BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD Wandelinget' Vau de Galg gered. 26e Jaargang MAANDAG 27 APRIL 1908 No. 7618 DE ZATERDAGAVOND HftARLEMTS DAGBLAD KOST #1.20 PER 3 MAANDEN 8f 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZMN ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT Rubriek voor Vrouwen Veranderen van costumes. Moderne garneering. Handschoenen. - Taffetas mantels. Handschoenen. hoeden. Zonder in herhaling te willen tre- Ijden, kan ik mijne geachten lezeressen piet genoeg aanbevelen voorzichtig te zijn met het aanschaffen van nieuwe (toiletten in den aanvang van een nieuw seizoen. Men brengt tal van mieuwe modellen, die, hoewel ze I schijnbaar zullen inslaan, als zeep bellen verdwijnen, terwijl anderen jzich althans één of meer seizoens we- ten te handhaven. Het is daarom Voorzichtig niet al te spoedig eene keuze te doen, doch liever bestaande toiletten te moderniseeren en op te knappen bij den aanvang van het sei zoen en rustig af te wachten welke nieuwe modellen beslist opgang ma ken. Met oen kleine goed aangebrachte verandering kan men dikwijls een bestaand toilet zoodanig wijzigen, dat het weder voor nieuw "kan door gaan. Japonnen die hun glans van nieuw- ■■heid verloren hebben, ja zelfs min of aeer versleten zijn, kan men niet wei- tig kosten en goede smaak wederom !oor modern laten doorgaan. De te- ;euv. oordige mode leent zich al bij- londer goed tot zulke veranderingen, den denke allereerst aan de rokran- len en biais van afstekende stoffen. Een japon die veel gedragen is, ver- oont daarvan de sporen allereerst ian den onderrand, terwijl vlekken lewoonlijk op de voorbaan voorko nen. De versleten of vuil geworden ■anden nu, kunnen worden afgeknipt door biais van fluweel, zijde of la ten worden vervangen, liefst in de deur der stof, doch in een ietwat don- terder tint. De beschadigde voorbanen ervangt, men door een tunique of een [uasi-tunique, d. i. een garneering in iunique-vorm aangebracht. Sommige uniques zijn in het voormidden open; it model kan men in toepassing bren- fen wanneer een rok te nauw is. Men tornt dan den middennaad >pen en brengt er een soort tablier in lie met een volant wordt afgewerkt, den kan ook een losse tunique op in voeringrok drapeeren, die met 'n -folissée strook of „volant en forme"' q rordt afgewerkt. In tailles en blouses brengt men een tóó ruime keuze, dat het niet moei- ijk is een geschikt model" te vinden. Vanneer een taille niet meer mo- lern is, kammen een fichu- of bretelle garneering van dunne zijde of kant lanbrengen, waardoor tegelijker- ijd de verwijde armgaten ontstaan en le eigenlijke taille niet meer dan eene indefblouse wordt. Witte kant en ;uipure zijn Yoor eene dergelijke gar leering het meest aan te bevelen, laar die bij elkekleur van stof gedra- ;en kan worden. Voor zwarte japon nen is evenwel zwarte kant meer aan |He raden, daar het wit ietwat scherp 2fsteekt V De mouwen kan men gemakkelijk Aoderniseeren met overschotten van tof, daar de geplooide mouw op het igenblik het allernieuwste model is. en kan bij wijze van schuin geknip- biais de stof op elkander naaien, Saardoor men niet alleen uiterst wei- ;g stof noodig heeft doch de kleinste ukjes kan benutten. De ondermou- en worden geheel sluitend gemaakt, e half lange mouwen behooren tot ind gemaakt. De naramawadaiadl it verleden en worden nog slechts ior avond- en gelegenheidstoiletten toepassing gebracht; voor het dage- (ksch tollet wordt de mouw tot op hand gedragen. Hierdoor zijn te- ins de lange handschoenen overbo- ig geworden en men kan met de ree of drie knoops glacé-liandschoe- volstaan. Witte handschoenen ilden niet meer voor de hoogste lie bij een wandeltoilet, doch de rarte en gekleurde lederen hand hoen is wederom in eere. hersteld. Verder heeft de mode die witte vvaai- iltoiletten voorschreef, haar tijd ge- Ed alhoewel de jeugd zich nog tarne met de kleur der onschuld 3 poit, zal de vrouw op rijperen leef- lö, die volgens de mode gekleed wil zich moeten bepalen tot het 'agen van lichte gekleurde toiletten, nbepaalde nouveauté zijn de korte !etas manteltjes in de kleur der •onnen; doch geen zwarte mantel- op gekleurde rokken, daar de luws mode zich kenmerkt door een :omen harmonie der kleuren. De hoedmode brengt eveneens een groote verscheidenheid zoowel in vor men als garneeringen. De pompeuse toques van zijden stroo, kwistig met struisveeren, fantaisies of bloemen gegarneerd, behooren tot de laatste nouveauté's. Men brengt echter ook Rembrandt- modeilen van fijn bandstroo, paar denhaar en paille de riz, die met vee- ren en bloemen gegarneerd zijn; dan de kleine bloemenhoedjes, geheel uit kleine rozen of viooltjes vervaardigd, verder een ronde hoed van middelma tige grootte, boven op den bol gegar neerd met wieken in allerlei kleuren. Deze wieken worden met zijde in de zelfde kleur uitgevoerd; de verdere garneering van zulk een hoed bestaat uit touffen en rosetten van zijde. Voorts boléro's met sterk omgebo gen rand en charlottes van zijde, kant of borduursel. Wat de garnee ringen der hoeden betreft, zou men moeilijk kunnen zeggen of de bloemen of de veeren de overhand hebben. MARIE VAN AMSTEL. Natuurhistorische IN EN OM HAARLEM. CCXIII. Volg mij hedenmiddag in gedachten eens naar mijn huidige woonplaats, Maastricht Ziezoo, ik stond op of liever voor de Maasbrug reeds te wachten. Dat is een massief stuk werk, een steenen gevaarte, zoo geheel en al verschil lend van de ijzeren bruggen in ons land, zoo vaak over de rivieren ge slagen. Door negen groote bogen, waarvan de grootste aan den kant van Wijk ligt, spoedt het dartele Maaswater zich zeewaarts. Geen wonder, dat hier zoo goed'als geen scheepvaart is, met kracht ijlt het op,de steenen hoofden aan en spat bruisend door de openin gen. Alleen als de rivier op vaar- peil is, laat de grootste opening sche pen door, die wel met vaste hand be stuurd moeten worden. Tusschen de Maas en 't Luiker kanaal spoeden we ons naar 't Zuiden, een 3 M. breeden steenen dijk langs, die het thans veel hoogere kanaalwater binnen houdt. Links valt daar de .Jeker in de Maas, en aan de overzijde tusschen "de Je ker en de Maas een breeder wordende strook, de uiterwaarden dus, waar 't mooie, prachtige stadspark voor de- natuurliefhebbers van Maastricht dicht bij de stad al vast wat geeft. We wandelen het door, maar ons doel ligt meer zuidwaarts, dos houden we ons niet op, slechts hier en daar 1 even gelet op de uitloopende boomen; onder de lagere heesters veel serin gen: Meibloemen, zooals ze hier vaak genoemd worden. Daar zijn we weer op den kanaaldijk of eigenlijk moes ten we hem Maasdijk noemen. De ge meente Maastricht zijn we reeds uit, en volgt St. Pieter. Eindelijk houden tusschen Maas en kanaal de wonin gen op en groene weiden, hier en daar wat bouwland om eindelijk op niets uit te loopen, zoodat we bij het eigen lijke dorp St. Pieter op den hoogen kanaaldijk staande links aan den voet van de steenen glooiing de Maas en rechts het kanaal hebben. Hee lwat planten zullen we daar langs dien steenen wand kunnen vin den, maar nu blijft het nog bij enkele voorjaarskinderen, die beginnen uit te loopen, te bloeien hier en daar. He, zoo geheel zonder boom of struik, vin den we hier hop, zie maar, de scheu ten komen reeds uit den grond en daar ze geen steun vinden, vallen ze omlaag de vrij steile helling af. Het zal hier 's zomers wel heet zijn, zoo volop in de brandendo zon, geheel zonder eenige beschutting, in het minst geen schaduw; en als het zon netje dan op dien grond blakert, dan zullen de resten van den mest en ier hier op den bodem niet weinig de lucht bederven of anders omgezet in niengeur ons op andere wijze doen genieten Over de Maas, wat een bouwland! En rechts, over het kanaal wat een heerlijk gezicht op den St. Pietersberg. Nijvere handen reppen zich om de vroege aardappels en wel licht ook andere aan de aarde toe te vertrouwen. Hier en daar heele ak kers met radijs, zooals we straks ge legenheid zullen hebben te zien, enz. Zacht glooiend gaat de bodem de hoogte in; de mergel van boven be dekt met een laagje löss of Limburg- sche klei, waarin heel wat groeien wil. Thans staan hier nog kooien, prei enz. te velde, en een opmerke lijk verschijnsel is het, dat vooral roode kooien thans nog bij wagen vrachten op de markt komen. We gaan de brug over en komen thans aan den kant van den berg. Al steiler wordt de helling naar den ka naalkant toe. Het gras hier langs den oever heeft hier reeds een mooi groene tint; lief en aantrekkelijk is toch dat frissche groen, vooral als hier en daar wat bloemetjes daartus- schen verschijnen. Zie hier, zoo waar, reeds Pinkster bloemen, de eerste bloempjes ont plooien, elders weer Speenkruid, en meer nog Madeliefjes, voor Speen kruid is het gras te dicht. Zie die vrij armoedige woningen eens tegen den berg geplakt zijn, voor en aan de zijden van het huis nog tuintjes, de aarde opgehouden door wortelkluiten van boomen, hier en daar door grillige vuursteenknol len. En daartusschen wat heerlijk groene plantjes, het groen zelfs ee- nigszins naar 't gele zweemt. En wat een karakteristiek blad. Pluk er eens eentje af. Hé, geel, oranje zelfs, 't Is waarempel melksap, net als bij de papavers. En da nhebt go het waar lijk niet ver mis, 't is de Stinkende Gouwe, die hier ook al de bloemsten gels in de hoogte stuwt. Nu is er voor woningen toch geen plaats meer, ofschoon een vrij bree- don weg nog toegang geeft naar bo ven. Eerst loopt de weg een eind vrij steil terug, clan een wending en evenwijdig aan den eersten gaat ook dezen weg al even steil de hoogte in, den wand gesteund door mergelblok- ken. Nog een wending, en nog een er. ge zijt bij eene boerderij en een uitspanning, maar die passeeren we straks aan de achterzijde, we willen nog een paar honderd M. langs het kanaal doorloopen. Wat knusjes ligt daar dat cafétje, net ruimte genoeg om het te plaat sen. Wat zal het hier 's zomers ochtends een heerlijk zitje zijn, als de gouden zonnestralen nit Oost of Zuid- Oost hier hun licht uitspreiden. Hoe hooger ze komen, hoe meer kracht ze krijgen, maar des te minder kunnen ze dan den vermoeiden, rust en koel te zoekenden wandelaar vinden; want ze gaan dan hoe langer hoe meer achter hooge iepen en linden. En in den namiddag als overal el ders en vooral in Zuid-Limburg de zonnewarmte kwelling begint te wor den, dan is het hier koel, zoo hoog kan de zon niet staan, dat ze een straal op het. huis kan werpen. De berg toch staat hier steil de hoogte in en zou alleen door echte waaghal zen te beklimmen zijn. Even verder nog en daar zien we een flinken, breeden weg de hoogte ingaan, ze is nog nieuw, althans de mergelwanden vertoonen nog den gelen tint. Hé, wat zitten daar voor lagen in? O., nu zien we het vuursteenknollen, ruwe veel-- armige klompen vuursteen, waarvan hier in de Sphinx, de fabriek van Re- gout, heel wat worden omgezet in kopjes, schoteltjes, borden, enz. enz. Ze worden daartoe eerst gebrand en dan tot een fijn poeder vermalen om daarna weer door een kleefstof te worden samengebakken. En wat is dat? Een hagedis, zoo waar! Niet de l gewone, dat zien we dadelijk aan de kleur, 't is de muurhagedis, duidelijk j te herkennen aan de kleur aan cle buikzijde. Dat. dier heeft toch zoo'n mooien staart niet, als de gewone hagedis. Ei wat; en hebt ge die dan j nooit eens gevonden bij sommige I exemplaren, precies als deze? Dat dier is zeker eens in de klem geweest .enheeft»zich weten te redden met ver- jlies van den staart. Wie weet,, wat roofvogel die netjes opgepeuzeld heeft. En nu is het dier weer druk bezig zich een nieuwen staart te vor- men, en 't begin al weer wat te lijken. I 't Is toch een heele klim, hoor; maar voortdurend zoo bergopwaarts; j en een heel eind voor we den hoek bereikt hebben, want de weg buigt daar eensklaps om, om in tegenge- I stelde richting nog maai- weer de hoogte in te gaan. Enkele woorden in den rotswand uitgehouwen, vertellen ons van het bezoek, dat H. M. in Juni 1904 aan den berg bracht; is het wonder, dat de weg de Wilhelminaweg genoemd werd? Is het wonder, dat het heelwat tot het volk is doorgedrongen toen, dat Limburg ook bij Nederland be hoort? Hoe vaak gebeurt het nog niet, dat een Limburger tot een Hollander spreekt van „Jelui Koningin". Hé, daar zijn we ook het tweede eind op. De Chalet daar noodigt wel uit tot een zitje, maar we willen nog een trapje hooger, om van het schoo- ne uitzicht over de Maasvallei te ge nieten. Kijk, eens hier, zoowaar het Kleine Hoefblad, en rails, en de grond geel van den mergel; neen, zoo ergens, dan moeten we hier dicht bij een bergingang zijn. Niets is gemakkelijker dan dit spoor te volgen; eenige bochten om, daar staan we voor een opening; groot, donker, onheilspellend, gaapt ons dat gat aan. De koude lucht stroomt ons te gemoet; de tempera tuur in den berg is voortdurend een graad of 9 C., zoowel zomer als win ter. Een tochtje daar naar binnen lokt ons thans niet aan, we gaan te rug en verbazen ons er over, dat we zoo pas bij het zoeken naar de ope ning geen enkele van die Primula's gezien hebben, die hier bij honderden bloeien. En naast dat geel staat zoo prachtig dat blauw van het Welrie- 1 kend Viooltje en daarnaast de ook schoone variëteit, ofschoon zoo'n wel- riekend viooltje toch blauw behoort te zijn. En Adoxa, bij gansche zoden, j Maar kom, 't wordt tijd stadwaarts j te gaan. Daar zijn we weer bij de Chalet, hier langs. Zie die donkere Spar eens bloeien en eveneens de La- I rix. Wie had daar boven op den berg coniferen verwacht? Aan de andere zijde, bij de Belgi- sche grens zouden we zelft Dennen en Jeneverbessen kunnen vinden. En als het wat verder in den tijd is, zullen we hier ons hart ophalen aan tal van orchideeën. Zie daar eens langs dien muur en in dat hakhout; hoe schoon bloeien daar de Boschanemonen, volop. Maar dat lieve witte bloempje, met die drie- tallige omgekeerd hartvormige -blaadjes, dat is de Boschklaverzuring. J Nu naar huis, tusschen de bouw- j landen door. Zie eens, wat een ak- j kers met radijs, on daar met ajuin, in 't Ilollandsch beter te verstaan als i uien. Wat doet die vrouw daar Zak- ken vol staan langs den weg, hier een, wat verder weer. Naderbij gekomen bespeuren we, dat ze langs den kant van den weg „kruiden" zoekt, in dit geval alleen Ciciliodon, een verbaste ring van 't Latijnsche woord Chelido- nium, de Stinkende Gouwe. En een paar dagen na dit wande lingetje in 't reeds warme lentezonne tje, volop winterweer, toch niets be stendig en wel het minst het weer in ons vaderland. J. STURING. VRAGENBUS. Aan den Heer v. D. t.e II. Piet-Hein- boonen of Pronkboonen dienen wel eens tot. sieraad, vooral de roodbloei- ende en de bontbloeiende variëteiten maar vooral in 't Noorden van ons land worden ze heel vaak en meer zelfs nog als snijboonen gekweekt, 't j Is dan meer de witbloeiende. Als men er een weinig op let, op tijd te plukken, dan zijn ze zelfs malscher en zoeter ook. Om de tabaksvelden gebruikt men ze ter beschutting. J. STURING. Met ietwat onrustig kloppend hart sloop Royburn naar buiten in de duisternis om zijn afspraak met An na te houden. In oorlogstijd is het soms gevaarlijk, zijn geliefde een be zoek te gaan brengen. De Amerikaan- sche en Spaansche schildwachten stonde ngeposteerd, niet ver van el kaar. En in het rond, vijandig ge zind tegen beide legers, waren de Cu- baansc'he opstandelingen. Royburn ging door het lange gras tot hij zich bij het verlaten fort be vond, waar hij Anna zou ontmoeten. Een gedruisch, een ge tippel van voeten en Anna stond naast hem. Haar gelaat was bleek. Ik ben bang, fluisterde ze, ik moest niet gekomen zijn. Hij nam haar in zijn armen. Zijt ge nu nog bang? vroeg hij. Doch opeens kwamen gestalten uit de duisternis op hen toesnellen. In een oogwenk waren Royburn's armen gebonden, zijn revolver werd hem af genomen, terwijl een hand hem den mond toedrukte, dat hij geen geluid kon geven. Diaz, zijt gij het, riep het meis je. "En ik dacht, dat het Spanjaarden waren. Deze senor is een vriend en... Een Americanos, riep er een op schamperen toon. Zulke vrienden hebben we niet noodig. En gij gij Anita, gij neemt een vijand van uw land tot minnaar? Ge waart te trotsch om met een Cubaan te hu wen... De stem bleef eensklaps zwijgen. Een paar korte bevelen werden uit gesproken, een zakdoek werd Roy-: burn in den mond gestopt, en hij zelf voortgesieurd door vier sterke armen. Eenige minuten gingen voorbij, tot hij met zijn geleiders in een soort van schuur kwam, waar een twintig tal mannen vergaderd waren. Royburn werd tegen een muur ge plaatst en één dergenen, die hem ge vangen hadden genomen, kwam vóór hem staan. Zoo, Senor spion, zei hij. Hij is geen spion, Diaz, riep Anita. Ik zweer het u. Hij was daar alleen om mij te ontmoeten. Wat hebt gij te zeggen, Senor? vroeg Diaz schamper. Och ja, ge kunt niet spreken. Inaldo neem den prop uit den mond van den Senor. De man gehoorzaamde. Royburn sprak zoo bedaard moge lijk. Ik ben geen Amerikaansch soldaat, doch een Engelschman. Oor logscorrespondent. Ik sta niet op voet van oorlog met uw volk en Anita is mijn vriendin. Leugens, leugens, onderbrak hem Diaz heftig. Anita heeft u Americanos genoemd. Zij kent het onderscheid niet, antwoordde Royburn. Wij evenmin, zei Diaz. Gij en de Spanjaarden zijn als wilde beesten, die vechten voor hun prooi. Wij haten u beiden. Wat meer is, Senor, gij zijt een spion en dus ver dient gij den dood. Bewijs uw on schuld en wij zullen u vrij laten. Is dat niet goed, kameraden? Bewijzen, Senor. Bewijzen, schreeuwden zij. Royburn zag om zich heen. Alle gezichten staarden hem aan met bitteren haat, aller oo- gen gloeiden van bloeddorst. Geen bewijzen, Senor? smaalde Diaz. Bedenk u wel. Hot is tegen het volkenrecht, een gevangene op te hangen, zei Roy burn. Met welk recht handelt gij daar tegen? Met het recht van den sterkste, antwoordde Diaz. Wat hebben wij, rebellen, te maken met de gebruiken der natiën? Niets anders Senor! Hoor dan uw vonnis. Binnen vijf minuten hangt gij aan gindschen balk. Er klonk een gil van ontsteltenis en Anita wierp zich op de knieën voor Diaz. Diaz, dat kan u geen meenens zijn. Hoe zoudt gij zoo wreed kunnen wezen? De Senor heeft niets gedaan. Ik heb slechts eenmaal met hem ge sproken, daar bij de rivier. Dat is toch geen misdaad. Zie ge hebt dik wijls gezworen alles te willen doen, om mij te behagen. Laat den Senor gaan en ik zal nooit weer tot hem spreken. En ge moogt ook beloo ning vragen, alles wat gij wilt, Diaz. Ze eindigde snikkend en haar hoofd viel tegen de knieën van den man, die zonder mededoogen op haar neer- blikte. Ah, ge hebt hem dus lief, Anita, riep hij. Onv mij zoudt ge niet zoo ge smeekt hebben. Maar het is vergeefs. Niets lean het leven van don Ameri canos koopen. Royburn was verontwaardigd. Het gezicht van het meisje, dat om zijn leven bad, ontroerde hem meer dan straks het uitspreken van zijn doodvonnis. Sta op, Anita, zei hij. Ziet ge niet dat ge vergeefsche moeite doet? Diaz trok haar overeind. Tranen stroomden haar langs de wangen en ze kon zich nauwelijks staande hou den. Vergeef me, Senor, smeekte ze, de handen naar Royburn uitstrekken de. O vergeef me. Dat heb ik al gedaan, ant woordde deze. Houd u bedaard. Maar hij zelf was te zeer ontsteld om meer te kunnen zeggen. Een der mannen klom op de schou ders van een kameraad en kon zoo den balk boven Royburn's hoofd be reiken. Weldra hing een touw tot be neden op den grond. Diaz, riep hij, het touw is oud. Zou het houden denkt ge? Diaz pakte het koord aan zoo hoog hij kon, en liet er zich een poos aan (heen en weer bengelen. J Royburnsloot de oogen. Nog een paar minuten en hij zou daar zoo hangen te slingeren. 1 Diaz liet zich op den grond vollen. 't Is nog sterk genoeg, zei hij. Het kan mij houden en de Senor is niet zwaarder dan ik. Een- seconde later raakte het touw Royburn's hals aan. Hij opende zijn oogen voor een laatsten blik in het rond en ze vielen op Anita's bleek ge zicht en roodbetraande oogen. Diaz keek van den gehangene naar het meisje en plotseling verscheen er een uitdrukking van ongewone boos aardigheid op zijn gelaat. Anita, zei hij met gemaakte wee ks stem, zie ik ben niet zoo wreed als ge denkt. Ik zal u kans geven om het leven van den Senor te redden. Met een kreet van vreugde sprong het meisje vooruit. We zullen den Senor ophangen aan dien balk. Zoo ge hem los kunt maken voor hij dood is, zal hij vrij zijn. Er klonk een onderdrukt gegrinnik in de rijen der rebellen, terwijl Anita radeloos in het rond staarde. Roy burn knarste op de tonden. Duivel, riep hij. Vervloekt® lafaard. Diaz was woedend geworden. Hij gaf het teeken en Royburn werd in de hoogte getrokken en bJeef een voet of zoo van den grond hangen. Dat ge- 1 zicht riep al de energie van het me-is- Ije op. Plotseling sprong ze op Diaz toe en had hem bijna het mes uit den gordel gerukt. Hij wierp haar echter met een vloek terug. Een seconde stond ze besluiteloos; toen begon zè met inspanning de zware tafel weg te sleepen, tot de plaats waar Royburn hing. Zij sprong er op. Half waan zinnig greep ze naar het koord en beet er met haar witte tanden in. De mannen zagen toe, verwonderd, be nieuwd, wat er gebeuren zou. Diaz, deed een paar stappen voor uit, als om haar in haar pogingen~te hinderen, doch zijn kameraden gre pen hem bij den arm. Neen, neen. Uw belofte moet go houden. En een hunner, voegde or zacht bij: hij zal al lang dood zijn eer zij dat touw kan doorknagen. Diaz trad terug met toornig ge zicht. Het meisje werkte met bijna boven- menschelijke inspanning. Haar mond en lippen bloedden. Toch ging zo voort. Was het touw nieuw geweest, dan zou alles vergeefs zijn gebleken. Maar het was op verscheidene plaat sen half doorgesleten en zoo braken de vezels onder haar voortdurend bïj- ten. Een streng was reeds door, toen volgde een ander. Ademloos keken de mannen toe. Het lichaam aan het eind van het touw was thans zeer stil en een der man nen, door een gevoel van medelijden bewogen, tikte het meisje op den arm. j Anita, het is nutteloos, mompel de hij, de Senor is al dood. I Zij richtte haar met bloed beloopen oogen op hem maar ging voort, op ta fel gehurkt aan het koord te knagen. Opeens liet de laatste streng los en Royburn's lichaam viel met een slag op den grond. Langzaam, zeer "langzaam keerde Royburn tot bewustzijn terug. Hij lag op den vloer van de schuur met het hoofd op een bos stroo. Zijn hoofd klopte vreeselijk en met inspanning bracht hij de hand aan zijn keel om den ijzeren band te verwijderen, die hem daav knelde. Er was niets. Toen, plotseling, herinnerde hij zich alles. Dus had Anita hem dan toch gered? Hij zag in het rond. Twee mannen zaten bij de deur, doch Diaz was weg en Anita ook. Terwijl hij een bewe ging maakte, stond een der redjellen op en kwam naar hem toe. Êen Americanos schijnt taai te zijn als een kat, zei hij, niet vriende lijk. Hier, Senor, drink* uit Royburn nam een paai- teugen en was in staat te spreken. Anita? fluisterde hij met hee- sche stem. Waar is ze Met Diaz heengegaan, gaf de Cu baan ten antwoord. Eens zal ze zonder twijfel een goede vrouw voor hem zijn, de les, die zij gehad heeft, zal haar echter lang heugen. Wat gaat gij met me doen? vroeg Royburn verder. Ge zijt nu vrij, Senor, dat is u beloofd. We zullen u terugbrengen naar het fort. Van daar kunt ge ge makkelijk naar uw kamp gaan. Zoo gebeurde het. Moeizaam strom pelde Royburn voort, steunende op de armen der beide Cubanen. Aan do verlaten vesting gekomen, verdwenen zij en hij stond alleen in de schaduw der half vervallen muren. Het scheen hem duizend jaar gele den, sinds hij daar gewacht had op Anita en toch was het zilveren schijn-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 11