ES
bad afgezonden, ging hij naar huis
en ging naar bed. Hij stond 's avonds
om 9 uur op, pakte zijn koffers en
reisde metden nachttrein noordwaarts
en sliep tot hij Ringby bereikt had.
Toen begon hij de kranten te lezen,
die hij had meegenomen. Zijn opmerk
zaamheid werd aanstond getrokken
door een opschrift met groote letters:
Groote diefstal bij Lord Breward.
„De geheele verzameling van an
tieke zilverwerken en het grootste
gedeelte van lady Brewards juwee-
weelen werden hedennacht gesto
len. De nadere bijzonderheden zul
len eerst bekend gemaakt worden
als de lord, die gisterenmorgen naar
Schotland vertrok, van het voorge-;
vallene onderricht is. De portier en'
zijnvrouw werden, naar hun zeg
gen, door een deftig gekleed man
overvallen en gekneveld. De politie
vermoedt, dat de diefstal gepleegd
is door den beroemden misdadiger,
die onder den naam van Markies is
bekend en 'dien men in Amerika
waande."
Thans eerst werd Smith duidelijk,
dat de man, dien hij voor Lord Bre
ward gehouden had, niemand anders
was dau de beruchte inbreker, die
zich Markies noemde.
Zoo kwam het, dat Smith zijn
wensch vervuld zag, en kennis met
den beruchten inbreker gemaakt had.
Io den Expre».
(Een ware gebeurtenis.)
Dringende bezigheden riepen mij
naar Parijs; ik vertrok uit Bayonne
den 6en Augustus 189... met den ex-
pre strein 24.
Een van mijn kennissen, een Ame
rikaan, mijnheer Egerton, zat met
zijn twee bekoorlijke dochters in den
laatsten coupé van den achtersten wa
gen gaarne gaf ik aan zijn hoffelijke
uitnoodiging om naast hem plaats te
nemen, gehoor. In den aangrenzenden
coupé zat een Spaansche familie, een
corpulente matrone, met drie flinke
jongens, die zich aan sinaasappelen
en amandelen te goed deden. Onder
de overige reisgenooten merkte ik nog
op een kleinen grijsaard met korte
bakkebaarden, die in de gang op en
neer wandelend, gemoedelijk een pijp
je rookte, verder een geestelijke, die
in een hoek gezeten, zijn brevier bad.
Ik begon dadelijk een gesprek met
Egerton. Hij had in de mijn-industrie
enkele millioenen dollars gewonnen
en zich nu te Biarritz gevestigd. Daar
was ik met hem in kennis gekomen
en sedert dien tijd hadden er de har
telijkste betrekkingen tusschen ons
bestaan. Ik voelde zelfs voor de oud
ste dochter, de blonde Betty, een ze
kere genegenheid, die zich echter om
het verschil van vermogen en mijn
afschuw voor alles, wat als zelfzuch
tige berekening kon worden uitgelegd,
nooit uitte. Maar onze smaak an ons
oordeel slemden in zooveel punten
overeen, dat ik me gelukkig gevoelde
in denzelfden coupé als Betty de reis
van Bayonne naar Parijs te kunnen
maken.
Ik verheugde me juist in de frissche
grappige manier, waarop Betty's zus
ter Dina de voorvallen van 't laatste
hadseizoen in Biarritz vertelde, toen
even voorbij de halle Dax mijn op
merkzaamheid getrokken werd door
den kleinen ouden man met de bakke
baarden, die onder heftige gebaren
den achter hem staanden geestelijke
toesprak en naar een punt aan den
horizon wees,, dat ik echter van af
mijn plaats niet kon zien.
We waren juist de bekende Landes
van Zuid-Frankrijk, een uitgestrekt
steppenland, binnen geredenlinks en
rechts stonden pijnboomen. Ik riep
Egerton aan het venster.
Wat is er te zien vroeg de Ame
rikaan verrast. Gaat de zan vandaag
soms vóór den bepaalden tijd oh der?
Hij keek daarbij op een klein sier
lijk in goud gevat compas aan zijn
horlogeketting. Hoewel do zon hoog
aan den hemel stond 't was 1 uur
10 scheen de heele noordelijke ho
rizon rood gekleurd.
Br is brand daarginds in de den-
fcenhosschen der steppen I riep da
kleine oude met krijschende stem.
Onze expres rijdt recht naar het mid
delpunt van dien brand. Nu kunt ge
een geweldig natuurtooneel aanschou
wen, dat zeg ik u.
We keken elkaar ontsteld aan. Ieder
gedroeg zich na deze aankondiging
naar zijn leeftijd en karakter. De
Spaansche matrone riep dadelijk
haar jongens bijeen en maakte zich
gereed om bij den eersten aanblik van
den brand een zenuwtoeval te krij
gen.
De abbé zette zich een zwaren bril
op en stak vol verwachting do han
den in de wijde mouwen van zijn
toga. Betty en Dina haalden uit een
koffer een photographie-toestel te
voorschijn en vroegen mij of ze bij
zulk een snelheid een opname zou
den kunnen doen door het venster.
Toen ik, de schouders optrekkend,
daaraan twijfelde, schenen ze teleur
gesteld. Plotseling hoorde men do
remmen knarsen de trein hield og
een open plek stil. De machinist liep
langs alle wagens met het bevel elk
venster zorgvuldig te sluiten. Uit een
kort gesprek van dezen beambte met
den baanwachter vernamen wij, dat
de plaats van den brand zich vier k
«rijf kilometer in doorsnee uitstrekte.
Onze trein, begon de oude heer
weer, een havanna opstekend, zal nu
een zoo groot mogelijke snelheid aan
nemen om de vuurzone te "doorren
nen.
Loopen we geen gevaar geroos
terd te worden vroeg ik op den toon
van iemand, die een geheime bezorgd
heid gevoelt.
O neen, antwoordde hij glimla^
chend. De trein rijdt zoo snel, dat de
wagenbekleeding geen tijd heeft om
vuur te vatten. Het personeel van
Beze spoorwegmaatschappij is aan
zulke niet zeldzame voorvallen ge
woon. De zaak is niet zoo gevaarlijk
als ze schijnt. Ik heb binnen twintig
jaar reeds minstens driemaal zulk
oen tocht door een brandend woud
meegemaakt, en het grootsche
schouwspel heeft me telkens zoo ge
troffen. dat ik het jammer vond, dat
de trein zoo snel reed.
De expres begon te rollen, met iede
re asomwenteling steeds sneller.
Eerst ging het nog een tijd door het
groene steppenwoud, dan zagen we
op de open heide een kudde schapen
wild vooruit rennen en daar achter
hijgend de herders. Reeds gaf de
gloeiende hemel een kleur als van
rood koper aan de vlakte. Het oogen-
blik naderde.
Plotseling begonnen de ruiten te
gloeien in den vuurglans. Om het ge
knetter van den brand te overstem
men gaf de locomotief bij stooten
scherpe fluitsignalen. Onze reisgenoot,
had waarlijk niet overdreven; dit
schouwspel ging alle voorstelling te
boven.
Very beautiful, meende Egerton,
met achtelooze beweging mij zijn si
garettenkoker voorhoudend.
Betty en Dina drukten haat neus
tegen de warme ruiten om niets van
dezen te verliezen. De vuurglans ver
gulde heur blonde haren.
Door de dikke rookwolken der loco
motief, die de vensters voorbij vlo
gen, kon men zien, hoe de pijnboo
men langs den spoorweg stuk voor
stuk in vlammen opgingen, terwijl
vonken omhoog sprongen. Brandende
takken en naalden, mos en varenplan
ten vlogen dooreen en kleurden de
stralen der zon gloeiend rood.
Onwillekeurig keek ik naar Betty
ze stond in mijne nabijheid, haar arm
raakte mijn borst. Zij moest mijn
sterken polsslag wel gemerkt hebben;
want ze wierp me een half wantrou
wenden, half schalkschen blik toe.
Twijfelde zij soms aan mijn moed
Plotseling zweeg de locomotief. Een
onzinnige gedachte kwam plotseling
in mijn hoofd op. Wat zou er gebeu
ren als een van die brandende stam
men op de rails viel en den expres
deed ontsporen Terwijl ik in het vuur
staarde, kwamen mij vreeselijke beel
den in den geest. Egerton scheen in-
tusschen veel belang te stellen in het
verloop der gebeurtenissen. Met den
chronometer in de hand stond hij daar
en rekende luid op
We leggen honderd kilometer per
uur af. Wanneer men de brandlinie
op vier kilometer schat, dan heeft de
trein ongeveer 140 seconden noodig,
om ze doorloopen.
Dan telde hij luide
Ta»»itig negentig honderd.
We moesten spoedig uit die hel zijn.
De liitle in den wagen was ondraag
lijk geworden. Zeker hadden we het
geen vijf minuten meer in dezen oven
uitgehouden. Het was alsof mijn wan
gen en slapen brandden.
De geestelijke zat nog steeds rus
tig, met de armen over elkaar in zijn
hoek en prevelde een gebed.
Honderd en tien De Amerikaan
rekende zeer nauwkeurig. Ook de
kleine, oude heer verklaarde, levendig
gestïculeerend, dat we nu dadelijk de
frissche lucht moesten bereiken. En
werkelijk geen fakkels, geen vonken-
gedwarrel meer. Links en rechts ont
rolde zich weer het eentonige land
schap, een groene steppe met hier en
daar een denneboom. Verlicht haalde
ik adem, wat mij een spotlachje der
beide schoonen bezorgde.
Intusschen had de trein zijn snel
heid niet verminderd. Frissche lucht!
Ik deed het dichtstbijzijnde raampje
in de gang open en om mij te over
tuigen, dat nu alle gevaar voorbij was
stak ik mijn hoofd naar buiten. Maar
hoe zal ik uitdrukkei^-yvat ik op dat
oogenblik zag en voelde De schrik
over wat ik gezien had, snoerde mijn
keel toe, en deed mijn hart stil
staan .Sprakeloos Het ik me op. mijn
plaats naast Betty neervallen.
Wat was er gebeurd Vóór stond
de trein in brand. Door de zwarte
rookwolken der locomotief vlamden
groote vuurtongen en hulden het voor
ste deel van den expres, den bagage-
en goederenwagen in een vuurman'-
tel. Wat was er op de machine ge
beurd? Waarom remde de machinist
niet, waarom liet hij de brandende
wagens niet afkoppelen?
Het vuur had reeds den eersten per
sonenwagen bereiktvan daar dron
gen vertwijfelde kreten en hulpge
roep tot ons oor door.
Mijn reisgenooten hadden bijna
even spoedig het vreeselijke gevaar
bemerkt. De Spaansche trok eerst
woedend aan de alarmschei en viel
dan in onmacht, de priester scheen
zich op den dood voor te bereiden en
maakte over ons het teeken der abso
lutie de kleine grijsaard rende als
een wild dier, een uitweg zoekend, de
gang op en neer.
Noodlottige toestandAls niet
dadelijk een hoogere macht ingrijpt
en den voortsnorrenden trein tot staan
brengt, dan gaat het vuur voort tot
onzen achtersten wagen en wij wor
den op onze banken levend gebraden.
Of zouden we uit den wagen sprin
gen? Dat was bij zulk een snelheid
een niet minder zekei*e, maar snellere
dood. Wat viel er toch op de machi
ne voor? De tender en de twee bran
dende bagage-wagens verbraken elke
verbinding met de locomotief. Zijn
misschien de stoker en de machinist
levend verbrand Of hebben beiden
door de hitte hun verstand verloren?
Ik zag in een coupé 2e klas van
den voorsten wagen een portier ope
nen. Een man sprong er uit op den
naar beide zijden afhellenden spoor
weg en rolde in een diepe sloot.
Een baanwachter, versteend van
schrik op het gezicht van het voort-
snorrende. brandende monster, liet
zijn roode signaalvlag vallen.
Een stad Een station Dat is Mor-
ceaux, waar de expres moet §toppen.
Maar hij stopte niet. Als een kanons
kogel schoot de vreeselijke trein over
lijnen en wissels; alles vluchtte van
het perronwij zagen hoe de spoor
wegbeambten de armen twijfelend ten
hemel hieven. Volgens het reisplan
hadden we reeds twintig minuten
voorsprong.
Reeds sloegen de vuurtongen onze
ruiten voorbij. De hitte werd ondraag
lijk, men had het gevoel, dat nu de
doodstrijd begon.
Ik mompeldeArme BettyZij
keerde zich naar mij. Stoicijnsche ge
latenheid sprak uit haar diepe blau
we oogen. Ik begreep, dat zij mij er
voor dankte, dat ik in deze vreeselij
ke oogenblikken nog aan haar dacht.
Haar zuster scheen met het gezicht in
ernstige jilooi tot een of andere wan
hoopsdaad te besluiten. Egerton al
leen bleef kalm. Hij bladerde in zijn
spoorboekje als iemand, die de aan
komst van een trein wil nazien. Dan
sprak hij kalm
Wij zullen met trein 48 in bot
sing komen.
Nadat hij het spoorboekje had dicht
gedaan en op zijn horloge had geke
ken, vroeg hij me nog
Hoeveel wedt je daarop?
Ik had echter geen kracht meer op
deze grootspraak te antwoorden. Ik
klamde mij aan de mogelijkheid van
een botsing vast als do drenkeling
aan een stroohalm. Zelfs bij de ergste
voorvallen van deze soort brachten er
nog altijd enkelen het leven af. Eger
ton, die in zijn koelbloedigheid alles
voorzag, riep ons toe de beenen op de
kussens te leggen, wat in geval van
botsing, de gunstigste houding was.
Hoe verder de trein voortijlde, des
te sterker werd het gehuil in den wa
gen. Plotseling voelde ik een gewel
dige® schok en gekraak, het op en
door elkander storten der puinhoo-
pen. Ik dacht, dat al mijn beenderen
gebroken uit elkaar zouden vallen.
Dan verloor ik het bewustzijn.
Toen ik de oogen weer opende, be
merkte ik. dat ik in een schuur op
stroo lag. hoofd en handen verbon
den. Voor mij stónd, met den arm in
een verband. Egerton. Hij lichtte mij
terstond over mijn toestand in. Een
dokter had mij onderzocht en ver
klaard, dat ik het evenals zijn doch
ters met enkele ongevaarlijke kwet
suren er af had gebracht, en dat bin
nen enkele dagen alles weer genezen
zou zijn. Toen ik vernam, dat Betty
gered was voelde ik nieuw leven in
mij ontwaken en mijn oogen dankten
Egerton voor deze heuglijke tijding.
Hij scheen te vermoeden wat in mijne
ziel omging, want welwillend en va
derlijk lachte hij mij toe.
De botsing had plaats gehad in de
nabijheid van een station, waar dade
lijk hulp bij de hand was. Helaas tel
de men dertig dooden, waaronder
ook den geestelijke en den kleinen
ouden heer. Ook de machinist en de
stoker waren door de hitte overmand,
van de locomotief gevallen.
Acht dagen later was ik weer op
de been en vierde mijn verloving met
Miss Betty. Die onverwachte gebeur
tenis had mijn hartsgeheim, dat ik
nog lang niet bekend gemaakt zou
hebben, geopenbaard. Had de Voor
zienigheid misschien willen zeggen,
dat beider leven, na gemeenschappe
lijk doodsgevaar ook in de toekomst
vereenigd blijven zou?
(Msb.)
De geweigerde hand.
In een der boulevard-café's te Parijs
was het op een gegeven oogenblik zoo
druk geweest, dat een wachtmeester
der veldartillerie, die met een vriend
afspraak had gemaakt hem aldaar te
zullen ontmoeten, geen andere vrije
plaats had gevonden, dan aan een ta
feltje, door een ouden man met som
ber gelaat ingenomen.
De jonge onderofficier voelde zich
niet zeer aangetrokken tot zulk gezel
schap grimmiger uitdrukking had hij
nooit gezien maar hij moest zich wel
schikken in zijn lot en bestelde een
glas absinth. De grijsaard zat over
een glas limonade gebogen hij lette
niet eens op den militair, maar hield
de oogen onafgebroken op de deur
gericht.
Het werd van lieverlede leeger om
hem heen, zonder dat de oude man er
iets van scheen te bemerken, of den
blik van den ingang afwendde en de
artillerist begon zich nieuwsgierig af
te vragen, wien hij toch wel venvach
ten mocht.
Eindelijk doortrilde een schok het
gansche lichaam van den grijsaard.
Een jongmensch van ongeveer twin
tig-jarigen leeftijd was binnengetre-
deh en kwam naar het buffet toe, zon
der acht te geven op de omstanders.
Toen hij vlak bij 't. tafeltje was ge
komen, sprong de oude overeind met
gebalde vuisten en zulk een verwoede
uitdrukking, dat de artillerist onwille
keurig zijn arm vastgreep ten einde
hem te beletten een slag toe te bren
gen.
EllendelingDwaasklonk het
op schorren toon. Ze hadden me wel
gezegd, dat ik je hier zou vinden.
Vader mompelde de jonge man,
zich nu eerst van 's grijsaards aanwe
zigheid bewust.
Ik ben je vader niet meer
schreeuwde de toornige man. Denk je
dat ik een zoon erken, die alles ver
loochent wat mij dierbaar is geweest
in het leven Een kladschrijver
Indien gij mij niet meer wilt ken
nen, waarom zijt gij dan hier-? vroeg
de jonge man trotsch.
Om je te zeggen, dat ik je ont
erf, dat elke penning van mijn for
tuin morgen tusschen je twee broe
ders zal worden verdeeld. Misschien
zal dat je beter dan mijn woorden
overtuigen van je onvergeeflijke
dwaasheid
De zoon bleef een oogenblik het-anl-
woord schuldig. De spieren van zijn
gelaat bewogen zich krampachtig
maar ten slotte zei hij op kalmen
toon
Het zij zoo Ik heb tot heden toe
in mijn onderhoud kunnen voorzien
en zal het ook later buiten elke erfe
nis kunnen stellen. Morgen vertrek 'k
trouwens voor een reis, van waar
men niet zeker is weder te keeren.
Vertrekken? klonk het iets zach
ter, waarheen
Naar het onbekende Lhassa, met.
prins Hendrik van Orleans.
Naar Thibet? Naar de verboden
stad van den Daïla Lama? mompelde
de vader. Maar dat is de dood
Het zal van onschatbare waarde
voor Frankrijk zijn, indien wij- sla
gen.
De grijsaard had zich op zijn stoel
laten neervallen. Hij wischte zich het
voorhoofd af.
Ga zitten, sprak hij gebiedend, en
hoor mij een laatste maal aan. Ik
heb mijn leven lang gewerkt, ofschoon
ik al vroegtijdig op mijn lauweren
had kunnen rusten. Wij zijn van va
der op zoon industrieelen geweest en
zoo had het ook behooren te blijven.
Aan het hoofd van een fabriek zorgt
men niet alleen voor zichzelven, maar
iaat men honderden gezinnen leven.
Je broeders hebben dat ook ingezien
en verblijden mij dagelijks door hun
onvermoeide arbeidskracht. Jij alleen
die toch de meeste gaven bezit, bent
traag en onvoldaan geweest in de
zaak, geen vermaningen baatten, tot
dat je op een fraaien morgen vertrok
ken waart en slechts een briefje ach
terliet, om mij te vertellen, dat ons
leven je verstikte, dat je een andere
loopbaan wildet en ik weet niet wel
ken onzin nog meer....
Ik zeide u, dat ik mijn vader
land wilde dienen, vader.
Een fraaie manier dat te doen
Dagelijks een paar kolommen te vul
len, die zeker het licht niet konden
zienwant nergens heb ik ooit je
naam gelezen in de bladen.
Een flauwe glimlach speelde op
'sjongelings gelaat.
Wij kunnen dat laten rusten, zei
hij eenvoudigik heb u nooit om
steun gevraagd, dat zal voor u wel
het voornaamste zijn maai* ik zou
graag, nu wij elkander toch ontmoe
ten, u de hand drukken, vader. Ik
kom zelfs van uw huis, maar men
liet mij niet toe. Uwe orders waren
te streng geweest daaromtrent. Zou
het niet beter zijn, dat wij zonder
wrok scheiden Doe met uw vermo
gen wat gij wiltde hand kunt gij
mij wel geven.
De grijsaard aarzelde. Hij had dien
jongen lief gehad meer dan een der-
anderen maar hij was tevens de
eenige geweest, die het ooit gewaagd
had hem te weerstaan en dat alleen
reeds was in de oogen van den heer-
zuchtigen man een misdaad, waar
voor hij geen vergiffenis kon vinden.
Was Arinand geslaagd een groot
schrijver geworden, dan.... misschien
maar een onbekend journalist, die
thans weer toonde van den hak op
den tak te springen, door een onmo
gelijke reis te ondernemen met een
avontuurlijken jongen prins
Nooiteindigde hij met beslist
heid te zeggen. Ik laat u nog tot van
avond tijd. Zoo gij vóór den nacht
niet zijt weergekeerd, om uw oude
plaats op onze kantoren in te neme a
beschouw ik u voortaan als dood
Mijn zoons mogen niet mislukken m
het leven.
Armand scheen iets te willen ant
woorden, maar bedwong zicb, nam
den hoed af en trad op het buffet toe,
waar men hem eenige brieven over
handigde. Daarna verliet hij het kof
fiehuis.
Zes maanden later, ontving de
grijsaard tot zijne verbazing een groo
te enveloppe, verzegeld met een ko
ninklijk wapen. Hij opende ze en vond
daarin een brief van den hertog van
Cliartres.
Vergun mij, schreef de kleinzoon
van Louis Philippe, een woord van
innige deelneming te richten tot den
vader van' den wakkeren reisgenoot
van mijn zoon, en hierbij het schrij
ven in te sluiten zoo juist van prins
Henri ontvangen. Het zal u medelee-
len omtrent de laatste oogenblikken
van uw kind. De ontzettende ver
moeienissen van den tocht, koude en
ontberingen hebben een eind e ge
maakt aan zijn veelbelovend leven,
maar reeds had de ontslapene veeL
volbracht. De pen van Marcel Dautrec
gaf ons dierbaar vaderland in den
vreemde heel den verloren luister
weer.
De oude man zat daar bevend en
doodsbleek, het niet wagend den brief
van Henri van Orleans aan te roeren.
Het was vriendelijk van den hertog
hem te hebben geschreven, maar hij
had zich vergist. Zijn zoon was niet
Marcel Dautrec, de groote persman,
hij was slechts Armand.... Onwille
keurig viel zijn oog op het nog niet
geopend ochtendblad. De eerste blad
zijde droeg een rouwrand en boven
aan de eerste kolom vlamden de
woorden hem tegen „Dood van Mar
cel Dautrec (Armand Duval)".
En ik, ik heb hem de hand ge
weigerd kermde hij.
Sinds leeft te Parijs een man,
wiens leeftijd niemand zou weten te
bepalen, zoo oud ziet hij er uit. Hij
gaat dagelijks naar een koffiehuis en
zit dan met verlangenden blik naar
den ingang te turen. Eerst als de kell-
ner hem waarschuwt, dat het tijd
wordt voor anderen plaats te maken,
staat hij op en verwijdert zich met de
woorden „En ik weigerde hem de
hand
Hij is doodarm, trots zijn millioe-
nen.
De Zwemmer.
Zoethout, een jong soldaat, die pas
weinige dagen geleden bij het regi
ment gekomen was, herhaalde bij
zichzelf de wijze raadgevingen, welke
hem een oudgediende had gegeven,
vóór hij zijn dorp verliet.
In dienst, ventje, had de ouwe
gezegd, moet je altijd „ja" zeggen
dat spaart je het geven van uitleggin
gen en verplicht tot niets. Later, als
je korporaal bent, kan je bij je zelf
zeggen ik heb er maling aan. Dat is
de geheele woordenschat voor een
goed soldaat.
Zoethout had ook werkelijk gedaan,
zooals hem was aanbevolen.
Als het hem bij het wasschen niet
gelukte, zich met zijn al te ruwen
li&nddoek af te drogen en de sergeant
liem toeriep Ben je klaar dan
antwoordde hij „ja" en trok vlug zijn
hemd over zijn nog kletsnat lichaam.
Bij het geneeskundig onderzoek had
officier van gezondheid, zonder
ook maar de oogen op te slaan, hem
gevraagd
Ben je gezond Kan je goed loo
pen Heb je goede oogen
En telkens had hij" j,ja" geantwoord.
Toen de kapitein liem bij het passen
der kleeding had gevraagd Zit
alles je goed had hij gelachen en
,,ja" geantwoord, hoewel de schoenen
te nauw waren, de kwartiermuts te
wijd, de broek te lang en de korte jas
te kort. 1
Thans stond hij in het bureau van
den sergeant-majoor en keek naar
de papieren, die op den muur zaten.
Kom eens hier, Zoethout, kun je
lezen
Ja, majoor.
Schrijven en rekenen ook?
Ja, majoor.
Kun je zwemmen
Ja, majoor.
Goed
Ja, majoor.
MooiWie volgt
Aldus kwam op zijn conduite-lijst
de opmerking „Bij indiensttreding
zeer goed zwemmer."
Toen Zoethout alleen op de binnen
plaats was, krabde hij zich achter het
oor.
Maar dat is onwaar wat ik
daar gezegd heb. Ik kan heelemaal
niet zwemmen, ja, als een baksteen....
Ik ga het den sergeant-majoor zeg
gen.
Hij deed een stap terug en bleef
teen weer staan.
Neen, dat gaat nu niet. Ik zal
den majoor morgen zeggen, dat ik me
vergist heb.
Daarna overwoog hij, dat men hem
voor een opsnijder zou aanzien, en hij
besloot de zaak maar blauw blauw
laten.
Toch bleef eenige onrust bij hem
achter. Hij ging daarom naai een
soldaat, die zwaarmoedig met een
bezem een verdord plataanblad weg
veegde.
Zeg, is er een rivier hier in de
stad
De andere keek hem medelijdend
en vol verbazing aan.
Ben je gek Er is hier niet eens
een waterleiding. Een plasje, zoo
groot als jouw mond en zoo smerig,
dat de eenden liever in de boomen
klimmen dan er in zwemmen. En dat
ding noemen ze nog wel een meer
De soldaat zette zijn wandeling
voort en wijdde zich verder aan het
verdorde plataanblad, welks verwijde
ring hem nog altijd maar niet wilde
lukken.
Zoethout haalde ruimer adem. Als
er geen rivier was, was er ook geen
zweminrichting. Niemand zou dus
ooit achter de ♦waarheid komen.
Waarom zou hij den sergeant-ma
joor dan met de geschiedenis verve
len? Het stond nu eenmaal opge
schreven, en daarmee basta. Het be-
teekende immers niets niemand kon
bet controleeren en het was altijd
een aanbeveling voor iemand, die kor
poraal wenschte te worden.
Eenigen tijd later riep de kapitein
de manschappen op de binnenplaats
de kazerne bijeen, bleef voor Zoet
hout staan, wierp een blik in zijn
beek en zei tot hem
Jij bent dus de zwemmer?
Zoethout trok het reglementaire ge
zicht en antwoordde
Ja, kapitein.
Een goed zwemmer
Ja, kapitein.
De kapitein schudde het hoofd.
Jammer dat hier geen water is
je zult hier i*oesten.
Aangemoedigd door zooveel welwil
lendheid, antwoordde Zoethout be
scheiden
Och, kapitein, zoo iets verleert
men niet.
's Avonds op de chambrée werd van
niets anders dan van zwemmen ge
sproken. Men vroeg Zoethout zijne
meening, hij vertelde van allerlei
heldendaden, die hij had verricht,'
sprak van zwemwedstrijden, uitda
gingen en zoo meer. Hij beweerde
wel is waar niet precies, dat hij
iemand het leven had gered, doch
hij liet iets dergelijks toch doorsche
meren.
Zijn reputatie verspreidde zich wel
dra buiten de chambrée en een paar
weken later was hij in de geheele
kazerne beroemd. Na eenigen tijd
was de geheele compagnie trotsch op
hein en de zaak werd ook bekend in
het bataljon. Kort en goed, men ken
de hem in het regiment weldra slechts
onder den bijnaam de zwemmer.
Onder dezen titel stelde men hem
ook voor aan den brigade-comman
dant, toen de groote inspectie plaats
had. De divisie-generaal en de bevel
hebber van het korps maakten hem
complimenten, toen zij het front
langs liepen. De kapitein was nog al
tijd ontroostbaar, dat er in het garni
zoen geen zwemgelegenheid was.
Wat Zoethout zelf betrof, hij had
zich langzamerhand aan de gedachte
gewend en ten slotte behoefde hij bij-
ra niet meer te liegen, want zijn ka
meraden waren voldoende in de weer
over hem en zijn reputatie op te snij
den.
Nadat er bijna een jaar verloopen
was, vertelde men elkaar, dat hij ver
scheidene reddingen had volbracht en
hij sprak het niet meer tegen.
Men ging op manoeuvre. Met den
ransel op den rug, een beetje ver
waand en met den neus in de lucht
want na den terugkeer der compagnie
zou hij korporaal worden mar
cheerde Zoethout vroolijk over den
landweg, uiterst trotsch op het stof,
dat zijn haar en zijn snor poederde
nu hein een krijgshaftig uiterlijk gaf.
Op een morgen, toen de eerste
strijd was afgeloopen, maakte men,
voor men de kwartieren betrok, halt
op een zonnige weide. Dichte boomen
gaven verkwikkende schaduw en
aan hun voeten ruischte een rivier,
een mooie, breede, heldere rivier,
waarin men de visschen heen en
weer zag zwemmen.
De troep had de geweren nog niet
*.n rotten gezet, toen plotseling een
luid geschreeuw weerklonk
Help help
Alles schreeuwde dooreen. Toen
liep een stem
Zoethout 1 Waar is Zoethout van
c"i3 eerste compagnie
Gauw gauw riep een luite
nant, loop wat j'e kunt, er is een man
in het water gevallen hij is op het
punt te verdrinken
Zoethout werd zeer bleek en deed
een stap vooruit.
Nu, waar wacht je op Vooruit,
gauw 1
Hij zette zich In beweging. Een
eindje stroomopwaarts spartelde een
soldaat in de rivier, terwijl eenige
soldaten probeerden hem van den
oever af hun geweerkolven toe te ste
ken.
Met een „ha van verluchting gin
gen zij achteruit voor Zoethout.
Vooruit, te water, Zoethout 1 riep
de kapitein hem toe.
De majoor kwam aangereden. Een
luitenant liep hem tegemoet, om beu
gerust te stellen
Er is niets te vreezen, majoor
de zwemmer is er bij hij zal dadelij!
iii het water springen.
Maar Zoethout sprong nog altij!
riet. Doch toen men hem van all
kanten toebrulde I
Spring toch in het wateK
spring toch deed hij, krijtwit, eeP
paar stappen vooruit, liet zich als eeP
zak in de rivier vallen, hief de armer
omhoog, drukte de oogen toe, riepo
„Moeder en verdween. t
Gelukkig kwam de marketentsta
met de ladder aan, waarmee zij o
haar wagen placht te klimmen, cl
men kon de beide mannen opvi®
schen.
Nadat men hen gewreven en afg®
droogd bad, nam men hen in vefi
hoor. De eerste was in het water g$
vallen, toen hij appelen van een booiï
had willen plukken. Hij kreeg daair
voor acht dagen arrest. Wat Zoethoij
betreft, wiens dubbelzinnige en janj
merlijke houding argwaan had gij
wekt, hij werd, nadat hij zijn leir
gens had bekend, van de bevordt
ringslijst geschrapt. Hij werd noo.
korporaal en toen hij op den dag, di
inj den dienst verliet, zijn paspoort
opsloeg, las hij onder de opmerkii
gen „Bij indiensttreding goed zwen'
nier" en verder „Bij het verlate:
van den dienst kan niet meer zwen«
men."
Hondeugeschiedenisseni
ie
1
p
liet is voorzeker niet vreemd, de
van geen. enkel ander dier in de wi
reld zoovele anecdotes bestaan ai 5
van den hond. Want niet alleen heeje
de hond meermalen bewijzen van d*
grootste trouw en aanhunkelijkhei
afgelegd, doch hij onderhoudt ook vou
alle viervoetige wezens de meest ii
tinne betrekking met den menscl
Paarden mogen wij kennen en lie 1
hebben voor het kattengeslacht rni€
gfn wij groote teederheid koesteren
doch het paard deelt niet in on:,
vreugde, komt niet in ons huis e
ligt niet op ons bed, zooals de hon»
En de kat volgt ons niet op al on:
wegen en bewaakt ons niet wannet.
wij slapen. Geen enkel dier toont zo:e:
veel trouw en toewijding als de hon 1
Honden-geschiedenissen zijn daaro:
altijd populair geweest. Wij laten i
hieronder nu een tweetal volgen, di,
wij in een Engelsch tijdschrift aa;
troffen.
„Daar was eens, schrijft Mr. Ma"
Donald, te Oxford, een Iersche ss,
ter, genaamd Terence, in eene fan'
lie te Dover. Hij was de speelkam
raad Van twee kleine meisjes; h
jongste, oud 18 maanden, sliep
een zolderkamertje, het oudste bij i
kindermeid. Op hetzelfde trapporta
was een soort prullenkamer, waar
een regenbak, in welks, nabijheid
rence zijn slaapplaats had gekozen,a
Eens op een November-nacht oi
streeks 3 uur brak er brand uit 1
de kamer, onmiddellijk benedon di
waarin het jongste meisje sliep.
Spoedig werd door rook en vuuj
geknetter niet alléén Terence's opk
tendheid getrokken, maar werdi
ook alle overige bewoners gewei
Het kindermeisje was met schrik ol_
waakt. Zij haalde ijlings het oudf
meisje uit haar bed, en vergat geht
het andere aan haar zorg ,toev(
trouwde kind. Vlug rende zij* no
het venster, dat met het dak verbi
ding had, en bereikte weldra etjr0"
veilige plaats op het naastbij geleg
perceel. Aan de moeder, die ziek wi
werd medegedeeld, dat het kindi
meisje beide kinderen in veilighrf
had gebracht, zoodat geen enkele j 'c
ging tot redding van de kleine we
gedaan. z
Intusschen lekten de vlammen ree S
door de zoldering heen en hadden
gordijnen van het bedje, waarin 1 j
meisje nog schijnbaar rustig lag
slapen, vlam gevat. Terence,
steeds vreeselijk geblaft had, om
aandacht te trekken, doch bemerkt
de, dat niemand te hulp kwam, to
de kamer begon te branden, trach'
het kind vast te grijpen en v*0-
haar bedje te dragen. Maar dit wé"™
was voor het arme dier te zwaï
Fluks rende de hond nu naar de 1
gsnton, sprong daarin, en vloog ntf01
de kamer terug, waar hij met
sprong op het bedje was. Krachp*
schudde het verstandige dier z 1
natte lichaam over het arme kind iPei
het aldus tegen de vlammen besclr01'
mend. Dit herhaalde Terence
scheidene malen, en slaagde er tcra
slctte in de vlammen, die het beddf
goed reeds hadden aangetast, te dr*
ven. Toen de brandweerlieden de fp,€
mer binnen traden, vonden zij dfP1
het kind geheel ongedeerd, terwijlP-
bond met zijn nat lichaam geheel o£
haar heen, het meisje bewaakte. ®eï
Ook de volgende hondengeschie^'
nis is zeer interessant.
Een heer had een Schotsche terriP^
die hij eens op een zomer mede nfjei
naar een vischpartijtje in de omPa
ving van Dingwall, in het NóorirP
van Schotland.
Op de terugreis naar het Zult.
verliet de heer aan een klein stst^ic
even den trein, en de hond bleef
het haastig instappen helaas achS^1
Een vriendelijke portier nam het dfle
in huis, en weldra waren zijn kir.*10'
reu goede vrienden met den bol'6
waarvoor goed gezorgd werd on
zich dan ook geheel thuis schoen»»11
gevoelèn. Doch iederen dag stipt»#
tijd zoowel 's zomers als '8 wint*"?
legde de kleine terrier de 3/4 mijl •1
de woning van den portier naar V£"
station af, om daar bij het binnen
den van den middagtrein aanwe
te zijn. De omwonenden beween;- 1
dan ook, dat men den tijd kon refV"1
lo naar het uur, dat de hond
trok. Ten laatste werd het dier
zijn moeite en trouw beloond. ET
volgenden zomer keerde zijn meé|P
weder van zijn uitstapje naar het
den terug en passeerde het ijedtxejN
stationnetje. Hij zag zijn hondje,
nu blij-springend bij zijn ouden mr.vJ
te' in den trein wipte. Zij wareOuA
weer vereenigd.
bes