ waakt. Zij haalde ijlings het oudf meisje uit haar bed, en vergat geht het andere aan haar zorg ,toev( trouwde kind. Vlug rende zij* no het venster, dat met het dak verbi ding had, en bereikte weldra etjr0" veilige plaats op het naastbij geleg perceel. Aan de moeder, die ziek wi werd medegedeeld, dat het kindi meisje beide kinderen in veilighrf had gebracht, zoodat geen enkele j 'c ging tot redding van de kleine we gedaan. z Intusschen lekten de vlammen ree S door de zoldering heen en hadden gordijnen van het bedje, waarin 1 j meisje nog schijnbaar rustig lag slapen, vlam gevat. Terence, steeds vreeselijk geblaft had, om aandacht te trekken, doch bemerkt de, dat niemand te hulp kwam, to de kamer begon te branden, trach' het kind vast te grijpen en v*0- haar bedje te dragen. Maar dit wé"™ was voor het arme dier te zwaï Fluks rende de hond nu naar de 1 gsnton, sprong daarin, en vloog ntf01 de kamer terug, waar hij met sprong op het bedje was. Krachp* schudde het verstandige dier z 1 natte lichaam over het arme kind iPei het aldus tegen de vlammen besclr01' mend. Dit herhaalde Terence scheidene malen, en slaagde er tcra slctte in de vlammen, die het beddf goed reeds hadden aangetast, te dr* ven. Toen de brandweerlieden de fp,€ mer binnen traden, vonden zij dfP1 het kind geheel ongedeerd, terwijlP- bond met zijn nat lichaam geheel o£ haar heen, het meisje bewaakte. ®eï Ook de volgende hondengeschie^' nis is zeer interessant. Een heer had een Schotsche terriP^ die hij eens op een zomer mede nfjei naar een vischpartijtje in de omPa ving van Dingwall, in het NóorirP van Schotland. Op de terugreis naar het Zult. verliet de heer aan een klein stst^ic even den trein, en de hond bleef het haastig instappen helaas achS^1 Een vriendelijke portier nam het dfle in huis, en weldra waren zijn kir.*10' reu goede vrienden met den bol'6 waarvoor goed gezorgd werd on zich dan ook geheel thuis schoen»»11 gevoelèn. Doch iederen dag stipt»# tijd zoowel 's zomers als '8 wint*"? legde de kleine terrier de 3/4 mijl •1 de woning van den portier naar V£" station af, om daar bij het binnen den van den middagtrein aanwe te zijn. De omwonenden beween;- 1 dan ook, dat men den tijd kon refV"1 lo naar het uur, dat de hond trok. Ten laatste werd het dier zijn moeite en trouw beloond. ET volgenden zomer keerde zijn meé|P weder van zijn uitstapje naar het den terug en passeerde het ijedtxejN stationnetje. Hij zag zijn hondje, nu blij-springend bij zijn ouden mr.vJ te' in den trein wipte. Zij wareOuA weer vereenigd. bes

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 16