BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Wandelinget'
Vau de Galg gered.
26e Jaargang
MAANDAG 27 APRIL 1908
No. 7618
DE ZATERDAGAVOND
HftARLEMTS DAGBLAD KOST
#1.20 PER 3 MAANDEN
8f 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZMN
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT
Rubriek voor Vrouwen
Veranderen van costumes.
Moderne garneering.
Handschoenen. - Taffetas
mantels. Handschoenen.
hoeden.
Zonder in herhaling te willen tre-
Ijden, kan ik mijne geachten lezeressen
piet genoeg aanbevelen voorzichtig te
zijn met het aanschaffen van nieuwe
(toiletten in den aanvang van een
nieuw seizoen. Men brengt tal van
mieuwe modellen, die, hoewel ze
I schijnbaar zullen inslaan, als zeep
bellen verdwijnen, terwijl anderen
jzich althans één of meer seizoens we-
ten te handhaven. Het is daarom
Voorzichtig niet al te spoedig eene
keuze te doen, doch liever bestaande
toiletten te moderniseeren en op te
knappen bij den aanvang van het sei
zoen en rustig af te wachten welke
nieuwe modellen beslist opgang ma
ken.
Met oen kleine goed aangebrachte
verandering kan men dikwijls een
bestaand toilet zoodanig wijzigen,
dat het weder voor nieuw "kan door
gaan.
Japonnen die hun glans van nieuw-
■■heid verloren hebben, ja zelfs min of
aeer versleten zijn, kan men niet wei-
tig kosten en goede smaak wederom
!oor modern laten doorgaan. De te-
;euv. oordige mode leent zich al bij-
londer goed tot zulke veranderingen,
den denke allereerst aan de rokran-
len en biais van afstekende stoffen.
Een japon die veel gedragen is, ver-
oont daarvan de sporen allereerst
ian den onderrand, terwijl vlekken
lewoonlijk op de voorbaan voorko
nen. De versleten of vuil geworden
■anden nu, kunnen worden afgeknipt
door biais van fluweel, zijde of la
ten worden vervangen, liefst in de
deur der stof, doch in een ietwat don-
terder tint. De beschadigde voorbanen
ervangt, men door een tunique of een
[uasi-tunique, d. i. een garneering in
iunique-vorm aangebracht. Sommige
uniques zijn in het voormidden open;
it model kan men in toepassing bren-
fen wanneer een rok te nauw is.
Men tornt dan den middennaad
>pen en brengt er een soort tablier in
lie met een volant wordt afgewerkt,
den kan ook een losse tunique op
in voeringrok drapeeren, die met 'n
-folissée strook of „volant en forme"'
q rordt afgewerkt.
In tailles en blouses brengt men een
tóó ruime keuze, dat het niet moei-
ijk is een geschikt model" te vinden.
Vanneer een taille niet meer mo-
lern is, kammen een fichu- of bretelle
garneering van dunne zijde of kant
lanbrengen, waardoor tegelijker-
ijd de verwijde armgaten ontstaan en
le eigenlijke taille niet meer dan eene
indefblouse wordt. Witte kant en
;uipure zijn Yoor eene dergelijke gar
leering het meest aan te bevelen,
laar die bij elkekleur van stof gedra-
;en kan worden. Voor zwarte japon
nen is evenwel zwarte kant meer aan
|He raden, daar het wit ietwat scherp
2fsteekt
V De mouwen kan men gemakkelijk
Aoderniseeren met overschotten van
tof, daar de geplooide mouw op het
igenblik het allernieuwste model is.
en kan bij wijze van schuin geknip-
biais de stof op elkander naaien,
Saardoor men niet alleen uiterst wei-
;g stof noodig heeft doch de kleinste
ukjes kan benutten. De ondermou-
en worden geheel sluitend gemaakt,
e half lange mouwen behooren tot
ind gemaakt. De naramawadaiadl
it verleden en worden nog slechts
ior avond- en gelegenheidstoiletten
toepassing gebracht; voor het dage-
(ksch tollet wordt de mouw tot op
hand gedragen. Hierdoor zijn te-
ins de lange handschoenen overbo-
ig geworden en men kan met de
ree of drie knoops glacé-liandschoe-
volstaan. Witte handschoenen
ilden niet meer voor de hoogste
lie bij een wandeltoilet, doch de
rarte en gekleurde lederen hand
hoen is wederom in eere. hersteld.
Verder heeft de mode die witte vvaai-
iltoiletten voorschreef, haar tijd ge-
Ed alhoewel de jeugd zich nog
tarne met de kleur der onschuld
3 poit, zal de vrouw op rijperen leef-
lö, die volgens de mode gekleed wil
zich moeten bepalen tot het
'agen van lichte gekleurde toiletten,
nbepaalde nouveauté zijn de korte
!etas manteltjes in de kleur der
•onnen; doch geen zwarte mantel-
op gekleurde rokken, daar de
luws mode zich kenmerkt door een
:omen harmonie der kleuren.
De hoedmode brengt eveneens een
groote verscheidenheid zoowel in vor
men als garneeringen. De pompeuse
toques van zijden stroo, kwistig met
struisveeren, fantaisies of bloemen
gegarneerd, behooren tot de laatste
nouveauté's.
Men brengt echter ook Rembrandt-
modeilen van fijn bandstroo, paar
denhaar en paille de riz, die met vee-
ren en bloemen gegarneerd zijn; dan
de kleine bloemenhoedjes, geheel uit
kleine rozen of viooltjes vervaardigd,
verder een ronde hoed van middelma
tige grootte, boven op den bol gegar
neerd met wieken in allerlei kleuren.
Deze wieken worden met zijde in de
zelfde kleur uitgevoerd; de verdere
garneering van zulk een hoed bestaat
uit touffen en rosetten van zijde.
Voorts boléro's met sterk omgebo
gen rand en charlottes van zijde,
kant of borduursel. Wat de garnee
ringen der hoeden betreft, zou men
moeilijk kunnen zeggen of de bloemen
of de veeren de overhand hebben.
MARIE VAN AMSTEL.
Natuurhistorische
IN EN OM HAARLEM.
CCXIII.
Volg mij hedenmiddag in gedachten
eens naar mijn huidige woonplaats,
Maastricht
Ziezoo, ik stond op of liever voor
de Maasbrug reeds te wachten. Dat
is een massief stuk werk, een steenen
gevaarte, zoo geheel en al verschil
lend van de ijzeren bruggen in ons
land, zoo vaak over de rivieren ge
slagen.
Door negen groote bogen, waarvan
de grootste aan den kant van Wijk
ligt, spoedt het dartele Maaswater
zich zeewaarts. Geen wonder, dat hier
zoo goed'als geen scheepvaart is, met
kracht ijlt het op,de steenen hoofden
aan en spat bruisend door de openin
gen. Alleen als de rivier op vaar-
peil is, laat de grootste opening sche
pen door, die wel met vaste hand be
stuurd moeten worden. Tusschen de
Maas en 't Luiker kanaal spoeden we
ons naar 't Zuiden, een 3 M. breeden
steenen dijk langs, die het thans veel
hoogere kanaalwater binnen houdt.
Links valt daar de .Jeker in de Maas,
en aan de overzijde tusschen "de Je
ker en de Maas een breeder wordende
strook, de uiterwaarden dus, waar
't mooie, prachtige stadspark voor de-
natuurliefhebbers van Maastricht
dicht bij de stad al vast wat geeft.
We wandelen het door, maar ons doel
ligt meer zuidwaarts, dos houden we
ons niet op, slechts hier en daar
1 even gelet op de uitloopende boomen;
onder de lagere heesters veel serin
gen: Meibloemen, zooals ze hier vaak
genoemd worden. Daar zijn we weer
op den kanaaldijk of eigenlijk moes
ten we hem Maasdijk noemen. De ge
meente Maastricht zijn we reeds uit,
en volgt St. Pieter. Eindelijk houden
tusschen Maas en kanaal de wonin
gen op en groene weiden, hier en daar
wat bouwland om eindelijk op niets
uit te loopen, zoodat we bij het eigen
lijke dorp St. Pieter op den hoogen
kanaaldijk staande links aan den voet
van de steenen glooiing de Maas en
rechts het kanaal hebben.
Hee lwat planten zullen we daar
langs dien steenen wand kunnen vin
den, maar nu blijft het nog bij enkele
voorjaarskinderen, die beginnen uit
te loopen, te bloeien hier en daar. He,
zoo geheel zonder boom of struik, vin
den we hier hop, zie maar, de scheu
ten komen reeds uit den grond en
daar ze geen steun vinden, vallen ze
omlaag de vrij steile helling af.
Het zal hier 's zomers wel heet zijn,
zoo volop in de brandendo zon, geheel
zonder eenige beschutting, in het
minst geen schaduw; en als het zon
netje dan op dien grond blakert, dan
zullen de resten van den mest en ier
hier op den bodem niet weinig de
lucht bederven of anders omgezet in
niengeur ons op andere wijze doen
genieten Over de Maas, wat een
bouwland! En rechts, over het kanaal
wat een heerlijk gezicht op den St.
Pietersberg. Nijvere handen reppen
zich om de vroege aardappels en wel
licht ook andere aan de aarde toe te
vertrouwen. Hier en daar heele ak
kers met radijs, zooals we straks ge
legenheid zullen hebben te zien, enz.
Zacht glooiend gaat de bodem de
hoogte in; de mergel van boven be
dekt met een laagje löss of Limburg-
sche klei, waarin heel wat groeien
wil. Thans staan hier nog kooien,
prei enz. te velde, en een opmerke
lijk verschijnsel is het, dat vooral
roode kooien thans nog bij wagen
vrachten op de markt komen.
We gaan de brug over en komen
thans aan den kant van den berg. Al
steiler wordt de helling naar den ka
naalkant toe. Het gras hier langs
den oever heeft hier reeds een mooi
groene tint; lief en aantrekkelijk is
toch dat frissche groen, vooral als
hier en daar wat bloemetjes daartus-
schen verschijnen.
Zie hier, zoo waar, reeds Pinkster
bloemen, de eerste bloempjes ont
plooien, elders weer Speenkruid, en
meer nog Madeliefjes, voor Speen
kruid is het gras te dicht.
Zie die vrij armoedige woningen
eens tegen den berg geplakt zijn,
voor en aan de zijden van het huis
nog tuintjes, de aarde opgehouden
door wortelkluiten van boomen, hier
en daar door grillige vuursteenknol
len. En daartusschen wat heerlijk
groene plantjes, het groen zelfs ee-
nigszins naar 't gele zweemt. En wat
een karakteristiek blad. Pluk er eens
eentje af. Hé, geel, oranje zelfs, 't Is
waarempel melksap, net als bij de
papavers. En da nhebt go het waar
lijk niet ver mis, 't is de Stinkende
Gouwe, die hier ook al de bloemsten
gels in de hoogte stuwt.
Nu is er voor woningen toch geen
plaats meer, ofschoon een vrij bree-
don weg nog toegang geeft naar bo
ven. Eerst loopt de weg een eind vrij
steil terug, clan een wending en
evenwijdig aan den eersten gaat ook
dezen weg al even steil de hoogte in,
den wand gesteund door mergelblok-
ken. Nog een wending, en nog een
er. ge zijt bij eene boerderij en een
uitspanning, maar die passeeren we
straks aan de achterzijde, we willen
nog een paar honderd M. langs het
kanaal doorloopen.
Wat knusjes ligt daar dat cafétje,
net ruimte genoeg om het te plaat
sen. Wat zal het hier 's zomers
ochtends een heerlijk zitje zijn, als de
gouden zonnestralen nit Oost of Zuid-
Oost hier hun licht uitspreiden. Hoe
hooger ze komen, hoe meer kracht ze
krijgen, maar des te minder kunnen
ze dan den vermoeiden, rust en koel
te zoekenden wandelaar vinden;
want ze gaan dan hoe langer hoe
meer achter hooge iepen en linden.
En in den namiddag als overal el
ders en vooral in Zuid-Limburg de
zonnewarmte kwelling begint te wor
den, dan is het hier koel, zoo hoog
kan de zon niet staan, dat ze een
straal op het. huis kan werpen. De
berg toch staat hier steil de hoogte
in en zou alleen door echte waaghal
zen te beklimmen zijn. Even verder
nog en daar zien we een flinken,
breeden weg de hoogte ingaan, ze is
nog nieuw, althans de mergelwanden
vertoonen nog den gelen tint. Hé, wat
zitten daar voor lagen in? O., nu zien
we het vuursteenknollen, ruwe veel--
armige klompen vuursteen, waarvan
hier in de Sphinx, de fabriek van Re-
gout, heel wat worden omgezet in
kopjes, schoteltjes, borden, enz. enz.
Ze worden daartoe eerst gebrand en
dan tot een fijn poeder vermalen om
daarna weer door een kleefstof te
worden samengebakken. En wat is
dat? Een hagedis, zoo waar! Niet de
l gewone, dat zien we dadelijk aan de
kleur, 't is de muurhagedis, duidelijk
j te herkennen aan de kleur aan cle
buikzijde. Dat. dier heeft toch zoo'n
mooien staart niet, als de gewone
hagedis. Ei wat; en hebt ge die dan
j nooit eens gevonden bij sommige
I exemplaren, precies als deze? Dat
dier is zeker eens in de klem geweest
.enheeft»zich weten te redden met ver-
jlies van den staart. Wie weet,, wat
roofvogel die netjes opgepeuzeld
heeft. En nu is het dier weer druk
bezig zich een nieuwen staart te vor-
men, en 't begin al weer wat te lijken.
I 't Is toch een heele klim, hoor;
maar voortdurend zoo bergopwaarts;
j en een heel eind voor we den hoek
bereikt hebben, want de weg buigt
daar eensklaps om, om in tegenge-
I stelde richting nog maai- weer de
hoogte in te gaan.
Enkele woorden in den rotswand
uitgehouwen, vertellen ons van het
bezoek, dat H. M. in Juni 1904 aan
den berg bracht; is het wonder, dat
de weg de Wilhelminaweg genoemd
werd? Is het wonder, dat het heelwat
tot het volk is doorgedrongen toen,
dat Limburg ook bij Nederland be
hoort? Hoe vaak gebeurt het nog niet,
dat een Limburger tot een Hollander
spreekt van „Jelui Koningin".
Hé, daar zijn we ook het tweede
eind op. De Chalet daar noodigt wel
uit tot een zitje, maar we willen nog
een trapje hooger, om van het schoo-
ne uitzicht over de Maasvallei te ge
nieten. Kijk, eens hier, zoowaar het
Kleine Hoefblad, en rails, en de
grond geel van den mergel; neen, zoo
ergens, dan moeten we hier dicht bij
een bergingang zijn.
Niets is gemakkelijker dan dit
spoor te volgen; eenige bochten om,
daar staan we voor een opening;
groot, donker, onheilspellend, gaapt
ons dat gat aan. De koude lucht
stroomt ons te gemoet; de tempera
tuur in den berg is voortdurend een
graad of 9 C., zoowel zomer als win
ter. Een tochtje daar naar binnen
lokt ons thans niet aan, we gaan te
rug en verbazen ons er over, dat we
zoo pas bij het zoeken naar de ope
ning geen enkele van die Primula's
gezien hebben, die hier bij honderden
bloeien. En naast dat geel staat zoo
prachtig dat blauw van het Welrie-
1 kend Viooltje en daarnaast de ook
schoone variëteit, ofschoon zoo'n wel-
riekend viooltje toch blauw behoort te
zijn. En Adoxa, bij gansche zoden,
j Maar kom, 't wordt tijd stadwaarts
j te gaan. Daar zijn we weer bij de
Chalet, hier langs. Zie die donkere
Spar eens bloeien en eveneens de La-
I rix. Wie had daar boven op den berg
coniferen verwacht?
Aan de andere zijde, bij de Belgi-
sche grens zouden we zelft Dennen en
Jeneverbessen kunnen vinden. En als
het wat verder in den tijd is, zullen
we hier ons hart ophalen aan tal van
orchideeën.
Zie daar eens langs dien muur en
in dat hakhout; hoe schoon bloeien
daar de Boschanemonen, volop. Maar
dat lieve witte bloempje, met die drie-
tallige omgekeerd hartvormige
-blaadjes, dat is de Boschklaverzuring.
J Nu naar huis, tusschen de bouw-
j landen door. Zie eens, wat een ak-
j kers met radijs, on daar met ajuin,
in 't Ilollandsch beter te verstaan als
i uien. Wat doet die vrouw daar Zak-
ken vol staan langs den weg, hier een,
wat verder weer. Naderbij gekomen
bespeuren we, dat ze langs den kant
van den weg „kruiden" zoekt, in dit
geval alleen Ciciliodon, een verbaste
ring van 't Latijnsche woord Chelido-
nium, de Stinkende Gouwe.
En een paar dagen na dit wande
lingetje in 't reeds warme lentezonne
tje, volop winterweer, toch niets be
stendig en wel het minst het weer in
ons vaderland.
J. STURING.
VRAGENBUS.
Aan den Heer v. D. t.e II. Piet-Hein-
boonen of Pronkboonen dienen wel
eens tot. sieraad, vooral de roodbloei-
ende en de bontbloeiende variëteiten
maar vooral in 't Noorden van ons
land worden ze heel vaak en meer
zelfs nog als snijboonen gekweekt, 't
j Is dan meer de witbloeiende. Als
men er een weinig op let, op tijd te
plukken, dan zijn ze zelfs malscher
en zoeter ook. Om de tabaksvelden
gebruikt men ze ter beschutting.
J. STURING.
Met ietwat onrustig kloppend hart
sloop Royburn naar buiten in de
duisternis om zijn afspraak met An
na te houden. In oorlogstijd is het
soms gevaarlijk, zijn geliefde een be
zoek te gaan brengen. De Amerikaan-
sche en Spaansche schildwachten
stonde ngeposteerd, niet ver van el
kaar. En in het rond, vijandig ge
zind tegen beide legers, waren de Cu-
baansc'he opstandelingen.
Royburn ging door het lange gras
tot hij zich bij het verlaten fort be
vond, waar hij Anna zou ontmoeten.
Een gedruisch, een ge tippel van
voeten en Anna stond naast hem.
Haar gelaat was bleek.
Ik ben bang, fluisterde ze, ik
moest niet gekomen zijn.
Hij nam haar in zijn armen.
Zijt ge nu nog bang? vroeg hij.
Doch opeens kwamen gestalten uit
de duisternis op hen toesnellen. In
een oogwenk waren Royburn's armen
gebonden, zijn revolver werd hem af
genomen, terwijl een hand hem den
mond toedrukte, dat hij geen geluid
kon geven.
Diaz, zijt gij het, riep het meis
je. "En ik dacht, dat het Spanjaarden
waren. Deze senor is een vriend en...
Een Americanos, riep er een op
schamperen toon. Zulke vrienden
hebben we niet noodig. En gij gij
Anita, gij neemt een vijand van
uw land tot minnaar? Ge waart te
trotsch om met een Cubaan te hu
wen...
De stem bleef eensklaps zwijgen.
Een paar korte bevelen werden uit
gesproken, een zakdoek werd Roy-:
burn in den mond gestopt, en hij zelf
voortgesieurd door vier sterke armen.
Eenige minuten gingen voorbij, tot
hij met zijn geleiders in een soort
van schuur kwam, waar een twintig
tal mannen vergaderd waren.
Royburn werd tegen een muur ge
plaatst en één dergenen, die hem ge
vangen hadden genomen, kwam vóór
hem staan.
Zoo, Senor spion, zei hij.
Hij is geen spion, Diaz, riep
Anita. Ik zweer het u. Hij was
daar alleen om mij te ontmoeten.
Wat hebt gij te zeggen, Senor?
vroeg Diaz schamper. Och ja, ge
kunt niet spreken. Inaldo neem den
prop uit den mond van den Senor.
De man gehoorzaamde.
Royburn sprak zoo bedaard moge
lijk. Ik ben geen Amerikaansch
soldaat, doch een Engelschman. Oor
logscorrespondent. Ik sta niet op
voet van oorlog met uw volk en Anita
is mijn vriendin.
Leugens, leugens, onderbrak
hem Diaz heftig. Anita heeft u
Americanos genoemd.
Zij kent het onderscheid niet,
antwoordde Royburn.
Wij evenmin, zei Diaz. Gij
en de Spanjaarden zijn als wilde
beesten, die vechten voor hun prooi.
Wij haten u beiden. Wat meer is,
Senor, gij zijt een spion en dus ver
dient gij den dood. Bewijs uw on
schuld en wij zullen u vrij laten. Is
dat niet goed, kameraden?
Bewijzen, Senor. Bewijzen,
schreeuwden zij. Royburn zag om
zich heen. Alle gezichten staarden
hem aan met bitteren haat, aller oo-
gen gloeiden van bloeddorst.
Geen bewijzen, Senor? smaalde
Diaz. Bedenk u wel.
Hot is tegen het volkenrecht,
een gevangene op te hangen, zei Roy
burn. Met welk recht handelt gij
daar tegen?
Met het recht van den sterkste,
antwoordde Diaz. Wat hebben wij,
rebellen, te maken met de gebruiken
der natiën? Niets anders Senor! Hoor
dan uw vonnis. Binnen vijf minuten
hangt gij aan gindschen balk.
Er klonk een gil van ontsteltenis
en Anita wierp zich op de knieën
voor Diaz.
Diaz, dat kan u geen meenens
zijn. Hoe zoudt gij zoo wreed kunnen
wezen? De Senor heeft niets gedaan.
Ik heb slechts eenmaal met hem ge
sproken, daar bij de rivier. Dat is
toch geen misdaad. Zie ge hebt dik
wijls gezworen alles te willen doen,
om mij te behagen. Laat den Senor
gaan en ik zal nooit weer tot hem
spreken. En ge moogt ook beloo
ning vragen, alles wat gij wilt, Diaz.
Ze eindigde snikkend en haar hoofd
viel tegen de knieën van den man, die
zonder mededoogen op haar neer-
blikte.
Ah, ge hebt hem dus lief, Anita,
riep hij.
Onv mij zoudt ge niet zoo ge
smeekt hebben. Maar het is vergeefs.
Niets lean het leven van don Ameri
canos koopen.
Royburn was verontwaardigd.
Het gezicht van het meisje, dat om
zijn leven bad, ontroerde hem meer
dan straks het uitspreken van zijn
doodvonnis.
Sta op, Anita, zei hij. Ziet
ge niet dat ge vergeefsche moeite
doet?
Diaz trok haar overeind. Tranen
stroomden haar langs de wangen en
ze kon zich nauwelijks staande hou
den.
Vergeef me, Senor, smeekte ze,
de handen naar Royburn uitstrekken
de. O vergeef me.
Dat heb ik al gedaan, ant
woordde deze. Houd u bedaard.
Maar hij zelf was te zeer ontsteld
om meer te kunnen zeggen.
Een der mannen klom op de schou
ders van een kameraad en kon zoo
den balk boven Royburn's hoofd be
reiken. Weldra hing een touw tot be
neden op den grond.
Diaz, riep hij, het touw is
oud. Zou het houden denkt ge?
Diaz pakte het koord aan zoo hoog
hij kon, en liet er zich een poos aan
(heen en weer bengelen.
J Royburnsloot de oogen. Nog een
paar minuten en hij zou daar zoo
hangen te slingeren.
1 Diaz liet zich op den grond vollen.
't Is nog sterk genoeg, zei hij.
Het kan mij houden en de Senor is
niet zwaarder dan ik.
Een- seconde later raakte het touw
Royburn's hals aan. Hij opende zijn
oogen voor een laatsten blik in het
rond en ze vielen op Anita's bleek ge
zicht en roodbetraande oogen.
Diaz keek van den gehangene naar
het meisje en plotseling verscheen er
een uitdrukking van ongewone boos
aardigheid op zijn gelaat.
Anita, zei hij met gemaakte wee
ks stem, zie ik ben niet zoo wreed
als ge denkt. Ik zal u kans geven om
het leven van den Senor te redden.
Met een kreet van vreugde sprong
het meisje vooruit.
We zullen den Senor ophangen
aan dien balk. Zoo ge hem los kunt
maken voor hij dood is, zal hij vrij
zijn.
Er klonk een onderdrukt gegrinnik
in de rijen der rebellen, terwijl Anita
radeloos in het rond staarde. Roy
burn knarste op de tonden.
Duivel, riep hij. Vervloekt®
lafaard.
Diaz was woedend geworden. Hij
gaf het teeken en Royburn werd in
de hoogte getrokken en bJeef een voet
of zoo van den grond hangen. Dat ge-
1 zicht riep al de energie van het me-is-
Ije op. Plotseling sprong ze op Diaz
toe en had hem bijna het mes uit den
gordel gerukt. Hij wierp haar echter
met een vloek terug. Een seconde
stond ze besluiteloos; toen begon zè
met inspanning de zware tafel weg te
sleepen, tot de plaats waar Royburn
hing. Zij sprong er op. Half waan
zinnig greep ze naar het koord en
beet er met haar witte tanden in. De
mannen zagen toe, verwonderd, be
nieuwd, wat er gebeuren zou.
Diaz, deed een paar stappen voor
uit, als om haar in haar pogingen~te
hinderen, doch zijn kameraden gre
pen hem bij den arm.
Neen, neen. Uw belofte moet go
houden. En een hunner, voegde or
zacht bij: hij zal al lang dood zijn
eer zij dat touw kan doorknagen.
Diaz trad terug met toornig ge
zicht.
Het meisje werkte met bijna boven-
menschelijke inspanning. Haar mond
en lippen bloedden. Toch ging zo
voort. Was het touw nieuw geweest,
dan zou alles vergeefs zijn gebleken.
Maar het was op verscheidene plaat
sen half doorgesleten en zoo braken
de vezels onder haar voortdurend bïj-
ten. Een streng was reeds door, toen
volgde een ander.
Ademloos keken de mannen toe. Het
lichaam aan het eind van het touw
was thans zeer stil en een der man
nen, door een gevoel van medelijden
bewogen, tikte het meisje op den arm.
j Anita, het is nutteloos, mompel
de hij, de Senor is al dood.
I Zij richtte haar met bloed beloopen
oogen op hem maar ging voort, op ta
fel gehurkt aan het koord te knagen.
Opeens liet de laatste streng los en
Royburn's lichaam viel met een slag
op den grond.
Langzaam, zeer "langzaam keerde
Royburn tot bewustzijn terug. Hij lag
op den vloer van de schuur met het
hoofd op een bos stroo. Zijn hoofd
klopte vreeselijk en met inspanning
bracht hij de hand aan zijn keel om
den ijzeren band te verwijderen, die
hem daav knelde. Er was niets.
Toen, plotseling, herinnerde hij zich
alles.
Dus had Anita hem dan toch gered?
Hij zag in het rond. Twee mannen
zaten bij de deur, doch Diaz was weg
en Anita ook. Terwijl hij een bewe
ging maakte, stond een der redjellen
op en kwam naar hem toe.
Êen Americanos schijnt taai te
zijn als een kat, zei hij, niet vriende
lijk. Hier, Senor, drink* uit
Royburn nam een paai- teugen en
was in staat te spreken.
Anita? fluisterde hij met hee-
sche stem. Waar is ze
Met Diaz heengegaan, gaf de Cu
baan ten antwoord. Eens zal ze
zonder twijfel een goede vrouw voor
hem zijn, de les, die zij gehad heeft,
zal haar echter lang heugen.
Wat gaat gij met me doen?
vroeg Royburn verder.
Ge zijt nu vrij, Senor, dat is u
beloofd. We zullen u terugbrengen
naar het fort. Van daar kunt ge ge
makkelijk naar uw kamp gaan.
Zoo gebeurde het. Moeizaam strom
pelde Royburn voort, steunende op
de armen der beide Cubanen. Aan do
verlaten vesting gekomen, verdwenen
zij en hij stond alleen in de schaduw
der half vervallen muren.
Het scheen hem duizend jaar gele
den, sinds hij daar gewacht had op
Anita en toch was het zilveren schijn-