sel dor maan nog maar weinig ver bleekt en de dageraad nog lang niet aangebroken. Huiverend sloop Royburn terug naar de Amerikaansche linies, ver langende naar de verkwikkende warmte der kampvuren. Met den vloed. Aan de Ferdinandskade te Praag staat een oud geelsteenen liuis. Op den voorgevel van dat oude huis zijn hooger en lager vele jaartallen en streèpen in de muren ingekrast. De jaartallen beteekeuen de overstroo- mingsjaren en de streepen de ver schillende hoogten, die de vloed heeft bereikt. Achter het huis, verscheide ne voeten onder de hoogaangelegde kade loopen een menigte kleine, smal le stegen, donker en smal. als zwarte slootjes op den haven uit. De stegen worden grootendeels door kleine kooplieden en arbeiders be woond, arme, nijvere menschen, meest Bohemers, want de arme joden houden zich in de nog nauwere don kere'steegjes in het centrum der stad, achter den ring der'oude stad, op. Frangois Knic-ék was een lange, knappe kerel met heel regelmatige, hoewel eenigszins slappe trekken en zijn vrouw was een klein mager persoontje, met zwarte oogen, beenige wat helrood gekleurde wangen en al tijd gejaagd en druk in de weer. Zij had het ook di-uk van den vroegen morgen wanneer ze voor Frangois de koffie zette, die hij, langzaam wak ker wordend, in bed opdronk tot iaat.-in den avond, wanneer zij voor haar man, den jongen en zichzelf hij de kleine keukenlamp stopte, naaide en wascjite. Maar niemand kon zeg gen dat Frangois vuile hemden of kousen met gaten droeg en Koert was eoo zindelijk, als men dat van een tienjarig' jongmehsch redelijkerwijze mag verwachten, dat den geheel en dag in alle hoeken en gaten, zelfs m de goot en op zandhoopen zit.. Kathi zag wel niet graag, dat de jongen zonder toezicht op straat rondliep, maar wat zou ze? Ze had verschillen de werkhuizen, waar ze werkte van zeven uur 's morgens tot acht uur 's avonds, den middag uitgezonderd. Dan snelde ze naar huis om het eten klaar te maken. Kathi verdiende vast haar twintig gulden per maand; maar dat was ook wel noodig, want Fran cois hield niet van slechte kost, maar nog minder van werken. Men mag toch niet verlangen, dat eeh knappe kerel die de klarinet een beetje valscli kan blazen, lust zou hebben in gewo nen, eenvoudigen arbeid. En Kathi was zeker de laatste om dat te verlan gen. Ze had standvastig de 'grootste martelingen om haren mooien man kunnen verdragen en zou liever de ge heele week door honger hebben gele den, dan dat ze niet dagelijks dertig kreuzer voor. bier en sigaren in Fran cois zak had gestoken. Hij nam dit geld als een wettige krijgsschatting in ontvangst en ging na het. eten met een klein trotsch hoofdknikje de deur uit, om in den naburigen sigarenwin kel een paar Virginia's te koopen, die hij dan in de een of andere kroeg bij een schuimenden pot bier oprookte. Het was overigens een aardig ge zicht, zooals Frangois daar in behaag lijke waardigheid den rook aan zijn lange sigaar onttrok, en hoe bij met de hand door zijn vollen haardos streek, nadat hij 'n slok hier had ge dronken, en het schuim uit de zwarte snorharen zoog. Maar nog imponee render, was het, hem met langgerek te, zangerige eindtonen en energieke, Slavische keelklanken te hooren spre ken. Hij was socialist, dat wilde zeg gen, hij had wat verwarde begrippen die hij in volksvergaderingen had opgevangen, en die hij nu in lange en breede redevoeringen steeds weer opwarmde. Bijzonder veel gewicht hechtte hij aan de verdeeling van 't geld onder allen en wel op die ma nier, dat hij steeds feestdagen zou hebben, zonder ook maar het gering ste te doen en in vlagen van edelmoe digheid verheugde hij er zich over, dat Kathi het dan ook een. beetje ge makkelijker zou hebben. Twee dingen moest, men echter ter eere van Francois zeggen: hij dronk nooit meer dan hij kon verdragen en hij was nooit ruw of slecht tegen zijn vrouw. Hij was slechts van nature laks en had het geluk gehad, dat hij zoo'n rustelooze kleine bij als Kathi tot vrouw had gekregen. Kathi had een droom, die dikwijls in hare bezige hersenen rondspookte en die vooral dan een zucht van ver langen ontlokte, wanneer ze een klei nen groente-, brood- en worstwinkel voorbijging ze wilde een winkeltje hebben. Maar zulke plannen èischen kapitaal en daar zij dat noch -bezat, noch had te wachten, droeg zij zoo wel droom als verlangen diep in haar hart en ploeterde dag aan dag thuis en buiten; snel in hare bewegingen als een kwikstaartje, klein en mager als een krekel, maar opgeruimd en frisch als de winterdag. Zoo was Kathi. Toen echter gebeurde het buitenge wone, wat bij uitzondering zelfs in de werkelijkheid voorkomt. Een oude, nukkige jongejuffrouw, bij wie "ze hij- na tien jaren had gediend, werd na melijk ziek en stierf. Zij was ten slot te zoo geroerd over Kathi's langjarig geduld, dat zij haar tot belooning bij testament vijfhonderd gulden ver maakte. En daarmee werd Kathi's droom werkelijkheid. Francois verzette zich niet tegen hare plannen. Hij wist uit ervaring, dat zij practisch was en bovendien streelde het zijn ïjdelheid als eige naar van een winkel te kunnen optre den. Het was een trótsche dag in Ka thi's leven, toen deze heerlijkheid kant en klaar gereed stond. Het zwar te uithangbord met den in geel ge schilderden naam, Frangois Ivnicèk, de planken voor do deuropening met hun smaakvol gerangschikte slakrop- pen, tomaten, eieren en kleine bosjes groenten, de frisch geverfde, nieuwe winkel, de melkpannen, de kluiten bo ter, de aardappelen, dat alles bood 'n aanblik, die Kathi als het ware ver blindde en haar eenvoudig gemoed van innerlijke voldaanheid vervulde. Af en toe rookte Francois 's avonds zijn sigaar thuis. Hij stond lioogopgericht met vorste lijk gelaat in de winkeldeur en keek uit de hoogte op de voorbijgangers neer. Zijn voorkomen, zijn geheele gezicht zei duidelijk: „Ik ben Fran gois Knicék en dat is mijn winkel" wel is waar van het geld van zijn vrouw gekocht, maar die beiden zijn immers niet alleen één, maar de man is toch gewoonlijk ook nummer één en niemand vermocht in hoogere mate nummer één te zijn dan Frangois Kni cék. Zoo verliepen er ongeveer vier maanden, en de Knicéks hadden geen reden zich te beklagen. De winkel ging wel niet schitterend, maar toch ook lang niet slecht. Kathi bediende hare klanten goed, bepingeldé ze niet om een kreuzer, was flink in haar op treden en vriendelijk tegen iedereen. Frangois had steeds een grapje over voor do dienstmeisjes van deze wijk en was den winkel tot sieraad, wat ook er toe bijdroeg' om het aanzien er van te Verhoogen. Francois bezocht nu zelden meer een kroeg. Hij liet zich liever door de kleine Koert een kruik bier halen, en wan neer een van zijn oude vrienden in den winkel kwam, noodde hij hem in de keuken een glaasje mee te drinken, dikwijls onthaalde hij hem ook op warme worst en 'n schotel met in vet drijvende „Knödel," een soort balle tje van mèel en brood, die Kathi zoo heerlijk wist klaar te maken. Het stond nu eens voor al vast, dat Kathi alles goed deed, wat ze ondér handen nam. Deze gemakkelijk tevreden gestelde vrouw was huiten zichzelve over de gunstige wending in 'haar lot. Zij be hoefde nu niet meer van huis tot huis te 'rennen, altijd als een veèrbootje heen en weer te schieten tusschen huiselijkheid en werkhuizen, zonder voor haar eigen huis goed te kunnen zorgen, of om op Koert een oog in. 't zeil te kunnen houden. Nu 'was het een lust om haar keuken te zien; zoo i helder, kraakzindelijk en glanzend zag het er daarin uit. De bedden wa ren met sneeuwwitte lakens bedekt en van heldere, met kanten versierde kussens voorzien alles haar eigen werk. Op de tafel ontbrak nooit het tafel laken, voor de ramen zag men steeds hagelwitte gordijnen engoedverzorgde. bloemen, en het keukengereedschap van blauw en grijs emaille werd na het gebruik steeds gepoetst. Zoo ging de zomer voorbij. Einde Augustus was gekomen. Tot nog toe was het heerlijk weer geweest. De plompe, diep liggende rivierstoomboo- ten op de Moldau voeren met tragen radslag de passagiers naar de vele restaurants in de omgeving van Praag. Overal schemerden onder de dichtbebladerde boomen tafels, ban ken, bierglazen en menschengewemel, tot plotseling de hemel van kleur ver schoot en er zoo troosteloos uitzag als een van zwarte voering voorzienen blauwen mantel, dien men omkeert. En toen regende het van den morgen tot den avond. Uit de smalle stegen stroomde onafgebroken vuil water in de Moldau af, en wanneer men de kraan van de waterleiding opendraai de, kreeg men niets dan een geelgrij ze, troebele vloeistof. De plank in de deuropening van Frangois Knicéks' winkel was leeg'. Men kon de groentetoch niet laten wegdrijven, en de verkoop nam af, want niemand ging bij dit afschuwe lijk weer uit; men ging niet dan nood zakelijk uit, toch was Kathi tevreden met het afgeloopen seizoen. Haar klei ne geldkist was vergroot en ze kon den met een gerust hart dit jaar een vroolijk Kerstmis vieren. St. Nicolaas zou zoowel voor Koert als voor haren Frangois vele mooie geschenken bren gen ,en voor zichzelf zou ze een ja pon koopen, om daarmee Zondags te pronken. Het moest er inderdaad goed hij hen voorstaan, wanneer zij er aan dacht, iets voor zich zelf te koopen. Het regende vijf dagen lang. De oude, groene kerkkoepels schitterden, alsof ze gevernist waren, en de rivier rolde moeizaam zijn 'golven tegen de kade. Het water steeg, en oude, erva ren Praagsche burgers, die zich de' groote overstrooming van 1870 nog heugden, keken met bedenkelijk ge zicht, naar de vale, onheilspellende kammen der golven. Maar het jonge geslacht baarde zich daar geen zor gen over. Ook Kathi en haar man gingen op dezen vijfden regendag gerust naar bed. Kathi had schoonmaak gehouden en sliep den zwaren slaap des recht vaardigen. Frangois sliep als steeds voortreffelijk en het zachte geplas van den regen werkte bovendien als een zacht wiegelied. Maar tegen' drie uur 's nachts mengden zich doffe ka nonschoten in dit geplas en langza merhand stierf het geheel weg in een zonderling-dreunend, machtig brui send, onverklaarbaar iets. Met elk schot steeg het geraas; menschenstem- men, hulpgeroep, commando's dron gen door het lawaai en daardoor wak ker geworden, ging Kathi opzitten en luisterde. Versuft en verward sprong ze uit bed. Met een schreeuw wekte ze haar man, want ze stond tot aan de enkels in het water. Het was de rivier, de rivier, die on der het kalme geplas tot een reusach tig monster was aangègroeid, dat zich nu op het land wierp ora prooi te zoeken. Er was geen denken meer aan de straat te bereiken. Half gekleed, het kind en het geldkistje met de onge veer 90 gulden meenemend, die ze in huis hadden, snelden Kathi en Fran gois naar de bovenverdieping, van waar ze met schrik en verbazing in de vale morgenschemering bemerkten, hoe een onafzienbare grauw-gele wa termassa alles in den omtrek in een schuimende zee had veranderd. Nog een kwartier en de ruiten hun ner woning werden ingedrukt. Ka thi hoorde het kraken der omvallen de meubels, hooger. al hooger steeg 't water. En overal in 't rond hetzelfde too- neel van jammer en verwoesting, ang stige menschen, puinhoopen van ver nield huisraad, meubels en kleeding- stukken dreven en warrelden in het steeds meer voortdringende water, dat niets ontzag, noch Praag's trótsche monument, de oude heiligenbron, noch den kleinen groentenwinkel der arme Kathi. De harde werkhanden als tot liet gebed gevouwen, zat de van alle have beroofde vrouw stil en stom op het vlot, dat men ter harer redding had gezonden. Hare treurige zwarte oo gen keken over de watermassa's in een kommervol verschiet. Thans heet te het, den ouden strijd opnieuw te beginnen, zich af te beulen en te vermoeien, want waar zou men de middelen vinden, om een nieuw win- keltje te beginnen. Het gebeurt niet eiken dag dat een oude jongejuffrouw iemand per testament vijfhonderd gulden nalaat. Frangois beschouwde in koninklij ke houding de verwoesting. Hij nam de zaak philosofisch op. Gemakkelijk had hij het gehad, ge makkelijk zou hij het hebben. Of men nu redevoeringen om de maatschap pij omver te werpen thuis in een zin delijke keuken of buiten in een sme rige kroeg hield, dat kwam toch op 't. zelfde neer. En Frangois gevoelde zich geneigd de dingen van den gun st igsten kant te bezien. Een arm vol groenten,roode toma ten, groene slakroppen en sierlijke kleine peterseliebosjes danste hun juist voorbij. Kathi's Zwarte oogen vulden zich met een."paar bittere' tra nen! Het was het overblijfsel van ha ren mooien droom, die daar mét de rivier wegdreef. Een andere keuze. (Naar het Duitscli). De jongen kan er nu toch een maal niets aan doen, Otto Hij heeft nu eenmaal geen hoofd voor vreemde talen, dat moet je zelf toch ook inzien! Heelemaal niets zie ik in Kom me toch niet aan met zulke veront schuldigingen Onverschilligheid is het, luiheid Maar ik zal het hem wel inpeperen, ik zal de luiheid er wel uitdrijven, ik.... Otto, lui is onze jtongen werke lijk nietHoeveel volharding, hoe veel -onvermoeide vlijt toont Willy, als hij teekent of hout snijdt of met de figuurzaag bezig is. Urenlang is hij dan aan het werk, en als hem iets mislukt, begint hij onverdroten op nieuw. - Och kom, praat me toch niet zoo!... Zulke beuzelpraatjes, daar mee komt hij niet door zijn examen. Neen, de bengel is nu vijftien, hij moet eens ernstig beginnen! Kijk zijn rapport eensEn hij zit reeds twee jaar in dezelfde klasseGrieksch onvoldoende, Latijn even voldoende, Fransch even voldoende, 't is el lendig! Wat helpt het nu, dat hij voor teekenen en wiskunde zoo goed is. Als hij niet sterk is in vreemde ta len, komt hij op geen enkele hoogere school vooruit I Hetis een ellende Ein dit zeg ik je het timmerkistje, dat je mij afgebedèld hebt voor den knaap, dat wordt hem weer afgeno men. Beste Otto, het was zijn eenige wensch Je zult toch.... Niets zal ik. Straf moet er zijn I Het gesprek tusschen den kanton rechter Flinke en zijn vrouw werd hier afgebroken door het binnentre den van Willem. De vertoornde rechter wendde zich nu tot den jongen Je komt nét van pas, want ik .heb een ernstig woord met je te spre ken. Je ellendig rapport dwingt me om krachtige maatregelen te nemen. Let goed op, wat ik nu zeg, is geen 'gekheid. Blijf je met Pasehen weer zitten, ik laat je van nu af pri vaatles geven in 't. Grieksch en La tijn, dan ga je in de leer bij den baas beneden en je wordt een handwerks- 1 man, begrepen Nu, doe je best, jon gen, ik raad het je aan De moeder ging meelijdend naar liaar jongen en streelde hem liefde rijk de smalle wangen. Je moet niet treurig zijn, Willy! Kijk, vader is zoo bezorgd over je loeren. Je zult je best doen, nietwaar, dat het beter gaat Ach, moeder, als 't maar kon! Ik zouzoo graag willen, maar ik speel het toch niet- klaar, met den besten wij niet Zuchtend keerde de moeder zich af, de treurige oogen van haai' kind deden haar pijn, en de moeie, troos- telooze toon van zijn stem sneed haar diep in 't hart. Welk een vroolijk kind is Willy geweest, tot aan den .tijd, dat hij op ■het gymnasium kwam liet is zonde en jammer Kort vóór- Paschen op een Zondag namiddag, klopt de kantonrechter bij den schrijnwerker Horn in het bene denhuis aan. Een reeds bejaard, maar nog flink man springt bij zijn binnenkomen op van de sofa en neemt zijn pijpje uit den mond. Waarmee kan ik u dienen, me neer vraagt hij eerbiedig". Ik kom met een groot verzoek tot u, baas Horn. Wij wonen nu al zoolang onder één dak en hebben het steeds goed met elkaar kunnen vin- den, nietwaar Dat zou ik denken, meneer. Nu, dan durf ik met mijn ver zoek voor den dag komen. Het betreft mijn- jongen.... Willy? De oogen van baas Hora, begon oen te schitteren. Als ik voor Willy iets doen kan, meneer, zal 't gebeuren, want de jongen is.... Een luiaard, een ondeugende jon gen is 'tIk was vanmorgen bij zijn directeur -en heb gehoord, wat ik trouwens ook reeds wist, dat Willem niet zal overgaan. Nu heb ik hem gedreigd, dat-, als hij weer bleef zitten, ik hem van de school zou ne mén en iih de loer doen bij baas Hora. Natuurlijk denk ik er niet in ernst aan om mijn eenige zoon een hand werk te laten leeren, maar ik zou de bedreiging toch wel schijnbaar wil len uitvoeren. Schijnbaar Hoe bedoelt u dat, meneer Dat zult u dadelijk hooren, hes- te Horn. Wilt u mij 't genoegen dloen en den jongen in de Paaschvaeantie als leerjongen aannemen; u geeft hem veel te doen van 's morgens vroeg tot 's avonds laathij eet bij u .en komt alleen thuis om te slapen, want ik zou natuurlijk niet willen, dat hij met uw knecht en den ande ren leerling samen slaapt. En een afzonderlijk kamertje hebt u niet voor hem Neen. Dat dacht ik wel, maar in al le andere dingen behandelt u hem precies ais een gewonen leerling. mag hem ook gerust eens een klap ge ven, als hij zijn best. niet doet. Ik hoop, dat Willem, op deze wijze van -zijn luiheid geneest. Dr. Herder, de directeur, beweert trouwens, dat de jongen volstrekt niet lui is, maar ik weet wel. beter. Hij. kon wel meeko men in de klasse, maar hij wil niet. Wilt u mij dus dat plezier doen?Na ie vacantia' zeg ik- dan, dat ik 't liog eens weer met het gymnasium wil 1 próbeeren. U zult eens zien, hoe de bengel dan veranderd.is. Hm., méneer, de zaak is eigen lijk niet heelemaal naar mijn zin. Neemt u me 'niet kwalijk, dat ik 't zég, maar mijn eerlijk handwerk is eigenlijk te goed voor zoo'n g'r'ap. ..Een grap? Het'is een paedago- gische maatregel, een zeer ernstige zaak, baas Horn, Toch blijft het een grap. Uw jon gen moet zich vernederd gevoelen, omdat hij -bij..een handwerkman is de leer komt. En: als het doel bereikt is, is de grap uit. Zoo is het toch be doeld Vernederd Neen, zoo ihag u dat niet opvatten. Hij moest alleen inzien, hoe goed hij het tot nog toe gehad heeft, en hoe. moei lijk de arbeid in de werkplaats is. En daarbij nog de zooveel eenvoudi ger leefwijze, want ik sta er op, dat u Willem behandelt, alsof hij inder daad niets anders is dan een gewo ne leerling. Niet waai', baas Hora, u slaat mijn voorstel niet af? Het is werkelijk mijn laatste hoop. Ik heb reeds alles beproefd, klappen heeft de jongen gehad voor zijn slechte cij fers, maar ik heb ingezien, dat we daar niet verder mee komen. Ik moet het nu op een andere manier be proeven. Goed, meneer, ik zal er op in gaan, óm Willy, Ik hou van. den knaap, 't is zoo'n lieve, beste jongen. Alleen kon hij een beetje vroolijker zijn. Wel bedankt, baas Horn, dat u me wilt helpen den bengel op den rechten weg te brengen. Als 't maar de rechte is, meneer! Een zonderling lachje speelde hij deze woorden om de lippen van den ouden handwerksman. La at dat mijn zorg zijnt, beste Hora Natuurlijk, op Goeden Vrijdag en op do beide Paaschdagen moet Willem thuis blijven, en dot u hem boodschappen laat doen, wensch ik natuurlijk ook niet. Zoo, zoo 1 Ik dacht dat hij ovenals de andere leerlingen zou... Ja, natuurlijk, wat het werk be treft en de behandeling in huis en werkplaats, baas Horn. Overigens, u moet toch bedenken, dat het hier Ben kind uit goede familie betreft... Zeker, meneer, de oudé man glimlachte weer heel eigenaardig, het zal in orde komen. U zult met me tevreden zijn en Willy ook. Ik wil hopen, dat do geschiedenis goed aflooptMijn vrouw zal blij opkij ken, als ze er van hoort. Zij is dol op den jongen. Als hij de deur in komt, lacht haar heeie gezicht. Nu, dat is mooi, dan zal zij er ook niets tegen hebben. Dns, Maan dag komt de jongen hier. En houdt u me niet voor een slechten vader, baas Horn.... Volstrekt niet, meneer. De jon gen komt immers niet in het tucht huis. En het komt me eigenlijk heel goed van pas. Ik krijg eerst met Mei oen nieuwen leerling en er is druk werk. Dan kan Willy dadelijk aan pakken. Hij is al haast half en half een schrijnwerker. Menig uur heeft hij al bij me in de werkplaats ge staan en 't is een lust om te zien, hoe goed hij werkt. Mooi. Wel bedankt dus, baas Hora. Natuurlijk zal ik u de moeite en de ko9ten, die, u hebt, vergoeden. Ik breng Willem zelf bij u. Bonjour Uw dienaar, mijnheer Zoo, baas Horn, waar is de kwajongen Met deze vraag komt de kanton rechter op Zaterdag' na Paschen te gen den avond de werkplaats binnen. Hier, vader Het met eeh heldere stem gegeven antwoord komt uit een hoek, waar Willy ijverig bezig is met het afme ten va.n planken. Zoo, ben je daar? Nu, ik zal het je zeggen ik zal nog' eenmaal gena de voor recht laten gelden. Je zult geen schrijnwerker worden, maar verder het gymnasium bezoeken, als je mij beloven wilt, flink te leeren en je alle moeite te geven om, de tevre denheid van je leeraren te verwerven. Maar weet dit wel, blijf je weer zit ten, dan is er geen pardon, dan wordt je een handwerksman. Al het bloed wijkt uit liet gezicht van den knaap, hij staart zijn va der verschrikt aan. Eindelijk roept hij uit Vader, dat is u geen ernst, dat kan geen ernst zijn Ik ik ach, vader, laat mij hier bij mijn werk, waarvan ik zooveel hou, zoo ont zaglijk veel hou, laat me bij baas Horn, die 't zoo goed met ine meent Ik kan nii eenmaal geen Latijn en Grieksch leeren, vader, het gaat werkelijk niet in mijn hoofd. Met een dreigend gebaar treedt de rechter op zijn zoon toe en heft de hand op om hem. te slaan; hij laat haar echter weer vallen en kijkt cl en knaap doordringend aan. Baas Horn legt de zware, vereelte hand op den schouder van den opge wonden vader. - Meneer, ik zou hier ook een woordje mee'hebben te spreken, daar ik nu toch nog de baas van den jon gen ben. Willy heeft gelijk, duizend maal gelijk. Ik heb nog nooit een zoo flinken, schranderen en vlijtigen leer ling gehad, en ik ben nu zestig jaar «n sedert vijf en dertig jaar baas. Dat is maar geen praatje, dat is niet over dreven, het is de waarheid! Ja, wat kan mij dat schelen, wat helpt mij dat? U moet inzien, meneer dat het zonde zou wezen, als u Willy wilde dwingen om weer op school te gaan. Ik kan m° wel voorstellen, dat het u zwaai moet vallen, een meneer als u, cm V:'.' uw eenigen.zoon een hand- we-I'f man te maken. Maar de jongen kan later toch op een ambachtsschool gaan, en geloof me, hij zal het met: zijn vak nog vei- bréngen in de we- reld, en dan zal hij menigeen uit lachen, die veel examens heeft gedaan en zich met moeite door het leven heenslaat. U moet het toch ook zelf inzien: de jongen is een heel andere geworden in dez'e: veertien dagen,- op geruimd en vroolijk, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. En ik heb hem toch waarlijk .niet zacht aange pakt. De kantonrechter strijdt een bitte ren tweestrijd, en eenigé oógenblik- ken blijft het heel stil in de werkplaats Daarna steekt hij echter baas Horn de hand toe en zegt: U hebt gelijk. Ik 'zie liet in.' Laat het dan zoo blijven als het is. Uit de grap, zooals u het noemde, is wer kelijkheid geworden... Willy, je'hoeft' niet weer naar 't gymnasium, je mag bij baas Horn verder leeren. De he mel geven, dat het voor je geluk is, jongen. Dat zal het! zegt met bewogen stem de oude schrijnwerker, en tege lijkertijd vliegt de jóngen zijn vader om den hals. Daarna stamelde hij, bevende van ontroering: Ik zal u altijd eer aandoen, va der, en u zal zich nooit over uw zoon behoeven te schamen. Mooi, jongen! Ga nu maar mee naar moeder! Die zal niet boos zijn, dat het geploeter op het gymnasium gedaan is... Morgen spreken we ver der, baas Horn! - Zoo geschiedde. Willy's vader en baas Horn wer den het spoedig over de voorwaarden eens on Willy werd schrijnwerker. Hij bleef lessen nemen in teekenen en wiskunde en wist toen hij later op eigen beenen kwam te staan zich zoo flink vooruit te werken, dat hij nu een der grootste meubelfabrikanten van zijn land is. Zijn vader, die lang nog met leedwezen gadesloeg' hoe zijn. zijn zoon, in plaats van ambtenaar, handwerksman werd, heeft geleerd zich met de gedachte te verzoenen en is later trotsch geworden op zijn zoon, die, al sprak hij ook de talen slecht, toch een sieraad is geworden voor zijn familie. In de klem Ik wil hier eens verhalen, hoe ik eens in de klem heb gezeten, en wel in den volsten zin des woords. Het is al heel lang geleden. Ik was commies te W. aan de grenzen. Vroeger was ik een heel knappe fourier geweest en was toen een zeer knappe commies, naar wien vele meisjes graag keken, al zeg ik het zelf. Ik kreeg al spoedig een oogje op Marieke de Wilde, een flink, degelijk meisje, een roos aan de grenzen. Van tijd tot tijd liep ik de werf van vader Do Wilde eens op, om een sigaar aan te steken. Dan zag ik Marieke, maar tante Nel, een leelijke oude toover- heks, de zuster van den boer, keek me aan als een waakhond en hield me op een afstand. Maar ik was niet voor niets fourier geweest I Vader De Wilde was een gegoede hoer sinds jaren weduwnaar, was Marieke zijn eenig kind. Tante Nel hield trouw de wacht over haar. Doch ik had al spoedig een plan van bele gering beraamd, en daar ik veel van ondermijnen hield, nam ik dien ze keren weg te baat. Een bestorming zou trouwens weinig hebben gebaat, want Martijn de Wilde en Nel waren niet te verachten buitenwerken, te minder, wanneer men de gezindheid van de belegerden nog niet kende. Tot mijn groote vreugde hoorde ik, dat Marieke „geleerd" was, dat is, dat zij lezen en schrijven kon, en van dien tijd af begon ik mijn operaties. Klaas, de knecht van De Wilde, was al op menig bakje foezel onthaald, en ik had al menigmaal mijn oogen ge sloten, als hij met een zak óp den rug na zonsondergang van den molen kwam (wij leefden nog in den tijd van het gemaal), eer ik hem in den arm durfde nemen, en toen ik er toe besloot en hem verzocht om voor mij een briefje aan zijn jonge meesteres te geven, pinkte hij met zijn linker oog, alsof hij zeggen wilde „Ik be grijp alles", en hij borg mijn rose- kleurig biljet in zijn tabaksdoos. Twee dagen gingen voorbij, die mij twee jaren schenen. O, hadden de smokkelaars mijn toestand gekend, ze hadden zooveel omslag niet behoe ven te maken, want .evenals lamme ren langs een zieken wolf, hadden zij gepakt en gezakt mij voorbij kunnen gaan. Ik geloof ook, dat er wel zoo iets- gebéurd is, want nu hoor ik nog wel eens van Bart, den belhamel van den troep „dat er geen beter kerel is dan een verliefde commies". Op den derden dag ontving ik door tus- schenkomst van Klaas een briefhet was oen groot stuk papier, zoodat Klaas thans niet zijn tabaksdoos maar den bol van zijn hoed tot bergplaats had moéter. gebruik-n. Indien de liefde mijn bril niet ge slepen had, zou ik de hanepoo-ten op dat blad nooit hebben kunnen ont cijferen ik kreeg' dan ook geen bij zonder hoogen dunk van de „geleerd heid" mijner sehoone. Na spellen en gissen kwam ik echter tot de zeker heid dat ik op dien avond om tien ui.-.' achter den boomgaard a&n het kleine deurtje moest komen dat zij, Marieke, daar wezen zou, en dat wij de zaak daar wel konden bepraten. Een commies kent alle paden en zijwf-gjes binnen zijn district, geen •wonder dns, dat ik het kleine deurtje achter den 'boomgaard direct wist te vinden en, toen de gescheurde klok van W., 7 x> goed als ze .kon, tien sloegv'stond ik gereed om op t eerste sein het kleine deurtje binnen te slui- J pen. Pst, pst hoorde ik achter de dichte haag en ik duwde tegen het poortje. Het was niet gesloten, ik trad bin nen en zag een witte gestalte. Ik wil de de gestalte tegemoet ijlen, toen een ijzeren hand mij aan het been greep en haar stalen nagelen door alle om- kleedselen heen, in 't vleesch drukte. Help riep ik, help Geen wonder, dat ik schreeuwde, want ik stak in een klem. Hebben we jou, kersendief riep de gedaante, die van wit zwart werd, want zij smeet een bedjaken weg, waarin zij gehuld was geweest, hebben we jou Ge zult er van lusten, en ik herkende de lieflijke stem van tante-'Nel. Komt- maar hier, jon gens riep de heks, we hebben den dief, en als den aanvoerder van hare hulpbende herkende ik bij het lan taarnlicht Klaas. Had ik als een rat mijn been af kunnen, bijten,, ik geloof dat ik het gedaan zou hebben, oïh dien guit in het haar te vliegen maar1^- ik zat in de klem Eer men echter nog be gonnen was om mij een portie stok slagen toe te dienen, kwam er uit komst Martijn de Wilde was door het geschreeuw gewekt en kwam er op af. u Wij hebben den dief, gilde Nel. De Wilde! zei ik, zoo kalm moge lijk ik ben de commies K., verlos mij .en. ik zal u alles zeggen. Hij kwam naar mij toe, belichtte en bekeek mij van alle kanten en vroeg, toen - Hoe duivel komen hier klem men En er is er nooit een op de hoeve geweest Ik was spoedig ontslagen, en hel eerste gebruik, dat ik van mijn ge kwetst been maakte was, om Klaas een schop te geven toen volgde ik De Wilde naar de woning, terwij Nel verdween als een heks. Ik verhaalde vader De Wilde allei naar waarheid en constateerde d< uitnoodiging tot een gesprek, dooi mijn, brief van 15 vierkante duim. Dat is valsch, drommels valsch Als Marieke daar vna weet, sla- ik zi dood, schreeuwde Martijn en deei mij'schrikken, toen hij naar eei blaaspijp greep, maar 't was slecht om tegen de zoldering te bonzen, ei eenige oogenblikken later trad Ma rieke 'onthutst binnen. Ik stond op ei wilde nu spreken, maar De Wild zei Zwijg, mijnheer K. 't is hiei mijn zaak, mijn erf is geen ro-overs hoi.... de duivel zal ze.... En Marieke stond te heven als eei riet. Meer bedaard begon nu vade Marlijn de geschiedenis te verhalen en het deed me goed, dat het liev meisje schreide als een kind en bo vénal danste, mij het hart van blijd schap, toen ze met eenvoudigen eras zei dé Neen vader, geloof dat vrij, al mijnheer K. mij had willen spréken zou ik hem niet in een klem hebbe laten loopen. De Wilde lachte, dat hem de tri nen over de wangen liepen en zei Vriend, ik wacht u morgen hie 't is te laat om nu de zaak te onder zoeken, maar ik ken ze ook reeds mijn zuster en scheele Klaas zulle er wel meer van weten. En toen ging ik heen, inwendig b! dat ik in dé klein had gezeten. Ga zitten, man zei De Wild toen ik den volgenden dag teru kwamwe moeten eens sam< praten. Mijn. zuster Nel heeft je kool gestoofd en Klaas was ha handlanger je kondt nooit ongelu kiger keuze doen om hem tot bode nemen mijn zuster heeft een gezv ren haat aan alle ambtenaren, oi dat zij driemaal beboet is en daar) een half varken en een mud meel v( loren heeft,dus begrijp je, dat 1) niet zonder reden is, je briefje ai Marieke, op dat mooie gekleurde I pier, heb ik nu ook gelezen en ook. Meen je, wat je geschreven hel 't Was niet. noodig, dat ik „ja" z want ik voelde dat ik bleek werd, toenreikte hij mij de hand. Welnu, hernam hij, Marie wil je tot man hebben en ik heb vi met je als zoon vraag je ontslag word boer net als Ik.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 12