BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 3 MAANDEN IF IS GERT PER WEEK. GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. labriek voor Vrouwen Natuurhistorische Wandelingen Wat het leven is. De Stationschef. 25e Jaargang MAANDAG 18 MEI 1908 No. 7636 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTF.NTIËN DOELTREFFEND ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Vriendelijkheid. Een deugd, welke meestal niet als en deugd beschouwd wordt, is de Tiende! ij kheid. Wanneer men voor ien of ander doel een vreemd huis linnen treedt, en daar met een vrien- lelijk gezicht ontvangen wordt, irengt zulks een aangename ge waarwording teweeg. Hoe prettig als de dochter des hui- es vriendelijk tegen haar ouders is, ils de huisvrouw hare bevelen op riendelijken toon geeft en evenzoo jloor hare dienstboden beantwoord roïdt! Hoe goed doet het den echtge- loot, als hij na de beslommeringen ,an zijn werkkring verbonden, huis- aarts keert en door de zorgende luisvrouw met een vriendelijk ge licht ontvangen wordt en deze er •oor gezorgd heeft dat de huiskamer len recht gezelligen prettigen indruk ip hem maakt. Hoe treurig is het tegenovergestel- le van dat alles, dat men een boos of astig humeur noemt! Wie kent niet koude, afgemeten blikken, die Iroge eentonige antwoorden, het aan dag leggen van de grootste on verschilligheid tegenover datgene, rat anderen zeggen of doen? Of, wat nog erger is, debitse bijtende stem 't boos opzet om niet te lachen of vrien delijk te zijn? Nauw verwant aan zulk een hu- fieur zijn zij, die licht geraakt en iwalijk nemend zijn, die altijd ge- leigd zijn te gelooven, dat men hen erongelijkt en een kleine veronacht zaming als een groote beleediging op- latten. Een vriendelijk en goed humeur is era zegen in huis. Slechts weinige mensehen verkee- en in omstandigheden aan anderen Toote weldaden te bewijzen, maar ij kunnen zich toeleggen op het be- eijzen van kleine liefdediensten. Hoeveel goeds kunnen op dit ge- lied niet de jonge meisjes verrichten, 'an wien men zoo licht geneigd is te eggen, dat ze tot niets nut zijn, om- jat haar maatschappelijke positie ran dien aard is, dat zij niet in ei- ren onderhoud behoeven te voorzien. Reeds de bereidwilligheid en de roorkomendheid om aan anderer venschen te voldoen, kan een wel- laad zijn. Wij noemen bijv.: Het afleggen van bezoeken bij hen, lie om de een of andere reden aan luis gebonden zijn; het geven van tleine geschenken in den vorm van paar eenvoudige bloemen of rruchten. Het zenden van een geluk- ivensch aan hen, die in den regel loor iedereenvergeten worden; het erecht wijzen en helpen van onhan- lige, onbeholpen lieden. Ouden van lagen te bezoeken hun voor te lezen if op te vroolijken, dat alles getuigt- ran vriendelijkheid. Het spreekt vanzelf dat onze naaste imgeving en onze bloedverwanten in le eerste plaats voor deze liefdedien- iten in aanmerking komen, want he- aas wordt zoo menigmaal over het toofd gezien, wat het eerst bij de land ligt.! aan; een huichelachtig mensch daar entegen slaat de oogen naar den grond. Zijn kinderen leeren zich vriende lijk en beleefd te gedragen, beteekent hun een vrijbrief voor het leven me de te geven. MARIE VAN AMSTEL. Een ruim veld voor het bewijzen jan kleine liefdediensten en vriende- biedt de ziekenkamer der ien en misdeelden. Met hoeveel lankbaarheid en vreugde worden .ar de kleine attenties ontvangen, lie men de lijdende monschheid rrengt! Het is verwonderlijk hoe weinig ir toe noodig is hun lot te verzach- hoe weinig voedsel en kleine irsnaperingen hen gelukkig maakt. Hoeveel wordt er niet dikwijls loor dienstboden weggeworpen, dat in armen ten goede kon komen! anneer ze daar slechts op bedacht ■aren! En wat ten slotte onze kinderen betreft, zij moeten niet alleen vrien- lelijk jegens hun ouders zijn, maar )ok jegens de dienstboden en in den ingang met andere kinderen. Er bestaan vele kleine beleefdheids rormen, die geen moeite kosten, en [die den omgang van de menschen ider elkaar regelen en vergemakke- ijijken. Daartoe behoort de vriende lijkheid, die niets gemeen heeft met [huichelarij, welke uit zelfzucht ont- jttaat en onedele bedoelingen heeft, terwijl de vriendelijkheid slechts een .eigenschap van een goed hart is. Vriendelijke menschen zien denge- ^ne, die hen groet, steeds vrijmoedig IN EN OM HAARLEM. CCXVI. Mooi zoo, ge zijt onze afspraak niet vergeten, en in groolen getale hebben we spoedig de Amsterdam- sche Poort achter den rug. We volgen de tramrails, links de haan terug, rechts de baan heen. 't Is ie gevaar lijk ora langs vaart of sloot te wam delen, want elke tien minuten zou den we door zoo'n voorbijsnorrend •ijtuig kunnen worden aangereden, of van schrik ter zijde kunnen sprin gen in vaart of sloot. Tien getrouw waarnemer, toch laat zich zoo licht inpakken door de beschouwing van deze of gene bijzonderheid, dat bij alles rondom zich vergeet. Dus maar voorloopig den middenweg gehou den, oogen links en dan weer rechts hebben we hier of daar iets ontdekt, dan even uitgekeken, of er een tram in "t zicht iszoo niet, dan vlug over gewipt. Aan dié tramlijn echter vinden we heel wat planten, die hier vroeger niet stonden en geen wonder, er is heel wat grond aangevoerd en met dien grond heel wat wortelstokken of andere overblijvende deelen en ze ker heel wat zaad, dat soms verba zend lang de kiemkracht kan behou den, er zijn voorbeelden van, dat zaad 25 jaar lang' in den ondergrond had gezeten en ontkiemde toen die grond bovenkwam. QewoonnjK is uar. ook grond van andere plaatsen, veelal duinzand en het wekt dus bij ons ook al niet de minste bevreemding, dat tal van be kenden uit de duinen zich ook hier an onze gezichten vertoonen. Hé, wat staat daar onder aan den kant van de sloot Een scherm- bloem, dat is zeker, en wat eigenaar dig lichtgroen blad. Afplukkende, ruiken we meteen een eigenaardige geur, zoo vaak aan schermbloomigen eigen, denk maar eens aan venkel, dille, karwei, peterselie, selderij.... Ja, juist, selderij, die reuk heeft liet wel. En als we even onze flora open slaan en de kenmerken gaan ergelijken, zullen we spoedig tot de c-ntdekking komen, dat het werkelijk ook selderij is. En dat in :t wild Waarom niet Zie de weilanden eens over, wat een frischgroene kleur, en wat doen die pinksterbloemen en die zwiepende zuringstengels het daar- tusschen mcoi. Hier staan ze ook langs den weg. Kijk bij die Pinkster bloem nog eens heel even naai' de -4 lange en twee korte meeldraden, vergelijk die, thuis gekomen, eens met de Alpenscheefkeik. dan zult daarbij merken, dat juist bij die kor te meeldraden de twee kelkbladen een zakvormig aanhangsel hebben als bewaarplaats voor den honing, en Iet dan tevens op de bijen, die bij die honingrijke planten zoo gaarne ko men snoepen, en dan tot weder dienst van die korte meeldraden wat stuifmeel medenemen. Mocht de kruisbestuiving faien, dan is er nog altijd kans op zelf bestuiving door de 4 lange. En dat herderstaschje, lepeltjes- dief, of hoe dat kleine ding meer mag heeten daar is de vrucht,vorming bij de eerste, de onderste bloemen ach terwege geblevenmaar geen nood, die tros bloeit hooger op nog stevig door en do zijtakken ook daar zijn de eerste taschjes of lepeltjes reeds. Wat doet die spreeuw daar toch in de weide? Ijverig pikkend gaat hij verder. Het mooie vederkleed ver toont al niet meer dat schoon van 't bruiloftsgewaad, maar toch glinstert het in de zon. Zie die zwaluw, hoe scheert ze het watervlak, om de met Mei uitgekomen mugjes en vliegjes een zekeren dood te bereiden.' Gelukkig voor het voortbestaan dier dieren zijn de eieren reeds weer aan liet water toevertrouwd, en ge lukkig voor de zwaluwen, heeft de lieve Mei-maand veel goed gemaakt, wat haar wispelturige zuster April bedierf. Zij had haar schik in het pruttelen der menschen, doch stoor de zich daaraan in 't geheel niet. Toen zij echter werd verdrongen door haar lieve zuster, was alles i: paar dagen veranderd èn groen èn bloemen, zonneschijn èn vogelen gezang. Als met een tooverstaf was alles omgekeerd. Daar loopt een vlugge trippelaar voor ons uit. Wat is dat diertje in beweging het heeft wat slanker.'bouw betreft, wel iets van de mooie zwaJuw, maar zie dat staartje toch, geen oogenblik is het in rustja toch, een klein -r.ukje omlaag, om het daarna weer in" de hoogte te hebben, 't Is het kwik staartje. En schuw is liet in 't geheel niet, het kent de menschen, het weet maar al te goed, dat het ook op onze bescherming rekenen kan. Eigenaardig zijn de namen akker mannetje en bouwmannetje, en nog mooier de naam ploegdrijver, die men het diertje gaf, naar de om standigheid, dat hei op den akker zoo gaarne den ploeg \olgt, om te zien, of het blanke ijzer ook wat voed sel uit de aarde losmaakte. Daar verneemt ons oor de stem van' den kievit, die zeker m gindsche1 weide thans ongestoord haar eieren kan uitbroeden en de jongen groot brengen. Al kijkende en babbelende zijn we bij de Haarlemiïierliede gekomen. 1 Een rlruk punt, een mooi punt", schreef ik voor een paar weken in Eigen Haard". Een druk punt ze ker duizenden en nog eens duizen den telegrammen en telefonische ge sprekken langs of met behulp van die ijzeren en koperen draden langs de spoorbaan nog grooter is mis schien het aantal reizigers, door de stalen rossen langs dat 4-tal ijzeren staven vliegensvlug voortgetrokken. Door cle vaart, nu juist geen drukke bewegingmaar toch biedt het zoo'n aardige afwisseling aan. Dan de electrïsche tram van Amsterdam naar Haarlem en Zandvoortdan de straatweg met als zijn fietsers en auto's en wij, stakkers, te voetdan de tram naar Amsterdam, om te ein digen met die beide kokers van de .waterleiding, waardoor het water, uren ver vervoerd, den Amsterdam mers een glas helder duinwater biedt. Een druk punt zeker. Maar een mooi punt niet minder, als we maar even ons in dat moerasje wagen. We zullen er maar niet ver inloopen, eer stens is het er te nat en te drassig, in de tweede plaats zouden wij liet •iet in den grond bederven, daar toch de jonge, malsche scheuten spoedig knikken en de stengels zou den dan voor goed bedorven zijn, wat minder aangenaam is voor gind- schen boer, die van de stad Haar- lëiu deze gronden pachtte, en in de derde plaats laat de lijd het thans minder toe. Beter is het, dat we over een wc» i"- uiiu nuun bon ai^uiiuuT- lijke excursie hierheen maken. De brug over en nog een eindje verder, dan verlaat een deel van het gezelschap ons, door met de tram terug te keeren een ander deel slaat rechts af, om zich bij de Ringvaart te laten overzetten, en zoo langs de Zomervaart de stad te bereiken, ter wijl de rest langs Haarlemmerliede Penningsveer weer huiswaarts komt. J. STURING. VRAGENBUS. Aan den Heer L., te Z. U vraagt wat kiemplanten zijn. Dat zijn jonge planten, pas uit het zaad opgescho ten. Wil men ze dus hebben, en dat is het beste, om er voldoende kennis mede te maken, dan dient men zaden te zaaien. En dan zal men heel wat merkwaardigs zien. Eerstens de zaad lobben, de voorraadschuren, de spaarbankboekjes, die de jonge plant jes van de moederplant medekregen; let op vorm en groolte, of ze boven den grond komen, of er onder blij ven, enz., ten tweede het aantal 1, 2 of veel, ten derde de al of niet aan wezigheid van penwortel, enz. enz. J. STURING. (Novelle naar het Duitsch). Mijn oude trouwe kameraad Ernst Sanders had allen aanleg om eeuwig student te blijven. Reeds gedurende 15 semesters liep hij college in de medicijnen, zonder veel meer te we ten, dan hij van de banken van bet gymnasium had overgehouden. Me- nigen groen had hij ingewijd in de geheimen van het studentenleven, tal van ontgroenden had hij (len vrijen lolligen weg aangewezen, even wel ook velen zijns ondanks met een diploma uit de studentenwereld zien scheiden. Zelf echter was hij de losse student gebleven, die in alle café's der oude muzenstad beter den weg wist dan in cle gehoorzalen en labo ratoria zijner academie. Waar men dan ook een vroolijk studentengroepje ontwaarde, dat lol lig en luidruchtig fuifde, daar miste men hem nooit en in de restauratie- tuinen der omgeving, kon menige voorbijganger des avonds laat nog, een lied vernomen, dat Ernst met zware basstem intoneerde, waarbij dan alle overige aanwezigen zich aansloten. Vóór hem lag het leven in wijden, nooit uitcloovenden zonne glans der studeritènlieerlijkheid, er hij was niet geneigd dit heerlijke le ventje vaarwel te zeggen. Uit financieel oogpunt, waardoor menigeen lot spoedigst mogelijke be ëindiging der studiejaren gedreven en gedwongen wordt, behoefde Ernst zich niets te ontzeggen. Het geluk was zijn deel van het oogenblik af, dat hij' het eerste levenslicht aan schouwde. Zijn vader was een rijk fabrikant, een goedmoedig man, die zijn zoon afgodisch liefhad, en geen anderen wensch kende, dan zijn jon gen gelukkig en tevreden te zien. Zijn maandgeld was zoo rijkelijk, dat hij ondanks zijn zorgeloos er-op aon-leven, nooit in schulden raakte. m erg 't moet te zijner eere nooit maakte. Deden er zich gedurende de maand bijzondere gelegenheden voor, die Luitengewone aanspraken maakten op zijne beurs, dan kostte het Ernst slechts een briefkaart aan papa, om binnen twee of drie dagen het ge- wenschte bedrag naar vol genoegen in handen te hebben, 't Behoeft wel niet gezegd dat 't hem op grond hier van volstrekt niet en nooit ontbrak aan een schaar van vrienden im mers Broer Studio neemt wel eens ge arne de gelegenheid te baat, zich een welgestelden lotgenoot te herin neren en hem dan op min of meer beschaamde wijze op de beurs te kloppen. Maar buitendien moest een ieder Ernst genegen zijn, want trou wer en eerlijker ziel vond men niet geen valschheid schuilde achter hem, en wie slechts in het frissche, open en met litteekens „versierde" gelaat gezien had, gevoelde zich aanstonds n hechte vriendschap tot hem aan getrokken, en het lag zeker niet aan Ernst, kwam er nu en dan eens een scheur in zoo'n vriendschap. Nooit klppte een zijner vrienden vergeefs bij hem aan scheidsrechter was hij zonder dralen bij elk geschil in één woord hij was in raad en daad het Factotum zijner vrienden. Hoe 't kwam, weet'ik niet precies, maar op een schoonen dag midden van semester, bezocht mij Ernst's ader, die wist, dat ik een trouw vriend van zijn zoon was, en ook dat ik de eenige was, die op hem een sterken invloed kon uitoefenen, waar aan hij zich overigens ten opzichte ran. een ieder onttrok. Met den ouden, waardigen man kwam 't toen tot een gewichtig ondèrhoud. Naar 't scheen hadden familieleden en vrien den hem overtuigd, dat het hoog tijd werd voor Ernst, om eindelijk ook eens de ernstige zijde van het stu dentenleven te leeren kennen, en de studie grondig aan te vatten, opdat ook eenmaal en eindelijk het uur ko- in-S? ÊSanW?- laten, om dan hier of daar als prak- tiseerend geneeskundige, het lijdende menschdom ten nutte te zijn en zoo doende een eervol maatschappelijk bestaan te hebben. De redeneeringen zijner trouwe Tienden waren den ouden man ter harte gegaan, en hadden hem doen besluiten, ziin zoon dan ook ernstig de waarheid onder het oog te bren gen en hem tot grondige studie aan te zetten. Hij verzocht mij dringend, hem hierbij toch behulpzaam te zijn. Ik stemde gaarne toe, want niets heeft mij meer gesmart in mijn leven dan een au fond flinke en goede na tuur te zien stranden op de klippen der academische vrijheid. Ik nam Ernst dan ook dadelijk ter dege onder handen. Hoor eens, 'zei ik, ik meen, dat het meer dan tijd wordt, om eindelijk de groote leemten van je kennis nu ook eens aan te vullen Hij lachte. Heeft mijn ouwe heer je 't hoofd warm gemaakt Welzeker, hij is bij me geweest dat wil ik eerlijk bekennen, en gelijk heeft hij met hetgeen hij voor geeft en wenscht. Wat drommel, daaraan kan men nog altijd denken Misschien ook niet meer. Zie je mijn ouwe jongen, 't is je altijd voor den wind gegaan in het leven. Je hebt nog slechts de lichtzijde leeren kenncm Maar het leven in werkelijk heid heb je nog niet gezien. Hij werd oplettend en luisterde toe. Wat het leven is Hoe bedoelt ge dat Hm Ja, ik geloof inderdaad, dat ge nog heelemaal niet weet, hoe ernstig het leven in werkelijkheid is, dat ons dan ook helaas maar al te dikwijls op 't Medusahoofd wijst. Ach, laat toch het Medusahoofd rusten Dat heb ik vergeten sedert de oude professor in elke les er over vertelde. Lachend draaide hij daarna op zijn hiel. In allen ernst legde ik toen eene hand op zijn schouder, zeggende Misschien komt voor u ook nog het uur, dat u noodzaakt het leven werkelijkheid te aanschouwen. Dat 't u dan niet rouwe, het niet reeds vroeger gedaan te hebben. Eenige dagen na ons onderhoud bleef Ernst toch nadenkend en min of meer ernstig. Ik zag hem zelfs meermalen college loopend en hij ver klaarde ook tot grenzelooze verbazing zijner vrienden, die hem wilden af halen voor een fuif, dat hij nu ook eens op zijn „nest" bleef om te stu- deeren. Maar deze ommekeer hield geen stand. Na twee weken was hij weer de oude. Met leedwezen stelde ik nu zijn vader met dezen toestand kennis. Op zekeren dag trof ik Ernst in een der hoofdstraten. Waar gaat ge heen vroeg ik. Boemelen, en borrelen. Ga je mee Een beetje wandelen, ja, dat wel, maar om te borrelen heb ik geen tijd van twaalf tot één moet ik college loopen. Dwaas die je zijt Dank je voor het compliment, maar ik mocht lijden, jdat ge 't zelf ook waart. Dan moest ik eerst gek worden, neen, hoor Mij bevalt dit leventje beter en wanneer ik ook geen diplo ma haal ik ben immers het eenige zoontje van papa, en daar is ruim genoeg voor gezorgd, zoodat ik ook zonder examens als behaaglijk lid der maatschappij mijn daagjes kan slijten. Is u dat nu. bepaald ernst? Waarom niet Meen je dan, dat uitsluitend die menschen met staats examens bruikbare leden der maat schappij kunneu zijn Dat juist niet Maar ik voor mij meen toch, dal hij die eenmaal be gonnen is met de studie, ook voor eigen geweten en tegenover familie en voor de geheele wereld verplicht is, zijn studies te voltooien, wanneer 't- hem ten minste niet aan de noodi- ge bekwaamheid ontbreekt, en die ontbreekt u heelemaal niet, ergo.... Je begint weer te preken, mop perde hij, en vol ergernis slingerde liij zijne .nog brandende sigaar in wijden boog van zich af. En nu doorleefden we een vreese- lijk oogenblik. Ik zag, hoe die sigaar, vonkenspat- tend op het paard eener equipage, die voor een deftig huis stil hield, neérsuisde en bet dier in een oor trof, waarop het stijgerde en onver hoeds het rijtuig voortdukte, de voor- pooten wild in het rond slaande, waarna het sidderend-kreunend in deu knie knikte. Uit vele kelen schalde een luide, ontzettende gil, een oogenblik ston den we beiden versteend en ver lamd, wat echter spoed ig^ week. Onder het neergestorte* paard lag bloedend en kreunend, een klein meisje, een uit de mindere volks klasse. Een dokter een dokter schreeuwen allen door elkaar. Toen kwapi.- eL leven in Ernst. Oogenblikkelrjlc stond hij bijhet büAi1 if?iCiJ-üfe.vtel.omhoAp;, gn weldigen hoefslag, die hem in de zij de trof, trok hij do steunende kleine onder het paard weg. Het bloedde vreeselijk uit eenige hoofdwonden. Een dokter gilde toen ook Ernst. Hiernaast woont er een, ant woordde iemand. In allerijl nam Ernst de kleine in zijn armen en droeg het bij den dok ter binnen. Vergeefsche moeite. De dokter was er niet. Een tweede in allerijl ontbo den evenminin de middaguren be zochten zij steeds hunne patiënten, veiligheidsposten waren er destijds nog niet 'in de stad. Dan maar vlug naar de kliniek! riep ik Ernst toe, die met zijn bloe denden last in den gang der dokters woning stond. Mijn God dan is het kind dood gebloed riep hij geheel ontzet uit, en een vreeselijke angst sprak uit zijne verwarde trekken. Kunt ge het arme kind dan geen noodverband leggen vroeg ik in de spreekkamer van den dokter zullen we wel het noodige vinden, en zal men 't ons gaarne ter hand stellen. Zoudt gij het niet kunnen, Ernst Als zinneloos schudde hij het hoofd. Ik Neen. Dat heb ik nog niet eens geleerd in een 15 semesters langen studietijd Dan naar de kliniek! Vlug, vlug! Een rijtuig was bij de hand. Ernst drukte zijn zakdoek op de hoofdwon de der kleiue en in snellen draf re den wij naar de kliniek. Het zachte kermen en kreunen van het kind werd onderbroken door het droef steunen van een doodbeangsten student, van mijn vriend. Eindelijk kwamen we ter plaatse. Met vliegende haast snelde Ernst de trap op naar de verbandzaal. waar hij bet meisje aan den dokter over reikte. Een ongeval vroeg deze. Ja, en ik ben er de schuld van, antwoordde Ernst diep geroerd. De dokter onderzocht de wonden. Hemelriep hij verstoord uit Was er dan niemand in de nubijheid die een noodverband kon aanleggen? Het arme zwakke kind gaat dood aan bloedverlies. Ernst rilde van aandoening. Een onderzoekende blik uit de; dokters oogen trof hem. U is toch mecT. student, mijn heer Sanders zegt hij. Kondt gij het zelf niet toen geen dokier te vinden was? Ernst stokte. Moe en afgemat was Ernst met doodsbleek gelaat op een stoel gezon ken. Ik ik stamelde hij. Neen, ik kon niets niets De dokter schudde het hoofd. Het kind werd verbonden en dan door een ziekenverpleger naar de ziekenzaal gebracht. Wij vertrokken. Geen woord bracht Ernst over de lippen. Tegen dén avond kwam hij bij mij. liom mee zei hij. Waarheen Waarheen anders dan naar de kliniek Ik wil weten, hoe het met arme kind gesteld is. Ik ging met hem. Wij reden naa den dokter. Hoe gaat het met de kleine vi\oeg Ernst. Vrees en angst spraken uit zijne woorden. DLp ernstig antwoordde de dokter: U komt te Iaat, heeren. Voor een half uurtje bezweek de kleine en stierf aan bloedverlies. Zij heef; het niet kunnen verdragen, zooveel bloed- •erlies moest haar dooden. Een nood- erband. had haar kunnen redden, want de verwondingen op ziel: zelf waren niet zoo ernstig. Met starende oogen keek Ernst in 's sprekers gelaat. Dood vroeg lnj met tconlooze stem en had een noodverband haar kunnen redden Zeer zeker. Maar dat u zulks niet eens kon, heer collega Een rilling voer Ernst door de le den, maar hij uitte geen woord meer, zwijgend vertrokken wij Buiten fh de gang stond eene arm gekleede vrouw, die bitter schreide twee ziekenverpleegsters zochten haar te troosten. Het was mijn eenig kind. snikte zij. O, zóó lief, zóó braafNim mer deed ze mij eenig verdriet aan. Tot berstens toe was nu ook mijn hart en gemoed bewogen. Ernst trad op de arme vrouw toe. Hij reikte haar zijn hand. Kan ik u .heipen vroeg lui sta melend zacht. Zij keek hem verbaasd en starend aan. Zijt u die mijnheer, die Ja, ik ben het, die de sigaar weg wierp O, u U weet niet wat vreeselij ke srnart u'-mij berokkend hebt een arme weduwe hebt u de eenige en alle vreugde des levens ontno men Gebroken, boog Ernst het hoofd. Morgen kom ik bij u aan huis, zei hij. Dan zullen wij samen veel bespreken. Dat God u behoede Ilij bood haar de hand, waarin zij langzaam en taimend de hare legde. •Règ fk-T— 1 Waarheen ga je nu, Ernst - Naar mijn boeken, studee- tn. Wilt ge nu gaan studeeren Ja. Nu is het me duidelijk ge worden. Nu weet ik, wat het leven is in werkelijkheid, nu weet ik ook, dat ik alleen in eerlijken arbeid het gruwen van het Aïedusahoofd bon nen en bedwingen kan Hartelijk drukte ik hem de hand. De student is reeds lang een be kwaam en kundig, gc-zocht genees heer in een der grootste steden van Duitschland. Elke maand nog, ont- angt de zwaar beproefde moeder an het ongelukkige kind een aan zienlijke- geldsom, met een vriendelijk schrijven, dat steeds onderteekend is: .Een eerlijke arbeider' Uit het Zweedsc-h van B. BERG MAN. Het was den ganschen dag zeer stormachtig geweest, en nu tegen de schemering begon het heftig te sneeu wen, zoodat alle paden en lijnen wer den uitgewischt. Op den spoorweg- dijk werd de jachtsneeuw tot witte kammen opgedreven, die verstoven en dan opnieuw zich weer vormden. Als dit zoo voortduurde, dan moest men morgen met den sneeuwploeg er op uit, Tomson zat alleen in de expeditie kamer over de vrachtlijsten. Hij was eon man van middelbaren leeftijd, met een breed hoekig gezicht en spo- ren van winterbuilen aan neus on wangen. Over de rechterslaap had hij een lang litteeken, en wanneer hij zijn hoofd ophief en onder de grau wige, ruige wenkbrauwen zoo voor zich uit staarde, dan geleek hij op een loods of op een scheepskapitein. Op een matje bij de kachel lag een slapende hond, en op de kachel stond eene kan met warme melk. Tomson schonk zich een glas in, wreef zich de handen en keerde tot zijne papie ren terug. Daar begon de telegraaftoestel te tikken; het klonk als eene zachte, drukke, stamelende oude vrouwen stem. Thomson rees op, verheugd bij na. Hij leefde dus nog, en men wil de iets van hem. De wereld wist dat hij er nog was, in sneeuw en duis ternis. Hij was nog niet begraven hij was nog een mensch, die lioo- ren, denken en begrijpen kon. Ja, ja, hij begreep het. Trein No. 94 stop pen, totdat no. 16. gepasseerd was... Goed, dat zou gebeuren. Hij herhaal de de order; alles klopte; en de klei ne hamer legde zich weer op de pa pierstrook ter ruste. In de stilte hoor de men nu den hond als een blaas balg, die met regelmatige tusschen- poozen de lucht inzoog en uitstiet. De hond knorde zachtjes in den slaap. Tomson nam een snuifje en legde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 13