sel dor maan nog maar weinig ver
bleekt en de dageraad nog lang niet
aangebroken.
Huiverend sloop Royburn terug
naar de Amerikaansche linies, ver
langende naar de verkwikkende
warmte der kampvuren.
Met den vloed.
Aan de Ferdinandskade te Praag
staat een oud geelsteenen liuis. Op
den voorgevel van dat oude huis zijn
hooger en lager vele jaartallen en
streèpen in de muren ingekrast. De
jaartallen beteekeuen de overstroo-
mingsjaren en de streepen de ver
schillende hoogten, die de vloed heeft
bereikt. Achter het huis, verscheide
ne voeten onder de hoogaangelegde
kade loopen een menigte kleine, smal
le stegen, donker en smal. als zwarte
slootjes op den haven uit.
De stegen worden grootendeels door
kleine kooplieden en arbeiders be
woond, arme, nijvere menschen,
meest Bohemers, want de arme joden
houden zich in de nog nauwere don
kere'steegjes in het centrum der stad,
achter den ring der'oude stad, op.
Frangois Knic-ék was een lange,
knappe kerel met heel regelmatige,
hoewel eenigszins slappe trekken en
zijn vrouw was een klein mager
persoontje, met zwarte oogen, beenige
wat helrood gekleurde wangen en al
tijd gejaagd en druk in de weer. Zij
had het ook di-uk van den vroegen
morgen wanneer ze voor Frangois
de koffie zette, die hij, langzaam wak
ker wordend, in bed opdronk tot
iaat.-in den avond, wanneer zij voor
haar man, den jongen en zichzelf hij
de kleine keukenlamp stopte, naaide
en wascjite. Maar niemand kon zeg
gen dat Frangois vuile hemden of
kousen met gaten droeg en Koert was
eoo zindelijk, als men dat van een
tienjarig' jongmehsch redelijkerwijze
mag verwachten, dat den geheel en
dag in alle hoeken en gaten, zelfs m
de goot en op zandhoopen zit.. Kathi
zag wel niet graag, dat de jongen
zonder toezicht op straat rondliep,
maar wat zou ze? Ze had verschillen
de werkhuizen, waar ze werkte van
zeven uur 's morgens tot acht uur 's
avonds, den middag uitgezonderd.
Dan snelde ze naar huis om het eten
klaar te maken. Kathi verdiende vast
haar twintig gulden per maand; maar
dat was ook wel noodig, want Fran
cois hield niet van slechte kost, maar
nog minder van werken. Men mag
toch niet verlangen, dat eeh knappe
kerel die de klarinet een beetje valscli
kan blazen, lust zou hebben in gewo
nen, eenvoudigen arbeid. En Kathi
was zeker de laatste om dat te verlan
gen. Ze had standvastig de 'grootste
martelingen om haren mooien man
kunnen verdragen en zou liever de ge
heele week door honger hebben gele
den, dan dat ze niet dagelijks dertig
kreuzer voor. bier en sigaren in Fran
cois zak had gestoken. Hij nam dit
geld als een wettige krijgsschatting
in ontvangst en ging na het. eten met
een klein trotsch hoofdknikje de deur
uit, om in den naburigen sigarenwin
kel een paar Virginia's te koopen, die
hij dan in de een of andere kroeg bij
een schuimenden pot bier oprookte.
Het was overigens een aardig ge
zicht, zooals Frangois daar in behaag
lijke waardigheid den rook aan zijn
lange sigaar onttrok, en hoe bij met
de hand door zijn vollen haardos
streek, nadat hij 'n slok hier had ge
dronken, en het schuim uit de zwarte
snorharen zoog. Maar nog imponee
render, was het, hem met langgerek
te, zangerige eindtonen en energieke,
Slavische keelklanken te hooren spre
ken. Hij was socialist, dat wilde zeg
gen, hij had wat verwarde begrippen
die hij in volksvergaderingen had
opgevangen, en die hij nu in lange
en breede redevoeringen steeds weer
opwarmde. Bijzonder veel gewicht
hechtte hij aan de verdeeling van 't
geld onder allen en wel op die ma
nier, dat hij steeds feestdagen zou
hebben, zonder ook maar het gering
ste te doen en in vlagen van edelmoe
digheid verheugde hij er zich over,
dat Kathi het dan ook een. beetje ge
makkelijker zou hebben.
Twee dingen moest, men echter ter
eere van Francois zeggen: hij dronk
nooit meer dan hij kon verdragen en
hij was nooit ruw of slecht tegen zijn
vrouw. Hij was slechts van nature
laks en had het geluk gehad, dat hij
zoo'n rustelooze kleine bij als Kathi
tot vrouw had gekregen.
Kathi had een droom, die dikwijls
in hare bezige hersenen rondspookte
en die vooral dan een zucht van ver
langen ontlokte, wanneer ze een klei
nen groente-, brood- en worstwinkel
voorbijging ze wilde een winkeltje
hebben. Maar zulke plannen èischen
kapitaal en daar zij dat noch -bezat,
noch had te wachten, droeg zij zoo
wel droom als verlangen diep in haar
hart en ploeterde dag aan dag thuis
en buiten; snel in hare bewegingen
als een kwikstaartje, klein en mager
als een krekel, maar opgeruimd en
frisch als de winterdag. Zoo was
Kathi.
Toen echter gebeurde het buitenge
wone, wat bij uitzondering zelfs in de
werkelijkheid voorkomt. Een oude,
nukkige jongejuffrouw, bij wie "ze hij-
na tien jaren had gediend, werd na
melijk ziek en stierf. Zij was ten slot
te zoo geroerd over Kathi's langjarig
geduld, dat zij haar tot belooning bij
testament vijfhonderd gulden ver
maakte.
En daarmee werd Kathi's droom
werkelijkheid.
Francois verzette zich niet tegen
hare plannen. Hij wist uit ervaring,
dat zij practisch was en bovendien
streelde het zijn ïjdelheid als eige
naar van een winkel te kunnen optre
den. Het was een trótsche dag in Ka
thi's leven, toen deze heerlijkheid
kant en klaar gereed stond. Het zwar
te uithangbord met den in geel ge
schilderden naam, Frangois Ivnicèk,
de planken voor do deuropening met
hun smaakvol gerangschikte slakrop-
pen, tomaten, eieren en kleine bosjes
groenten, de frisch geverfde, nieuwe
winkel, de melkpannen, de kluiten bo
ter, de aardappelen, dat alles bood 'n
aanblik, die Kathi als het ware ver
blindde en haar eenvoudig gemoed
van innerlijke voldaanheid vervulde.
Af en toe rookte Francois 's avonds
zijn sigaar thuis.
Hij stond lioogopgericht met vorste
lijk gelaat in de winkeldeur en keek
uit de hoogte op de voorbijgangers
neer. Zijn voorkomen, zijn geheele
gezicht zei duidelijk: „Ik ben Fran
gois Knicék en dat is mijn winkel"
wel is waar van het geld van zijn
vrouw gekocht, maar die beiden zijn
immers niet alleen één, maar de man
is toch gewoonlijk ook nummer één en
niemand vermocht in hoogere mate
nummer één te zijn dan Frangois Kni
cék. Zoo verliepen er ongeveer vier
maanden, en de Knicéks hadden geen
reden zich te beklagen. De winkel
ging wel niet schitterend, maar toch
ook lang niet slecht. Kathi bediende
hare klanten goed, bepingeldé ze niet
om een kreuzer, was flink in haar op
treden en vriendelijk tegen iedereen.
Frangois had steeds een grapje over
voor do dienstmeisjes van deze wijk
en was den winkel tot sieraad, wat
ook er toe bijdroeg' om het aanzien er
van te Verhoogen.
Francois bezocht nu zelden meer
een kroeg.
Hij liet zich liever door de kleine
Koert een kruik bier halen, en wan
neer een van zijn oude vrienden in
den winkel kwam, noodde hij hem in
de keuken een glaasje mee te drinken,
dikwijls onthaalde hij hem ook op
warme worst en 'n schotel met in vet
drijvende „Knödel," een soort balle
tje van mèel en brood, die Kathi zoo
heerlijk wist klaar te maken. Het
stond nu eens voor al vast, dat Kathi
alles goed deed, wat ze ondér handen
nam.
Deze gemakkelijk tevreden gestelde
vrouw was huiten zichzelve over de
gunstige wending in 'haar lot. Zij be
hoefde nu niet meer van huis tot huis
te 'rennen, altijd als een veèrbootje
heen en weer te schieten tusschen
huiselijkheid en werkhuizen, zonder
voor haar eigen huis goed te kunnen
zorgen, of om op Koert een oog in.
't zeil te kunnen houden. Nu 'was het
een lust om haar keuken te zien; zoo
i helder, kraakzindelijk en glanzend
zag het er daarin uit. De bedden wa
ren met sneeuwwitte lakens bedekt
en van heldere, met kanten versierde
kussens voorzien alles haar eigen
werk.
Op de tafel ontbrak nooit het tafel
laken, voor de ramen zag men steeds
hagelwitte gordijnen engoedverzorgde.
bloemen, en het keukengereedschap
van blauw en grijs emaille werd na
het gebruik steeds gepoetst.
Zoo ging de zomer voorbij. Einde
Augustus was gekomen. Tot nog toe
was het heerlijk weer geweest. De
plompe, diep liggende rivierstoomboo-
ten op de Moldau voeren met tragen
radslag de passagiers naar de vele
restaurants in de omgeving van
Praag. Overal schemerden onder de
dichtbebladerde boomen tafels, ban
ken, bierglazen en menschengewemel,
tot plotseling de hemel van kleur ver
schoot en er zoo troosteloos uitzag als
een van zwarte voering voorzienen
blauwen mantel, dien men omkeert.
En toen regende het van den morgen
tot den avond. Uit de smalle stegen
stroomde onafgebroken vuil water in
de Moldau af, en wanneer men de
kraan van de waterleiding opendraai
de, kreeg men niets dan een geelgrij
ze, troebele vloeistof.
De plank in de deuropening van
Frangois Knicéks' winkel was leeg'.
Men kon de groentetoch niet laten
wegdrijven, en de verkoop nam af,
want niemand ging bij dit afschuwe
lijk weer uit; men ging niet dan nood
zakelijk uit, toch was Kathi tevreden
met het afgeloopen seizoen. Haar klei
ne geldkist was vergroot en ze kon
den met een gerust hart dit jaar een
vroolijk Kerstmis vieren. St. Nicolaas
zou zoowel voor Koert als voor haren
Frangois vele mooie geschenken bren
gen ,en voor zichzelf zou ze een ja
pon koopen, om daarmee Zondags te
pronken. Het moest er inderdaad
goed hij hen voorstaan, wanneer zij
er aan dacht, iets voor zich zelf te
koopen.
Het regende vijf dagen lang. De
oude, groene kerkkoepels schitterden,
alsof ze gevernist waren, en de rivier
rolde moeizaam zijn 'golven tegen de
kade. Het water steeg, en oude, erva
ren Praagsche burgers, die zich de'
groote overstrooming van 1870 nog
heugden, keken met bedenkelijk ge
zicht, naar de vale, onheilspellende
kammen der golven. Maar het jonge
geslacht baarde zich daar geen zor
gen over.
Ook Kathi en haar man gingen op
dezen vijfden regendag gerust naar
bed. Kathi had schoonmaak gehouden
en sliep den zwaren slaap des recht
vaardigen. Frangois sliep als steeds
voortreffelijk en het zachte geplas
van den regen werkte bovendien als
een zacht wiegelied. Maar tegen' drie
uur 's nachts mengden zich doffe ka
nonschoten in dit geplas en langza
merhand stierf het geheel weg in een
zonderling-dreunend, machtig brui
send, onverklaarbaar iets. Met elk
schot steeg het geraas; menschenstem-
men, hulpgeroep, commando's dron
gen door het lawaai en daardoor wak
ker geworden, ging Kathi opzitten en
luisterde. Versuft en verward sprong
ze uit bed. Met een schreeuw wekte
ze haar man, want ze stond tot aan
de enkels in het water.
Het was de rivier, de rivier, die on
der het kalme geplas tot een reusach
tig monster was aangègroeid, dat zich
nu op het land wierp ora prooi te
zoeken.
Er was geen denken meer aan de
straat te bereiken. Half gekleed, het
kind en het geldkistje met de onge
veer 90 gulden meenemend, die ze in
huis hadden, snelden Kathi en Fran
gois naar de bovenverdieping, van
waar ze met schrik en verbazing in
de vale morgenschemering bemerkten,
hoe een onafzienbare grauw-gele wa
termassa alles in den omtrek in een
schuimende zee had veranderd.
Nog een kwartier en de ruiten hun
ner woning werden ingedrukt. Ka
thi hoorde het kraken der omvallen
de meubels, hooger. al hooger steeg 't
water.
En overal in 't rond hetzelfde too-
neel van jammer en verwoesting, ang
stige menschen, puinhoopen van ver
nield huisraad, meubels en kleeding-
stukken dreven en warrelden in het
steeds meer voortdringende water, dat
niets ontzag, noch Praag's trótsche
monument, de oude heiligenbron,
noch den kleinen groentenwinkel der
arme Kathi.
De harde werkhanden als tot liet
gebed gevouwen, zat de van alle have
beroofde vrouw stil en stom op het
vlot, dat men ter harer redding had
gezonden. Hare treurige zwarte oo
gen keken over de watermassa's in
een kommervol verschiet. Thans heet
te het, den ouden strijd opnieuw te
beginnen, zich af te beulen en te
vermoeien, want waar zou men de
middelen vinden, om een nieuw win-
keltje te beginnen. Het gebeurt niet
eiken dag dat een oude jongejuffrouw
iemand per testament vijfhonderd
gulden nalaat.
Frangois beschouwde in koninklij
ke houding de verwoesting. Hij nam
de zaak philosofisch op.
Gemakkelijk had hij het gehad, ge
makkelijk zou hij het hebben. Of men
nu redevoeringen om de maatschap
pij omver te werpen thuis in een zin
delijke keuken of buiten in een sme
rige kroeg hield, dat kwam toch op
't. zelfde neer. En Frangois gevoelde
zich geneigd de dingen van den gun
st igsten kant te bezien.
Een arm vol groenten,roode toma
ten, groene slakroppen en sierlijke
kleine peterseliebosjes danste hun
juist voorbij. Kathi's Zwarte oogen
vulden zich met een."paar bittere' tra
nen! Het was het overblijfsel van ha
ren mooien droom, die daar mét de
rivier wegdreef.
Een andere keuze.
(Naar het Duitscli).
De jongen kan er nu toch een
maal niets aan doen, Otto Hij heeft
nu eenmaal geen hoofd voor vreemde
talen, dat moet je zelf toch ook inzien!
Heelemaal niets zie ik in Kom
me toch niet aan met zulke veront
schuldigingen Onverschilligheid is
het, luiheid Maar ik zal het hem wel
inpeperen, ik zal de luiheid er wel
uitdrijven, ik....
Otto, lui is onze jtongen werke
lijk nietHoeveel volharding, hoe
veel -onvermoeide vlijt toont Willy,
als hij teekent of hout snijdt of met
de figuurzaag bezig is. Urenlang is
hij dan aan het werk, en als hem iets
mislukt, begint hij onverdroten op
nieuw. -
Och kom, praat me toch niet
zoo!... Zulke beuzelpraatjes, daar
mee komt hij niet door zijn examen.
Neen, de bengel is nu vijftien, hij
moet eens ernstig beginnen! Kijk
zijn rapport eensEn hij zit reeds
twee jaar in dezelfde klasseGrieksch
onvoldoende, Latijn even voldoende,
Fransch even voldoende, 't is el
lendig! Wat helpt het nu, dat hij
voor teekenen en wiskunde zoo goed
is. Als hij niet sterk is in vreemde ta
len, komt hij op geen enkele hoogere
school vooruit I Hetis een ellende
Ein dit zeg ik je het timmerkistje,
dat je mij afgebedèld hebt voor den
knaap, dat wordt hem weer afgeno
men.
Beste Otto, het was zijn eenige
wensch Je zult toch....
Niets zal ik. Straf moet er zijn I
Het gesprek tusschen den kanton
rechter Flinke en zijn vrouw werd
hier afgebroken door het binnentre
den van Willem.
De vertoornde rechter wendde zich
nu tot den jongen
Je komt nét van pas, want ik
.heb een ernstig woord met je te spre
ken. Je ellendig rapport dwingt me
om krachtige maatregelen te nemen.
Let goed op, wat ik nu zeg, is geen
'gekheid. Blijf je met Pasehen weer
zitten, ik laat je van nu af pri
vaatles geven in 't. Grieksch en La
tijn, dan ga je in de leer bij den baas
beneden en je wordt een handwerks-
1 man, begrepen Nu, doe je best, jon
gen, ik raad het je aan
De moeder ging meelijdend naar
liaar jongen en streelde hem liefde
rijk de smalle wangen.
Je moet niet treurig zijn, Willy!
Kijk, vader is zoo bezorgd over je
loeren. Je zult je best doen, nietwaar,
dat het beter gaat
Ach, moeder, als 't maar kon!
Ik zouzoo graag willen, maar ik
speel het toch niet- klaar, met den
besten wij niet
Zuchtend keerde de moeder zich af,
de treurige oogen van haai' kind
deden haar pijn, en de moeie, troos-
telooze toon van zijn stem sneed
haar diep in 't hart.
Welk een vroolijk kind is Willy
geweest, tot aan den .tijd, dat hij op
■het gymnasium kwam liet is zonde
en jammer
Kort vóór- Paschen op een Zondag
namiddag, klopt de kantonrechter bij
den schrijnwerker Horn in het bene
denhuis aan. Een reeds bejaard,
maar nog flink man springt bij zijn
binnenkomen op van de sofa en
neemt zijn pijpje uit den mond.
Waarmee kan ik u dienen, me
neer vraagt hij eerbiedig".
Ik kom met een groot verzoek
tot u, baas Horn. Wij wonen nu al
zoolang onder één dak en hebben het
steeds goed met elkaar kunnen vin-
den, nietwaar
Dat zou ik denken, meneer.
Nu, dan durf ik met mijn ver
zoek voor den dag komen. Het betreft
mijn- jongen....
Willy?
De oogen van baas Hora, begon oen
te schitteren.
Als ik voor Willy iets doen kan,
meneer, zal 't gebeuren, want de
jongen is....
Een luiaard, een ondeugende jon
gen is 'tIk was vanmorgen bij zijn
directeur -en heb gehoord, wat ik
trouwens ook reeds wist, dat
Willem niet zal overgaan. Nu heb ik
hem gedreigd, dat-, als hij weer bleef
zitten, ik hem van de school zou ne
mén en iih de loer doen bij baas Hora.
Natuurlijk denk ik er niet in ernst
aan om mijn eenige zoon een hand
werk te laten leeren, maar ik zou de
bedreiging toch wel schijnbaar wil
len uitvoeren.
Schijnbaar Hoe bedoelt u dat,
meneer
Dat zult u dadelijk hooren, hes-
te Horn. Wilt u mij 't genoegen dloen
en den jongen in de Paaschvaeantie
als leerjongen aannemen; u geeft
hem veel te doen van 's morgens
vroeg tot 's avonds laathij eet bij u
.en komt alleen thuis om te slapen,
want ik zou natuurlijk niet willen,
dat hij met uw knecht en den ande
ren leerling samen slaapt. En een
afzonderlijk kamertje hebt u niet voor
hem
Neen.
Dat dacht ik wel, maar in al
le andere dingen behandelt u hem
precies ais een gewonen leerling.
mag hem ook gerust eens een klap ge
ven, als hij zijn best. niet doet. Ik
hoop, dat Willem, op deze wijze van
-zijn luiheid geneest. Dr. Herder, de
directeur, beweert trouwens, dat de
jongen volstrekt niet lui is, maar ik
weet wel. beter. Hij. kon wel meeko
men in de klasse, maar hij wil niet.
Wilt u mij dus dat plezier doen?Na
ie vacantia' zeg ik- dan, dat ik 't liog
eens weer met het gymnasium wil
1 próbeeren. U zult eens zien, hoe de
bengel dan veranderd.is.
Hm., méneer, de zaak is eigen
lijk niet heelemaal naar mijn zin.
Neemt u me 'niet kwalijk, dat ik 't
zég, maar mijn eerlijk handwerk is
eigenlijk te goed voor zoo'n g'r'ap.
..Een grap? Het'is een paedago-
gische maatregel, een zeer ernstige
zaak, baas Horn,
Toch blijft het een grap. Uw jon
gen moet zich vernederd gevoelen,
omdat hij -bij..een handwerkman is
de leer komt. En: als het doel bereikt
is, is de grap uit. Zoo is het toch be
doeld
Vernederd Neen, zoo ihag u
dat niet opvatten. Hij moest alleen
inzien, hoe goed hij het tot
nog toe gehad heeft, en hoe. moei
lijk de arbeid in de werkplaats is.
En daarbij nog de zooveel eenvoudi
ger leefwijze, want ik sta er op, dat
u Willem behandelt, alsof hij inder
daad niets anders is dan een gewo
ne leerling. Niet waai', baas Hora,
u slaat mijn voorstel niet af? Het is
werkelijk mijn laatste hoop. Ik heb
reeds alles beproefd, klappen heeft
de jongen gehad voor zijn slechte cij
fers, maar ik heb ingezien, dat we
daar niet verder mee komen. Ik moet
het nu op een andere manier be
proeven.
Goed, meneer, ik zal er op in
gaan, óm Willy, Ik hou van. den
knaap, 't is zoo'n lieve, beste jongen.
Alleen kon hij een beetje vroolijker
zijn.
Wel bedankt, baas Horn, dat u
me wilt helpen den bengel op den
rechten weg te brengen.
Als 't maar de rechte is, meneer!
Een zonderling lachje speelde hij
deze woorden om de lippen van den
ouden handwerksman.
La at dat mijn zorg zijnt, beste
Hora Natuurlijk, op Goeden Vrijdag
en op do beide Paaschdagen moet
Willem thuis blijven, en dot u hem
boodschappen laat doen, wensch ik
natuurlijk ook niet.
Zoo, zoo 1 Ik dacht dat hij
ovenals de andere leerlingen zou...
Ja, natuurlijk, wat het werk be
treft en de behandeling in huis en
werkplaats, baas Horn. Overigens,
u moet toch bedenken, dat het hier
Ben kind uit goede familie betreft...
Zeker, meneer, de oudé man
glimlachte weer heel eigenaardig,
het zal in orde komen. U zult met
me tevreden zijn en Willy ook. Ik
wil hopen, dat do geschiedenis goed
aflooptMijn vrouw zal blij opkij
ken, als ze er van hoort. Zij is dol
op den jongen. Als hij de deur in
komt, lacht haar heeie gezicht.
Nu, dat is mooi, dan zal zij er
ook niets tegen hebben. Dns, Maan
dag komt de jongen hier. En houdt
u me niet voor een slechten vader,
baas Horn....
Volstrekt niet, meneer. De jon
gen komt immers niet in het tucht
huis. En het komt me eigenlijk heel
goed van pas. Ik krijg eerst met Mei
oen nieuwen leerling en er is druk
werk. Dan kan Willy dadelijk aan
pakken. Hij is al haast half en half
een schrijnwerker. Menig uur heeft
hij al bij me in de werkplaats ge
staan en 't is een lust om te zien,
hoe goed hij werkt.
Mooi. Wel bedankt dus, baas
Hora. Natuurlijk zal ik u de moeite
en de ko9ten, die, u hebt, vergoeden.
Ik breng Willem zelf bij u. Bonjour
Uw dienaar, mijnheer
Zoo, baas Horn, waar is de
kwajongen
Met deze vraag komt de kanton
rechter op Zaterdag' na Paschen te
gen den avond de werkplaats binnen.
Hier, vader
Het met eeh heldere stem gegeven
antwoord komt uit een hoek, waar
Willy ijverig bezig is met het afme
ten va.n planken.
Zoo, ben je daar? Nu, ik zal het
je zeggen ik zal nog' eenmaal gena
de voor recht laten gelden. Je zult
geen schrijnwerker worden, maar
verder het gymnasium bezoeken, als
je mij beloven wilt, flink te leeren en
je alle moeite te geven om, de tevre
denheid van je leeraren te verwerven.
Maar weet dit wel, blijf je weer zit
ten, dan is er geen pardon, dan
wordt je een handwerksman.
Al het bloed wijkt uit liet gezicht
van den knaap, hij staart zijn va
der verschrikt aan. Eindelijk roept
hij uit
Vader, dat is u geen ernst, dat
kan geen ernst zijn Ik ik ach,
vader, laat mij hier bij mijn werk,
waarvan ik zooveel hou, zoo ont
zaglijk veel hou, laat me bij baas
Horn, die 't zoo goed met ine meent
Ik kan nii eenmaal geen Latijn en
Grieksch leeren, vader, het gaat
werkelijk niet in mijn hoofd.
Met een dreigend gebaar treedt de
rechter op zijn zoon toe en heft de
hand op om hem. te slaan; hij laat
haar echter weer vallen en kijkt cl en
knaap doordringend aan.
Baas Horn legt de zware, vereelte
hand op den schouder van den opge
wonden vader.
- Meneer, ik zou hier ook een
woordje mee'hebben te spreken, daar
ik nu toch nog de baas van den jon
gen ben. Willy heeft gelijk, duizend
maal gelijk. Ik heb nog nooit een zoo
flinken, schranderen en vlijtigen leer
ling gehad, en ik ben nu zestig jaar
«n sedert vijf en dertig jaar baas. Dat
is maar geen praatje, dat is niet over
dreven, het is de waarheid!
Ja, wat kan mij dat schelen, wat
helpt mij dat?
U moet inzien, meneer dat het
zonde zou wezen, als u Willy wilde
dwingen om weer op school te gaan.
Ik kan m° wel voorstellen, dat het u
zwaai moet vallen, een meneer als u,
cm V:'.' uw eenigen.zoon een hand-
we-I'f man te maken. Maar de jongen
kan later toch op een ambachtsschool
gaan, en geloof me, hij zal het met:
zijn vak nog vei- bréngen in de we-
reld, en dan zal hij menigeen uit
lachen, die veel examens heeft gedaan
en zich met moeite door het leven
heenslaat. U moet het toch ook zelf
inzien: de jongen is een heel andere
geworden in dez'e: veertien dagen,- op
geruimd en vroolijk, van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat. En ik heb
hem toch waarlijk .niet zacht aange
pakt.
De kantonrechter strijdt een bitte
ren tweestrijd, en eenigé oógenblik-
ken blijft het heel stil in de werkplaats
Daarna steekt hij echter baas Horn
de hand toe en zegt:
U hebt gelijk. Ik 'zie liet in.' Laat
het dan zoo blijven als het is. Uit de
grap, zooals u het noemde, is wer
kelijkheid geworden... Willy, je'hoeft'
niet weer naar 't gymnasium, je mag
bij baas Horn verder leeren. De he
mel geven, dat het voor je geluk is,
jongen.
Dat zal het! zegt met bewogen
stem de oude schrijnwerker, en tege
lijkertijd vliegt de jóngen zijn vader
om den hals.
Daarna stamelde hij, bevende van
ontroering:
Ik zal u altijd eer aandoen, va
der, en u zal zich nooit over uw zoon
behoeven te schamen.
Mooi, jongen! Ga nu maar mee
naar moeder! Die zal niet boos zijn,
dat het geploeter op het gymnasium
gedaan is... Morgen spreken we ver
der, baas Horn! -
Zoo geschiedde.
Willy's vader en baas Horn wer
den het spoedig over de voorwaarden
eens on Willy werd schrijnwerker.
Hij bleef lessen nemen in teekenen
en wiskunde en wist toen hij later op
eigen beenen kwam te staan zich zoo
flink vooruit te werken, dat hij nu
een der grootste meubelfabrikanten
van zijn land is. Zijn vader, die lang
nog met leedwezen gadesloeg' hoe zijn.
zijn zoon, in plaats van ambtenaar,
handwerksman werd, heeft geleerd
zich met de gedachte te verzoenen en
is later trotsch geworden op zijn zoon,
die, al sprak hij ook de talen slecht,
toch een sieraad is geworden voor zijn
familie.
In de klem
Ik wil hier eens verhalen, hoe ik
eens in de klem heb gezeten, en wel
in den volsten zin des woords. Het is
al heel lang geleden. Ik was commies
te W. aan de grenzen. Vroeger was
ik een heel knappe fourier geweest en
was toen een zeer knappe commies,
naar wien vele meisjes graag keken,
al zeg ik het zelf.
Ik kreeg al spoedig een oogje op
Marieke de Wilde, een flink, degelijk
meisje, een roos aan de grenzen. Van
tijd tot tijd liep ik de werf van vader
Do Wilde eens op, om een sigaar aan
te steken. Dan zag ik Marieke, maar
tante Nel, een leelijke oude toover-
heks, de zuster van den boer, keek me
aan als een waakhond en hield me
op een afstand. Maar ik was niet
voor niets fourier geweest I
Vader De Wilde was een gegoede
hoer sinds jaren weduwnaar, was
Marieke zijn eenig kind. Tante Nel
hield trouw de wacht over haar. Doch
ik had al spoedig een plan van bele
gering beraamd, en daar ik veel van
ondermijnen hield, nam ik dien ze
keren weg te baat. Een bestorming
zou trouwens weinig hebben gebaat,
want Martijn de Wilde en Nel waren
niet te verachten buitenwerken, te
minder, wanneer men de gezindheid
van de belegerden nog niet kende.
Tot mijn groote vreugde hoorde ik,
dat Marieke „geleerd" was, dat is, dat
zij lezen en schrijven kon, en van
dien tijd af begon ik mijn operaties.
Klaas, de knecht van De Wilde, was
al op menig bakje foezel onthaald, en
ik had al menigmaal mijn oogen ge
sloten, als hij met een zak óp den
rug na zonsondergang van den molen
kwam (wij leefden nog in den tijd
van het gemaal), eer ik hem in den
arm durfde nemen, en toen ik er toe
besloot en hem verzocht om voor mij
een briefje aan zijn jonge meesteres
te geven, pinkte hij met zijn linker
oog, alsof hij zeggen wilde „Ik be
grijp alles", en hij borg mijn rose-
kleurig biljet in zijn tabaksdoos.
Twee dagen gingen voorbij, die mij
twee jaren schenen. O, hadden de
smokkelaars mijn toestand gekend,
ze hadden zooveel omslag niet behoe
ven te maken, want .evenals lamme
ren langs een zieken wolf, hadden zij
gepakt en gezakt mij voorbij kunnen
gaan. Ik geloof ook, dat er wel zoo
iets- gebéurd is, want nu hoor ik nog
wel eens van Bart, den belhamel van
den troep „dat er geen beter kerel
is dan een verliefde commies". Op
den derden dag ontving ik door tus-
schenkomst van Klaas een briefhet
was oen groot stuk papier, zoodat
Klaas thans niet zijn tabaksdoos maar
den bol van zijn hoed tot bergplaats
had moéter. gebruik-n.
Indien de liefde mijn bril niet ge
slepen had, zou ik de hanepoo-ten op
dat blad nooit hebben kunnen ont
cijferen ik kreeg' dan ook geen bij
zonder hoogen dunk van de „geleerd
heid" mijner sehoone. Na spellen en
gissen kwam ik echter tot de zeker
heid dat ik op dien avond om tien
ui.-.' achter den boomgaard a&n het
kleine deurtje moest komen dat zij,
Marieke, daar wezen zou, en dat wij
de zaak daar wel konden bepraten.
Een commies kent alle paden en
zijwf-gjes binnen zijn district, geen
•wonder dns, dat ik het kleine deurtje
achter den 'boomgaard direct wist te
vinden en, toen de gescheurde klok
van W., 7 x> goed als ze .kon, tien
sloegv'stond ik gereed om op t eerste
sein het kleine deurtje binnen te slui- J
pen.
Pst, pst hoorde ik achter de
dichte haag en ik duwde tegen het
poortje.
Het was niet gesloten, ik trad bin
nen en zag een witte gestalte. Ik wil
de de gestalte tegemoet ijlen, toen een
ijzeren hand mij aan het been greep
en haar stalen nagelen door alle om-
kleedselen heen, in 't vleesch drukte.
Help riep ik, help
Geen wonder, dat ik schreeuwde,
want ik stak in een klem.
Hebben we jou, kersendief riep
de gedaante, die van wit zwart werd,
want zij smeet een bedjaken weg,
waarin zij gehuld was geweest,
hebben we jou Ge zult er van lusten,
en ik herkende de lieflijke stem van
tante-'Nel. Komt- maar hier, jon
gens riep de heks, we hebben den
dief, en als den aanvoerder van hare
hulpbende herkende ik bij het lan
taarnlicht Klaas.
Had ik als een rat mijn been af
kunnen, bijten,, ik geloof dat ik het
gedaan zou hebben, oïh dien guit in
het haar te vliegen maar1^- ik zat
in de klem Eer men echter nog be
gonnen was om mij een portie stok
slagen toe te dienen, kwam er uit
komst Martijn de Wilde was door
het geschreeuw gewekt en kwam er
op af. u
Wij hebben den dief, gilde Nel.
De Wilde! zei ik, zoo kalm moge
lijk ik ben de commies K., verlos
mij .en. ik zal u alles zeggen.
Hij kwam naar mij toe, belichtte
en bekeek mij van alle kanten en
vroeg, toen
- Hoe duivel komen hier klem
men En er is er nooit een op de
hoeve geweest
Ik was spoedig ontslagen, en hel
eerste gebruik, dat ik van mijn ge
kwetst been maakte was, om Klaas
een schop te geven toen volgde ik
De Wilde naar de woning, terwij
Nel verdween als een heks.
Ik verhaalde vader De Wilde allei
naar waarheid en constateerde d<
uitnoodiging tot een gesprek, dooi
mijn, brief van 15 vierkante duim.
Dat is valsch, drommels valsch
Als Marieke daar vna weet, sla- ik zi
dood, schreeuwde Martijn en deei
mij'schrikken, toen hij naar eei
blaaspijp greep, maar 't was slecht
om tegen de zoldering te bonzen, ei
eenige oogenblikken later trad Ma
rieke 'onthutst binnen. Ik stond op ei
wilde nu spreken, maar De Wild
zei
Zwijg, mijnheer K. 't is hiei
mijn zaak, mijn erf is geen ro-overs
hoi.... de duivel zal ze....
En Marieke stond te heven als eei
riet. Meer bedaard begon nu vade
Marlijn de geschiedenis te verhalen
en het deed me goed, dat het liev
meisje schreide als een kind en bo
vénal danste, mij het hart van blijd
schap, toen ze met eenvoudigen eras
zei dé
Neen vader, geloof dat vrij, al
mijnheer K. mij had willen spréken
zou ik hem niet in een klem hebbe
laten loopen.
De Wilde lachte, dat hem de tri
nen over de wangen liepen en zei
Vriend, ik wacht u morgen hie
't is te laat om nu de zaak te onder
zoeken, maar ik ken ze ook reeds
mijn zuster en scheele Klaas zulle
er wel meer van weten.
En toen ging ik heen, inwendig b!
dat ik in dé klein had gezeten.
Ga zitten, man zei De Wild
toen ik den volgenden dag teru
kwamwe moeten eens sam<
praten. Mijn. zuster Nel heeft je
kool gestoofd en Klaas was ha
handlanger je kondt nooit ongelu
kiger keuze doen om hem tot bode
nemen mijn zuster heeft een gezv
ren haat aan alle ambtenaren, oi
dat zij driemaal beboet is en daar)
een half varken en een mud meel v(
loren heeft,dus begrijp je, dat 1)
niet zonder reden is, je briefje ai
Marieke, op dat mooie gekleurde I
pier, heb ik nu ook gelezen en
ook. Meen je, wat je geschreven hel
't Was niet. noodig, dat ik „ja" z
want ik voelde dat ik bleek werd,
toenreikte hij mij de hand.
Welnu, hernam hij, Marie
wil je tot man hebben en ik heb vi
met je als zoon vraag je ontslag
word boer net als Ik.